Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Kingcomments op de hele Bijbel Kingcomments
Auteursrechtverklaring
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Malachi 2". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/malachi-2.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
de Koning, Ger. Commentaar op Malachi 2". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
In Maleachi 1 worden vooral de onverschilligheid en huichelarij van de priesters en het volk aan hen voorgehouden. Het gaat daarin meer over het godsdienstige leven. In Maleachi 2 gaat het over het gebrek aan inzicht in Gods gedachten, wat blijkt uit het sociale leven.
We vinden hier drie verbonden:
1. het verbond met Levi (Ml 2:1-9),
2. het verbond met het volk (Ml 2:10-12) en
3. het huwelijksverbond (Ml 2:13-16).
Inleiding
In Maleachi 1 worden vooral de onverschilligheid en huichelarij van de priesters en het volk aan hen voorgehouden. Het gaat daarin meer over het godsdienstige leven. In Maleachi 2 gaat het over het gebrek aan inzicht in Gods gedachten, wat blijkt uit het sociale leven.
We vinden hier drie verbonden:
1. het verbond met Levi (Ml 2:1-9),
2. het verbond met het volk (Ml 2:10-12) en
3. het huwelijksverbond (Ml 2:13-16).
Verzen 1-3
Het gebod tot de priesters
De priesters, mensen die bij uitstek Gods wil zouden moeten kennen en die aan het volk moeten leren, worden rechtstreeks aangesproken (Ml 2:1). Er komt een gebod tot hen. Wat het gebod inhoudt, staat in de Ml 2:2-3.
De priesters worden er niet over in het onzekere gelaten wat de gevolgen zijn als ze blijven volharden in hun ontrouw (Ml 2:2). Ze moeten niet alleen luisteren, maar het ook ter harte nemen. Dan zullen ze verslagen van hart worden, hun zonden belijden en Gods Naam werkelijk eer geven. Doen ze dat niet, dan zendt Hij, “de HEERE van de legermachten”, de vloek onder hen (vgl. Dt 28:20).
Hij zal al hun zegeningen van hen wegnemen en die in een vloek veranderen. Het land zal geen voedsel meer opleveren, maar onkruid. De vreedzame samenleving zal een kwelling worden door onderlinge irritaties en onverdraagzaamheid. Het familieleven wordt ontwricht. In plaats van liefde zal er haat en achterdocht zijn. Het is niet alleen een voorzegging, maar God heeft dat al onder hen gebracht omdat ze niet met hun hart op Hem gericht zijn. En het zal allemaal nog veel erger worden als ze niet naar Zijn oproep luisteren.
Het woord “nageslacht” (Ml 2:3) is letterlijk ‘zaad’ en ziet zowel op kinderen als op het gezaaide, wat op het land moet groeien als een zegen en waarvan weer tienden gegeven kunnen worden. God zal dat bestraffen. Ze zullen geen enkele vreugde beleven aan wat na hen komt, niet aan kinderen en niet aan oogst.
Hij zal hun Zijn ongenoegen op de duidelijkste wijze laten voelen. God spreekt hier in krachtige taal Zijn verachting voor hen uit. Hij zal hen behandelen zoals zij Hem behandelen. Hij zal mest op hun gezicht strooien en wel de mest van hun feesten. De offers die ze op die feesten brengen, zijn voor Hem een gruwel. Hij ziet die offers in hun geheel als mest. Die offers zijn geen aangename geur voor Hem, maar ze stinken, ze veroorzaken walging bij Hem.
Ze menen misschien wel dat ze de feesten van de HEERE houden, maar Hij spreekt hier over “uw feesten”. Onder de dekmantel van een feest voor de HEERE hebben ze er eigen feestjes van gemaakt. Zo ontaardt later het Pascha van de HEERE in een Pascha dat “het feest van de Joden” (Jh 6:4) wordt genoemd.
God zal hen met de mest van hun feesten insmeren. Behalve dat ze daardoor stinken, zullen ze er ook afstotelijk uitzien. Deze uiterst diepe smaad die zij zichzelf hebben aangedaan, kleeft hen aan als ze zullen worden weggevoerd naar een mesthoop, zodat er niets meer van hen in de tempel over is (vgl. 1Kn 14:10). Zo reinigt God Zijn huis van de mest.
Verzen 1-3
Het gebod tot de priesters
De priesters, mensen die bij uitstek Gods wil zouden moeten kennen en die aan het volk moeten leren, worden rechtstreeks aangesproken (Ml 2:1). Er komt een gebod tot hen. Wat het gebod inhoudt, staat in de Ml 2:2-3.
De priesters worden er niet over in het onzekere gelaten wat de gevolgen zijn als ze blijven volharden in hun ontrouw (Ml 2:2). Ze moeten niet alleen luisteren, maar het ook ter harte nemen. Dan zullen ze verslagen van hart worden, hun zonden belijden en Gods Naam werkelijk eer geven. Doen ze dat niet, dan zendt Hij, “de HEERE van de legermachten”, de vloek onder hen (vgl. Dt 28:20).
Hij zal al hun zegeningen van hen wegnemen en die in een vloek veranderen. Het land zal geen voedsel meer opleveren, maar onkruid. De vreedzame samenleving zal een kwelling worden door onderlinge irritaties en onverdraagzaamheid. Het familieleven wordt ontwricht. In plaats van liefde zal er haat en achterdocht zijn. Het is niet alleen een voorzegging, maar God heeft dat al onder hen gebracht omdat ze niet met hun hart op Hem gericht zijn. En het zal allemaal nog veel erger worden als ze niet naar Zijn oproep luisteren.
Het woord “nageslacht” (Ml 2:3) is letterlijk ‘zaad’ en ziet zowel op kinderen als op het gezaaide, wat op het land moet groeien als een zegen en waarvan weer tienden gegeven kunnen worden. God zal dat bestraffen. Ze zullen geen enkele vreugde beleven aan wat na hen komt, niet aan kinderen en niet aan oogst.
Hij zal hun Zijn ongenoegen op de duidelijkste wijze laten voelen. God spreekt hier in krachtige taal Zijn verachting voor hen uit. Hij zal hen behandelen zoals zij Hem behandelen. Hij zal mest op hun gezicht strooien en wel de mest van hun feesten. De offers die ze op die feesten brengen, zijn voor Hem een gruwel. Hij ziet die offers in hun geheel als mest. Die offers zijn geen aangename geur voor Hem, maar ze stinken, ze veroorzaken walging bij Hem.
Ze menen misschien wel dat ze de feesten van de HEERE houden, maar Hij spreekt hier over “uw feesten”. Onder de dekmantel van een feest voor de HEERE hebben ze er eigen feestjes van gemaakt. Zo ontaardt later het Pascha van de HEERE in een Pascha dat “het feest van de Joden” (Jh 6:4) wordt genoemd.
God zal hen met de mest van hun feesten insmeren. Behalve dat ze daardoor stinken, zullen ze er ook afstotelijk uitzien. Deze uiterst diepe smaad die zij zichzelf hebben aangedaan, kleeft hen aan als ze zullen worden weggevoerd naar een mesthoop, zodat er niets meer van hen in de tempel over is (vgl. 1Kn 14:10). Zo reinigt God Zijn huis van de mest.
Vers 4
Het verbond met Levi
Als het oordeel over hen komt, zullen de priesters weten dat de HEERE het heeft gedaan en ook waarom Hij het heeft gedaan (Ml 2:4). Het zal dan te laat zijn om zich te bekeren. Zo zullen allen die voor eeuwig geoordeeld worden, weten dat God hen oordeelt en ook waarom Hij dat doet.
God handelt in trouw aan Zijn verbond met Levi. Gods verbond met Levi laat het contrast zien tussen de trouweloze priesters en hun voorvader Levi, met wie de HEERE een priesterlijk verbond heeft gesloten (Nm 25:12-13; Dt 33:8-11). Het verbond met Levi herinnert aan de trouw die Levi heeft getoond toen het hele volk ontrouw was. De ontrouw van de priesters steekt schril af tegen de achtergrond van de trouw van Levi. Een afwijking, de ontrouw van de priesters, wordt het meest gezien door het voorstellen van het origineel, de trouw van Levi (Ex 32:25-29).
Vers 4
Het verbond met Levi
Als het oordeel over hen komt, zullen de priesters weten dat de HEERE het heeft gedaan en ook waarom Hij het heeft gedaan (Ml 2:4). Het zal dan te laat zijn om zich te bekeren. Zo zullen allen die voor eeuwig geoordeeld worden, weten dat God hen oordeelt en ook waarom Hij dat doet.
God handelt in trouw aan Zijn verbond met Levi. Gods verbond met Levi laat het contrast zien tussen de trouweloze priesters en hun voorvader Levi, met wie de HEERE een priesterlijk verbond heeft gesloten (Nm 25:12-13; Dt 33:8-11). Het verbond met Levi herinnert aan de trouw die Levi heeft getoond toen het hele volk ontrouw was. De ontrouw van de priesters steekt schril af tegen de achtergrond van de trouw van Levi. Een afwijking, de ontrouw van de priesters, wordt het meest gezien door het voorstellen van het origineel, de trouw van Levi (Ex 32:25-29).
Vers 5
Leven, vrede en vrees
In Zijn verbond met Levi garandeerde de HEERE hem leven en vrede (Nm 25:12-13). Leven en vrede zijn een samenvatting van de zegen van het verbond. De volgorde kan niet worden omgekeerd. Er moet eerst leven zijn, vervolgens kan er vrede komen. Zonder of voordat er leven is, kan er geen vrede zijn. Leven is niet alleen een lang leven, maar ook een leven onder de gunst van God. Het gevolg is vrede. Vrede is niet alleen de afwezigheid van strijd en oorlog. Het is ook de weldadige sfeer van harmonie met God.
God heeft beide aan Levi gegeven, met het doel dat hij Hem zou vrezen. En dat heeft Levi ook gedaan. Hij is zich bewust geweest van de heiligheid van Gods Naam. De tegenwoordigheid van die Naam heeft grote indruk op hem gemaakt. Dit besef ontbreekt volledig bij de priesters tot wie Maleachi zich hier richt.
Vers 5
Leven, vrede en vrees
In Zijn verbond met Levi garandeerde de HEERE hem leven en vrede (Nm 25:12-13). Leven en vrede zijn een samenvatting van de zegen van het verbond. De volgorde kan niet worden omgekeerd. Er moet eerst leven zijn, vervolgens kan er vrede komen. Zonder of voordat er leven is, kan er geen vrede zijn. Leven is niet alleen een lang leven, maar ook een leven onder de gunst van God. Het gevolg is vrede. Vrede is niet alleen de afwezigheid van strijd en oorlog. Het is ook de weldadige sfeer van harmonie met God.
God heeft beide aan Levi gegeven, met het doel dat hij Hem zou vrezen. En dat heeft Levi ook gedaan. Hij is zich bewust geweest van de heiligheid van Gods Naam. De tegenwoordigheid van die Naam heeft grote indruk op hem gemaakt. Dit besef ontbreekt volledig bij de priesters tot wie Maleachi zich hier richt.
Verzen 6-7
Leer en leven
De stam Levi was betrouwbaar in het onderwijs dat hij in de wet gaf (Ml 2:6; 2Kr 17:7-9; Ne 8:8-9). Hij leerde de wet niet partijdig of om persoonlijk voordeel, maar naar de strikte norm van de waarheid. In wat hij uit de wet aan het volk voorhield, was geen ongerechtigheid waar te nemen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor ieder die vandaag onderwijs uit Gods Woord geeft. Dat onderwijs moet betrouwbaar zijn en zonder ongerechtigheid omdat het moet beantwoorden aan God Zelf.
Het Woord van God is absoluut betrouwbaar. Een leraar die uit Gods Woord onderwijst, moet dat ook zijn (vgl. Tt 1:9). In Gods Woord ontbreekt elke ongerechtigheid. In wat een leraar uitlegt over Gods Woord moet dat ook zo zijn. Hij moet geen halve waarheden verkondigen.
Behalve de woorden is ook de wandel van belang. Als de leefwijze van de leraar niet overeenkomt met zijn onderwijs, is zijn onderwijs niet betrouwbaar. Levi wandelde “in vrede en oprechtheid” met God. Hij wandelde God niet alleen na, maar Hij wandelde met Hem. Dit gaat nog iets verder dan Hem volgen. In wandelen met Hem zit het aspect van intimiteit en gemeenschap (Gn 5:22; Gn 6:9).
Het gevolg van dit gezonde onderwijs, ondersteund door een waardige wandel, is dat velen zich bekeren van hun ongerechtigheid (vgl. 1Tm 4:16). Wat een grote zegen gaat er uit van gelovigen die Gods Woord kennen, liefhebben en ernaar leven. We zien dit op een prachtige manier in de Heer Jezus op Wie deze kenmerken alleen volmaakt van toepassing zijn. Hij is in alles het volmaakte voorbeeld. Hij heeft door Zijn kennis velen rechtvaardig gemaakt, dat wil zeggen onderwezen in de gerechtigheid. De basis daarvoor is Zijn werk op het kruis, waar Hij de ongerechtigheden van die velen heeft gedragen (Js 53:11).
Maleachi benadrukt wat een priester moet kenmerken. Zijn lippen moeten kennis bewaren (Ml 2:7). Hij moet iemand zijn “die zich niet hoeft te schamen, die het Woord van de waarheid recht snijdt” (2Tm 2:15). Bij zo iemand kan het volk terecht als men iets uit de wet, Gods Woord, wil weten. Hij wil niet de favoriete leraar uithangen, iemand die voorliefde heeft voor bepaalde delen van de waarheid en die het volk naar de mond praat. De echte ‘Leviet’ geeft de Heilige Schrift in zijn geheel de plaats die God eraan geeft als de complete gids voor Zijn volk en voedsel voor het hart. Het bewaren van kennis gebeurt om die kennis aan Gods volk te onderwijzen. En overdracht van kennis is bedoeld om van de leden van Gods volk daders van het Woord te maken.
De positie van Leviet – en van de leraar van Gods Woord – is een grote verantwoordelijkheid: “Hij is een gezant van de HEERE van de legermachten.” Een gezant of ambassadeur vertegenwoordigt iemand en voert namens die ander een opdracht uit. Hij wordt geacht de boodschap van degene die hij vertegenwoordigt onveranderd en onverkort door te geven. Dat moet ieder die onderwijs geeft uit Gods Woord, doen beseffen dat hij niet eigenmachtig invulling aan Gods Woord mag geven. Het zal een heilige vrees geven en een voortdurend gebed om toch niets anders door te geven of uit te leggen dan het naar de bedoeling van de Heilige Geest is.
Verzen 6-7
Leer en leven
De stam Levi was betrouwbaar in het onderwijs dat hij in de wet gaf (Ml 2:6; 2Kr 17:7-9; Ne 8:8-9). Hij leerde de wet niet partijdig of om persoonlijk voordeel, maar naar de strikte norm van de waarheid. In wat hij uit de wet aan het volk voorhield, was geen ongerechtigheid waar te nemen. Dit is een belangrijke voorwaarde voor ieder die vandaag onderwijs uit Gods Woord geeft. Dat onderwijs moet betrouwbaar zijn en zonder ongerechtigheid omdat het moet beantwoorden aan God Zelf.
Het Woord van God is absoluut betrouwbaar. Een leraar die uit Gods Woord onderwijst, moet dat ook zijn (vgl. Tt 1:9). In Gods Woord ontbreekt elke ongerechtigheid. In wat een leraar uitlegt over Gods Woord moet dat ook zo zijn. Hij moet geen halve waarheden verkondigen.
Behalve de woorden is ook de wandel van belang. Als de leefwijze van de leraar niet overeenkomt met zijn onderwijs, is zijn onderwijs niet betrouwbaar. Levi wandelde “in vrede en oprechtheid” met God. Hij wandelde God niet alleen na, maar Hij wandelde met Hem. Dit gaat nog iets verder dan Hem volgen. In wandelen met Hem zit het aspect van intimiteit en gemeenschap (Gn 5:22; Gn 6:9).
Het gevolg van dit gezonde onderwijs, ondersteund door een waardige wandel, is dat velen zich bekeren van hun ongerechtigheid (vgl. 1Tm 4:16). Wat een grote zegen gaat er uit van gelovigen die Gods Woord kennen, liefhebben en ernaar leven. We zien dit op een prachtige manier in de Heer Jezus op Wie deze kenmerken alleen volmaakt van toepassing zijn. Hij is in alles het volmaakte voorbeeld. Hij heeft door Zijn kennis velen rechtvaardig gemaakt, dat wil zeggen onderwezen in de gerechtigheid. De basis daarvoor is Zijn werk op het kruis, waar Hij de ongerechtigheden van die velen heeft gedragen (Js 53:11).
Maleachi benadrukt wat een priester moet kenmerken. Zijn lippen moeten kennis bewaren (Ml 2:7). Hij moet iemand zijn “die zich niet hoeft te schamen, die het Woord van de waarheid recht snijdt” (2Tm 2:15). Bij zo iemand kan het volk terecht als men iets uit de wet, Gods Woord, wil weten. Hij wil niet de favoriete leraar uithangen, iemand die voorliefde heeft voor bepaalde delen van de waarheid en die het volk naar de mond praat. De echte ‘Leviet’ geeft de Heilige Schrift in zijn geheel de plaats die God eraan geeft als de complete gids voor Zijn volk en voedsel voor het hart. Het bewaren van kennis gebeurt om die kennis aan Gods volk te onderwijzen. En overdracht van kennis is bedoeld om van de leden van Gods volk daders van het Woord te maken.
De positie van Leviet – en van de leraar van Gods Woord – is een grote verantwoordelijkheid: “Hij is een gezant van de HEERE van de legermachten.” Een gezant of ambassadeur vertegenwoordigt iemand en voert namens die ander een opdracht uit. Hij wordt geacht de boodschap van degene die hij vertegenwoordigt onveranderd en onverkort door te geven. Dat moet ieder die onderwijs geeft uit Gods Woord, doen beseffen dat hij niet eigenmachtig invulling aan Gods Woord mag geven. Het zal een heilige vrees geven en een voortdurend gebed om toch niets anders door te geven of uit te leggen dan het naar de bedoeling van de Heilige Geest is.
Verzen 8-9
Afgeweken en verachtelijk gemaakt
Het woord “echter” geeft aan dat er nu een tegenstelling met het voorgaande komt (Ml 2:8). Hoever zijn de priesters in de dagen van Maleachi afgeweken van het voorbeeld van hun voorvaders. Terwijl zij het volk het goede moeten voorhouden, zodat ze de goede weg, de weg van het leven, gaan, voeren zij het volk op een verkeerde weg, de weg van de dood. Zij zijn het tegenovergestelde van de trouwe Levieten die velen van hun ongerechtigheid hebben bekeerd (Ml 2:6), want zij hebben velen van het volk door hun onderwijs in de wet doen struikelen. Zij kennen de wet, maar leven er zelf niet naar.
Hun verkeerde voorbeeld vindt navolging bij velen van het volk die ook geen verlangen hebben naar de HEERE, Die het centrum van Gods wet is. Altijd moet het bezig zijn met Gods Woord gebeuren vanuit een levende relatie met Hem. Als die relatie er niet is, is afwijking het gevolg. Daardoor hebben ze het verbond met Levi tenietgedaan (vgl. Ne 13:29).
De toepassing naar vandaag is niet moeilijk te maken. Er zijn voorgangers in alle delen van de christenheid die zijn afgeweken van het duidelijke onderwijs van de Bijbel. Zulke mensen leren niet wat God in Zijn Woord zegt, maar spreken wat mensen graag horen. Preken in kerkdiensten worden sociale en politieke praatjes. Het geweten wordt niet aangesproken. Als er over gerechtigheid wordt gesproken, gaat het niet over Gods gerechtigheid en zonde, maar over een rechtvaardige verdeling van de welvaart.
Met Gods rechten wordt helemaal geen rekening meer gehouden. Er is geen vrees voor Hem meer. Zo wordt het kerkvolk weggevoerd van God en struikelen velen om, als God het niet verhoedt, in de hel terecht te komen. Hoe groot is de verantwoordelijkheid van ieder die met Gods Woord in de hand anderen vertelt waar het in het leven echt om gaat.
Vanwege hun tenietdoen van het verbond met Levi heeft God hen verachtelijk gemaakt (Ml 2:9). Hij heeft hun aanzien onder het volk weggenomen en hen onbeduidend gemaakt. Mensen die populair willen zijn en Gods Woord aanpassen aan de smaak van de mensen, zullen het respect verliezen dat ze menen te krijgen. God wijst erop dat zij Zijn wegen niet in acht nemen. Ze wandelen niet op de weg die Hij in Zijn Woord aangeeft.
Dat blijkt uit hun gedrag. Ze gedragen zich totaal anders dan God en geven zo een volledig verkeerd beeld van Hem. God noemt het voorbeeld dat zij bij hun onderwijs in de wet de persoon aanzien. Bij beslissingen in rechtszaken kijken ze naar het voordeel dat zij uit een zaak kunnen halen. Zoiets ontbreekt bij God volledig. Bij Hem is geen aanzien des persoons (Rm 2:11; Ef 6:9; 1Pt 1:17). Hij heeft dat ook in de wet verboden (Lv 19:15; Dt 1:17). Bij ons mag partijdigheid ook geen enkele rol spelen (1Tm 5:21).
Verzen 8-9
Afgeweken en verachtelijk gemaakt
Het woord “echter” geeft aan dat er nu een tegenstelling met het voorgaande komt (Ml 2:8). Hoever zijn de priesters in de dagen van Maleachi afgeweken van het voorbeeld van hun voorvaders. Terwijl zij het volk het goede moeten voorhouden, zodat ze de goede weg, de weg van het leven, gaan, voeren zij het volk op een verkeerde weg, de weg van de dood. Zij zijn het tegenovergestelde van de trouwe Levieten die velen van hun ongerechtigheid hebben bekeerd (Ml 2:6), want zij hebben velen van het volk door hun onderwijs in de wet doen struikelen. Zij kennen de wet, maar leven er zelf niet naar.
Hun verkeerde voorbeeld vindt navolging bij velen van het volk die ook geen verlangen hebben naar de HEERE, Die het centrum van Gods wet is. Altijd moet het bezig zijn met Gods Woord gebeuren vanuit een levende relatie met Hem. Als die relatie er niet is, is afwijking het gevolg. Daardoor hebben ze het verbond met Levi tenietgedaan (vgl. Ne 13:29).
De toepassing naar vandaag is niet moeilijk te maken. Er zijn voorgangers in alle delen van de christenheid die zijn afgeweken van het duidelijke onderwijs van de Bijbel. Zulke mensen leren niet wat God in Zijn Woord zegt, maar spreken wat mensen graag horen. Preken in kerkdiensten worden sociale en politieke praatjes. Het geweten wordt niet aangesproken. Als er over gerechtigheid wordt gesproken, gaat het niet over Gods gerechtigheid en zonde, maar over een rechtvaardige verdeling van de welvaart.
Met Gods rechten wordt helemaal geen rekening meer gehouden. Er is geen vrees voor Hem meer. Zo wordt het kerkvolk weggevoerd van God en struikelen velen om, als God het niet verhoedt, in de hel terecht te komen. Hoe groot is de verantwoordelijkheid van ieder die met Gods Woord in de hand anderen vertelt waar het in het leven echt om gaat.
Vanwege hun tenietdoen van het verbond met Levi heeft God hen verachtelijk gemaakt (Ml 2:9). Hij heeft hun aanzien onder het volk weggenomen en hen onbeduidend gemaakt. Mensen die populair willen zijn en Gods Woord aanpassen aan de smaak van de mensen, zullen het respect verliezen dat ze menen te krijgen. God wijst erop dat zij Zijn wegen niet in acht nemen. Ze wandelen niet op de weg die Hij in Zijn Woord aangeeft.
Dat blijkt uit hun gedrag. Ze gedragen zich totaal anders dan God en geven zo een volledig verkeerd beeld van Hem. God noemt het voorbeeld dat zij bij hun onderwijs in de wet de persoon aanzien. Bij beslissingen in rechtszaken kijken ze naar het voordeel dat zij uit een zaak kunnen halen. Zoiets ontbreekt bij God volledig. Bij Hem is geen aanzien des persoons (Rm 2:11; Ef 6:9; 1Pt 1:17). Hij heeft dat ook in de wet verboden (Lv 19:15; Dt 1:17). Bij ons mag partijdigheid ook geen enkele rol spelen (1Tm 5:21).
Verzen 10-12
Ongeoorloofde huwelijken
Maleachi begint hier een nieuw onderwerp, maar dat wel direct op het voorgaande aansluit. In het voorgaande gedeelte is de ontrouw van de priesters tegenover God aan de kaak gesteld. In de verzen die nu volgen zien we de gevolgen daarvan in de onderlinge verhoudingen tussen de leden van Gods volk tot in de intiemste verhouding die er is, die van het huwelijk. Wie God niet geeft wat Hem toekomt, geeft ook de naaste niet wat hem toekomt.
De profeet begint met God als hun Vader, dat wil zeggen als hun oorsprong, voor te stellen (Dt 32:6b). Het gaat hier niet over de persoonlijke relatie zoals wij, gelovigen van de nieuwtestamentische gemeente, die mogen kennen. Het gaat om God als Vader van Zijn volk als geheel. Hij heeft hen geschapen. Dat ziet op Zijn macht. Door Hem zijn ze een volk geworden.
Als dat tot hen zou doordringen, zouden ze ook zien dat zij in een familierelatie met elkaar zijn gebracht. Het zou nationale saamhorigheid tot gevolg moeten hebben en trouw aan het verbond van de vaderen. Maleachi maakt zich een met het volk door te spreken over “wij” en “onze vaderen”. Maar ze handelen allemaal trouweloos, ieder tegen zijn broeder. En het verbond van hun vaderen vertrappen ze. Verbondstrouw kennen ze niet. Niets is heilig voor hen. Zo gaat het met mensen die ontrouw zijn geworden aan God.
Juda, Israël en Jeruzalem worden alle bij name genoemd (Ml 2:11). Er is geen uitzondering. Het kwaad van het aangaan van ongeoorloofde verbindingen heeft het hele volk doortrokken (vgl. Ea 9:1; Ea 10:1-4; Ne 13:25-27). “Juda” is het uit ballingschap teruggekeerde overblijfsel. Hij is goed begonnen, maar nu wordt gezegd dat hij trouweloos handelt. “Israël” is de naam van het volk als geheel en “Jeruzalem” is de hoofdstad van heel Israël. Ze begaan een gruweldaad. Om welke trouweloosheid en gruweldaad het gaat, verklaart Maleachi in het tweede deel van het vers. We zien dat aan het woord “want”.
Wat hebben ze gedaan? Ze hebben “het heilige van de HEERE” ontheiligd. Waar slaat dit op? ‘Het heilige van de HEERE’ is wat aan Hem is gewijd, wat Hij tot Zijn speciaal eigendom heeft gemaakt. Het kan op de tempel slaan, maar het is waarschijnlijker dat hiermee Gods volk wordt bedoeld. Dat volk heeft Hij lief en Hij wenst dat het in trouw Hem dient.
Maar wat heeft het volk gedaan? Zij zijn tegen Zijn geboden in met “de dochter van een vreemde god getrouwd” (Ex 34:16; Dt 7:3). Ze hebben afgodendienaressen in Gods volk gebracht en daardoor het heilige met het onheilige verbonden en zo het heilige ontheiligd (1Kn 11:1-2). Dit is bijzonder grievend voor God.
Voor ons geldt hetzelfde. Het is de gelovige verboden om met een ongelovige te trouwen (2Ko 6:14). Wie tegen dat gebod ingaat, ontheiligt de Naam van God. Zo iemand kan God niet als Zijn kind erkennen (2Ko 6:17-18). Alleen belijdenis van deze zonde kan herstel in de gemeenschap met de Vader geven.
Maleachi voelt door de Geest van God de oneer die God wordt aangedaan door deze gemengde huwelijken (Ml 2:12). Hij wenst dat ieder die dat doet, wordt uitgeroeid “uit de tenten van Jakob”. Zulke mensen horen niet in Gods volk thuis omdat ze zich niet aan Gods Woord houden. Maleachi noemt enkele klassen van mensen die zich aan dit kwaad van gemengde huwelijken schuldig maken en die moeten worden uitgeroeid. Met deze drie klassen geeft hij aan dat het oordeel iedere betrokkene zal treffen.
Het lijkt erop dat “wie waakt en wie antwoordt” een bepaald gezegde is. Gezien het verband waarin dit gezegde staat, gaat het om een waken en antwoorden door mensen die in de zonde leven en anderen die dat goedpraten. In beide gevallen gaat het om mensen die iets doen wat God verafschuwt en van wie Maleachi wenst dat zij worden uitgeroeid. Eerst is daar “wie waakt”. Hij begaat dit kwaad bij zijn volle verstand en verzet zich bewust tegen Gods geboden. Dan is daar “wie antwoordt”. Hij weet van het kwaad, hij reageert erop, echter niet in afkeurende, maar in goedkeurende zin.
We zien het waken vandaag in de christenheid in het ‘waken’ over de ‘verworven’ vrijheden. Mensen zijn volledig de weg kwijt in een zo fundamentele zaak als het huwelijk. Trouwen is achterhaald, ouderwets, behalve als het gaat om het homohuwelijk. De homo’s die trouwen, zijn degenen die waken. Dan zijn er degenen die antwoorden. Zij komen op voor het zogenaamde huwelijksrecht van de homo’s. Wie waakt, is actief bezig dit kwaad te doen, wie antwoordt, begaat dit kwaad niet zelf, maar is wel bezig dit kwaad te laten voortbestaan en op die manier te ondersteunen.
Van de mensen die dit doen, zijn er die een “graanoffer brengen aan de HEERE van de legermachten”. Ze leven in de zonde, maar denken hun zonden te kunnen afkopen met een offer aan de HEERE. Maar “het offer van goddelozen is voor de HEERE een gruwel” (Sp 15:8a). Hij neemt het niet aan, maar verwerpt het (Mi 6:6-8; Js 66:3).
Verzen 10-12
Ongeoorloofde huwelijken
Maleachi begint hier een nieuw onderwerp, maar dat wel direct op het voorgaande aansluit. In het voorgaande gedeelte is de ontrouw van de priesters tegenover God aan de kaak gesteld. In de verzen die nu volgen zien we de gevolgen daarvan in de onderlinge verhoudingen tussen de leden van Gods volk tot in de intiemste verhouding die er is, die van het huwelijk. Wie God niet geeft wat Hem toekomt, geeft ook de naaste niet wat hem toekomt.
De profeet begint met God als hun Vader, dat wil zeggen als hun oorsprong, voor te stellen (Dt 32:6b). Het gaat hier niet over de persoonlijke relatie zoals wij, gelovigen van de nieuwtestamentische gemeente, die mogen kennen. Het gaat om God als Vader van Zijn volk als geheel. Hij heeft hen geschapen. Dat ziet op Zijn macht. Door Hem zijn ze een volk geworden.
Als dat tot hen zou doordringen, zouden ze ook zien dat zij in een familierelatie met elkaar zijn gebracht. Het zou nationale saamhorigheid tot gevolg moeten hebben en trouw aan het verbond van de vaderen. Maleachi maakt zich een met het volk door te spreken over “wij” en “onze vaderen”. Maar ze handelen allemaal trouweloos, ieder tegen zijn broeder. En het verbond van hun vaderen vertrappen ze. Verbondstrouw kennen ze niet. Niets is heilig voor hen. Zo gaat het met mensen die ontrouw zijn geworden aan God.
Juda, Israël en Jeruzalem worden alle bij name genoemd (Ml 2:11). Er is geen uitzondering. Het kwaad van het aangaan van ongeoorloofde verbindingen heeft het hele volk doortrokken (vgl. Ea 9:1; Ea 10:1-4; Ne 13:25-27). “Juda” is het uit ballingschap teruggekeerde overblijfsel. Hij is goed begonnen, maar nu wordt gezegd dat hij trouweloos handelt. “Israël” is de naam van het volk als geheel en “Jeruzalem” is de hoofdstad van heel Israël. Ze begaan een gruweldaad. Om welke trouweloosheid en gruweldaad het gaat, verklaart Maleachi in het tweede deel van het vers. We zien dat aan het woord “want”.
Wat hebben ze gedaan? Ze hebben “het heilige van de HEERE” ontheiligd. Waar slaat dit op? ‘Het heilige van de HEERE’ is wat aan Hem is gewijd, wat Hij tot Zijn speciaal eigendom heeft gemaakt. Het kan op de tempel slaan, maar het is waarschijnlijker dat hiermee Gods volk wordt bedoeld. Dat volk heeft Hij lief en Hij wenst dat het in trouw Hem dient.
Maar wat heeft het volk gedaan? Zij zijn tegen Zijn geboden in met “de dochter van een vreemde god getrouwd” (Ex 34:16; Dt 7:3). Ze hebben afgodendienaressen in Gods volk gebracht en daardoor het heilige met het onheilige verbonden en zo het heilige ontheiligd (1Kn 11:1-2). Dit is bijzonder grievend voor God.
Voor ons geldt hetzelfde. Het is de gelovige verboden om met een ongelovige te trouwen (2Ko 6:14). Wie tegen dat gebod ingaat, ontheiligt de Naam van God. Zo iemand kan God niet als Zijn kind erkennen (2Ko 6:17-18). Alleen belijdenis van deze zonde kan herstel in de gemeenschap met de Vader geven.
Maleachi voelt door de Geest van God de oneer die God wordt aangedaan door deze gemengde huwelijken (Ml 2:12). Hij wenst dat ieder die dat doet, wordt uitgeroeid “uit de tenten van Jakob”. Zulke mensen horen niet in Gods volk thuis omdat ze zich niet aan Gods Woord houden. Maleachi noemt enkele klassen van mensen die zich aan dit kwaad van gemengde huwelijken schuldig maken en die moeten worden uitgeroeid. Met deze drie klassen geeft hij aan dat het oordeel iedere betrokkene zal treffen.
Het lijkt erop dat “wie waakt en wie antwoordt” een bepaald gezegde is. Gezien het verband waarin dit gezegde staat, gaat het om een waken en antwoorden door mensen die in de zonde leven en anderen die dat goedpraten. In beide gevallen gaat het om mensen die iets doen wat God verafschuwt en van wie Maleachi wenst dat zij worden uitgeroeid. Eerst is daar “wie waakt”. Hij begaat dit kwaad bij zijn volle verstand en verzet zich bewust tegen Gods geboden. Dan is daar “wie antwoordt”. Hij weet van het kwaad, hij reageert erop, echter niet in afkeurende, maar in goedkeurende zin.
We zien het waken vandaag in de christenheid in het ‘waken’ over de ‘verworven’ vrijheden. Mensen zijn volledig de weg kwijt in een zo fundamentele zaak als het huwelijk. Trouwen is achterhaald, ouderwets, behalve als het gaat om het homohuwelijk. De homo’s die trouwen, zijn degenen die waken. Dan zijn er degenen die antwoorden. Zij komen op voor het zogenaamde huwelijksrecht van de homo’s. Wie waakt, is actief bezig dit kwaad te doen, wie antwoordt, begaat dit kwaad niet zelf, maar is wel bezig dit kwaad te laten voortbestaan en op die manier te ondersteunen.
Van de mensen die dit doen, zijn er die een “graanoffer brengen aan de HEERE van de legermachten”. Ze leven in de zonde, maar denken hun zonden te kunnen afkopen met een offer aan de HEERE. Maar “het offer van goddelozen is voor de HEERE een gruwel” (Sp 15:8a). Hij neemt het niet aan, maar verwerpt het (Mi 6:6-8; Js 66:3).
Vers 13
Krokodillentranen
Dan is er nog iets wat Maleachi bij het volk opmerkt en dat zijn hun tranen. Kijk ze eens huilen en kermen. De tranen stromen. Het altaar van de HEERE wordt ermee bedekt. Dat lijkt heel vroom. Het lijkt alsof er een werk van Gods Geest in hen aan de gang is. Tranen zijn immers een bewijs van verdriet. Dat is zo, maar de vraag is waarover er verdriet is. Tranen die God graag ziet, zijn tranen van berouw over de gepleegde zonden. Maar hier is geen sprake van zulke tranen. Het zijn krokodillentranen, tranen van gehuicheld verdriet en gespeeld berouw. Het is geen droefheid in overeenstemming met God waardoor “een onberouwelijke bekering tot behoudenis” wordt bewerkt (2Ko 7:10).
Ze huilen omdat ze zich niet door God aangenomen en gezegend voelen in plaats van te huilen om hun zonden (vgl. Hs 7:14). In plaats van bekering is het een protest tegen de moeilijkheden die ze ondervinden. Eerder werden de offers geweigerd omdat het offer niet deugde, hier wordt het graanoffer geweigerd om hun eigen praktijk, waarvan ze zich niet willen bekeren. God kijkt niet naar een offer dat gebracht wordt door mensen die door blijven gaan met hun leven in de zonde. Hij neemt het niet aan, want het is niet welgevallig voor Hem.
Vers 13
Krokodillentranen
Dan is er nog iets wat Maleachi bij het volk opmerkt en dat zijn hun tranen. Kijk ze eens huilen en kermen. De tranen stromen. Het altaar van de HEERE wordt ermee bedekt. Dat lijkt heel vroom. Het lijkt alsof er een werk van Gods Geest in hen aan de gang is. Tranen zijn immers een bewijs van verdriet. Dat is zo, maar de vraag is waarover er verdriet is. Tranen die God graag ziet, zijn tranen van berouw over de gepleegde zonden. Maar hier is geen sprake van zulke tranen. Het zijn krokodillentranen, tranen van gehuicheld verdriet en gespeeld berouw. Het is geen droefheid in overeenstemming met God waardoor “een onberouwelijke bekering tot behoudenis” wordt bewerkt (2Ko 7:10).
Ze huilen omdat ze zich niet door God aangenomen en gezegend voelen in plaats van te huilen om hun zonden (vgl. Hs 7:14). In plaats van bekering is het een protest tegen de moeilijkheden die ze ondervinden. Eerder werden de offers geweigerd omdat het offer niet deugde, hier wordt het graanoffer geweigerd om hun eigen praktijk, waarvan ze zich niet willen bekeren. God kijkt niet naar een offer dat gebracht wordt door mensen die door blijven gaan met hun leven in de zonde. Hij neemt het niet aan, want het is niet welgevallig voor Hem.
Vers 14
God is Getuige van elk huwelijk
Het volk vraagt naar het “waarom” van de afwijzing van hun offer. Het antwoord dat volgt, is een ongeëvenaard krachtig protest tegen het kwaad van echtscheiding. Echtscheiding is een zonde die machtig roept tot God. En dan nog durven zij te vragen waarom God hun offer niet aanneemt. Terwijl zij vreemde vrouwen in de armen sluiten, sturen ze hun eigen vrouwen weg. Zo diep kan een volk zinken dat zich van God en Zijn Woord afwendt!
God is Getuige van elk huwelijk, niet alleen bij de huwelijkssluiting, maar ook daarna (Gn 31:49-50). Waar ook maar een huwelijksband tussen een man en een vrouw ontstaat, is het God Die dat doet, want Hij heeft het huwelijk ingesteld. Dat staat los van het feit of de man en de vrouw God in hun huwelijk betrekken. Het gaat om de instelling als zodanig. God wil die gehandhaafd zien. Vervolgens wil Hij zien dat zowel de man als de vrouw in trouw aan die band handelt. Ontrouw in het huwelijk is de grootste trouweloosheid die iemand kan tonen. Wie daarin ontrouw is, is op geen enkel ander gebied te vertrouwen.
God spreekt de man hier op ernstige wijze op zijn ontrouw aan. God was erbij toen de man met de vrouw van zijn jeugd trouwde. Nu moet Hij constateren dat de man trouweloos tegen haar handelt. Hij houdt de man voor dat de vrouw met wie hij is getrouwd, toch zijn “metgezellin” is! Vanaf de dag dat hij met haar is getrouwd, deelt hij tot de dag van zijn dood alles met haar: vreugde en verdriet, hoop en angsten, verlangens en gevaren, geld en goederen, lichaam en ziel (1Ko 7:3-4; Mt 19:4-6).
Zij is ook “de vrouw van uw verbond”. Het huwelijk is een verbond (Sp 2:17; Ez 16:8). Echtgenoten beloven elkaar trouw, in goede en kwade tijden. Hoe afschuwelijk is het als de man ontrouw wordt, als hij zijn belofte van trouw verbreekt. Het geldt natuurlijk ook voor de vrouw, maar hier wordt de man aangesproken. Hij is hoofdverantwoordelijk voor de trouw in zijn huwelijk.
Vers 14
God is Getuige van elk huwelijk
Het volk vraagt naar het “waarom” van de afwijzing van hun offer. Het antwoord dat volgt, is een ongeëvenaard krachtig protest tegen het kwaad van echtscheiding. Echtscheiding is een zonde die machtig roept tot God. En dan nog durven zij te vragen waarom God hun offer niet aanneemt. Terwijl zij vreemde vrouwen in de armen sluiten, sturen ze hun eigen vrouwen weg. Zo diep kan een volk zinken dat zich van God en Zijn Woord afwendt!
God is Getuige van elk huwelijk, niet alleen bij de huwelijkssluiting, maar ook daarna (Gn 31:49-50). Waar ook maar een huwelijksband tussen een man en een vrouw ontstaat, is het God Die dat doet, want Hij heeft het huwelijk ingesteld. Dat staat los van het feit of de man en de vrouw God in hun huwelijk betrekken. Het gaat om de instelling als zodanig. God wil die gehandhaafd zien. Vervolgens wil Hij zien dat zowel de man als de vrouw in trouw aan die band handelt. Ontrouw in het huwelijk is de grootste trouweloosheid die iemand kan tonen. Wie daarin ontrouw is, is op geen enkel ander gebied te vertrouwen.
God spreekt de man hier op ernstige wijze op zijn ontrouw aan. God was erbij toen de man met de vrouw van zijn jeugd trouwde. Nu moet Hij constateren dat de man trouweloos tegen haar handelt. Hij houdt de man voor dat de vrouw met wie hij is getrouwd, toch zijn “metgezellin” is! Vanaf de dag dat hij met haar is getrouwd, deelt hij tot de dag van zijn dood alles met haar: vreugde en verdriet, hoop en angsten, verlangens en gevaren, geld en goederen, lichaam en ziel (1Ko 7:3-4; Mt 19:4-6).
Zij is ook “de vrouw van uw verbond”. Het huwelijk is een verbond (Sp 2:17; Ez 16:8). Echtgenoten beloven elkaar trouw, in goede en kwade tijden. Hoe afschuwelijk is het als de man ontrouw wordt, als hij zijn belofte van trouw verbreekt. Het geldt natuurlijk ook voor de vrouw, maar hier wordt de man aangesproken. Hij is hoofdverantwoordelijk voor de trouw in zijn huwelijk.
Vers 15
Hij heeft er maar één gemaakt
God heeft Zijn blauwdruk voor het huwelijk neergelegd in Genesis 1-2. Hij heeft “maar één gemaakt”, dat wil zeggen dat man en vrouw een eenheid zijn. Hij “schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen” (Gn 1:27; Mt 19:4-6). Hij heeft één mensenpaar gemaakt dat Hij in de band van het huwelijk heeft samengebonden. Man en vrouw zijn samen de ene mens. Adam krijgt Eva als de ene vrouw die bij hem past. Met haar vormt hij een eenheid, met haar is hij “één vlees” (Gn 2:24).
God had nog “geest” over, wat in dit verband wellicht betekent dat Hij meer vrouwen voor Adam had kunnen maken. Dat heeft Hij niet gedaan. Hij heeft Adam slechts één vrouw, Eva, gegeven en daarmee het patroon gegeven voor elk huwelijk. Waarom heeft Hij dat zo gedaan? Omdat Hij alleen binnen de heilige band van het huwelijk een door Hem gewenst “goddelijk nageslacht” kan vinden. Hierin ligt opgesloten dat het Gods bedoeling is dat kinderen worden geboren en opgevoed in de sfeer van liefde en trouw die er tussen een man en een vrouw in het huwelijk is.
De mens heeft de levensgeest van God ingeblazen gekregen (Gn 2:7). Daardoor is hij in staat dingen te beoordelen zoals God dat doet. Maar door de zonde is hij verduisterd in zijn denken en kan hij zijn geest niet bewaren. Hij wordt geleid door de overste van de wereld, de duivel, en handelt daardoor tegen alles wat God heeft ingesteld, in het bijzonder tegen het huwelijk.
Ook wie nieuw leven, leven door de wedergeboorte heeft, moet oppassen voor het denken van de wereld. Hij moet met zijn geest op zijn hoede zijn om niet meegesleept te worden in het ongoddelijke denken van de wereld over huwelijk en echtscheiding. Laat niemand die getrouwd is, trouweloos handelen tegen de vrouw met wie hij getrouwd is: “Laat het huwelijk bij allen in ere zijn en het huwelijksleven onbezoedeld, want hoereerders en overspelers zal God oordelen” (Hb 13:4).
Ieder die Gods gedachten verstaat, zal zijn vrouw trouw blijven. Hij zal geen vreemde vrouw trouwen om kinderen te verwekken die voor God zouden zijn. We zien in Nehemia 13 het resultaat van de gemengde huwelijken: “Ook zag ik in die dagen Joden die Asdoditische, Ammonitische [en] Moabitische vrouwen [bij zich] hadden doen wonen. Hun kinderen spraken voor de helft Asdoditisch, en ze konden geen Judees spreken, maar [spraken] overeenkomstig de taal van elk volk” (Ne 13:23-24). Dit is wat verwacht moet worden van gemengde huwelijken. Hier is geen “goddelijk nageslacht” verwekt, hier zijn geen kinderen die God zoeken.
We zien hier ook hoezeer huwelijk, huwelijkstrouw, en kinderen bij elkaar horen. God heeft het huwelijk ingesteld om daardoor kinderen geboren te laten worden. We kunnen aan de hand van Genesis 1-2 zeggen dat de seksualiteit twee kenmerken heeft. God wil die gebruiken voor de voortplanting, het krijgen van kinderen. God geeft seksualiteit ook om van elkaar te genieten, om de vreugde van de herkenning te beleven van de ander als iemand die bij je past. Bij ontrouw aan de vrouw van de jeugd worden beide doelstellingen vernietigd.
Vers 15
Hij heeft er maar één gemaakt
God heeft Zijn blauwdruk voor het huwelijk neergelegd in Genesis 1-2. Hij heeft “maar één gemaakt”, dat wil zeggen dat man en vrouw een eenheid zijn. Hij “schiep de mens naar Zijn beeld; naar het beeld van God schiep Hij hem; mannelijk en vrouwelijk schiep Hij hen” (Gn 1:27; Mt 19:4-6). Hij heeft één mensenpaar gemaakt dat Hij in de band van het huwelijk heeft samengebonden. Man en vrouw zijn samen de ene mens. Adam krijgt Eva als de ene vrouw die bij hem past. Met haar vormt hij een eenheid, met haar is hij “één vlees” (Gn 2:24).
God had nog “geest” over, wat in dit verband wellicht betekent dat Hij meer vrouwen voor Adam had kunnen maken. Dat heeft Hij niet gedaan. Hij heeft Adam slechts één vrouw, Eva, gegeven en daarmee het patroon gegeven voor elk huwelijk. Waarom heeft Hij dat zo gedaan? Omdat Hij alleen binnen de heilige band van het huwelijk een door Hem gewenst “goddelijk nageslacht” kan vinden. Hierin ligt opgesloten dat het Gods bedoeling is dat kinderen worden geboren en opgevoed in de sfeer van liefde en trouw die er tussen een man en een vrouw in het huwelijk is.
De mens heeft de levensgeest van God ingeblazen gekregen (Gn 2:7). Daardoor is hij in staat dingen te beoordelen zoals God dat doet. Maar door de zonde is hij verduisterd in zijn denken en kan hij zijn geest niet bewaren. Hij wordt geleid door de overste van de wereld, de duivel, en handelt daardoor tegen alles wat God heeft ingesteld, in het bijzonder tegen het huwelijk.
Ook wie nieuw leven, leven door de wedergeboorte heeft, moet oppassen voor het denken van de wereld. Hij moet met zijn geest op zijn hoede zijn om niet meegesleept te worden in het ongoddelijke denken van de wereld over huwelijk en echtscheiding. Laat niemand die getrouwd is, trouweloos handelen tegen de vrouw met wie hij getrouwd is: “Laat het huwelijk bij allen in ere zijn en het huwelijksleven onbezoedeld, want hoereerders en overspelers zal God oordelen” (Hb 13:4).
Ieder die Gods gedachten verstaat, zal zijn vrouw trouw blijven. Hij zal geen vreemde vrouw trouwen om kinderen te verwekken die voor God zouden zijn. We zien in Nehemia 13 het resultaat van de gemengde huwelijken: “Ook zag ik in die dagen Joden die Asdoditische, Ammonitische [en] Moabitische vrouwen [bij zich] hadden doen wonen. Hun kinderen spraken voor de helft Asdoditisch, en ze konden geen Judees spreken, maar [spraken] overeenkomstig de taal van elk volk” (Ne 13:23-24). Dit is wat verwacht moet worden van gemengde huwelijken. Hier is geen “goddelijk nageslacht” verwekt, hier zijn geen kinderen die God zoeken.
We zien hier ook hoezeer huwelijk, huwelijkstrouw, en kinderen bij elkaar horen. God heeft het huwelijk ingesteld om daardoor kinderen geboren te laten worden. We kunnen aan de hand van Genesis 1-2 zeggen dat de seksualiteit twee kenmerken heeft. God wil die gebruiken voor de voortplanting, het krijgen van kinderen. God geeft seksualiteit ook om van elkaar te genieten, om de vreugde van de herkenning te beleven van de ander als iemand die bij je past. Bij ontrouw aan de vrouw van de jeugd worden beide doelstellingen vernietigd.
Vers 16
God haat de echtscheiding
Dit vers begint met het woord “want”. Dat geeft aan dat wat volgt, direct is verbonden aan het voorgaande. Daar heeft Maleachi Gods plan met het huwelijk getoond en hoe belangrijk het is daarin niet trouweloos te handelen. Dit trouweloze handelen vindt zijn hoogtepunt, of beter dieptepunt, in het wegsturen ofwel de echtscheiding. Voor God is echtscheiding niet slechts een verkeerde keus, het is een verwoesting van Zijn werk, een gewelddadige handeling die Hij verafschuwt.
Het bedekken met het gewaad wijst op de oude gewoonte waarbij een man zijn gewaad over een vrouw werpt om haar als vrouw te nemen en te beschermen (Ru 3:9; Ez 16:8). Maar zo gebruiken zij die hun vrouw wegsturen hun gewaad niet. Ze beschermen niet hun vrouwen, maar ze bedekken daarmee het geweld dat zij tegen hun vrouwen gebruiken. Echtscheiding is vaak vechtscheiding. Wie op echtscheiding aanstuurt, is vaak verhard in zijn natuurlijke gevoelens. Het geweld kan soms lichamelijk zijn, maar vooral ook geestelijk door gebruik van harde woorden die als dolksteken werken (Sp 12:18).
Wie niet dicht bij de Heer blijft, loopt de kans ontrouw te worden aan zijn eigen vrouw. Wie van de Heer vervreemdt, vervreemdt ook van zijn omgeving, het meest van zijn huisgenoten en het allermeest van zijn vrouw. In die vervreemding kan de aandrang om pornografische sites op internet te bekijken niet meer worden weerstaan. Zo gaat iemand steeds meer vreemd. Er worden contacten gelegd via sociale media. Ontmoetingen worden geregeld. Ten slotte is er geen weg meer terug en wordt de echtscheiding in gang gezet.
God haat de echtscheiding omdat het Zijn bedoeling met het huwelijk kapotmaakt. Zijn bedoeling met het huwelijk is, naast de aspecten die hiervoor al zijn genoemd, bovenal dat in elk huwelijk de eenheid tussen Christus en de gemeente zichtbaar wordt gemaakt (Ef 5:31-32). Dat heeft God in gedachten als Hij man en vrouw schept en het huwelijk instelt als de legitieme sfeer waarbinnen de seksualiteit tot volle ontplooiing mag komen. Daarom wordt er in Efeziërs 5 verwezen naar de instelling van het huwelijk in Genesis 2 (Ef 5:31; Gn 2:24).
De Heer Jezus is duidelijk in Zijn onderwijs over echtscheiding (Mt 19:3-9; 1Ko 7:10). Echtscheiding of verstoten is een bijzonder kwalijke zaak. Wie zich van die onlosmakelijke band meent te kunnen ontdoen en meent daardoor ook nog eens vrij te zijn met een ander die onlosmakelijke band te kunnen aangaan, vergist zich zeer. Hij pleegt door het aangaan van een nieuw huwelijk overspel. Hetzelfde geldt voor iemand die met de verstoten vrouw trouwt, want deze verstoten vrouw is nog altijd onlosmakelijk aan haar man verbonden. Dat is zo, zolang hij leeft (Rm 7:2-3).
De uitzondering “niet om hoererij” (Mt 19:9) betreft het geval van iemand die ondertrouwd is. Een voorbeeld daarvan hebben we bij Jozef en Maria. Terwijl zij ondertrouwd zijn, overweegt Jozef om Maria in het geheim te verstoten als hij merkt dat zij zwanger is (Mt 1:18-19). Als iemand ondertrouwd is, is er wel een vaste verbinding, maar heeft de officiële huwelijkssluiting nog niet plaatsgevonden. In het geval van Jozef en Maria in hun status van ondertrouw, zou het verstoten geoorloofd geweest zijn. God neemt Jozef die overweging ook niet kwalijk, maar laat hem weten wat er werkelijk aan de hand is. Dan verstoot hij haar niet.
Vers 16
God haat de echtscheiding
Dit vers begint met het woord “want”. Dat geeft aan dat wat volgt, direct is verbonden aan het voorgaande. Daar heeft Maleachi Gods plan met het huwelijk getoond en hoe belangrijk het is daarin niet trouweloos te handelen. Dit trouweloze handelen vindt zijn hoogtepunt, of beter dieptepunt, in het wegsturen ofwel de echtscheiding. Voor God is echtscheiding niet slechts een verkeerde keus, het is een verwoesting van Zijn werk, een gewelddadige handeling die Hij verafschuwt.
Het bedekken met het gewaad wijst op de oude gewoonte waarbij een man zijn gewaad over een vrouw werpt om haar als vrouw te nemen en te beschermen (Ru 3:9; Ez 16:8). Maar zo gebruiken zij die hun vrouw wegsturen hun gewaad niet. Ze beschermen niet hun vrouwen, maar ze bedekken daarmee het geweld dat zij tegen hun vrouwen gebruiken. Echtscheiding is vaak vechtscheiding. Wie op echtscheiding aanstuurt, is vaak verhard in zijn natuurlijke gevoelens. Het geweld kan soms lichamelijk zijn, maar vooral ook geestelijk door gebruik van harde woorden die als dolksteken werken (Sp 12:18).
Wie niet dicht bij de Heer blijft, loopt de kans ontrouw te worden aan zijn eigen vrouw. Wie van de Heer vervreemdt, vervreemdt ook van zijn omgeving, het meest van zijn huisgenoten en het allermeest van zijn vrouw. In die vervreemding kan de aandrang om pornografische sites op internet te bekijken niet meer worden weerstaan. Zo gaat iemand steeds meer vreemd. Er worden contacten gelegd via sociale media. Ontmoetingen worden geregeld. Ten slotte is er geen weg meer terug en wordt de echtscheiding in gang gezet.
God haat de echtscheiding omdat het Zijn bedoeling met het huwelijk kapotmaakt. Zijn bedoeling met het huwelijk is, naast de aspecten die hiervoor al zijn genoemd, bovenal dat in elk huwelijk de eenheid tussen Christus en de gemeente zichtbaar wordt gemaakt (Ef 5:31-32). Dat heeft God in gedachten als Hij man en vrouw schept en het huwelijk instelt als de legitieme sfeer waarbinnen de seksualiteit tot volle ontplooiing mag komen. Daarom wordt er in Efeziërs 5 verwezen naar de instelling van het huwelijk in Genesis 2 (Ef 5:31; Gn 2:24).
De Heer Jezus is duidelijk in Zijn onderwijs over echtscheiding (Mt 19:3-9; 1Ko 7:10). Echtscheiding of verstoten is een bijzonder kwalijke zaak. Wie zich van die onlosmakelijke band meent te kunnen ontdoen en meent daardoor ook nog eens vrij te zijn met een ander die onlosmakelijke band te kunnen aangaan, vergist zich zeer. Hij pleegt door het aangaan van een nieuw huwelijk overspel. Hetzelfde geldt voor iemand die met de verstoten vrouw trouwt, want deze verstoten vrouw is nog altijd onlosmakelijk aan haar man verbonden. Dat is zo, zolang hij leeft (Rm 7:2-3).
De uitzondering “niet om hoererij” (Mt 19:9) betreft het geval van iemand die ondertrouwd is. Een voorbeeld daarvan hebben we bij Jozef en Maria. Terwijl zij ondertrouwd zijn, overweegt Jozef om Maria in het geheim te verstoten als hij merkt dat zij zwanger is (Mt 1:18-19). Als iemand ondertrouwd is, is er wel een vaste verbinding, maar heeft de officiële huwelijkssluiting nog niet plaatsgevonden. In het geval van Jozef en Maria in hun status van ondertrouw, zou het verstoten geoorloofd geweest zijn. God neemt Jozef die overweging ook niet kwalijk, maar laat hem weten wat er werkelijk aan de hand is. Dan verstoot hij haar niet.
Vers 17
De HEERE is moe van hun woorden
Maleachi houdt het volk voor dat ze de HEERE met hun woorden vermoeien (vgl. Js 43:24b). Door hun voortdurende trouweloosheid en huichelarij hebben ze Gods geduld tot een einde gebracht. Ze vinden dat God er niet op let dat het hun slecht gaat, terwijl het hun vijanden voor de wind gaat. God bekommert Zich niet om hen, zo ervaren ze dat. Hij straft het leed dat hun is aangedaan niet genoeg, zo beoordelen ze Gods houding tegenover hen.
De woorden die zij daarover uiten, vermoeien God. Het zelfbeklag houdt een klacht tegen God in die ze uitspreken zonder zelfkennis en zonder enig berouw over de weg die ze gaan. Het telkens maar weer naar hun onterechte geklaag te moeten luisteren vermoeit God. God wordt moe van woorden waarin het gaat om het eigen gelijk, en waarbij Hij dan ook nog eens in de beklaagdenbank wordt gezet.
De reactie van het volk is weer een rechtvaardiging van zichzelf. Ze zouden niet weten waarmee ze God vermoeien. Maar God confronteert hen met hun onverschilligheid door hun woorden aan te halen, ze daaraan te herinneren. Hun hele houding getuigt van een volkomen gebrek aan kennis van God. Ze miskennen Hem niet alleen, maar schrijven Hem ook een ongerijmd handelen toe, waarvan zij zich de dupe voelen.
We horen dit soort uitingen als mensen zeggen: ‘Als God rechtvaardig is, waarom laat Hij dan …?’ enzovoort. Dit soort vragen is aan de orde van de dag en wordt gevonden in de mond van mensen die vinden dat God maar willekeurig handelt, zowel in het wereldgebeuren als in hun persoonlijke leven. Voor hun eigen zonden zijn ze blind. Ze geven God de schuld van de ellende waarin ze zijn of die ze om zich heen zien.
Ze zijn zelfs zo vermetel, dat ze God uitdagen Zich maar eens als de God van het oordeel te laten zien. Als Hij echt de God van het oordeel is, waar blijft Hij dan? Wat een hoogmoedige opstelling. Als God Zich in oordeel zou uiten, zouden ze allemaal door dat oordeel worden getroffen.
Het antwoord komt in het eerste vers van het volgende hoofdstuk. Daar horen ze over de komende Rechter, Die door Gods genade wordt voorafgegaan door een heraut die oproept tot bekering om klaar te zijn voor de komst van de Rechter.
Vers 17
De HEERE is moe van hun woorden
Maleachi houdt het volk voor dat ze de HEERE met hun woorden vermoeien (vgl. Js 43:24b). Door hun voortdurende trouweloosheid en huichelarij hebben ze Gods geduld tot een einde gebracht. Ze vinden dat God er niet op let dat het hun slecht gaat, terwijl het hun vijanden voor de wind gaat. God bekommert Zich niet om hen, zo ervaren ze dat. Hij straft het leed dat hun is aangedaan niet genoeg, zo beoordelen ze Gods houding tegenover hen.
De woorden die zij daarover uiten, vermoeien God. Het zelfbeklag houdt een klacht tegen God in die ze uitspreken zonder zelfkennis en zonder enig berouw over de weg die ze gaan. Het telkens maar weer naar hun onterechte geklaag te moeten luisteren vermoeit God. God wordt moe van woorden waarin het gaat om het eigen gelijk, en waarbij Hij dan ook nog eens in de beklaagdenbank wordt gezet.
De reactie van het volk is weer een rechtvaardiging van zichzelf. Ze zouden niet weten waarmee ze God vermoeien. Maar God confronteert hen met hun onverschilligheid door hun woorden aan te halen, ze daaraan te herinneren. Hun hele houding getuigt van een volkomen gebrek aan kennis van God. Ze miskennen Hem niet alleen, maar schrijven Hem ook een ongerijmd handelen toe, waarvan zij zich de dupe voelen.
We horen dit soort uitingen als mensen zeggen: ‘Als God rechtvaardig is, waarom laat Hij dan …?’ enzovoort. Dit soort vragen is aan de orde van de dag en wordt gevonden in de mond van mensen die vinden dat God maar willekeurig handelt, zowel in het wereldgebeuren als in hun persoonlijke leven. Voor hun eigen zonden zijn ze blind. Ze geven God de schuld van de ellende waarin ze zijn of die ze om zich heen zien.
Ze zijn zelfs zo vermetel, dat ze God uitdagen Zich maar eens als de God van het oordeel te laten zien. Als Hij echt de God van het oordeel is, waar blijft Hij dan? Wat een hoogmoedige opstelling. Als God Zich in oordeel zou uiten, zouden ze allemaal door dat oordeel worden getroffen.
Het antwoord komt in het eerste vers van het volgende hoofdstuk. Daar horen ze over de komende Rechter, Die door Gods genade wordt voorafgegaan door een heraut die oproept tot bekering om klaar te zijn voor de komst van de Rechter.