Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Kingcomments op de hele Bijbel Kingcomments
Auteursrechtverklaring
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op 1 Corinthians 8". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/1-corinthians-8.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
de Koning, Ger. Commentaar op 1 Corinthians 8". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Verzen 1-6
De liefde bouwt op
1Ko 8:1-2. Een nieuw onderwerp: de afgodenoffers. De Korinthiërs hebben daar Paulus kennelijk naar gevraagd, want hij begint met: “Wat nu de afgodenoffers betreft.” Nu heb jij in letterlijke zin niet met afgodenoffers te maken. Toch kun jij uit dit gedeelte veel leren omdat het gaat over je omgang met je medebroeders en -zusters met wie je wel te maken hebt.
Een van de dingen die een christen mag weten, is dat een afgod – dat is een afgodsbeeld – op zichzelf niets voorstelt. Dat “weten” is gewoon ‘kennis’, iets wat je weet met je verstand. Maar het gevaar van kennis, ook van kennis van bijbelse waarheden, is dat je je daarop gaat verheffen. Wie iets weet, ergens kennis van heeft, kan zo gemakkelijk aan een ander voorbijgaan die van die bepaalde zaak niets weet. Dan wordt er een verkeerd gebruik van kennis gemaakt.
Door geen rekening met die ander te houden, aan hem voorbij te gaan, doe je die ander tekort. Kennis staat dan tegenover de liefde, want de liefde houdt juist wel rekening met de ander. Daarom moet kennis in dienst staan van de liefde. Als jij je kennis in dienst van de liefde stelt, zul je niet hoog van je kennis opgeven. Want wat weet je nu eigenlijk? In 1 Korinthiërs 13 staat dat al ons kennen slechts “ten dele” is (1Ko 13:9; 12), dat wil zeggen dat het uit stukjes en beetjes bestaat. Wij kunnen het totaal niet in één keer overzien.
1Ko 8:3. Als jij God liefhebt, gaat jouw hart naar Hem uit. Als jouw hart naar Hem uitgaat, leef je bewust in Zijn tegenwoordigheid. En in Zijn tegenwoordigheid zijn betekent, dat jij door Hem gekend bent. Hij kijkt dwars door je heen. In Psalm 139 staat: “HEERE, U doorgrondt en kent mij” (Ps 139:1). Dit is geen angstige gedachte, maar geeft juist een gevoel van geborgenheid. Als je dicht bij Hem bent, geef je niet hoog meer op van je eigen kennis, maar kom je onder de indruk van de kennis die Hij van jou heeft. Je wordt klein voor Hem. In die houding kun je nu verdergaan met te luisteren naar wat Paulus nog meer te vertellen heeft over die afgoden en afgodenoffers.
1Ko 8:4. Je mag weten dat een afgod waardeloos is, hij betekent helemaal niets. Het is immers niet meer dan een stuk hout of steen. Verder weet je dat er geen God is dan Eén. Dat wil niet alleen zeggen dat er maar één God is en niemand anders. In het boek Deuteronomium heeft God Zich als de ene, ware God aan Israël bekendgemaakt. Daar staat dat “de HEERE God is, niemand anders dan Hij alleen!” (Dt 4:35). In het Oude Testament is nog niet bekendgemaakt dat God een drie-enig God is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Dat is pas in het Nieuwe Testament door de komst van de Heer Jezus bekend geworden. Omdat de Vader God is en de Zoon God is en de Heilige Geest God is, is God Eén. Het zijn geen drie Goden. “Dat er geen God is dan Eén” wil zeggen dat, hoewel er drie Personen in de Godheid zijn, Zij samen toch één God zijn. Dit is niet met je menselijk verstand te begrijpen, maar je mag dat in eenvoudig geloof aannemen.
1Ko 8:5. In de wereld zijn er vele goden en vele heren door de mensen bedacht. Zo zijn er volken die de zon of de maan aanbidden. Andere volken aanbidden bomen of dieren. Het hindoeïsme bijvoorbeeld kent talloze afgoden. Al die goden zijn voor heel verschillende bedoelingen bedacht. De ene afgod is een stuk steen die voor de gezondheid moet zorgen, de andere, een stuk hout, is er voor het weer, een derde is een hemellichaam dat er is er voor overwinning op de vijanden.
Het is natuurlijk onzin dat zulke dingen op zichzelf iets voor een mens kunnen doen in goede of in kwade zin. Later, in 1 Korinthiërs 10, gaat Paulus nog verder in op deze kwestie van de afgoden en laat hij zien dat achter deze afgoden demonen, boze geesten, zitten (1Ko 10:20).
1Ko 8:6. Voor de christen is er maar één God, en dat is de Vader. Je hebt God leren kennen als Iemand tot Wie je in een persoonlijke relatie staat. Hij is je Vader. Je kent Hem zoals een kind zijn vader kent. Je weet je in Hem geborgen.
Jij kent die Vader ook als Iemand uit Wie alle dingen zijn. Je weet dat alles wat je om je heen ziet en alles wat in de toekomst nog zal gebeuren uit Hem is voortgekomen en zal voortkomen. Hij is de bron van de hele schepping en van alle gebeurtenissen. Hij is er als het ware de Architect, de Bedenker van.
Ik heb het nu niet over de mens en wat hij door de zonde van de schepping heeft gemaakt. Dat komt dadelijk aan de orde. Het gaat erom dat de schepping en wat ermee gaat gebeuren niet van toevalligheden aan elkaar hangt. De Vader heeft geweldige plannen uitgedacht. De schepping is een onderdeel van de plannen van God en moet dienen als het terrein waarop de andere en ook hogere plannen van God worden uitgevoerd.
Wat voor dit grote geheel geldt, geldt ook voor jou als enkeling. Jij bent geen product van tijd en toeval. Jij bent er volgens een speciaal plan van de Vader. In dat plan ben jij besloten en daarin heb jij een bijzondere plaats gekregen. Jij bent er namelijk voor Hém, voor God, de Vader! Dat jij deze plaats voor Hem hebt gekregen, is een vreugde voor Zijn hart. En omdat God de eeuwige God is, heb je die plaats niet voor een poosje, maar voor altijd. Je mag tot in alle eeuwigheid in het huis van de Vader zijn. Is dat even wat!
Er moesten echter niet alleen plannen worden gemaakt, er moest niet alleen een architect zijn, de plannen moesten ook worden uitgevoerd. Er moest, met eerbied gezegd, een aannemer en uitvoerder zijn. Dat is wat je ziet in de Heer Jezus. Hij is die ene Heer, “door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem”.
Lees maar wat er in Johannes 1 staat: “Alle dingen zijn door Hem geworden, en zonder Hem is niet één ding geworden dat geworden is” (Jh 1:3). Iets dergelijks lees je ook in Kolossenzen 1 (Ko 1:16-17). De hele schepping is het werk van de Zoon. Maar al vlug nadat de Heer Jezus alles geschapen heeft, gebeurt er iets waardoor het lijkt alsof alle plannen van de Vader niet kunnen doorgaan. Je weet wat er met de schepping en met de mens is gebeurd: de zonde is in de wereld gekomen. Daarna is de Heer Jezus nog een keer aan het werk gegaan. Dat is een heel ander werk dan in de schepping.
De schepping is door Zijn woord tot stand gekomen: “Híj spreekt en het is er; Híj gebiedt en het staat er” (Ps 33:9). Maar de zonde kan niet door een machtswoord uit de schepping worden gebannen. Daarom zegt de Heer Jezus bij Zijn komen in de wereld: “Zie, Ik kom … om Uw wil te doen, o God!” (Hb 10:5-7). Johannes de doper heeft van Hem getuigd: “Zie, het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt” (Jh 1:29).
Op het kruis heeft de Heer Jezus de zonde tenietgedaan, doordat Hij Zich tot zonde heeft laten maken (2Ko 5:21) en Gods oordeel daarover heeft ondergaan. Nadat Hij dit werk heeft volbracht, is Hij teruggekeerd naar de hemel en is Hij door God gemaakt “zowel tot Heer als tot Christus” (Hd 2:36). Aan Hem heeft God alle gezag gegeven (Mt 28:18; Jh 5:27). Op die manier alleen is het mogelijk dat de plannen van God toch kunnen doorgaan.
Die Heer en het werk dat Hij heeft volbracht, mag jij kennen. Jij mag weten dat jij er bent door Hem en door Hem deelhebt aan de plannen van de Vader. Is dat geen geweldige wetenschap?
Lees nog eens 1 Korinthiërs 8:1-6.
Verwerking: Wat is het verschil tussen kennis en liefde? Hoe kun je kennis en liefde op de juiste manier met elkaar verbinden?
Verzen 1-6
De liefde bouwt op
1Ko 8:1-2. Een nieuw onderwerp: de afgodenoffers. De Korinthiërs hebben daar Paulus kennelijk naar gevraagd, want hij begint met: “Wat nu de afgodenoffers betreft.” Nu heb jij in letterlijke zin niet met afgodenoffers te maken. Toch kun jij uit dit gedeelte veel leren omdat het gaat over je omgang met je medebroeders en -zusters met wie je wel te maken hebt.
Een van de dingen die een christen mag weten, is dat een afgod – dat is een afgodsbeeld – op zichzelf niets voorstelt. Dat “weten” is gewoon ‘kennis’, iets wat je weet met je verstand. Maar het gevaar van kennis, ook van kennis van bijbelse waarheden, is dat je je daarop gaat verheffen. Wie iets weet, ergens kennis van heeft, kan zo gemakkelijk aan een ander voorbijgaan die van die bepaalde zaak niets weet. Dan wordt er een verkeerd gebruik van kennis gemaakt.
Door geen rekening met die ander te houden, aan hem voorbij te gaan, doe je die ander tekort. Kennis staat dan tegenover de liefde, want de liefde houdt juist wel rekening met de ander. Daarom moet kennis in dienst staan van de liefde. Als jij je kennis in dienst van de liefde stelt, zul je niet hoog van je kennis opgeven. Want wat weet je nu eigenlijk? In 1 Korinthiërs 13 staat dat al ons kennen slechts “ten dele” is (1Ko 13:9; 12), dat wil zeggen dat het uit stukjes en beetjes bestaat. Wij kunnen het totaal niet in één keer overzien.
1Ko 8:3. Als jij God liefhebt, gaat jouw hart naar Hem uit. Als jouw hart naar Hem uitgaat, leef je bewust in Zijn tegenwoordigheid. En in Zijn tegenwoordigheid zijn betekent, dat jij door Hem gekend bent. Hij kijkt dwars door je heen. In Psalm 139 staat: “HEERE, U doorgrondt en kent mij” (Ps 139:1). Dit is geen angstige gedachte, maar geeft juist een gevoel van geborgenheid. Als je dicht bij Hem bent, geef je niet hoog meer op van je eigen kennis, maar kom je onder de indruk van de kennis die Hij van jou heeft. Je wordt klein voor Hem. In die houding kun je nu verdergaan met te luisteren naar wat Paulus nog meer te vertellen heeft over die afgoden en afgodenoffers.
1Ko 8:4. Je mag weten dat een afgod waardeloos is, hij betekent helemaal niets. Het is immers niet meer dan een stuk hout of steen. Verder weet je dat er geen God is dan Eén. Dat wil niet alleen zeggen dat er maar één God is en niemand anders. In het boek Deuteronomium heeft God Zich als de ene, ware God aan Israël bekendgemaakt. Daar staat dat “de HEERE God is, niemand anders dan Hij alleen!” (Dt 4:35). In het Oude Testament is nog niet bekendgemaakt dat God een drie-enig God is: Vader, Zoon en Heilige Geest. Dat is pas in het Nieuwe Testament door de komst van de Heer Jezus bekend geworden. Omdat de Vader God is en de Zoon God is en de Heilige Geest God is, is God Eén. Het zijn geen drie Goden. “Dat er geen God is dan Eén” wil zeggen dat, hoewel er drie Personen in de Godheid zijn, Zij samen toch één God zijn. Dit is niet met je menselijk verstand te begrijpen, maar je mag dat in eenvoudig geloof aannemen.
1Ko 8:5. In de wereld zijn er vele goden en vele heren door de mensen bedacht. Zo zijn er volken die de zon of de maan aanbidden. Andere volken aanbidden bomen of dieren. Het hindoeïsme bijvoorbeeld kent talloze afgoden. Al die goden zijn voor heel verschillende bedoelingen bedacht. De ene afgod is een stuk steen die voor de gezondheid moet zorgen, de andere, een stuk hout, is er voor het weer, een derde is een hemellichaam dat er is er voor overwinning op de vijanden.
Het is natuurlijk onzin dat zulke dingen op zichzelf iets voor een mens kunnen doen in goede of in kwade zin. Later, in 1 Korinthiërs 10, gaat Paulus nog verder in op deze kwestie van de afgoden en laat hij zien dat achter deze afgoden demonen, boze geesten, zitten (1Ko 10:20).
1Ko 8:6. Voor de christen is er maar één God, en dat is de Vader. Je hebt God leren kennen als Iemand tot Wie je in een persoonlijke relatie staat. Hij is je Vader. Je kent Hem zoals een kind zijn vader kent. Je weet je in Hem geborgen.
Jij kent die Vader ook als Iemand uit Wie alle dingen zijn. Je weet dat alles wat je om je heen ziet en alles wat in de toekomst nog zal gebeuren uit Hem is voortgekomen en zal voortkomen. Hij is de bron van de hele schepping en van alle gebeurtenissen. Hij is er als het ware de Architect, de Bedenker van.
Ik heb het nu niet over de mens en wat hij door de zonde van de schepping heeft gemaakt. Dat komt dadelijk aan de orde. Het gaat erom dat de schepping en wat ermee gaat gebeuren niet van toevalligheden aan elkaar hangt. De Vader heeft geweldige plannen uitgedacht. De schepping is een onderdeel van de plannen van God en moet dienen als het terrein waarop de andere en ook hogere plannen van God worden uitgevoerd.
Wat voor dit grote geheel geldt, geldt ook voor jou als enkeling. Jij bent geen product van tijd en toeval. Jij bent er volgens een speciaal plan van de Vader. In dat plan ben jij besloten en daarin heb jij een bijzondere plaats gekregen. Jij bent er namelijk voor Hém, voor God, de Vader! Dat jij deze plaats voor Hem hebt gekregen, is een vreugde voor Zijn hart. En omdat God de eeuwige God is, heb je die plaats niet voor een poosje, maar voor altijd. Je mag tot in alle eeuwigheid in het huis van de Vader zijn. Is dat even wat!
Er moesten echter niet alleen plannen worden gemaakt, er moest niet alleen een architect zijn, de plannen moesten ook worden uitgevoerd. Er moest, met eerbied gezegd, een aannemer en uitvoerder zijn. Dat is wat je ziet in de Heer Jezus. Hij is die ene Heer, “door Wie alle dingen zijn, en wij door Hem”.
Lees maar wat er in Johannes 1 staat: “Alle dingen zijn door Hem geworden, en zonder Hem is niet één ding geworden dat geworden is” (Jh 1:3). Iets dergelijks lees je ook in Kolossenzen 1 (Ko 1:16-17). De hele schepping is het werk van de Zoon. Maar al vlug nadat de Heer Jezus alles geschapen heeft, gebeurt er iets waardoor het lijkt alsof alle plannen van de Vader niet kunnen doorgaan. Je weet wat er met de schepping en met de mens is gebeurd: de zonde is in de wereld gekomen. Daarna is de Heer Jezus nog een keer aan het werk gegaan. Dat is een heel ander werk dan in de schepping.
De schepping is door Zijn woord tot stand gekomen: “Híj spreekt en het is er; Híj gebiedt en het staat er” (Ps 33:9). Maar de zonde kan niet door een machtswoord uit de schepping worden gebannen. Daarom zegt de Heer Jezus bij Zijn komen in de wereld: “Zie, Ik kom … om Uw wil te doen, o God!” (Hb 10:5-7). Johannes de doper heeft van Hem getuigd: “Zie, het Lam van God, Dat de zonde van de wereld wegneemt” (Jh 1:29).
Op het kruis heeft de Heer Jezus de zonde tenietgedaan, doordat Hij Zich tot zonde heeft laten maken (2Ko 5:21) en Gods oordeel daarover heeft ondergaan. Nadat Hij dit werk heeft volbracht, is Hij teruggekeerd naar de hemel en is Hij door God gemaakt “zowel tot Heer als tot Christus” (Hd 2:36). Aan Hem heeft God alle gezag gegeven (Mt 28:18; Jh 5:27). Op die manier alleen is het mogelijk dat de plannen van God toch kunnen doorgaan.
Die Heer en het werk dat Hij heeft volbracht, mag jij kennen. Jij mag weten dat jij er bent door Hem en door Hem deelhebt aan de plannen van de Vader. Is dat geen geweldige wetenschap?
Lees nog eens 1 Korinthiërs 8:1-6.
Verwerking: Wat is het verschil tussen kennis en liefde? Hoe kun je kennis en liefde op de juiste manier met elkaar verbinden?
Verzen 7-13
Geen struikelblok zijn
1Ko 8:7. De Korinthiërs weten door de prediking van Paulus, dat er slechts één God is en slechts één Heer. Afgoden betekenen niets meer voor hen. Toch zijn er onder hen voor wie dat nog niet allemaal even duidelijk is. Je moet je indenken dat deze mensen hun hele leven lang in de afgoderij hebben geleefd. Het is niet verwonderlijk dat sommigen na hun bekering niet direct vrij zijn van alle dingen waarin ze lange tijd gevangen zijn geweest.
Wanneer zij bijvoorbeeld een stuk vlees eten, is dat voor hun geweten nog steeds verbonden met de afgoden. In hun gedachten staan ze weer in de afgodstempel om aan een bepaalde god dit vlees te offeren en er daarna zelf van te eten. Dit ritueel hebben ze jarenlang volgehouden. Nu ze christen zijn geworden, weten ze wel dat een afgod niets is en dat het vlees gewoon vlees is, maar toch …
1Ko 8:8. Wie wel vrij is van de vroegere invloeden, weet dat voedsel niet iets is wat ons een streepje voor geeft bij God. Eten of niet eten, het maakt met het oog op onze plaats voor God niets uit. God beoordeelt ons niet op grond van onze eetgewoonten. In Handelingen 15 staat dat je alles mag eten met uitzondering van het bloed en het verstikte (Hd 15:29). Het verbod om bloed te eten betreft ook vleeswaren waarin bloed is verwerkt, bijvoorbeeld bloedworst. Het ‘verstikte’ is vlees van een dier waaruit het bloed niet is weggelopen, bijvoorbeeld een konijn dat in een strik is gevangen.
1Ko 8:9. In Handelingen 15 wordt ook genoemd “wat aan de afgoden is geofferd” (Hd 15:29) – zelfs nog vóór het verbod om bloed of het verstikte te eten – en daarover gaat het in ons gedeelte. Als vlees voor iemand die dit eet, verbonden is met een afgod, moet hij dat niet eten. Dat geldt zowel voor de sterke als voor de zwakke. De zwakke zal een bevlekt geweten krijgen wanneer hij dat vlees eet. Hij denkt dan weer aan de een of andere afgod. De demon die achter een afgodsbeeld schuilgaat, krijgt weer invloed op zijn geestelijk leven. Het resultaat kan zijn dat zo iemand weer helemaal terugvalt in de afgoderij. Daarom wordt aan de sterken – dat zijn zij die weten dat een afgod niets is en dat afgodenvlees niets is – voorgehouden om met de zwakken rekening te houden.
1Ko 8:10. Je kunt je voorstellen dat de sterken er geen enkel probleem mee hebben om in een afgodstempel te gaan om daar vlees te eten. Voor een sterke is die tempel immers niets anders dan een gebouw waar gewoon vlees te krijgen is. Je kunt je ook voorstellen dat een zwakke zijn sterke broeder daar naar binnen ziet gaan. Nu zou de zwakke broeder kunnen denken: ‘Wat hij mag, dat mag ik ook.’ De zwakke broeder gaat naar binnen, bestelt zijn vlees en eet het op.
Maar, en nu komt het, hij eet het niet als gewoon vlees, maar als afgodenoffer. Hij is namelijk in zijn geweten niet vrij om dit soort gelegenheden binnen te stappen en zulk vlees te eten. Het is voor hem nog steeds verbonden met de afgoden. Je kunt zeggen: ‘Dan moet hij niet zomaar die sterke broeder nadoen.’ Toch wordt het hier niet van de kant van de zwakke broeder bekeken, maar van de kant van de sterke broeder. Die kan namelijk gemakkelijk op een verkeerde manier gebruik maken van zijn recht, zodat hij een struikelblok is voor de zwakke.
De vraag waar het hier om gaat, is deze: Is de sterke broeder zo sterk, dat hij rekening wil en kan houden met het geweten van zijn zwakke broeder? De kracht om met de ander rekening te houden is alleen in de liefde te vinden. Wanneer er echte liefde is voor de ander die zwak is, zul je alles nalaten waardoor die ander in gewetensproblemen terechtkomt.
Het gaat niet om dingen die op zichzelf zondig zijn. Als het, zoals in dit geval, gaat om vlees eten, dan is dat een volkomen geoorloofde zaak. God heeft Zelf het vlees als voedsel gegeven. Daar zit dan ook niets verkeerds in. Waar het om gaat, is hoe jij met je vrijheden omgaat. Gebruik jij je vrijheid voor jezelf of houd je in het gebruik ervan ook rekening met je broeder of zuster die ergens zwak in is?
1Ko 8:11. Een verkeerd gebruik kan er zelfs toe leiden dat een broeder, voor wie Christus gestorven is, verloren gaat! Dat is wel erg sterk gezegd, nietwaar? Maar stel je eens het volgende geval voor, en dat is niet denkbeeldig. Een dronkaard komt tot bekering. Alcohol heeft in zijn leven een verwoestende uitwerking gehad. Zijn lichaam en zijn gezin zijn eraan kapotgegaan. Denk niet dat na zijn bekering de drang naar alcohol direct verdwenen is.
Nu is voor een christen het gebruik van “een beetje wijn” geoorloofd (1Tm 5:23). Wanneer de ex-dronkaard bij je op bezoek zou komen, zou je hem dan een glaasje wijn aanbieden? Als je dat zou doen, en hij zou het aannemen, kon hij wel eens de smaak weer te pakken hebben gekregen en weer helemaal terugvallen in zijn vroegere leven. Dan gaat zo iemand door jouw kennis verloren.
Misschien denk je: Maar iemand die bekeerd is en nieuw leven heeft, kan toch niet voor eeuwig verloren gaan? Dat weet Paulus natuurlijk ook wel. Hij spreekt zelfs over “de broeder om wie Christus gestorven is”. Daarmee is elke twijfel over het verloren gaan van een broeder uitgesloten. Toch wordt door een dergelijke reactie de kracht van deze verzen weggenomen. Het gaat om het tot zonde brengen van een broeder. Dat is niet gering!
Het loon van de zonde is altijd en onvermijdelijk de dood. God zal iemand die met oprecht berouw over zijn zonden naar Hem is toegekomen en in het geloof het werk van de Heer Jezus heeft aangenomen, niet verloren laten gaan. God zal zo iemand tot inkeer brengen. Johannes spreekt in zijn evangelie duidelijke taal over de onmogelijkheid dat een gelovige nog verloren kan gaan (Jh 10:28-29). Het gaat hier echter niet om wat God allemaal zal doen, maar om ons eigen gedrag.
1Ko 8:12. Om de ernst van de zaak naar voren te brengen gebruikt Paulus deze sterke bewoordingen die je niet als overdreven mag opvatten. Wie geen rekening houdt met zijn zwakke broeder, zondigt tegen hem én tegen Christus. Wie Christus liefheeft, heeft zijn broeder, ook de zwakke, lief.
1Ko 8:13. De houding van Paulus in het laatste vers mag ons tot voorbeeld zijn. Ook dit zegt hij sterk: in eeuwigheid zal hij geen vlees eten als dat zijn broeder tot een geestelijke val zou brengen.
Denk niet dat dit allemaal overdreven is. Als Paulus het allemaal zo sterk zegt, moet het wel belangrijk zijn. Toch denk ik dat er weinig gedeelten in de Bijbel zijn, waar zo slecht mee omgegaan wordt als met dit gedeelte. Daar sluit ik mezelf bij in. Houden we echt rekening met onze zwakke broeder in alle dingen die voor onszelf niet verkeerd zijn, maar die voor onze zwakke broeder een struikelblok kunnen zijn? Als we het niet doen, zondigen we en moeten we dat belijden.
Veel geestelijke zwakheid komt, doordat we gebruik hebben gemaakt van vrijheden, zonder dat we ons hebben afgevraagd wat het gevolg daarvan is voor anderen die ons nadoen en daarmee hun geweten bevlekken. Je kunt denken aan een computerspel. Laten we aannemen dat jij voor je ontspanning wel eens een of ander spel op de computer speelt. Je weet dat ook goed in de hand te houden wat betreft de tijd die je daaraan besteedt. Als je nu iemand op bezoek krijgt die gameverslaafd is geweest en tot bekering is gekomen, is het niet slim om hem voor te stellen te gaan gamen. Het spelen van een spel kan hem zomaar terugbrengen in zijn vroegere verslaving. Je houdt daarom rekening met de zwakheid van je broeder als je ter wille van hem een andere vorm van ontspanning zoekt.
Deze verzen houden een belangrijke boodschap in voor allen die hun positie in Christus kennen en die weten dat God hun Vader is en dat de Heer Jezus hun Heer is. De praktijk wijst uit of deze kennis echte kennis is, kennis die ook in het hart aanwezig is en niet alleen in het hoofd.
Christelijke vrijheid wordt te vaak gezien als een recht waar niemand aan mag komen. Je kunt je in je christelijke vrijheid aangetast voelen als je eraan denkt rekening te moeten houden met anderen en dan nog wel met hen die voor zichzelf vinden dat ze bepaalde dingen niet mogen. Dit ‘die voor zichzelf vinden dat ze bepaalde dingen niet mogen’ is natuurlijk wel belangrijk. Wanneer een zwakke jou zou verbieden om je vrijheid te gebruiken, gaat hij te ver. Je vrijheid blijft als een paal boven water staan en die mag jij je niet laten ontnemen. Maar, zoals gezegd, gaat het hier niet over de houding van de zwakke tegenover de sterke, maar over de houding van de sterke tegenover de zwakke.
Lees nog eens 1 Korinthiërs 8:7-13.
Verwerking: Noem eens iets waarin je rekening zou kunnen houden met een zwakke broeder.
Verzen 7-13
Geen struikelblok zijn
1Ko 8:7. De Korinthiërs weten door de prediking van Paulus, dat er slechts één God is en slechts één Heer. Afgoden betekenen niets meer voor hen. Toch zijn er onder hen voor wie dat nog niet allemaal even duidelijk is. Je moet je indenken dat deze mensen hun hele leven lang in de afgoderij hebben geleefd. Het is niet verwonderlijk dat sommigen na hun bekering niet direct vrij zijn van alle dingen waarin ze lange tijd gevangen zijn geweest.
Wanneer zij bijvoorbeeld een stuk vlees eten, is dat voor hun geweten nog steeds verbonden met de afgoden. In hun gedachten staan ze weer in de afgodstempel om aan een bepaalde god dit vlees te offeren en er daarna zelf van te eten. Dit ritueel hebben ze jarenlang volgehouden. Nu ze christen zijn geworden, weten ze wel dat een afgod niets is en dat het vlees gewoon vlees is, maar toch …
1Ko 8:8. Wie wel vrij is van de vroegere invloeden, weet dat voedsel niet iets is wat ons een streepje voor geeft bij God. Eten of niet eten, het maakt met het oog op onze plaats voor God niets uit. God beoordeelt ons niet op grond van onze eetgewoonten. In Handelingen 15 staat dat je alles mag eten met uitzondering van het bloed en het verstikte (Hd 15:29). Het verbod om bloed te eten betreft ook vleeswaren waarin bloed is verwerkt, bijvoorbeeld bloedworst. Het ‘verstikte’ is vlees van een dier waaruit het bloed niet is weggelopen, bijvoorbeeld een konijn dat in een strik is gevangen.
1Ko 8:9. In Handelingen 15 wordt ook genoemd “wat aan de afgoden is geofferd” (Hd 15:29) – zelfs nog vóór het verbod om bloed of het verstikte te eten – en daarover gaat het in ons gedeelte. Als vlees voor iemand die dit eet, verbonden is met een afgod, moet hij dat niet eten. Dat geldt zowel voor de sterke als voor de zwakke. De zwakke zal een bevlekt geweten krijgen wanneer hij dat vlees eet. Hij denkt dan weer aan de een of andere afgod. De demon die achter een afgodsbeeld schuilgaat, krijgt weer invloed op zijn geestelijk leven. Het resultaat kan zijn dat zo iemand weer helemaal terugvalt in de afgoderij. Daarom wordt aan de sterken – dat zijn zij die weten dat een afgod niets is en dat afgodenvlees niets is – voorgehouden om met de zwakken rekening te houden.
1Ko 8:10. Je kunt je voorstellen dat de sterken er geen enkel probleem mee hebben om in een afgodstempel te gaan om daar vlees te eten. Voor een sterke is die tempel immers niets anders dan een gebouw waar gewoon vlees te krijgen is. Je kunt je ook voorstellen dat een zwakke zijn sterke broeder daar naar binnen ziet gaan. Nu zou de zwakke broeder kunnen denken: ‘Wat hij mag, dat mag ik ook.’ De zwakke broeder gaat naar binnen, bestelt zijn vlees en eet het op.
Maar, en nu komt het, hij eet het niet als gewoon vlees, maar als afgodenoffer. Hij is namelijk in zijn geweten niet vrij om dit soort gelegenheden binnen te stappen en zulk vlees te eten. Het is voor hem nog steeds verbonden met de afgoden. Je kunt zeggen: ‘Dan moet hij niet zomaar die sterke broeder nadoen.’ Toch wordt het hier niet van de kant van de zwakke broeder bekeken, maar van de kant van de sterke broeder. Die kan namelijk gemakkelijk op een verkeerde manier gebruik maken van zijn recht, zodat hij een struikelblok is voor de zwakke.
De vraag waar het hier om gaat, is deze: Is de sterke broeder zo sterk, dat hij rekening wil en kan houden met het geweten van zijn zwakke broeder? De kracht om met de ander rekening te houden is alleen in de liefde te vinden. Wanneer er echte liefde is voor de ander die zwak is, zul je alles nalaten waardoor die ander in gewetensproblemen terechtkomt.
Het gaat niet om dingen die op zichzelf zondig zijn. Als het, zoals in dit geval, gaat om vlees eten, dan is dat een volkomen geoorloofde zaak. God heeft Zelf het vlees als voedsel gegeven. Daar zit dan ook niets verkeerds in. Waar het om gaat, is hoe jij met je vrijheden omgaat. Gebruik jij je vrijheid voor jezelf of houd je in het gebruik ervan ook rekening met je broeder of zuster die ergens zwak in is?
1Ko 8:11. Een verkeerd gebruik kan er zelfs toe leiden dat een broeder, voor wie Christus gestorven is, verloren gaat! Dat is wel erg sterk gezegd, nietwaar? Maar stel je eens het volgende geval voor, en dat is niet denkbeeldig. Een dronkaard komt tot bekering. Alcohol heeft in zijn leven een verwoestende uitwerking gehad. Zijn lichaam en zijn gezin zijn eraan kapotgegaan. Denk niet dat na zijn bekering de drang naar alcohol direct verdwenen is.
Nu is voor een christen het gebruik van “een beetje wijn” geoorloofd (1Tm 5:23). Wanneer de ex-dronkaard bij je op bezoek zou komen, zou je hem dan een glaasje wijn aanbieden? Als je dat zou doen, en hij zou het aannemen, kon hij wel eens de smaak weer te pakken hebben gekregen en weer helemaal terugvallen in zijn vroegere leven. Dan gaat zo iemand door jouw kennis verloren.
Misschien denk je: Maar iemand die bekeerd is en nieuw leven heeft, kan toch niet voor eeuwig verloren gaan? Dat weet Paulus natuurlijk ook wel. Hij spreekt zelfs over “de broeder om wie Christus gestorven is”. Daarmee is elke twijfel over het verloren gaan van een broeder uitgesloten. Toch wordt door een dergelijke reactie de kracht van deze verzen weggenomen. Het gaat om het tot zonde brengen van een broeder. Dat is niet gering!
Het loon van de zonde is altijd en onvermijdelijk de dood. God zal iemand die met oprecht berouw over zijn zonden naar Hem is toegekomen en in het geloof het werk van de Heer Jezus heeft aangenomen, niet verloren laten gaan. God zal zo iemand tot inkeer brengen. Johannes spreekt in zijn evangelie duidelijke taal over de onmogelijkheid dat een gelovige nog verloren kan gaan (Jh 10:28-29). Het gaat hier echter niet om wat God allemaal zal doen, maar om ons eigen gedrag.
1Ko 8:12. Om de ernst van de zaak naar voren te brengen gebruikt Paulus deze sterke bewoordingen die je niet als overdreven mag opvatten. Wie geen rekening houdt met zijn zwakke broeder, zondigt tegen hem én tegen Christus. Wie Christus liefheeft, heeft zijn broeder, ook de zwakke, lief.
1Ko 8:13. De houding van Paulus in het laatste vers mag ons tot voorbeeld zijn. Ook dit zegt hij sterk: in eeuwigheid zal hij geen vlees eten als dat zijn broeder tot een geestelijke val zou brengen.
Denk niet dat dit allemaal overdreven is. Als Paulus het allemaal zo sterk zegt, moet het wel belangrijk zijn. Toch denk ik dat er weinig gedeelten in de Bijbel zijn, waar zo slecht mee omgegaan wordt als met dit gedeelte. Daar sluit ik mezelf bij in. Houden we echt rekening met onze zwakke broeder in alle dingen die voor onszelf niet verkeerd zijn, maar die voor onze zwakke broeder een struikelblok kunnen zijn? Als we het niet doen, zondigen we en moeten we dat belijden.
Veel geestelijke zwakheid komt, doordat we gebruik hebben gemaakt van vrijheden, zonder dat we ons hebben afgevraagd wat het gevolg daarvan is voor anderen die ons nadoen en daarmee hun geweten bevlekken. Je kunt denken aan een computerspel. Laten we aannemen dat jij voor je ontspanning wel eens een of ander spel op de computer speelt. Je weet dat ook goed in de hand te houden wat betreft de tijd die je daaraan besteedt. Als je nu iemand op bezoek krijgt die gameverslaafd is geweest en tot bekering is gekomen, is het niet slim om hem voor te stellen te gaan gamen. Het spelen van een spel kan hem zomaar terugbrengen in zijn vroegere verslaving. Je houdt daarom rekening met de zwakheid van je broeder als je ter wille van hem een andere vorm van ontspanning zoekt.
Deze verzen houden een belangrijke boodschap in voor allen die hun positie in Christus kennen en die weten dat God hun Vader is en dat de Heer Jezus hun Heer is. De praktijk wijst uit of deze kennis echte kennis is, kennis die ook in het hart aanwezig is en niet alleen in het hoofd.
Christelijke vrijheid wordt te vaak gezien als een recht waar niemand aan mag komen. Je kunt je in je christelijke vrijheid aangetast voelen als je eraan denkt rekening te moeten houden met anderen en dan nog wel met hen die voor zichzelf vinden dat ze bepaalde dingen niet mogen. Dit ‘die voor zichzelf vinden dat ze bepaalde dingen niet mogen’ is natuurlijk wel belangrijk. Wanneer een zwakke jou zou verbieden om je vrijheid te gebruiken, gaat hij te ver. Je vrijheid blijft als een paal boven water staan en die mag jij je niet laten ontnemen. Maar, zoals gezegd, gaat het hier niet over de houding van de zwakke tegenover de sterke, maar over de houding van de sterke tegenover de zwakke.
Lees nog eens 1 Korinthiërs 8:7-13.
Verwerking: Noem eens iets waarin je rekening zou kunnen houden met een zwakke broeder.