Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 92". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-92.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 92". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 92PSALM 92.
EEN SABBATSLIED.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 92PSALM 92.
EEN SABBATSLIED.
Vers 1
1. Een Psalm, een lied, als Psalms 48:1, 66-68, 83, 87, 88, 108, en wel dit, om op den sabbatdag, bij het morgenoffer te gebruiken (Numbers 28:8 ).2.
Lazen wij in Psalms 91:8; "Gij zult het met uwe ogen aanschouwen, en gij zult de vergelding der goddelozen zien, in het voor ons liggende lied (Psalms 92:12) horen wij den dichter zeggen: "Mijn oog zal mijne verspieders aanschouwen, mijne oren zullen het horen aangaande de boosdoenerij, die tegen mij opstaan." Daar werd het den vromen koning Hizkia toegeroepen, hier is het naar onze mening de vrome Josia, de "door den Heere gesteunde," zoals de betekenis van zijn naam is (1 Kings 13:2 ), die in een tijd, toen het dreigend ineenstorten van de bestaande verhoudingen niet meer was tegen te houden (2 Kings 23:27): zich vertroost met de onvergankelijkheid en de toekomstige heerlijkheid der kleine gemeente, die zich nu in verdrukking en in vernedering bevindt. Alleen het geloof aan de eindelijke overwinning der vromen, die in vergelijking der massa goddeloze en ongelovige dwazen, ene steeds kleiner wordende minderheid uitmaakten, en het door hen te weeg gebrachte gericht mede moesten dragen, kon aan Josia moed en opgewektheid geven, om ondanks den tegenwoordigen toestand, die zonder troost of uitzicht was, altijd overvloedig te zijn in het werk des Heren, wel wetende, dat zijn arbeid niet ijdel was in den Heere. Een Sabbats-karakter heeft het lied daardoor in `t uitwendige, dat het zeven malen (Psalms 92:2, Psalms 92:5, Psalms 92:6, Psalms 92:9, Psalms 92:10, Psalms 92:14, Psalms 92:16) den allerheiligsten naam "Heere" (Jehova) noemt. Josia, die voor de herstelling van enen regelmatigen godsdienst zo werkzaam was, heeft het zeker dadelijk van den beginne tot een "Psalm, een lied op den Sabbatdag" bestemd. Het is echter niet zozeer de scheppings-Sabbat, dien het lied beschouwt, als wel die Sabbats-rust van het volk Gods (Hebrews 4:9), van welke wij thans reeds een voorsmaak hebben in den vrede van een gelovig hart.
I. Psalms 92:2-Psalms 92:4. De gemeente, in wier naam de zanger zegt hetgeen hij hier tevens uit zijn eigen hart spreekt, erkent in het loven van God, waartoe zij zich op de heilige plaats heeft verzameld, ene bijzonder heilige bezigheid, en het ontbreekt haar daartoe zo weinig aan stof, dat zij integendeel alle mogelijke instrumenten die het gezang kunnen begeleiden, te hulp moet nemen, om enigszins te kunnen voldoen aan den drang van haar hart.
Vers 1
1. Een Psalm, een lied, als Psalms 48:1, 66-68, 83, 87, 88, 108, en wel dit, om op den sabbatdag, bij het morgenoffer te gebruiken (Numbers 28:8 ).2.
Lazen wij in Psalms 91:8; "Gij zult het met uwe ogen aanschouwen, en gij zult de vergelding der goddelozen zien, in het voor ons liggende lied (Psalms 92:12) horen wij den dichter zeggen: "Mijn oog zal mijne verspieders aanschouwen, mijne oren zullen het horen aangaande de boosdoenerij, die tegen mij opstaan." Daar werd het den vromen koning Hizkia toegeroepen, hier is het naar onze mening de vrome Josia, de "door den Heere gesteunde," zoals de betekenis van zijn naam is (1 Kings 13:2 ), die in een tijd, toen het dreigend ineenstorten van de bestaande verhoudingen niet meer was tegen te houden (2 Kings 23:27): zich vertroost met de onvergankelijkheid en de toekomstige heerlijkheid der kleine gemeente, die zich nu in verdrukking en in vernedering bevindt. Alleen het geloof aan de eindelijke overwinning der vromen, die in vergelijking der massa goddeloze en ongelovige dwazen, ene steeds kleiner wordende minderheid uitmaakten, en het door hen te weeg gebrachte gericht mede moesten dragen, kon aan Josia moed en opgewektheid geven, om ondanks den tegenwoordigen toestand, die zonder troost of uitzicht was, altijd overvloedig te zijn in het werk des Heren, wel wetende, dat zijn arbeid niet ijdel was in den Heere. Een Sabbats-karakter heeft het lied daardoor in `t uitwendige, dat het zeven malen (Psalms 92:2, Psalms 92:5, Psalms 92:6, Psalms 92:9, Psalms 92:10, Psalms 92:14, Psalms 92:16) den allerheiligsten naam "Heere" (Jehova) noemt. Josia, die voor de herstelling van enen regelmatigen godsdienst zo werkzaam was, heeft het zeker dadelijk van den beginne tot een "Psalm, een lied op den Sabbatdag" bestemd. Het is echter niet zozeer de scheppings-Sabbat, dien het lied beschouwt, als wel die Sabbats-rust van het volk Gods (Hebrews 4:9), van welke wij thans reeds een voorsmaak hebben in den vrede van een gelovig hart.
I. Psalms 92:2-Psalms 92:4. De gemeente, in wier naam de zanger zegt hetgeen hij hier tevens uit zijn eigen hart spreekt, erkent in het loven van God, waartoe zij zich op de heilige plaats heeft verzameld, ene bijzonder heilige bezigheid, en het ontbreekt haar daartoe zo weinig aan stof, dat zij integendeel alle mogelijke instrumenten die het gezang kunnen begeleiden, te hulp moet nemen, om enigszins te kunnen voldoen aan den drang van haar hart.
Vers 2
2. Het is goed niet alleen in Gods ogen, maar ook heilzaam voor de mensen, dat men den HEERE love, en Uwen naam psalmzingen Allerhoogste (Psalms 147:1)!Vers 2
2. Het is goed niet alleen in Gods ogen, maar ook heilzaam voor de mensen, dat men den HEERE love, en Uwen naam psalmzingen Allerhoogste (Psalms 147:1)!Vers 3
3. Dat men in den morgenstond Uwe goedertierenheid verkondige, welke aan het morgenlicht gelijkt, dat door den nacht heen breekt (Psalms 30:6; Psalms 59:17), en Uwe getrouwheid in de nachten, Uwe getrouwheid, die in de eenzaamheid van den nacht onze beste gezellin is; (Psalms 89:2).Benevens dit, noemt de Heilige Schrift nog twee andere, die goed zijn: Klaagt. 3:26, 27; geduldig zijn en op des Heren hulp hopen en Hebrews 13:9, dat het hart gesterkt worde.
Het "in den morgenstond" en "in de nachten" dient zeker om het onvermoeide aan te tonen in het loven van God, dat overeenstemt met de onafgebrokene uitingen der Goddelijke goedheid en trouw (Psalms 16:7, Psalms 42:9). Daarom behoeft men echter niet te menen, dat de Psalm zowel bij den avond- als den morgengodsdienst zal gezongen zijn..
Vers 3
3. Dat men in den morgenstond Uwe goedertierenheid verkondige, welke aan het morgenlicht gelijkt, dat door den nacht heen breekt (Psalms 30:6; Psalms 59:17), en Uwe getrouwheid in de nachten, Uwe getrouwheid, die in de eenzaamheid van den nacht onze beste gezellin is; (Psalms 89:2).Benevens dit, noemt de Heilige Schrift nog twee andere, die goed zijn: Klaagt. 3:26, 27; geduldig zijn en op des Heren hulp hopen en Hebrews 13:9, dat het hart gesterkt worde.
Het "in den morgenstond" en "in de nachten" dient zeker om het onvermoeide aan te tonen in het loven van God, dat overeenstemt met de onafgebrokene uitingen der Goddelijke goedheid en trouw (Psalms 16:7, Psalms 42:9). Daarom behoeft men echter niet te menen, dat de Psalm zowel bij den avond- als den morgengodsdienst zal gezongen zijn..
Vers 4
4. Op den asor, dekachorde, het tiensnarig instrument (Psalms 33:2), U danke, en op de luit Uwen naam lofzinge, met een voorbedacht, een vrolijk lied op de harp (1 Chronicles 25:31 ) Uwe genade en waarheid verkondige.Zo waarachtig als God de Bron van alle zaligheid is, en zo waar Hij Zijnen naam ter zaligheid van zondaren geopenbaard heeft, zo zeker moet het prijzen Zijner Heerlijkheid, dat uit de kennis van dezen naam voortvloeit, de hoogste blijdschap zijn, het toppunt van alle geestelijke vreugde, ene bron van zaligheid. In dit zalig element worstelt en beweegt zich de voor ons liggende vreugde-psalm. Deze is een voorsmaak van de hemelse vreugde des eeuwigen levens, dat van enkel lofzangen vervuld is, want de Sabbatsrust van Gods volk is een eeuwige feestdag tot lof van Jehova..
5.
II. Psalms 92:5-Psalms 92:7. De zanger spreekt nu, hoewel in de eerste plaats van zich zelven, in naam der gemeente uit, wat in haar den drang om God te loven heeft opgewekt. Deze is ene gave van boven, die degene geschonken wordt, welken de Heere tot kennis Zijner werken en tot vreugde daarin geleid heeft, terwijl er zo ontelbaar vele dwazen zijn, die gedachte- en gevoelloos Gods werken voorbijgaan, alsof zij niets daarmee te doen hadden.
Vers 4
4. Op den asor, dekachorde, het tiensnarig instrument (Psalms 33:2), U danke, en op de luit Uwen naam lofzinge, met een voorbedacht, een vrolijk lied op de harp (1 Chronicles 25:31 ) Uwe genade en waarheid verkondige.Zo waarachtig als God de Bron van alle zaligheid is, en zo waar Hij Zijnen naam ter zaligheid van zondaren geopenbaard heeft, zo zeker moet het prijzen Zijner Heerlijkheid, dat uit de kennis van dezen naam voortvloeit, de hoogste blijdschap zijn, het toppunt van alle geestelijke vreugde, ene bron van zaligheid. In dit zalig element worstelt en beweegt zich de voor ons liggende vreugde-psalm. Deze is een voorsmaak van de hemelse vreugde des eeuwigen levens, dat van enkel lofzangen vervuld is, want de Sabbatsrust van Gods volk is een eeuwige feestdag tot lof van Jehova..
5.
II. Psalms 92:5-Psalms 92:7. De zanger spreekt nu, hoewel in de eerste plaats van zich zelven, in naam der gemeente uit, wat in haar den drang om God te loven heeft opgewekt. Deze is ene gave van boven, die degene geschonken wordt, welken de Heere tot kennis Zijner werken en tot vreugde daarin geleid heeft, terwijl er zo ontelbaar vele dwazen zijn, die gedachte- en gevoelloos Gods werken voorbijgaan, alsof zij niets daarmee te doen hadden.
Vers 5
5. Want Gij hebt mij verblijd, HEERE! met Uwe daden; ik zal juichen over de werken Uwer handen, met welke Gij in hetgeen op aarde geschiedt ingrijpt en het ten zegen voor de Uwen schikt.Vers 5
5. Want Gij hebt mij verblijd, HEERE! met Uwe daden; ik zal juichen over de werken Uwer handen, met welke Gij in hetgeen op aarde geschiedt ingrijpt en het ten zegen voor de Uwen schikt.Vers 6
6. O HEERE! zo jubel ik in aanbiddende bewondering, hoe groot zijn Uwe werken, zowel van Uwe scheppende kracht als van Uwe Voorzienigheid; een mens kan ze niet bevatten, en wie door Uwen Geest geleid ze doorzoekt, moet erkennen, dat zij boven alle gedachten groot zijn in macht, wijsheid en goedheid. Zeer diep zijn Uwe gedachten 1), men kan ze niet doorgronden, en toch gevoelt men, hoe dieper zij zijn, des te meer wonderen van genade en waarheid bevatten zij in zich (Isaiah 55:9. Romans 11:33). Uwe verhevene oogmerken en bedoelingen vervullen ons met aanbidding. 1) Het is onmogelijk, dat de kortzichtige mens de grootheid der werken Gods kan afmeten. Evenmin kan hij de diepte der Goddelijke gedachten doorgronden. Wie waarlijk door Gods Geest verlicht is, erkent dit eerst recht. Niet de dwaas, niet de onvernuftige.De dichter toont hier, zoals blijkt uit het volgende, dat hij in het heiligdom is ingeleid. Hij heeft een recht inzicht gekregen in de wegen Gods, die Hij met de mensenkinderen houdt. En daarom zal hij zich in God verblijden, dewijl hij niet aanziet wat voor ogen is, maar op het einde en op de toekomst let.
Vers 6
6. O HEERE! zo jubel ik in aanbiddende bewondering, hoe groot zijn Uwe werken, zowel van Uwe scheppende kracht als van Uwe Voorzienigheid; een mens kan ze niet bevatten, en wie door Uwen Geest geleid ze doorzoekt, moet erkennen, dat zij boven alle gedachten groot zijn in macht, wijsheid en goedheid. Zeer diep zijn Uwe gedachten 1), men kan ze niet doorgronden, en toch gevoelt men, hoe dieper zij zijn, des te meer wonderen van genade en waarheid bevatten zij in zich (Isaiah 55:9. Romans 11:33). Uwe verhevene oogmerken en bedoelingen vervullen ons met aanbidding. 1) Het is onmogelijk, dat de kortzichtige mens de grootheid der werken Gods kan afmeten. Evenmin kan hij de diepte der Goddelijke gedachten doorgronden. Wie waarlijk door Gods Geest verlicht is, erkent dit eerst recht. Niet de dwaas, niet de onvernuftige.De dichter toont hier, zoals blijkt uit het volgende, dat hij in het heiligdom is ingeleid. Hij heeft een recht inzicht gekregen in de wegen Gods, die Hij met de mensenkinderen houdt. En daarom zal hij zich in God verblijden, dewijl hij niet aanziet wat voor ogen is, maar op het einde en op de toekomst let.
Vers 7
7. Een onvernuftig man, die zijn menselijk verstand niet gebruikt, maar als een onverstandig dier daarheen leeft, weet er niet van, voor de grootheid Uwer werken heeft hij geen oog, en van Uwe gedachten beseft hij niets (1 Corinthians 2:14), en een dwaas! bij wie het vlees de overhand heeft, verstaat dit niet, al stelde men het hem nog zo duidelijk voor ogen.8.
III. Psalms 92:8-Psalms 92:12. Werd in de vorige afdeling het grote onderscheid, dat tussen den rechtvaardige en den goddeloze bestaat, wat beider inwendige gezindheid omtrent Gods werken aangaat, besproken, thans wordt dit onderscheid, wat beider uitwendige lotgevallen aangaat verder uiteengezet. De wijze, waarop de Heere den een en den ander zo verschillend behandelt, wordt als een daadzakelijk bewijs voorgesteld van de grootheid Zijner werken en de diepte Zijner gedachten, die te voren het onderwerp van aanbiddende vreugde waren.
Vers 7
7. Een onvernuftig man, die zijn menselijk verstand niet gebruikt, maar als een onverstandig dier daarheen leeft, weet er niet van, voor de grootheid Uwer werken heeft hij geen oog, en van Uwe gedachten beseft hij niets (1 Corinthians 2:14), en een dwaas! bij wie het vlees de overhand heeft, verstaat dit niet, al stelde men het hem nog zo duidelijk voor ogen.8.
III. Psalms 92:8-Psalms 92:12. Werd in de vorige afdeling het grote onderscheid, dat tussen den rechtvaardige en den goddeloze bestaat, wat beider inwendige gezindheid omtrent Gods werken aangaat, besproken, thans wordt dit onderscheid, wat beider uitwendige lotgevallen aangaat verder uiteengezet. De wijze, waarop de Heere den een en den ander zo verschillend behandelt, wordt als een daadzakelijk bewijs voorgesteld van de grootheid Zijner werken en de diepte Zijner gedachten, die te voren het onderwerp van aanbiddende vreugde waren.
Vers 8
8. Dat de goddelozen groeien als het kruid, met zeer groten wasdom, en al de werkers der ongerechtigheid bloeien, alsof hun de wereld en al hare heerlijkheid toebehoorde, moge ons gedurig verwonderen, wanneer wij het heiligdom ingaan en op het einde letten, dan beseffen wij, dat zij slechts een tijd lang voorspoed hebben, opdat zij tot in der eeuwigheid verdelgd worden (Psalms 37:38).Vers 8
8. Dat de goddelozen groeien als het kruid, met zeer groten wasdom, en al de werkers der ongerechtigheid bloeien, alsof hun de wereld en al hare heerlijkheid toebehoorde, moge ons gedurig verwonderen, wanneer wij het heiligdom ingaan en op het einde letten, dan beseffen wij, dat zij slechts een tijd lang voorspoed hebben, opdat zij tot in der eeuwigheid verdelgd worden (Psalms 37:38).Vers 9
9. Maar Gij, die der opgeblazenen overmoed veracht, en tegen wie zij zijn opgestaan, als konden zij Uwe gerichten trotseren, zijt de Allerhoogste, ongenaakbaar voor alles, wat zich tegen U zoekt te verheffen, en alles overweldigend, zodat een mens, ook wanneer hij het niet wil erkennen, toch in Uwe onbeperkte macht staat. Gij zijt in eeuwigheid de HEERE! Jehova, de God des verbonds, die alle overtreders met Uwen vloek achtervolgt.Vers 9
9. Maar Gij, die der opgeblazenen overmoed veracht, en tegen wie zij zijn opgestaan, als konden zij Uwe gerichten trotseren, zijt de Allerhoogste, ongenaakbaar voor alles, wat zich tegen U zoekt te verheffen, en alles overweldigend, zodat een mens, ook wanneer hij het niet wil erkennen, toch in Uwe onbeperkte macht staat. Gij zijt in eeuwigheid de HEERE! Jehova, de God des verbonds, die alle overtreders met Uwen vloek achtervolgt.Vers 10
10. Want zie, Uwe vijanden, o HEERE! want zie Uwe vijanden zullen vergaan, zodat men reeds nu als met den vinger op hun smadelijk einde kan wijzen, alsof het reeds aanwezig ware; al de werkers der ongerechtigheid, die nu ene nauw aaneengeslotene massa vormen, zullen verstrooid worden, om dan elk in `t bijzonder des te gemakkelijker vernietigd te kunnen worden.Vers 10
10. Want zie, Uwe vijanden, o HEERE! want zie Uwe vijanden zullen vergaan, zodat men reeds nu als met den vinger op hun smadelijk einde kan wijzen, alsof het reeds aanwezig ware; al de werkers der ongerechtigheid, die nu ene nauw aaneengeslotene massa vormen, zullen verstrooid worden, om dan elk in `t bijzonder des te gemakkelijker vernietigd te kunnen worden.Vers 11
11. Maar Gij zult, daar ik met den Allerhoogste, die in eeuwigheid is, in levensgemeenschap sta, mijnen hoorn verhogen, wanneer Zijne vijanden omkomen (Psalms 92:10), gelijk eens eenhoorns 1), zodat ik in het gevoel van de overwinnende kracht, die bij Gods volk is, op de strijdplaats sta (Numbers 23:22. Deuteronomy 33:17. Psalms 29:6); ik ben met verse olie overgoten, ik ben gezegend met allerlei genadegiften, want nu is het de tijd der verkoeling voor het aangezicht des Heren (Acts 3:19).1) Eig: "als van een buffel." De verheffing van hunnen hoorn belooft hun Psalms 89:18. Hij verheft zich moedig zowel tot enen aanvallenden als tot enen verdedigenden kamp. De blijmoedigheid, de dapperheid van den buffel vermelden de woorden der oude profeten: Numbers 23:22; Numbers 24:8, en daaruit afgeleid Deuteronomy 33:17..
Vers 11
11. Maar Gij zult, daar ik met den Allerhoogste, die in eeuwigheid is, in levensgemeenschap sta, mijnen hoorn verhogen, wanneer Zijne vijanden omkomen (Psalms 92:10), gelijk eens eenhoorns 1), zodat ik in het gevoel van de overwinnende kracht, die bij Gods volk is, op de strijdplaats sta (Numbers 23:22. Deuteronomy 33:17. Psalms 29:6); ik ben met verse olie overgoten, ik ben gezegend met allerlei genadegiften, want nu is het de tijd der verkoeling voor het aangezicht des Heren (Acts 3:19).1) Eig: "als van een buffel." De verheffing van hunnen hoorn belooft hun Psalms 89:18. Hij verheft zich moedig zowel tot enen aanvallenden als tot enen verdedigenden kamp. De blijmoedigheid, de dapperheid van den buffel vermelden de woorden der oude profeten: Numbers 23:22; Numbers 24:8, en daaruit afgeleid Deuteronomy 33:17..
Vers 12
12. En mijn oog, dat nu zo schuw en vol tranen ziet op de menigte en de boosheid van hen, die mij haten, zal mijne verspieders aanschouwen, als zij omkomen of onschadelijk worden gemaakt; mijne oren, die nu den naam der vervolgers, en het bericht hunner nabijheid als een ontzettenden klank opvangen, zullen het horen, aangaande de boosdoeners, die tegen mij opstaan, hoe hun vergolden is haar hetgeen zij verdiend hebben (Psalms 28:4; Psalms 91:8).Dit vers ziet misschien op Christus, op Zijne overwinning over satan, dood en hel, de verwoesting van hen, die Hem vervolgd en gekruisigd hebben, die Zijn Evangelie hebben tegengestaan en den eindelijken ondergang der onboetvaardigen ten laatsten dage. Zij, die tegen Christus opstaan, zullen voor Hem vallen, en tot ene voetbank Zijner voeten worden gemaakt..
13.
IV. Psalms 92:13-Psalms 92:16. Het kostbaarste, dat de rechtvaardige in zich draagt, zijn geloof en zijne liefde tot God, is het, waardoor Gods vijanden ook zijne vijanden worden (2 Timothy 3:12). Daarom is de rust, die het volk Gods nog wacht, reeds van die zijde ene grote en heerlijke, omdat, wanneer nu de rechterhand des Heren de overwinning over alle tegenstanders behaalt, Gods volk ook aan zijne vijanden zijn lust ziet; maar de heerlijkheid van dezen toekomstigen Sabbat reikt oneindig verder; in de plaats van het groeien der goddelozen en het bloeien van de werkers der ongerechtigheid, komt vervolgens een groeien der rechtvaardigen en een bloeien in onvergankelijke jeugd.
Vers 12
12. En mijn oog, dat nu zo schuw en vol tranen ziet op de menigte en de boosheid van hen, die mij haten, zal mijne verspieders aanschouwen, als zij omkomen of onschadelijk worden gemaakt; mijne oren, die nu den naam der vervolgers, en het bericht hunner nabijheid als een ontzettenden klank opvangen, zullen het horen, aangaande de boosdoeners, die tegen mij opstaan, hoe hun vergolden is haar hetgeen zij verdiend hebben (Psalms 28:4; Psalms 91:8).Dit vers ziet misschien op Christus, op Zijne overwinning over satan, dood en hel, de verwoesting van hen, die Hem vervolgd en gekruisigd hebben, die Zijn Evangelie hebben tegengestaan en den eindelijken ondergang der onboetvaardigen ten laatsten dage. Zij, die tegen Christus opstaan, zullen voor Hem vallen, en tot ene voetbank Zijner voeten worden gemaakt..
13.
IV. Psalms 92:13-Psalms 92:16. Het kostbaarste, dat de rechtvaardige in zich draagt, zijn geloof en zijne liefde tot God, is het, waardoor Gods vijanden ook zijne vijanden worden (2 Timothy 3:12). Daarom is de rust, die het volk Gods nog wacht, reeds van die zijde ene grote en heerlijke, omdat, wanneer nu de rechterhand des Heren de overwinning over alle tegenstanders behaalt, Gods volk ook aan zijne vijanden zijn lust ziet; maar de heerlijkheid van dezen toekomstigen Sabbat reikt oneindig verder; in de plaats van het groeien der goddelozen en het bloeien van de werkers der ongerechtigheid, komt vervolgens een groeien der rechtvaardigen en een bloeien in onvergankelijke jeugd.
Vers 13
13. De rechtvaardige zal, wanneer de tijd van vernedering en van verdrukking, waarin hij zich thans bevindt, door de verdelging der goddelozen voorbij is, groeien als een palmboom, die ook in hitte en dorheid zijn groen loof niet verliest; hij zal wassen als een cederboom op Libanon, die na eeuwen nog jeugdig is, en een aangenamen geur van zich geeft (Hosea 14:6 vv. Judges 9:15).Wordt in Psalms 92:8 de goddeloze met het gras vergeleken, zo hier de rechtvaardige met den palmboom; beide groeien, maar welk een onderscheid is er tussen beide. Het gras schiet snel op, heeft ook een lachend groen, de kleur der hoop, maar heden bloeit het, en morgen wordt het in den oven geworpen. De palmboom is het beeld van langzaam doch aanhoudend en zeker groeien en van ene bestendige heerlijkheid; zomergloed en winterkoude gaan hem voorbij, en hij blijft aan `t groeien, gelijk het beeld van den ceder aanwijst, dien men niet met jaren, maar met eeuwen telt. Het gras groeit en bloeit, maar brengt het tot gene vrucht. De palmboom daarentegen geeft zijne vrucht op zijnen tijd, en welk ene zoete, kostelijke vrucht is de dadel! Het gras op de daken zaait niemand, het groeit en geeft zaad, gelijk het onkruid, van zelf. De palmboom daarentegen is geplant, heeft oppassing en verzorging nodig, zal hij voorspoedig wassen. Dit is het onderscheid van den goddeloze en den rechtvaardige. De eerste schiet, gelijk al wat kwaad is uit den zich zelven bevruchtenden grond van het natuurlijk bestaan en des vlezes op, door eigen kracht, zonder strijd, met ene schitterende heerlijkheid, die pronkt, maar kort is en de kiem des doods in zich draagt. Deze wordt geplant op heiligen grond en onder het aanhoudend toevloeien van krachten der eeuwigdurende genade, het heeft geen toenemen, dat vroeg rijp doet zijn, maar dat gematigd en daarom degelijk is, een vet worden, een bestendig groeien, bloeien en vruchten dragen in deze genade des Heren..
Hoe rijk de bloesem der dadelpalm is kan daarnaar beoordeeld worden, dat zij, wanneer zij hare volle grootte bereikt heeft, 3-400, en hier en daar zelfs 600 pond vruchten draagt. Er is geen lieflijker en majestueuzer gezicht, dan de palm der oase met haar dient schaduw gevend dak, hare liefelijke frisse bladeren, hare wiegelende takken en de vrolijk daarin heen en weervliegende vogels, terwijl onder die takken welige planten groeien, -een beeld des levens midden in de wereld des doods. Daarbij komt, dat de gehele boom van zijn wortel tot aan zijn kruin, het sap ingesloten, den mens ten dienste staat; er is niets aan wat niet op enige wijze ten nutte kan gebruikt worden. De vergelijking van den rechtvaardige met den palmboom biedt dus punten van vergelijking in menigte aan, en lag des te meer voor de hand, daar bij men oosterling de palm het beeld uit de plantenwereld voor den mens was; de Arabieren noemen haar: "de Zuster van den mens" en vergelijken hare delen met die van den mens. Bij de vergelijking met den ceder des Libanons komt vooreerst zijn hoge groei en de intensiteit van zijne groeikracht in aanmerking, maar ook het altijd groene van zijn loof en de aangename geur, dien hij geeft..
Vers 13
13. De rechtvaardige zal, wanneer de tijd van vernedering en van verdrukking, waarin hij zich thans bevindt, door de verdelging der goddelozen voorbij is, groeien als een palmboom, die ook in hitte en dorheid zijn groen loof niet verliest; hij zal wassen als een cederboom op Libanon, die na eeuwen nog jeugdig is, en een aangenamen geur van zich geeft (Hosea 14:6 vv. Judges 9:15).Wordt in Psalms 92:8 de goddeloze met het gras vergeleken, zo hier de rechtvaardige met den palmboom; beide groeien, maar welk een onderscheid is er tussen beide. Het gras schiet snel op, heeft ook een lachend groen, de kleur der hoop, maar heden bloeit het, en morgen wordt het in den oven geworpen. De palmboom is het beeld van langzaam doch aanhoudend en zeker groeien en van ene bestendige heerlijkheid; zomergloed en winterkoude gaan hem voorbij, en hij blijft aan `t groeien, gelijk het beeld van den ceder aanwijst, dien men niet met jaren, maar met eeuwen telt. Het gras groeit en bloeit, maar brengt het tot gene vrucht. De palmboom daarentegen geeft zijne vrucht op zijnen tijd, en welk ene zoete, kostelijke vrucht is de dadel! Het gras op de daken zaait niemand, het groeit en geeft zaad, gelijk het onkruid, van zelf. De palmboom daarentegen is geplant, heeft oppassing en verzorging nodig, zal hij voorspoedig wassen. Dit is het onderscheid van den goddeloze en den rechtvaardige. De eerste schiet, gelijk al wat kwaad is uit den zich zelven bevruchtenden grond van het natuurlijk bestaan en des vlezes op, door eigen kracht, zonder strijd, met ene schitterende heerlijkheid, die pronkt, maar kort is en de kiem des doods in zich draagt. Deze wordt geplant op heiligen grond en onder het aanhoudend toevloeien van krachten der eeuwigdurende genade, het heeft geen toenemen, dat vroeg rijp doet zijn, maar dat gematigd en daarom degelijk is, een vet worden, een bestendig groeien, bloeien en vruchten dragen in deze genade des Heren..
Hoe rijk de bloesem der dadelpalm is kan daarnaar beoordeeld worden, dat zij, wanneer zij hare volle grootte bereikt heeft, 3-400, en hier en daar zelfs 600 pond vruchten draagt. Er is geen lieflijker en majestueuzer gezicht, dan de palm der oase met haar dient schaduw gevend dak, hare liefelijke frisse bladeren, hare wiegelende takken en de vrolijk daarin heen en weervliegende vogels, terwijl onder die takken welige planten groeien, -een beeld des levens midden in de wereld des doods. Daarbij komt, dat de gehele boom van zijn wortel tot aan zijn kruin, het sap ingesloten, den mens ten dienste staat; er is niets aan wat niet op enige wijze ten nutte kan gebruikt worden. De vergelijking van den rechtvaardige met den palmboom biedt dus punten van vergelijking in menigte aan, en lag des te meer voor de hand, daar bij men oosterling de palm het beeld uit de plantenwereld voor den mens was; de Arabieren noemen haar: "de Zuster van den mens" en vergelijken hare delen met die van den mens. Bij de vergelijking met den ceder des Libanons komt vooreerst zijn hoge groei en de intensiteit van zijne groeikracht in aanmerking, maar ook het altijd groene van zijn loof en de aangename geur, dien hij geeft..
Vers 14
14. Zij, die de gemeenten der rechtvaardigen uitmaken, die in het huis des HEEREN geplant zijn, als in den grond, waarin zij wortelen schieten, en waar van alle zijden hun goddelijke levenslucht en hemelse kracht toestromen, dien zal gegeven worden te groeien en te bloeien evenals bomen, wanneer zij op ene vette plaats of aan waterbeken staan (Psalms 1:3. Isaiah 5:1), in de voorhoven onzes Gods, die zich wel op enigen afstand van het heiligdom bevinden, maar het toch altijd nabij genoeg zijn, als bomen der gerechtigheid, ene planting des Heren, opdat Hij verheerlijkt worde (Isaiah 61:3).In het huis des Heren waren afbeeldingen van cederen, van palmen en van allerlei bloeiende bomen in de tapijten en in het snijwerk. Zij vertoonden een beeld van de volheid des levens in de nabijheid des Heren (1 Chronicles 6:29, 1 Chronicles 6:36; 1 Chronicles 7:36). Dit gaf reden tot deze vergelijking..
In het huis des Heren, in den staat der genade zijn de rechtvaardigen geplant. Van nature groeien zij in een gans anderen grond: hun natuurlijke grond is de zondige natuurstaat. Daar staan zij in een grond van vijandschap tegen God, van ongeloof, ijdelheid en onverschilligheid, waar zij volstrekt geen goede vruchten kunnen voortbrengen. Maar de rechtvaardigen zijn, elk op zijnen tijd, door den hemelsen landman verplant, uit deze boze wereld getrokken en overgezet in den staat der genade. Daar staan zij in een vetten grond, terwijl de Heilige Geest hun genade en krachten geeft. Zij, die in het huis des Heren geplant en overgebracht zijn tot den staat der genade, zullen gloeien en bloeien, zij zullen hun genadeleven betonen in heerlijke bloesems en aangename vruchten, zij zullen (en dat uit hen zelven, want het is hun gegeven) vruchtbaar zijn in kennis, geloof, vertrouwen, liefde, hoop, hemelsgezindheid en allerlei goede werken. Deze hunnen bloeistaat zullen zij vertonen in de voorhoven van onzen God, in de gemeente op aarde. Het verdient nog zeer onze opmerking, dat er eigenlijk staat: "zij zullen doen groeien". De natuurkenners hebben opgemerkt, dat de palmbomen van tweeërlei seksen zijn, mannelijke en vrouwelijke, en dat die van de laatste soort gene goede vruchten voortbrengen, tenzij zij met het stof der mannelijke bloeipalm bestrooid zijn. Brengt men dit nu in het geestelijke over, dan levert het een eigenaardigen zin op: "Zij zullen doen groeien" geeft dan te kennen, dat de rechtvaardigen, die door een levend geloof in de inwendige kerk geplant zijn, ook wederom in `s Heren hand zedelijke middelen en werktuigen zijn ter levendmaking en toebrenging van anderen, die nog alleen tot de uitwendige kerkgemeenschap behoren..
De priester des Heren moest, aleer hij in het eigenlijke huis des Heren, in het heiligdom kwam, door den voorhof gaan, waar het altaar der verzoening stond, en het koperen wasvat der reiniging. En nu is het zeker, dat er geen toeneming is in genadeleven, en verzekering van de zonde en schuldvergeving, indien er niet een gedurig gebruik gemaakt wordt van het bloed der verzoening en het badwater der reiniging van Jezus' bloed. Wie in waarheid gedurig bij dit badwater verkeert en het door Gods genade leert toepassen op zijn schuldige ziel, zal ook in waarheid zich vertonen als een eikenboom der gerechtigheid, als ene plantinge des Heren.
Vers 14
14. Zij, die de gemeenten der rechtvaardigen uitmaken, die in het huis des HEEREN geplant zijn, als in den grond, waarin zij wortelen schieten, en waar van alle zijden hun goddelijke levenslucht en hemelse kracht toestromen, dien zal gegeven worden te groeien en te bloeien evenals bomen, wanneer zij op ene vette plaats of aan waterbeken staan (Psalms 1:3. Isaiah 5:1), in de voorhoven onzes Gods, die zich wel op enigen afstand van het heiligdom bevinden, maar het toch altijd nabij genoeg zijn, als bomen der gerechtigheid, ene planting des Heren, opdat Hij verheerlijkt worde (Isaiah 61:3).In het huis des Heren waren afbeeldingen van cederen, van palmen en van allerlei bloeiende bomen in de tapijten en in het snijwerk. Zij vertoonden een beeld van de volheid des levens in de nabijheid des Heren (1 Chronicles 6:29, 1 Chronicles 6:36; 1 Chronicles 7:36). Dit gaf reden tot deze vergelijking..
In het huis des Heren, in den staat der genade zijn de rechtvaardigen geplant. Van nature groeien zij in een gans anderen grond: hun natuurlijke grond is de zondige natuurstaat. Daar staan zij in een grond van vijandschap tegen God, van ongeloof, ijdelheid en onverschilligheid, waar zij volstrekt geen goede vruchten kunnen voortbrengen. Maar de rechtvaardigen zijn, elk op zijnen tijd, door den hemelsen landman verplant, uit deze boze wereld getrokken en overgezet in den staat der genade. Daar staan zij in een vetten grond, terwijl de Heilige Geest hun genade en krachten geeft. Zij, die in het huis des Heren geplant en overgebracht zijn tot den staat der genade, zullen gloeien en bloeien, zij zullen hun genadeleven betonen in heerlijke bloesems en aangename vruchten, zij zullen (en dat uit hen zelven, want het is hun gegeven) vruchtbaar zijn in kennis, geloof, vertrouwen, liefde, hoop, hemelsgezindheid en allerlei goede werken. Deze hunnen bloeistaat zullen zij vertonen in de voorhoven van onzen God, in de gemeente op aarde. Het verdient nog zeer onze opmerking, dat er eigenlijk staat: "zij zullen doen groeien". De natuurkenners hebben opgemerkt, dat de palmbomen van tweeërlei seksen zijn, mannelijke en vrouwelijke, en dat die van de laatste soort gene goede vruchten voortbrengen, tenzij zij met het stof der mannelijke bloeipalm bestrooid zijn. Brengt men dit nu in het geestelijke over, dan levert het een eigenaardigen zin op: "Zij zullen doen groeien" geeft dan te kennen, dat de rechtvaardigen, die door een levend geloof in de inwendige kerk geplant zijn, ook wederom in `s Heren hand zedelijke middelen en werktuigen zijn ter levendmaking en toebrenging van anderen, die nog alleen tot de uitwendige kerkgemeenschap behoren..
De priester des Heren moest, aleer hij in het eigenlijke huis des Heren, in het heiligdom kwam, door den voorhof gaan, waar het altaar der verzoening stond, en het koperen wasvat der reiniging. En nu is het zeker, dat er geen toeneming is in genadeleven, en verzekering van de zonde en schuldvergeving, indien er niet een gedurig gebruik gemaakt wordt van het bloed der verzoening en het badwater der reiniging van Jezus' bloed. Wie in waarheid gedurig bij dit badwater verkeert en het door Gods genade leert toepassen op zijn schuldige ziel, zal ook in waarheid zich vertonen als een eikenboom der gerechtigheid, als ene plantinge des Heren.
Vers 15
15. In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, daar de inwendige mens van dag tot dag vernieuwd wordt (2 Corinthians 4:16); zij zullen vet 1), en groen zijn als olijfbomen (Psalms 52:10. Isaiah 65:22).1) Dit is de kracht van het genadeleven, dat de Geest van God, die in hen woont opwekt en onderhoudt, en dat hen zelfs in dien ouderdom, met ijver, lust en opgewektheid vervult, om voor den Heere te leven. Door die geestelijke vettigheid, door die kracht van het genadeleven zijn zij, ook zelfs in den grijzen ouderdom, groen of groenende, als welige en frisse bomen..
Vers 15
15. In den grijzen ouderdom zullen zij nog vruchten dragen, daar de inwendige mens van dag tot dag vernieuwd wordt (2 Corinthians 4:16); zij zullen vet 1), en groen zijn als olijfbomen (Psalms 52:10. Isaiah 65:22).1) Dit is de kracht van het genadeleven, dat de Geest van God, die in hen woont opwekt en onderhoudt, en dat hen zelfs in dien ouderdom, met ijver, lust en opgewektheid vervult, om voor den Heere te leven. Door die geestelijke vettigheid, door die kracht van het genadeleven zijn zij, ook zelfs in den grijzen ouderdom, groen of groenende, als welige en frisse bomen..
Vers 16
16. En waartoe heeft de Heere hen gemaakt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk (1 Peter 2:9)? Waarom heeft hij ze geplant in Zijne voorhoven? Opdat zij zouden verkondigen de deugden desgenen, die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht. Om te verkondigen, dat de HEERE recht is, gelijk Hij in Deuteronomy 32:4 geroemd wordt. Hij is mijn Rotssteen, en in Hem is geen onrecht.Zo leert ons ook de ervaring, dat er gene roerender getuigen en predikers voor het jongere geslacht zijn, dan vrome grijsaards, terwijl daar hun lichaamskrachten, hun wetenschap, hun kunst door zwakheid des ouderdoms minder worden, hun vroomheid des te liefelijkere vruchten draagt, hoe nader zij aan het graf komen..
Is ook het oog zijns lichaams verdonkerd, zijn zielsoog is in helderheid toegenomen, hij blikt aan het einde van zijn weg eeuwigwaarts, en heeft hij veel aanschouwd en ervaren, dat hem duister en raadselachtig was, nu hij aan het einde gekomen is, zijn voor hem `s Heren wegen altegaar recht, is die God zijn rotssteen, in Wie gans geen onrecht is, Wiens werk volkomen en volmaakt is.
Wie zulk een lied op den sabbat van harte zingen kan, die behoort tot hen, voor wie de eeuwige Sabbat reeds in dit leven aanvangt, die is een geplante in `s Heren huis en voorhoven hier beneden, om straks overgebracht te worden naar het Paradijs Gods, naar het Hof der Hoven, om eeuwig Gode tot ere te zijn, die hem uit genade in Christus heeft uitverkoren, en overgebracht uit zonde en Satan's macht tot de vrijheid en de heerlijkheid der kinderen Gods..
Vers 16
16. En waartoe heeft de Heere hen gemaakt een uitverkoren geslacht, een koninklijk priesterdom, een heilig volk, een verkregen volk (1 Peter 2:9)? Waarom heeft hij ze geplant in Zijne voorhoven? Opdat zij zouden verkondigen de deugden desgenen, die hen uit de duisternis geroepen heeft tot Zijn wonderbaar licht. Om te verkondigen, dat de HEERE recht is, gelijk Hij in Deuteronomy 32:4 geroemd wordt. Hij is mijn Rotssteen, en in Hem is geen onrecht.Zo leert ons ook de ervaring, dat er gene roerender getuigen en predikers voor het jongere geslacht zijn, dan vrome grijsaards, terwijl daar hun lichaamskrachten, hun wetenschap, hun kunst door zwakheid des ouderdoms minder worden, hun vroomheid des te liefelijkere vruchten draagt, hoe nader zij aan het graf komen..
Is ook het oog zijns lichaams verdonkerd, zijn zielsoog is in helderheid toegenomen, hij blikt aan het einde van zijn weg eeuwigwaarts, en heeft hij veel aanschouwd en ervaren, dat hem duister en raadselachtig was, nu hij aan het einde gekomen is, zijn voor hem `s Heren wegen altegaar recht, is die God zijn rotssteen, in Wie gans geen onrecht is, Wiens werk volkomen en volmaakt is.
Wie zulk een lied op den sabbat van harte zingen kan, die behoort tot hen, voor wie de eeuwige Sabbat reeds in dit leven aanvangt, die is een geplante in `s Heren huis en voorhoven hier beneden, om straks overgebracht te worden naar het Paradijs Gods, naar het Hof der Hoven, om eeuwig Gode tot ere te zijn, die hem uit genade in Christus heeft uitverkoren, en overgebracht uit zonde en Satan's macht tot de vrijheid en de heerlijkheid der kinderen Gods..