Lectionary Calendar
Thursday, October 31st, 2024
the Week of Proper 25 / Ordinary 30
the Week of Proper 25 / Ordinary 30
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 76". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-76.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 76". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 76PSALM 76.
GOD IS VOOR ZIJNE KERK EEN BESCHERMER.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 76PSALM 76.
GOD IS VOOR ZIJNE KERK EEN BESCHERMER.
Vers 1
1. Een Psalm, een lied van Asaf (Psalms 75:1),voor den opperzangmeester, op de Neginth (Psalms 4:1. 1 Chronicles 25:31 ).2.
De Psalm staat in dezelfde betrekking tot den vorigen, waarin Psalms 21:1 tot Psalms 20:1 en Psalms 48:1 tot Psalms 47:1 staat; hij is niet slechts daaraan verbonden door de opvolging in de rij, maar ook wat den tijd betreft, dien de dichter op het oog heeft. Terwijl daar het gejubel over de toegezegde hulp wordt uitgesproken, wordt hier het gejubel en de dank voor de reeds verkregene hulp uitgedrukt (2 Kings 19:37 ). I. Psalms 76:2-Psalms 76:4. Het lied begint met het volk van God te prijzen omdat daar des Heren naam bekend en heerlijk is, met de stad te roemen, waar Hij Zijnen zetel heeft, en Zijne macht over allen, die haar bestormen, op nieuw heeft bewezen. (Vergelijk Psalms 48:1).
Vers 1
1. Een Psalm, een lied van Asaf (Psalms 75:1),voor den opperzangmeester, op de Neginth (Psalms 4:1. 1 Chronicles 25:31 ).2.
De Psalm staat in dezelfde betrekking tot den vorigen, waarin Psalms 21:1 tot Psalms 20:1 en Psalms 48:1 tot Psalms 47:1 staat; hij is niet slechts daaraan verbonden door de opvolging in de rij, maar ook wat den tijd betreft, dien de dichter op het oog heeft. Terwijl daar het gejubel over de toegezegde hulp wordt uitgesproken, wordt hier het gejubel en de dank voor de reeds verkregene hulp uitgedrukt (2 Kings 19:37 ). I. Psalms 76:2-Psalms 76:4. Het lied begint met het volk van God te prijzen omdat daar des Heren naam bekend en heerlijk is, met de stad te roemen, waar Hij Zijnen zetel heeft, en Zijne macht over allen, die haar bestormen, op nieuw heeft bewezen. (Vergelijk Psalms 48:1).
Vers 2
2. God is, van wege Zijne grote daden, die Zijne almacht en genade van ouds af verrichtte, bekend in Juda, het land, dat de erfenis van alle herinneringen uit den voortijd des volks geworden is, nadat de ene helft van dit volk heeft opgehouden te bestaan; Zijn naam is om die grote daden, bij welke Hij nieuwe gevoegd heeft, groot in Israël, dat nu tot het genoemde Juda beperkt is.Het welk ene verheffing lezen wij Christenen dat, met welk ene verheffing spreken wij het na, wanneer wij bedenken, dat alle rechten der genade, dat alle voorrechten van dat vleselijk Israël zijn over gegaan op dat Israël, waarvan Paulus in Galatians 3:16 schrijft. Nu kan het van dit geestelijk Israël gezegd worden: "God is bekend in Juda; Zijn naam is groot in Israël; " nu is de kerk der ware gelovigen de schouwplaats der heerlijkheid Gods, die, van welke Paulus (Ephesians 3:10) zegt, dat de veelvuldige wijsheid Gods zich in haar openbaart, zelfs voor de overheden en machten in den hemel. Met hoeveel sterker gevoel van deelneming lezen wij die daden Gods aan het oude Verbondsvolk, wanneer wij ons zelven tegelijk met hen leden van hetzelfde lichaam weten..
Vers 2
2. God is, van wege Zijne grote daden, die Zijne almacht en genade van ouds af verrichtte, bekend in Juda, het land, dat de erfenis van alle herinneringen uit den voortijd des volks geworden is, nadat de ene helft van dit volk heeft opgehouden te bestaan; Zijn naam is om die grote daden, bij welke Hij nieuwe gevoegd heeft, groot in Israël, dat nu tot het genoemde Juda beperkt is.Het welk ene verheffing lezen wij Christenen dat, met welk ene verheffing spreken wij het na, wanneer wij bedenken, dat alle rechten der genade, dat alle voorrechten van dat vleselijk Israël zijn over gegaan op dat Israël, waarvan Paulus in Galatians 3:16 schrijft. Nu kan het van dit geestelijk Israël gezegd worden: "God is bekend in Juda; Zijn naam is groot in Israël; " nu is de kerk der ware gelovigen de schouwplaats der heerlijkheid Gods, die, van welke Paulus (Ephesians 3:10) zegt, dat de veelvuldige wijsheid Gods zich in haar openbaart, zelfs voor de overheden en machten in den hemel. Met hoeveel sterker gevoel van deelneming lezen wij die daden Gods aan het oude Verbondsvolk, wanneer wij ons zelven tegelijk met hen leden van hetzelfde lichaam weten..
Vers 3
3. En in Salem (Genesis 14:18 ) is Zijne hut, Zijne tent en Zijne woning in Sion (Psalms 9:12).Vers 3
3. En in Salem (Genesis 14:18 ) is Zijne hut, Zijne tent en Zijne woning in Sion (Psalms 9:12).Vers 4
4. Aldaar (Isaiah 31:9) heeft Hij verbroken de vurige pijlen van den boog, het schild, en het zwaard, en den krijg (Psalms 46:10). Sela (Psalms 3:3).Wij hebben hier te leren, hoe God genadig van lichamelijke vijanden redt, hoe Hij alle menselijke, aardse macht verbreekt, die zich tegen de Kerk van God verzet; want der vijanden macht is menselijk, aards, vleselijk, de macht der Kerk is geestelijk, goddelijk, hemels. Dan strijden en worstelen met elkaar Geest en vlees, geestelijke sterkte door geloof en gebed, met aardse kracht door zwaard, boog en spies; zo heeft David met Goliath, Hizkia met Sanherib, Josafat met de Moabieten (2 Chronicles 20:1), Asa met de duizendmaal duizend Moren (2 Chronicles 14:9) gestreden, en zo heeft van den beginne af de Kerk gestreden tegen alle macht der tirannen, en zal zij nog strijden tot aan het einde der wereld. Ja, de Kerk overwint en zegeviert door het kruis, gelijk in Revelation 9:1 een schoon beeld staat, dat de Zoon van God op een wit paard rijdt, een zwaard uit Zijnen mond gaat en een groot leger Hem volgt..
Wij weten op welk een verwonderlijke wijze het beleg is verbroken, toen God door een schrikkelijken slag, door de hand eens Engels dat leger in n nacht heeft vernietigd. Vandaar dat de profeet niet zonder oorzaak zegt, dat God aldaar de pijlen, de zwaarden en de schilden heeft verbroken. Doch dit is wel vooral noodzakelijk te erkennen, dat de voortdurende zorg, omtrent het beschermen des volks, hetwelk Hij heeft verkoren, hier geprezen wordt, opdat de gelovigen niet zouden aarzelen, om Zijne bescherming te verheerlijken..
Vers 4
4. Aldaar (Isaiah 31:9) heeft Hij verbroken de vurige pijlen van den boog, het schild, en het zwaard, en den krijg (Psalms 46:10). Sela (Psalms 3:3).Wij hebben hier te leren, hoe God genadig van lichamelijke vijanden redt, hoe Hij alle menselijke, aardse macht verbreekt, die zich tegen de Kerk van God verzet; want der vijanden macht is menselijk, aards, vleselijk, de macht der Kerk is geestelijk, goddelijk, hemels. Dan strijden en worstelen met elkaar Geest en vlees, geestelijke sterkte door geloof en gebed, met aardse kracht door zwaard, boog en spies; zo heeft David met Goliath, Hizkia met Sanherib, Josafat met de Moabieten (2 Chronicles 20:1), Asa met de duizendmaal duizend Moren (2 Chronicles 14:9) gestreden, en zo heeft van den beginne af de Kerk gestreden tegen alle macht der tirannen, en zal zij nog strijden tot aan het einde der wereld. Ja, de Kerk overwint en zegeviert door het kruis, gelijk in Revelation 9:1 een schoon beeld staat, dat de Zoon van God op een wit paard rijdt, een zwaard uit Zijnen mond gaat en een groot leger Hem volgt..
Wij weten op welk een verwonderlijke wijze het beleg is verbroken, toen God door een schrikkelijken slag, door de hand eens Engels dat leger in n nacht heeft vernietigd. Vandaar dat de profeet niet zonder oorzaak zegt, dat God aldaar de pijlen, de zwaarden en de schilden heeft verbroken. Doch dit is wel vooral noodzakelijk te erkennen, dat de voortdurende zorg, omtrent het beschermen des volks, hetwelk Hij heeft verkoren, hier geprezen wordt, opdat de gelovigen niet zouden aarzelen, om Zijne bescherming te verheerlijken..
Vers 5
5. II. Psalms 76:5-Psalms 76:11. Hierop zendt zich het gezang tot de verheerlijking van God zelven, die machtiger is dan alle door- en veroveringzuchtige machten der wereld, hij leidt ons aanstond in, in het voor korten tijd nog zo trotse en nu met het zwijgen des doods bedekte Assyrische leger; hij toont ons, hoe door dit gericht ene rust te weeg gebracht is van het vroeger zo woest bewogene aardrijk, zodat de arme verdrukte gemeente ook voor zich enige rust heeft verkregen. Hij wijst ons op de oorzaak van des vijands ondergang, welke gene andere is, dan Gods onbeperkte oppermacht over allen, die tegen Hem woeden.5. Gij, Heere! in Uwe stille, verborgene grootheid zijt doorluchtiger en heerlijker dan de roofbergen 1), de hoogdravende en alles uitplunderende machten der wereld, tot welke Assur behoort (Nahum 2:12).
1) In de H. Schrift worden de wereldmachten dikwijls vergeleken bij bergen en hoogten. Daarom wordt ook hier de Assyrische macht een door berg genoemd, een staat, die alle anderen berooft van hun macht en al hun bezittingen inslokt. Maar tegenover die macht, de macht als van een groot volk, staat de macht des Heren, die de sterken heeft overwonnen en al hun dapperheid in nietigheid heeft veranderd, zodat Hij ze als in den slaap heeft omgebracht.
Vers 5
5. II. Psalms 76:5-Psalms 76:11. Hierop zendt zich het gezang tot de verheerlijking van God zelven, die machtiger is dan alle door- en veroveringzuchtige machten der wereld, hij leidt ons aanstond in, in het voor korten tijd nog zo trotse en nu met het zwijgen des doods bedekte Assyrische leger; hij toont ons, hoe door dit gericht ene rust te weeg gebracht is van het vroeger zo woest bewogene aardrijk, zodat de arme verdrukte gemeente ook voor zich enige rust heeft verkregen. Hij wijst ons op de oorzaak van des vijands ondergang, welke gene andere is, dan Gods onbeperkte oppermacht over allen, die tegen Hem woeden.5. Gij, Heere! in Uwe stille, verborgene grootheid zijt doorluchtiger en heerlijker dan de roofbergen 1), de hoogdravende en alles uitplunderende machten der wereld, tot welke Assur behoort (Nahum 2:12).
1) In de H. Schrift worden de wereldmachten dikwijls vergeleken bij bergen en hoogten. Daarom wordt ook hier de Assyrische macht een door berg genoemd, een staat, die alle anderen berooft van hun macht en al hun bezittingen inslokt. Maar tegenover die macht, de macht als van een groot volk, staat de macht des Heren, die de sterken heeft overwonnen en al hun dapperheid in nietigheid heeft veranderd, zodat Hij ze als in den slaap heeft omgebracht.
Vers 6
6. De stouthartigen zijn beroofd geworden van hun wapenen, waarop zij zich verlieten; zij hebben hunnen slaap gesluimerd, zij zijn ten dode ingeslapen (Jeremiah 51:39, Jeremiah 51:57), en gene van de dappere mannen hebben hun handen, die zij zo dreigend tegen de heilige stad ophieven, gevonden 1), zij hebben die laten zinken, en alle proeven opgegeven om zich weer te herstellen; het was alsof zij hun handen verloren hadden.1) De dichter wil hier duidelijk de ere en grootheid Gods verhogen. Als God het wil, heeft Hij geen spies en geen zwaard nodig, om Zijne vijanden te verdelgen. En wenk van den Almachtige en de stoutmoedigsten zijn als weerlozen geworden. En uiting van Zijn wil en zij, die een ogenblik te voren nog als dappere helden golden, zijn weggezonken in den slaap des doods. Om Zijne gunstgenoten te beschermen, heeft God alleen nodig de betrachting van Zijn gunst, de openbaring van Zijne goedertierenheid.
Vers 6
6. De stouthartigen zijn beroofd geworden van hun wapenen, waarop zij zich verlieten; zij hebben hunnen slaap gesluimerd, zij zijn ten dode ingeslapen (Jeremiah 51:39, Jeremiah 51:57), en gene van de dappere mannen hebben hun handen, die zij zo dreigend tegen de heilige stad ophieven, gevonden 1), zij hebben die laten zinken, en alle proeven opgegeven om zich weer te herstellen; het was alsof zij hun handen verloren hadden.1) De dichter wil hier duidelijk de ere en grootheid Gods verhogen. Als God het wil, heeft Hij geen spies en geen zwaard nodig, om Zijne vijanden te verdelgen. En wenk van den Almachtige en de stoutmoedigsten zijn als weerlozen geworden. En uiting van Zijn wil en zij, die een ogenblik te voren nog als dappere helden golden, zijn weggezonken in den slaap des doods. Om Zijne gunstgenoten te beschermen, heeft God alleen nodig de betrachting van Zijn gunst, de openbaring van Zijne goedertierenheid.
Vers 7
7. Van Uw schelden, o God van Jakob! is zamen wagen en paard in slaap gezonken (Exodus 15:10. Isaiah 43:17; Isaiah 37:36).Vers 7
7. Van Uw schelden, o God van Jakob! is zamen wagen en paard in slaap gezonken (Exodus 15:10. Isaiah 43:17; Isaiah 37:36).Vers 8
8. Gij, vreselijk zijt Gij 1), en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van den tijd Uws toorns af (wanneer Gij vertoornt) (Psalms 90:7. Nahum 1:6)?1) Alsof hij wil zeggen: welke macht er ook zij in de wereld, gemakkelijk kan zij uitgeblust en tot niets teruggeleid worden, wanneer God voor den dag treedt. Dat Hij zelf alleen naar waarheid vreselijk is, wat ook de straks bijgevoegde vergelijking bevestigt. Hij wijst nu aan, dat ofschoon de goddelozen door trotsheid geweld maken, de aanvallen Gods echter door hen volstrekt niet te verdragen zijn. Maar ofschoon Hij een tijdlang geen acht er op slaat en een niets doend beschouwer schijnt te zijn, zodra Hij echter, en hierop wil de Profeet wel degelijk doen letten, Zich begint te tonen, zit de val alle goddelozen op de hielen.. 9. Gij deed een oordeel, een vonnis, gelijk Gij het in Isaiah 33:10 uitgesproken hebt, horen uit den hemel, en hebt het doen horen uit het krijgsalarm der vijandig bewogene wereld; de aarde vreesde, verschrikte en werd stil, daar het zwijgen des doods haar nu bedekt.
Vers 8
8. Gij, vreselijk zijt Gij 1), en wie zal voor Uw aangezicht bestaan, van den tijd Uws toorns af (wanneer Gij vertoornt) (Psalms 90:7. Nahum 1:6)?1) Alsof hij wil zeggen: welke macht er ook zij in de wereld, gemakkelijk kan zij uitgeblust en tot niets teruggeleid worden, wanneer God voor den dag treedt. Dat Hij zelf alleen naar waarheid vreselijk is, wat ook de straks bijgevoegde vergelijking bevestigt. Hij wijst nu aan, dat ofschoon de goddelozen door trotsheid geweld maken, de aanvallen Gods echter door hen volstrekt niet te verdragen zijn. Maar ofschoon Hij een tijdlang geen acht er op slaat en een niets doend beschouwer schijnt te zijn, zodra Hij echter, en hierop wil de Profeet wel degelijk doen letten, Zich begint te tonen, zit de val alle goddelozen op de hielen.. 9. Gij deed een oordeel, een vonnis, gelijk Gij het in Isaiah 33:10 uitgesproken hebt, horen uit den hemel, en hebt het doen horen uit het krijgsalarm der vijandig bewogene wereld; de aarde vreesde, verschrikte en werd stil, daar het zwijgen des doods haar nu bedekt.
Vers 10
10. Als God opstond ten oordeel, om alle zachtmoedigen, alle bedrukten der aarde, des lands te verlossen, die tot Hem riepen (Isaiah 33:2). Sela, pauze, gedurende welke de tevoren zo beangstigde gemoederen der gelovigen tot rust komen, maar in anderen zin, dan in Psalms 76:9, het stil worden van de vijanden bedoeld wordt.Het is een onvergelijkelijk voorrecht, om in de gunst en onder de bescherming te zijn van den Enen, wiens macht zo verheven is, dat geen vijand zich zonder Zijne toestemming kan bewegen. Christenen! in deze tijden, waarin het gevaar zo nabij is, dringe zich ieder nader aan Hem. Doe weg, wat Hem mocht mishagen. Is er nu een tijd om de zonde te vermeerderen? of liever: is het niet hoog tijd, om zich voor den Formeerder te verootmoedigen?.
Vers 10
10. Als God opstond ten oordeel, om alle zachtmoedigen, alle bedrukten der aarde, des lands te verlossen, die tot Hem riepen (Isaiah 33:2). Sela, pauze, gedurende welke de tevoren zo beangstigde gemoederen der gelovigen tot rust komen, maar in anderen zin, dan in Psalms 76:9, het stil worden van de vijanden bedoeld wordt.Het is een onvergelijkelijk voorrecht, om in de gunst en onder de bescherming te zijn van den Enen, wiens macht zo verheven is, dat geen vijand zich zonder Zijne toestemming kan bewegen. Christenen! in deze tijden, waarin het gevaar zo nabij is, dringe zich ieder nader aan Hem. Doe weg, wat Hem mocht mishagen. Is er nu een tijd om de zonde te vermeerderen? of liever: is het niet hoog tijd, om zich voor den Formeerder te verootmoedigen?.
Vers 11
11. Want de grimmigheid des mensen zal, volgens de ervaring, dat ook het kwaad in de wereld tot Uwe verheerlijking moet dienen, daar het U gelegenheid geeft, om U in Uwe rechterlijke heerlijkheid te openbaren (Exodus 9:16. Romans 9:17)U loffelijk maken, wordt U derhalve tot roem 1); het overblijfsel der grimmigheden, het laatste, de gehele maat van Uwen toorn) zult Gij opbinden 2), daarmee zult Gij; U aangorden, om des vijands woede ter neer te slaan.1) De dichter spreekt hier uit, wat ook overal elders in de H. Schrift wordt bevestigd, dat alles ten laatste uitloopt op de verheerlijking Gods. Niet alleen wat geschiedt met en voor de kinderen Gods, maar ook de tegenstand der vijanden. Wij hebben hier hetzelfde denkbeeld wat ook vervat is in het slot van het "Onze Vader." als de Heere Zijne discipelen op de lippen legt: U is de heerlijkheid. Al ziet en doorziet het kortzichtig verstand van den mens het niet, niet alleen als de tijden vervuld zijn, ook tijdens deze tegenwoordige bedeling, komt de ere Gods tot zijn recht in en door de gerichten over Zijne vijanden.
2) Dat is, zo heet het in een Joods gezegde bij Nehemiah 1:2, dat ook hier zijne toepassing vindt, het onderscheid tussen vlees en bloed, d.i. Zoon van den mens en Zoon van God; de mens wordt door den toorn beheerst, maar God heerst over den toorn; Hij houdt dien terug, wanneer Hij wil, en laat dien werken, wanneer Hij wil..
Duidelijk is dit bevestigd in Sanheribs nederlaag, gelijk ook in Farao's ondergang, hoe de Heere het overblijfsel Zijner grimmigheid tegen hen keert als Sanherib door zijn eigen zonen vermoord wordt en Farao omkomt in de wateren van de Rode Zee, als hij Israël achterna jaagt.
De uitdrukking is ontleend van het zich omgorden van een krijgsman. Hij, de Heere ontdoet Zijne vijanden van hun wapenen en omgordt er Zich zelven mede.
Vers 11
11. Want de grimmigheid des mensen zal, volgens de ervaring, dat ook het kwaad in de wereld tot Uwe verheerlijking moet dienen, daar het U gelegenheid geeft, om U in Uwe rechterlijke heerlijkheid te openbaren (Exodus 9:16. Romans 9:17)U loffelijk maken, wordt U derhalve tot roem 1); het overblijfsel der grimmigheden, het laatste, de gehele maat van Uwen toorn) zult Gij opbinden 2), daarmee zult Gij; U aangorden, om des vijands woede ter neer te slaan.1) De dichter spreekt hier uit, wat ook overal elders in de H. Schrift wordt bevestigd, dat alles ten laatste uitloopt op de verheerlijking Gods. Niet alleen wat geschiedt met en voor de kinderen Gods, maar ook de tegenstand der vijanden. Wij hebben hier hetzelfde denkbeeld wat ook vervat is in het slot van het "Onze Vader." als de Heere Zijne discipelen op de lippen legt: U is de heerlijkheid. Al ziet en doorziet het kortzichtig verstand van den mens het niet, niet alleen als de tijden vervuld zijn, ook tijdens deze tegenwoordige bedeling, komt de ere Gods tot zijn recht in en door de gerichten over Zijne vijanden.
2) Dat is, zo heet het in een Joods gezegde bij Nehemiah 1:2, dat ook hier zijne toepassing vindt, het onderscheid tussen vlees en bloed, d.i. Zoon van den mens en Zoon van God; de mens wordt door den toorn beheerst, maar God heerst over den toorn; Hij houdt dien terug, wanneer Hij wil, en laat dien werken, wanneer Hij wil..
Duidelijk is dit bevestigd in Sanheribs nederlaag, gelijk ook in Farao's ondergang, hoe de Heere het overblijfsel Zijner grimmigheid tegen hen keert als Sanherib door zijn eigen zonen vermoord wordt en Farao omkomt in de wateren van de Rode Zee, als hij Israël achterna jaagt.
De uitdrukking is ontleend van het zich omgorden van een krijgsman. Hij, de Heere ontdoet Zijne vijanden van hun wapenen en omgordt er Zich zelven mede.
Vers 12
12. III. Psalms 76:12, Psalms 76:13. Ten Laatste wordt op grond van het feit, dat het lied bezongen heeft, de vermaning gebouwd, vooreerst aan het volk van Israël, om Zijnen God, aan Wie zij de redding uit zo groten nood te danken hebben, de in dien nood gegevene beloften ook te betalen, maar tevens aan de heidenen, om dien ontzaglijk hoog verheven God, dien zij nu in Zijne ontzettende macht hebben leren kennen, met geschenken te eren.12. Doet geloften en betaalt ze: betaalt de geloften, die gij in den tijd van nood gedaan hebt, den HEERE, uwen God (Deuteronomy 23:22), allen gij, die rondom Hem zijt, in wier midden Hij woont (Numbers 2:2) en die alzo tot Zijn volk behoort Laat hen, de heidenen (Psalms 68:30, Psalms 68:29 Isaiah 18:7. 2 Chronicles 32:23), Dien, die te vrezen is, den ontzaggelijken God van Israël (Isaiah 8:13)geschenken brengen.
Vers 12
12. III. Psalms 76:12, Psalms 76:13. Ten Laatste wordt op grond van het feit, dat het lied bezongen heeft, de vermaning gebouwd, vooreerst aan het volk van Israël, om Zijnen God, aan Wie zij de redding uit zo groten nood te danken hebben, de in dien nood gegevene beloften ook te betalen, maar tevens aan de heidenen, om dien ontzaglijk hoog verheven God, dien zij nu in Zijne ontzettende macht hebben leren kennen, met geschenken te eren.12. Doet geloften en betaalt ze: betaalt de geloften, die gij in den tijd van nood gedaan hebt, den HEERE, uwen God (Deuteronomy 23:22), allen gij, die rondom Hem zijt, in wier midden Hij woont (Numbers 2:2) en die alzo tot Zijn volk behoort Laat hen, de heidenen (Psalms 68:30, Psalms 68:29 Isaiah 18:7. 2 Chronicles 32:23), Dien, die te vrezen is, den ontzaggelijken God van Israël (Isaiah 8:13)geschenken brengen.
Vers 13
13. Die den geest der vorsten, die zich trots tegen Hem verzetten, als druiven afsnijdt 1), zo dat hun woeden en snorken voor altijd voorbij is (Isaiah 25:5), die den koningen der aarde vreselijk is, gelijk in Sanheribs plotselinge en ontzettende nederlaag gebleken is (Isaiah 18:5 vv.).1) De machtigen op aarde zijn voor Hem als de druiven voor het mes van den wijngaardenier. Is hun tijd daar, is de vrucht van hun streven voor het snoeimes gekomen, dan oogst de Heere ze en maakt een einde aan hun heerschappij..
Hij werpt ze in den wijnpersbak Zijns toorns. (Revelation 4:19).
Dit geeft te kennen dat Hij ze afsnijdt op hun tijd, gelijk druiven als zij rijp zijn en gevolgelijk, dat ook de vorsten zowel hun tijd van sterven hebben als anderen..
Dat Hij ze zo gemakkelijk en met zo weinig moeite wegneemt, als een wijngaardenier een tros druiven afplukt, de minste kleinigheid is er Hem genoeg toe; getuigen zijn hier Rufinus, door zijn kam maar even aan het hoofd geschrapt, en Fabius, aan een haar met een teug melk ingedronken, een Tarquinius Priscus, aan een ingezwolgen visgraat, Paus Hadrianus IV aan een vlieg uit een beker gestikt en meer anderen. Dat Hij ze ook dikwijls zo schielijk, gelijk men een tros druiven afsnijdt, wegrukt. Hij doet ze op den weg vergaan (Psalms 2:12). Een Farao, in een ogenblik in de zo versmoord, een Abimelech, met een stuk van een molensteen voor Sichem, een Pyrrhus door een stuk van een pan van een huis voor Argos gesneuveld, een Dionysius schielijk van blijdschap, een Nerva, een Valentinianus door toorn, een Aemilius Lepidas door zijn duim, een Ausidius door zijn voet te stoten, schielijk weggerukt en honderd anderen..
Zodanig was de dankbaarheid der Israëlieten voor ene tijdelijke bevrijding van een aardsen tiran. Hoeveel hoger behoorde die van Christenen te stijgen voor de eeuwige verlossing van den groten verdrukker..
Vers 13
13. Die den geest der vorsten, die zich trots tegen Hem verzetten, als druiven afsnijdt 1), zo dat hun woeden en snorken voor altijd voorbij is (Isaiah 25:5), die den koningen der aarde vreselijk is, gelijk in Sanheribs plotselinge en ontzettende nederlaag gebleken is (Isaiah 18:5 vv.).1) De machtigen op aarde zijn voor Hem als de druiven voor het mes van den wijngaardenier. Is hun tijd daar, is de vrucht van hun streven voor het snoeimes gekomen, dan oogst de Heere ze en maakt een einde aan hun heerschappij..
Hij werpt ze in den wijnpersbak Zijns toorns. (Revelation 4:19).
Dit geeft te kennen dat Hij ze afsnijdt op hun tijd, gelijk druiven als zij rijp zijn en gevolgelijk, dat ook de vorsten zowel hun tijd van sterven hebben als anderen..
Dat Hij ze zo gemakkelijk en met zo weinig moeite wegneemt, als een wijngaardenier een tros druiven afplukt, de minste kleinigheid is er Hem genoeg toe; getuigen zijn hier Rufinus, door zijn kam maar even aan het hoofd geschrapt, en Fabius, aan een haar met een teug melk ingedronken, een Tarquinius Priscus, aan een ingezwolgen visgraat, Paus Hadrianus IV aan een vlieg uit een beker gestikt en meer anderen. Dat Hij ze ook dikwijls zo schielijk, gelijk men een tros druiven afsnijdt, wegrukt. Hij doet ze op den weg vergaan (Psalms 2:12). Een Farao, in een ogenblik in de zo versmoord, een Abimelech, met een stuk van een molensteen voor Sichem, een Pyrrhus door een stuk van een pan van een huis voor Argos gesneuveld, een Dionysius schielijk van blijdschap, een Nerva, een Valentinianus door toorn, een Aemilius Lepidas door zijn duim, een Ausidius door zijn voet te stoten, schielijk weggerukt en honderd anderen..
Zodanig was de dankbaarheid der Israëlieten voor ene tijdelijke bevrijding van een aardsen tiran. Hoeveel hoger behoorde die van Christenen te stijgen voor de eeuwige verlossing van den groten verdrukker..