Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 74". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-74.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 74". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 74PSALM 74.
GEBED OM BEWARING DER KERK.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 74PSALM 74.
GEBED OM BEWARING DER KERK.
Vers 1
1. Ene onderwijzing (Psalms 32:1), voor (van) Asaf, doch niet door dezen zangmeester van David zelven (Psalms 73:1), maar door enen uit de zangersfamilies waarvan hij het hoofd is, in den tijd der Babylonische ballingschap vervaardigd (1 Chronicles 25:31 ).Wat dezen Psalm met den vorigen verbindt is het zeldzame, daar in Psalms 74:18 en hier in Psalms 74:3 voorkomende woord le maschuoth, door onze overzetters "verwoestingen" vertaald. Overigens wijst ons de Psalm veeleer op klaagliederen van Jeremia, waarmee vele punten van aanraking te vinden zijn (vgl. Psalms 74:1, Psalms 74:4, Psalms 74:7, Psalms 74:9 met Klaagt. 5:20; 2:7-9), en daarmee op den toestand van het Joodse land na de Chaldeeuwse catastrofe (2 Kings 25:22 ). Hij toont aan hoe de gemeente des Heren en elk gelovige in `t bijzonder zich te gedragen heeft in tijden, wanneer alles verloren schijnt te zijn. Wanneer een volkomen ondergang is aangevangen; vooral geeft hij ons aanleiding, hoe wij ons in zodanige omstandigheden hebben voor te stellen, dat het niet om onze, maar om Gods zaak en eer te doen is."
I. Psalms 74:1-Psalms 74:9. De Psalm begint met ene klacht over het grote ongeluk, dat Gods volk getroffen heeft en met de innige bede, dat de Heere dit toch niet ene verwerping voor altijd mocht willen laten zijn, maar Zich over de gemeente, die Hem toch als een eigendom behoort, weer mocht willen ontfermen (Psalms 74:1, Psalms 74:2). Terwijl de bede hierop meer bepaald tot ene bede wordt om goddelijke tussenkomst, wordt hetgeen aan het heiligdom, aan den tempel te Jeruzalem, door de vijanden geschied is, zo levendig geschilderd, als stond het voor de ogen. In ene somma wordt ten leste de gehele nood van dien tijd voorgesteld: er is geen godshuis meer, er zijn gene profeten. Niemand weet wanneer er een einde aan die ellende zal komen (Psalms 74:3-Psalms 74:9). O God! waarom 1) verstoot in eeuwigheid, zo geheel, alsof wij nu voor altijd door U verlaten waren? Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide1), dat U hun heerlijk weiland, het vruchtbare Kanan, zozeer verwoest hebt (Jeremiah 25:36)?
1) Dit waarom is geen klacht des ongeloofs, geen aanklagen van God, geen onbekendheid voorwenden met Israël's zonde, maar is een zich beroepen op de betrekking, die tussen God en Israël bestaat, op de betrekking des Verbonds. In plaats van ongeloof straalt in dit woord en in deze gehele uitdrukking veeleer geloof door, een erkennen van de trouwe Gods, een gelovig besef, dat Gods trouw door de trouweloosheid van Zijn volk niet wordt te niet gedaan. In Psalms 74:12 komt dit duidelijk uit.
2) Wij moeten opmerken, dat de gelovigen, door heidense volken gekweld, toch de ogen tot God verheffen, alsof zij slechts door Zijne hand geslagen werden; want zij wisten, dat slechts door den toorn van God aan de heidense volken zoveel vrijheid tegen over hen toegestaan werd. In de overtuiging alzo, dat zij niet met vlees en bloed hadden te strijden, maar door het gericht van God gekastijd werden, beschouwen zij als de eigenlijke oorzaak en bron van alle kwaad, dat God, wiens genade hun vroeger zegen verleend had, hen nu verworpen had en hen niet verder waardig achtte, om Zijne kudde te zijn..
Vers 1
1. Ene onderwijzing (Psalms 32:1), voor (van) Asaf, doch niet door dezen zangmeester van David zelven (Psalms 73:1), maar door enen uit de zangersfamilies waarvan hij het hoofd is, in den tijd der Babylonische ballingschap vervaardigd (1 Chronicles 25:31 ).Wat dezen Psalm met den vorigen verbindt is het zeldzame, daar in Psalms 74:18 en hier in Psalms 74:3 voorkomende woord le maschuoth, door onze overzetters "verwoestingen" vertaald. Overigens wijst ons de Psalm veeleer op klaagliederen van Jeremia, waarmee vele punten van aanraking te vinden zijn (vgl. Psalms 74:1, Psalms 74:4, Psalms 74:7, Psalms 74:9 met Klaagt. 5:20; 2:7-9), en daarmee op den toestand van het Joodse land na de Chaldeeuwse catastrofe (2 Kings 25:22 ). Hij toont aan hoe de gemeente des Heren en elk gelovige in `t bijzonder zich te gedragen heeft in tijden, wanneer alles verloren schijnt te zijn. Wanneer een volkomen ondergang is aangevangen; vooral geeft hij ons aanleiding, hoe wij ons in zodanige omstandigheden hebben voor te stellen, dat het niet om onze, maar om Gods zaak en eer te doen is."
I. Psalms 74:1-Psalms 74:9. De Psalm begint met ene klacht over het grote ongeluk, dat Gods volk getroffen heeft en met de innige bede, dat de Heere dit toch niet ene verwerping voor altijd mocht willen laten zijn, maar Zich over de gemeente, die Hem toch als een eigendom behoort, weer mocht willen ontfermen (Psalms 74:1, Psalms 74:2). Terwijl de bede hierop meer bepaald tot ene bede wordt om goddelijke tussenkomst, wordt hetgeen aan het heiligdom, aan den tempel te Jeruzalem, door de vijanden geschied is, zo levendig geschilderd, als stond het voor de ogen. In ene somma wordt ten leste de gehele nood van dien tijd voorgesteld: er is geen godshuis meer, er zijn gene profeten. Niemand weet wanneer er een einde aan die ellende zal komen (Psalms 74:3-Psalms 74:9). O God! waarom 1) verstoot in eeuwigheid, zo geheel, alsof wij nu voor altijd door U verlaten waren? Waarom zou Uw toorn roken tegen de schapen Uwer weide1), dat U hun heerlijk weiland, het vruchtbare Kanan, zozeer verwoest hebt (Jeremiah 25:36)?
1) Dit waarom is geen klacht des ongeloofs, geen aanklagen van God, geen onbekendheid voorwenden met Israël's zonde, maar is een zich beroepen op de betrekking, die tussen God en Israël bestaat, op de betrekking des Verbonds. In plaats van ongeloof straalt in dit woord en in deze gehele uitdrukking veeleer geloof door, een erkennen van de trouwe Gods, een gelovig besef, dat Gods trouw door de trouweloosheid van Zijn volk niet wordt te niet gedaan. In Psalms 74:12 komt dit duidelijk uit.
2) Wij moeten opmerken, dat de gelovigen, door heidense volken gekweld, toch de ogen tot God verheffen, alsof zij slechts door Zijne hand geslagen werden; want zij wisten, dat slechts door den toorn van God aan de heidense volken zoveel vrijheid tegen over hen toegestaan werd. In de overtuiging alzo, dat zij niet met vlees en bloed hadden te strijden, maar door het gericht van God gekastijd werden, beschouwen zij als de eigenlijke oorzaak en bron van alle kwaad, dat God, wiens genade hun vroeger zegen verleend had, hen nu verworpen had en hen niet verder waardig achtte, om Zijne kudde te zijn..
Vers 2
2. Gedenk aan Uwe vergadering, Uwe kerk, die gij van ouds door de zo heerlijke verlossing uit de slavernij van Egypte (Deuteronomy 9:26, Deuteronomy 9:29), verworven hebt; de roede 1), het deel Uwer erfenis, die Gij verlost hebt, den berg Zion, waarop Gij gewoond hebt.1) Ene erfenis, die onder broederen verdeeld werd, werd met de meetroede afgepast er verdeeld; van daar heette ieders erfdeel, de roede zijner erfenis, gelijk het woord snoeren in dezelfden zin gebezigd wordt. In de verdeling van Kanan had God ook Zijn erfdeel gekregen, dat had Hij in bezit genomen en daarop gewoond, te weten, den heiligen berg Zion. Deze twee: "het deel uwer erve" en Zions berg" behoren dus bij elkaar.
De klacht gaat dan ook in een gebed over. Op grond van Gods trouw smeekt hij, dat de Heere het Zich herinnere moge, dat Israël Zijn volk is, dat Israël `s Heren erfdeel is, en dat het verwoeste Zion de plaats zijner woning is.
Vers 2
2. Gedenk aan Uwe vergadering, Uwe kerk, die gij van ouds door de zo heerlijke verlossing uit de slavernij van Egypte (Deuteronomy 9:26, Deuteronomy 9:29), verworven hebt; de roede 1), het deel Uwer erfenis, die Gij verlost hebt, den berg Zion, waarop Gij gewoond hebt.1) Ene erfenis, die onder broederen verdeeld werd, werd met de meetroede afgepast er verdeeld; van daar heette ieders erfdeel, de roede zijner erfenis, gelijk het woord snoeren in dezelfden zin gebezigd wordt. In de verdeling van Kanan had God ook Zijn erfdeel gekregen, dat had Hij in bezit genomen en daarop gewoond, te weten, den heiligen berg Zion. Deze twee: "het deel uwer erve" en Zions berg" behoren dus bij elkaar.
De klacht gaat dan ook in een gebed over. Op grond van Gods trouw smeekt hij, dat de Heere het Zich herinnere moge, dat Israël Zijn volk is, dat Israël `s Heren erfdeel is, en dat het verwoeste Zion de plaats zijner woning is.
Vers 3
3. Hef Uwe voeten op tot de eeuwige verwoestingen, haast U om te gaan tot Uwe woonsteden, die puinhopen geworden zijn, opdat zij weer worden opgebouwd; de vijand heeft alles in het heiligdom verdorven, en dit tempelschennend vandalismus kunt Gij niet eeuwig laten blijven.Vers 3
3. Hef Uwe voeten op tot de eeuwige verwoestingen, haast U om te gaan tot Uwe woonsteden, die puinhopen geworden zijn, opdat zij weer worden opgebouwd; de vijand heeft alles in het heiligdom verdorven, en dit tempelschennend vandalismus kunt Gij niet eeuwig laten blijven.Vers 4
4. Uwe wederpartijders, de heidense Chaldeeën (Isaiah 64:2), hebben In het midden van Uwe vergaderplaatsen, in de verschillende afdelingen van Uwen tempel gebruld, in dronken overmoed op soldatenwijs als brullende leeuwen rondgelopen; zij hebben hun tekenen 1), de veldtekenen, tot tekenen gesteld, en zich daardoor voor de meesters van dat huis verklaard.1) De Wette vertaalt "gebruiken", en verklaart: "eigenlijk tekenen," d.i. verbondstekenen. De Hebreeër denkt zich de godsdienst als een verbond, en de bijzondere gebruiken als verbondstekenen, als de besnijding (Genesis 17:4) en de Sabbath (Exodus 31:13, Exodus 31:17). Diezelfde voorstelling bracht de dichter ook op de gebruiken der heidenen over..
Kan hij niet ongevoelig zijn over de verwoesting der stad en van het ganse land, over de verliezen van het leven en bezittingen van zo vele kinderen zijns volks, over de wegvoering in ballingschap van de ontkomenen van het zwaard, niet dat is het wat zijne ziel op het gevoeligst heeft aangegrepen, de verachting van Gods huis treft en ontzet hem het meest. En juist dit kenmerkt onzen dichter als een waren Zioniet, voor wie niets boven `s Heren tempel, boven de aanspraakplaats des Heiligen Israël's gaat.
Met getrouwe historische trekken tekent hij de vreselijke verwoesting van den tempel, nadat de verwoesters dien van zijne heilige sieraden en schatten beroofd en geplunderd hadden. Het is gene dichterlijke overdrijving, helaas, het is historie, vergelijk 2 Chronicles 36:17-2 Chronicles 36:19 en Jeremiah 52:17-Jeremiah 52:23..
Vers 4
4. Uwe wederpartijders, de heidense Chaldeeën (Isaiah 64:2), hebben In het midden van Uwe vergaderplaatsen, in de verschillende afdelingen van Uwen tempel gebruld, in dronken overmoed op soldatenwijs als brullende leeuwen rondgelopen; zij hebben hun tekenen 1), de veldtekenen, tot tekenen gesteld, en zich daardoor voor de meesters van dat huis verklaard.1) De Wette vertaalt "gebruiken", en verklaart: "eigenlijk tekenen," d.i. verbondstekenen. De Hebreeër denkt zich de godsdienst als een verbond, en de bijzondere gebruiken als verbondstekenen, als de besnijding (Genesis 17:4) en de Sabbath (Exodus 31:13, Exodus 31:17). Diezelfde voorstelling bracht de dichter ook op de gebruiken der heidenen over..
Kan hij niet ongevoelig zijn over de verwoesting der stad en van het ganse land, over de verliezen van het leven en bezittingen van zo vele kinderen zijns volks, over de wegvoering in ballingschap van de ontkomenen van het zwaard, niet dat is het wat zijne ziel op het gevoeligst heeft aangegrepen, de verachting van Gods huis treft en ontzet hem het meest. En juist dit kenmerkt onzen dichter als een waren Zioniet, voor wie niets boven `s Heren tempel, boven de aanspraakplaats des Heiligen Israël's gaat.
Met getrouwe historische trekken tekent hij de vreselijke verwoesting van den tempel, nadat de verwoesters dien van zijne heilige sieraden en schatten beroofd en geplunderd hadden. Het is gene dichterlijke overdrijving, helaas, het is historie, vergelijk 2 Chronicles 36:17-2 Chronicles 36:19 en Jeremiah 52:17-Jeremiah 52:23..
Vers 5
5. Een ieder werd er bekend, het zag er uit, een ieder ging daar onbesuisd, zonder enigen eerbied te werk, als een, die de bijlen omhoog aanbrengt, omhoog heft en neer laat vallen in de dichtigheid van een geboomte, al het sieraad is verbrijzeld, zo koelbloedig alsof men een bos velt.Vers 5
5. Een ieder werd er bekend, het zag er uit, een ieder ging daar onbesuisd, zonder enigen eerbied te werk, als een, die de bijlen omhoog aanbrengt, omhoog heft en neer laat vallen in de dichtigheid van een geboomte, al het sieraad is verbrijzeld, zo koelbloedig alsof men een bos velt.Vers 6
6. Alzo hebben zij nu hare, beter Uwe graveerselen, die Uwer vergaderplaatsen (1 Kings 6:29), al het beeldhouwwerkzamen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen.Vers 6
6. Alzo hebben zij nu hare, beter Uwe graveerselen, die Uwer vergaderplaatsen (1 Kings 6:29), al het beeldhouwwerkzamen met houwelen en beukhamers in stukken geslagen.Vers 7
7. Zij hebben Uwe heiligdommen in het vuur gezet, in brand gestoken; ter aarde toe hebben zij de woning Uws naams ontheiligd, zij hebben Uwen tempel ten gronde toe geslecht.Vers 7
7. Zij hebben Uwe heiligdommen in het vuur gezet, in brand gestoken; ter aarde toe hebben zij de woning Uws naams ontheiligd, zij hebben Uwen tempel ten gronde toe geslecht.Vers 8
8. Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen, de heiligdommen van Israël's God; Zij hebben alle Gods vergaderplaatsen 1) in het land verbrand.1) Dat met den tempel het een en alles van de vereerders van God verwoest was, moest de verwoesting voor Israël zeer smartelijk maken, en toonde hoezeer Gods eer in het spel en zijne belangen in gevaar waren..
Ongetwijfeld wordt hier beschreven de vervulling der profetie van Mozes, als hij profeteert: want de kinderen Israël's zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst en zonder offers (Hosea 3:4), maar ook zinspeelt de dichter op de verwoesting van de plaatsen van samenkomst, waar de gelovigen samenkwamen. Wij denken dan het allereerst aan de gebouwen of scholen, waar de profetenzonen samenkwamen, en waar de gelovigen Israël's werden onderwezen in de Wet. Te denken aan synagogen, zoals anderen willen, is niet noodzakelijk, dewijl we er niet van lezen, dat deze reeds voor de ballingschap waren ingesteld.
Vers 8
8. Zij hebben in hun hart gezegd: Laat ze ons te zamen uitplunderen, de heiligdommen van Israël's God; Zij hebben alle Gods vergaderplaatsen 1) in het land verbrand.1) Dat met den tempel het een en alles van de vereerders van God verwoest was, moest de verwoesting voor Israël zeer smartelijk maken, en toonde hoezeer Gods eer in het spel en zijne belangen in gevaar waren..
Ongetwijfeld wordt hier beschreven de vervulling der profetie van Mozes, als hij profeteert: want de kinderen Israël's zullen vele dagen blijven zitten, zonder koning, en zonder vorst en zonder offers (Hosea 3:4), maar ook zinspeelt de dichter op de verwoesting van de plaatsen van samenkomst, waar de gelovigen samenkwamen. Wij denken dan het allereerst aan de gebouwen of scholen, waar de profetenzonen samenkwamen, en waar de gelovigen Israël's werden onderwezen in de Wet. Te denken aan synagogen, zoals anderen willen, is niet noodzakelijk, dewijl we er niet van lezen, dat deze reeds voor de ballingschap waren ingesteld.
Vers 9
9. Wij zien onze tekenen, waardoor Gij te voren bewezen hebt, dat Gij onze Heere zijt en te Zion Uwe woning hebt (Isaiah 37:33), niet; er is geen profeet meer 1), gelijk wij die te voren zo vele hadden, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang 2) beter wanneer, zodat hij ons zou kunnen troosten door ons uitzicht te geven op beteren tijd.1) Wel overleefde Jeremia de verwoesting, maar zijne profetische werkzaamheid eindigde met de verwoesting; zijn verstommen moest gewis dienen, om de hier uitgesprokene smartelijke klacht te doen ontstaan. Deze nog staande ruïne der profetie getuigde luider voor het verlaten Gods, dan het niet aanwezig zijn van andere profeten. Met de overige tekenen van Gods heerschappij moest ook dit een tijd lang verdwijnen, opdat het volk mocht leren, wat het aan hen gehad had, en hoe misdadig zij tegen hen gehandeld hadden, en in tranen en met berouw het terugkeren van dezen zegen zou zoeken..
De grootste reden tot klagen voor den dichter is deze, dat God zich in dezen tijd des lijdens, niet zoals anders, aan Zijn volk openbaart. Onze tekenen is ene bepaalde tegenstelling van "hun tekenen" (Psalms 74:4), wanneer men niet op grond van 86:7 moet denken aan tekenen die God doet. Het suffix eist bovendien iets bestendigs, voortdurende, het zijn de godsdienstige instellingen, door middel van welke God met Zijn volk in gemeenschap wil staan, en die het nu niet meer ziet. omdat de vijanden ze afgeschaft hebben..
2) Deuteronomy 70:1 jaren door Jeremia genoemd, waren een raadsel voor degenen, die niet bijzonder waren ingewijd: Daniel 9:1,.
10.
II. Psalms 74:10-Psalms 74:17. Omdat, gelijk aan het slot der vorige afdeling gezegd is, niemand weet, hoe lang de tegenwoordige ellende zal duren, zo wendt de Psalm zich met deze vraag tot God zelven en worstelt hij met Hem in het geloof, om wat eindeloos schijnt, als iets tijdelijks te doen kennen, en het zo troosteloze "voor altijd" weg te nemen (Psalms 74:10 en
11). Hij laat vervolgens tot vertroosting der bekommerde gemeente, alle betoningen aan Goddelijke almacht uit de geschiedenis van vroegeren tijd, zelfs de gedenktekenen van Goddelijke almacht uit het rijk der natuur voor haar inwendig oog voorbijgaan (Psalms 74:12-Psalms 74:17 Psalms 74:74:12-17).
Vers 9
9. Wij zien onze tekenen, waardoor Gij te voren bewezen hebt, dat Gij onze Heere zijt en te Zion Uwe woning hebt (Isaiah 37:33), niet; er is geen profeet meer 1), gelijk wij die te voren zo vele hadden, noch iemand bij ons, die weet, hoe lang 2) beter wanneer, zodat hij ons zou kunnen troosten door ons uitzicht te geven op beteren tijd.1) Wel overleefde Jeremia de verwoesting, maar zijne profetische werkzaamheid eindigde met de verwoesting; zijn verstommen moest gewis dienen, om de hier uitgesprokene smartelijke klacht te doen ontstaan. Deze nog staande ruïne der profetie getuigde luider voor het verlaten Gods, dan het niet aanwezig zijn van andere profeten. Met de overige tekenen van Gods heerschappij moest ook dit een tijd lang verdwijnen, opdat het volk mocht leren, wat het aan hen gehad had, en hoe misdadig zij tegen hen gehandeld hadden, en in tranen en met berouw het terugkeren van dezen zegen zou zoeken..
De grootste reden tot klagen voor den dichter is deze, dat God zich in dezen tijd des lijdens, niet zoals anders, aan Zijn volk openbaart. Onze tekenen is ene bepaalde tegenstelling van "hun tekenen" (Psalms 74:4), wanneer men niet op grond van 86:7 moet denken aan tekenen die God doet. Het suffix eist bovendien iets bestendigs, voortdurende, het zijn de godsdienstige instellingen, door middel van welke God met Zijn volk in gemeenschap wil staan, en die het nu niet meer ziet. omdat de vijanden ze afgeschaft hebben..
2) Deuteronomy 70:1 jaren door Jeremia genoemd, waren een raadsel voor degenen, die niet bijzonder waren ingewijd: Daniel 9:1,.
10.
II. Psalms 74:10-Psalms 74:17. Omdat, gelijk aan het slot der vorige afdeling gezegd is, niemand weet, hoe lang de tegenwoordige ellende zal duren, zo wendt de Psalm zich met deze vraag tot God zelven en worstelt hij met Hem in het geloof, om wat eindeloos schijnt, als iets tijdelijks te doen kennen, en het zo troosteloze "voor altijd" weg te nemen (Psalms 74:10 en
11). Hij laat vervolgens tot vertroosting der bekommerde gemeente, alle betoningen aan Goddelijke almacht uit de geschiedenis van vroegeren tijd, zelfs de gedenktekenen van Goddelijke almacht uit het rijk der natuur voor haar inwendig oog voorbijgaan (Psalms 74:12-Psalms 74:17 Psalms 74:74:12-17).
Vers 10
10. Hoe lang, o God! zal de wederpartijder, de vijand, die ons nu in zijne macht heeft, smaden? zal de vijand Uwen naam in eeuwigheid lasteren, (Psalms 13:2 ), zo lang, dat het einde niet te zien is?Vers 10
10. Hoe lang, o God! zal de wederpartijder, de vijand, die ons nu in zijne macht heeft, smaden? zal de vijand Uwen naam in eeuwigheid lasteren, (Psalms 13:2 ), zo lang, dat het einde niet te zien is?Vers 11
11. Waarom trekt Gij Uwe hand, ja Uwe rechterhand af?Waarom toeft Gij ter hulpe te komen? Trek haar uit het midden van Uwen boezem, waarin Gij haar schijnt gestoken te hebben, gelijk men doet als er niet te arbeiden is; maak een einde 1) aan Uw zwijgen en stil zijn, en verdelg.1) Waar de Heere God schijnt te zwijgen, waar Hij Zich aanstelt als een krijgsman in ruste, daar begint het geloof des dichters zich krachtiger te openbaren. De Heere God geeft hem deze genade, dat hij niet bezwijkt, dat zijn geloof niet bezwijkt. Integendeel, het geloof wordt te sterker openbaar. Dit blijkt genoegzaam uit het volgende vers.
11). Hij laat vervolgens tot vertroosting der bekommerde gemeente, alle betoningen aan Goddelijke almacht uit de geschiedenis van vroegeren tijd, zelfs de gedenktekenen van Goddelijke almacht uit het rijk der natuur voor haar inwendig oog voorbijgaan (Psalms 74:12-Psalms 74:17 Psalms 74:74:12-17).
10. Hoe lang, o God! zal de wederpartijder, de vijand, die ons nu in zijne macht heeft, smaden? zal de vijand Uwen naam in eeuwigheid lasteren, (Psalms 13:2 ), zo lang, dat het einde niet te zien is?
11. Waarom trekt Gij Uwe hand, ja Uwe rechterhand af?Waarom toeft Gij ter hulpe te komen? Trek haar uit het midden van Uwen boezem, waarin Gij haar schijnt gestoken te hebben, gelijk men doet als er niet te arbeiden is; maak een einde 1) aan Uw zwijgen en stil zijn, en verdelg.
1) Waar de Heere God schijnt te zwijgen, waar Hij Zich aanstelt als een krijgsman in ruste, daar begint het geloof des dichters zich krachtiger te openbaren. De Heere God geeft hem deze genade, dat hij niet bezwijkt, dat zijn geloof niet bezwijkt. Integendeel, het geloof wordt te sterker openbaar. Dit blijkt genoegzaam uit het volgende vers.
Vers 11
11. Waarom trekt Gij Uwe hand, ja Uwe rechterhand af?Waarom toeft Gij ter hulpe te komen? Trek haar uit het midden van Uwen boezem, waarin Gij haar schijnt gestoken te hebben, gelijk men doet als er niet te arbeiden is; maak een einde 1) aan Uw zwijgen en stil zijn, en verdelg.1) Waar de Heere God schijnt te zwijgen, waar Hij Zich aanstelt als een krijgsman in ruste, daar begint het geloof des dichters zich krachtiger te openbaren. De Heere God geeft hem deze genade, dat hij niet bezwijkt, dat zijn geloof niet bezwijkt. Integendeel, het geloof wordt te sterker openbaar. Dit blijkt genoegzaam uit het volgende vers.
11). Hij laat vervolgens tot vertroosting der bekommerde gemeente, alle betoningen aan Goddelijke almacht uit de geschiedenis van vroegeren tijd, zelfs de gedenktekenen van Goddelijke almacht uit het rijk der natuur voor haar inwendig oog voorbijgaan (Psalms 74:12-Psalms 74:17 Psalms 74:74:12-17).
10. Hoe lang, o God! zal de wederpartijder, de vijand, die ons nu in zijne macht heeft, smaden? zal de vijand Uwen naam in eeuwigheid lasteren, (Psalms 13:2 ), zo lang, dat het einde niet te zien is?
11. Waarom trekt Gij Uwe hand, ja Uwe rechterhand af?Waarom toeft Gij ter hulpe te komen? Trek haar uit het midden van Uwen boezem, waarin Gij haar schijnt gestoken te hebben, gelijk men doet als er niet te arbeiden is; maak een einde 1) aan Uw zwijgen en stil zijn, en verdelg.
1) Waar de Heere God schijnt te zwijgen, waar Hij Zich aanstelt als een krijgsman in ruste, daar begint het geloof des dichters zich krachtiger te openbaren. De Heere God geeft hem deze genade, dat hij niet bezwijkt, dat zijn geloof niet bezwijkt. Integendeel, het geloof wordt te sterker openbaar. Dit blijkt genoegzaam uit het volgende vers.
Vers 12
12. Maar al schijnt het ook, dat Gij ons voor altijd verlaten hebt, evenwel is God mijn Koning van ouds af, zo vertrouwt de gehele gemeente des Heren, de God, die verlossingen werkt in het midden der aarde, voor het oog der gehele wereld; dat deed Gij dikwijls genoeg, voor de vaderen in `t land der slavernij, Gij hebt dat tot een land vol wonderen laten worden (Exodus 8:22).Wij zien, wat wij ook elders dikwijls zien voorkomen, hoe de gelovigen beschouwingen opnemen in hun gebeden, om nieuwe geloofskracht te verzamelen en den gloed van hun gebed aan te wakkeren; want wij weten hoe zwaar het is, zich boven alle twijfelingen te verheffen, zodat ons gebed onbelemmerd zijnen loop heeft. Hier roepen zich derhalve de gelovigen de bewijzen van Gods barmhartigheid in het geheugen, waardoor God Zich door alle geslachten heen als den Koning van Zijn uitverkoren volk heeft doen kennen. Maar wij zien hierin, naardien het in het gebed niet genoegzaam is met de lippen onze wensen uit te spreken, wanneer wij niet bidden in het geloof, dat wij ons daarbij steeds de weldaden moeten voor ogen stellen, waardoor God Zijne Vaderlijke liefde jegens ons heeft bewezen, en die ons dus tot tekenen Zijner verkiezing moeten zijn. De naam "Koning" doelt niet alleen op de enkele heerschappij, maar geeft tevens te kennen, dat Hij de besturing van Zijn volk heeft op Zich genomen om het te redden en te bewaren..
Vers 12
12. Maar al schijnt het ook, dat Gij ons voor altijd verlaten hebt, evenwel is God mijn Koning van ouds af, zo vertrouwt de gehele gemeente des Heren, de God, die verlossingen werkt in het midden der aarde, voor het oog der gehele wereld; dat deed Gij dikwijls genoeg, voor de vaderen in `t land der slavernij, Gij hebt dat tot een land vol wonderen laten worden (Exodus 8:22).Wij zien, wat wij ook elders dikwijls zien voorkomen, hoe de gelovigen beschouwingen opnemen in hun gebeden, om nieuwe geloofskracht te verzamelen en den gloed van hun gebed aan te wakkeren; want wij weten hoe zwaar het is, zich boven alle twijfelingen te verheffen, zodat ons gebed onbelemmerd zijnen loop heeft. Hier roepen zich derhalve de gelovigen de bewijzen van Gods barmhartigheid in het geheugen, waardoor God Zich door alle geslachten heen als den Koning van Zijn uitverkoren volk heeft doen kennen. Maar wij zien hierin, naardien het in het gebed niet genoegzaam is met de lippen onze wensen uit te spreken, wanneer wij niet bidden in het geloof, dat wij ons daarbij steeds de weldaden moeten voor ogen stellen, waardoor God Zijne Vaderlijke liefde jegens ons heeft bewezen, en die ons dus tot tekenen Zijner verkiezing moeten zijn. De naam "Koning" doelt niet alleen op de enkele heerschappij, maar geeft tevens te kennen, dat Hij de besturing van Zijn volk heeft op Zich genomen om het te redden en te bewaren..
Vers 13
13. Gij 1) hebt bij den uittocht uit dat land door Uwe sterkte de zee gespleten, zodat Uw volk doorging; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken; Uw Israël zag de lijken der Egyptenaren, die in wreedheid en kracht den zeegedrochten gelijk waren, liggende aan den oever der zee (Exodus 14:13). 1) Tegenover de woede der vijanden en ja, ook tegenover het schijnbaar zwijgen van den Heere God voor dit ogenblik, wijst de dichter er op wat God vroeger heeft gedaan. Met nadruk zegt hij: Gij hebt door Uwe sterkte de zee gespleten. Gij enz. Tot zevenmaal toe wordt in Psalms 74:13-Psalms 74:17 op die wijze de Heere aangesproken, waarmee hij dan ook de grootheid Gods, Zijne almacht met den diepsten eerbied uitspreekt.Vers 13
13. Gij 1) hebt bij den uittocht uit dat land door Uwe sterkte de zee gespleten, zodat Uw volk doorging; Gij hebt de koppen der draken in de wateren verbroken; Uw Israël zag de lijken der Egyptenaren, die in wreedheid en kracht den zeegedrochten gelijk waren, liggende aan den oever der zee (Exodus 14:13). 1) Tegenover de woede der vijanden en ja, ook tegenover het schijnbaar zwijgen van den Heere God voor dit ogenblik, wijst de dichter er op wat God vroeger heeft gedaan. Met nadruk zegt hij: Gij hebt door Uwe sterkte de zee gespleten. Gij enz. Tot zevenmaal toe wordt in Psalms 74:13-Psalms 74:17 op die wijze de Heere aangesproken, waarmee hij dan ook de grootheid Gods, Zijne almacht met den diepsten eerbied uitspreekt.Vers 14
14. Gij hebt de koppen des Leviathans, de hoofden van het leger van Farao verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen, het wild gedierte der woestijn, dat bij Farao en zijn heir nog een volk zou kunnen genoemd worden.Vers 14
14. Gij hebt de koppen des Leviathans, de hoofden van het leger van Farao verpletterd; Gij hebt hem tot spijs gegeven aan het volk in dorre plaatsen, het wild gedierte der woestijn, dat bij Farao en zijn heir nog een volk zou kunnen genoemd worden.Vers 15
15. a) Gij hebt ene fontein en beek gekliefd, bij het doortrekken door de woestijn (Psalms 78:15). Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd, den Jordaan, opdat Uw volk Kanan zou ingaan Joshua 3:13).a) Psalms 105:41. Isaiah 48:21.
Het volk der Egyptenaren noemt hij den draak en den Leviathan, even als ook Ezekiel 29:3. Jeremiah 51:9, omdat aan dit vraatzuchtige roofdier juist de nijd eigen was. Het vertrekkende leger van Farao verdronk in het water en de lijken worden door de golven op het strand geworpen, ten spijze voor de woestijnbewoners, voor de sjakals. Het is de almacht van diezelfden God, die voor Zijn volk niet op ene, neen, op de meest tegenovergestelde wijze gezorgd heeft, die n uit harde rotsen beken deed voortkomen, dan grote stromen uitdroogde, die in den zomer nooit ledig zijn (Exodus 17:6. Numbers 20:8. Isaiah 3:14)..
Vers 15
15. a) Gij hebt ene fontein en beek gekliefd, bij het doortrekken door de woestijn (Psalms 78:15). Gij hebt sterke rivieren uitgedroogd, den Jordaan, opdat Uw volk Kanan zou ingaan Joshua 3:13).a) Psalms 105:41. Isaiah 48:21.
Het volk der Egyptenaren noemt hij den draak en den Leviathan, even als ook Ezekiel 29:3. Jeremiah 51:9, omdat aan dit vraatzuchtige roofdier juist de nijd eigen was. Het vertrekkende leger van Farao verdronk in het water en de lijken worden door de golven op het strand geworpen, ten spijze voor de woestijnbewoners, voor de sjakals. Het is de almacht van diezelfden God, die voor Zijn volk niet op ene, neen, op de meest tegenovergestelde wijze gezorgd heeft, die n uit harde rotsen beken deed voortkomen, dan grote stromen uitdroogde, die in den zomer nooit ledig zijn (Exodus 17:6. Numbers 20:8. Isaiah 3:14)..
Vers 16
16. Zoudt Gij, o God! ons niet kunnen redden, Gij, die U in `t rijk der natuur als de Almachtige openbaart? De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe a); Gij hebt het licht en de zon bereid 1); Gij zijt de Schepper en de God der natuur.a) Genesis 1:14,
1) Hij daalt af tot die goedertierenheid Gods, die tot het menselijk geslacht in het algemeen zich uitstrekt. Want nadat hij een aanvang heeft gemaakt met de bijzondere genade, waarin God Zich als Vader openbaart voor Zijn uitverkoren volk, vermeldt hij nu ter gelegener plaats, dat hij voor alle stervelingen goedertieren is. Waaruit de profeet dan kloek het besluit trekt, dat het niet minder past, om jegens Zijne kinderen en huisgenoten Zijn Vaderlijke plicht niet te verwaarlozen..
Vers 16
16. Zoudt Gij, o God! ons niet kunnen redden, Gij, die U in `t rijk der natuur als de Almachtige openbaart? De dag is Uwe, ook is de nacht Uwe a); Gij hebt het licht en de zon bereid 1); Gij zijt de Schepper en de God der natuur.a) Genesis 1:14,
1) Hij daalt af tot die goedertierenheid Gods, die tot het menselijk geslacht in het algemeen zich uitstrekt. Want nadat hij een aanvang heeft gemaakt met de bijzondere genade, waarin God Zich als Vader openbaart voor Zijn uitverkoren volk, vermeldt hij nu ter gelegener plaats, dat hij voor alle stervelingen goedertieren is. Waaruit de profeet dan kloek het besluit trekt, dat het niet minder past, om jegens Zijne kinderen en huisgenoten Zijn Vaderlijke plicht niet te verwaarlozen..
Vers 17
17. Gij hebt al de palen der aarde, alle grenzen, zowel van de zee als van elk gebied, gesteld; zomer en winter, al de jaargetijden,die hebt Gij geformeerd.De steeds wederkerende afwisseling van dag en nacht en het daaraan verbondene te voorschijn brengen van sterren en zon verkondigt enen almachtigen God, voor wie niets te wonderbaar is (Psalms 115:3). De grenzen, waardoor het land gescheiden is van de zee en voor haar beveiligd (Jeremiah 8:22. Job 38:8), zijn een nieuw bewijs van Gods grootheid, even als de afwisseling van zomer en winter, die God in de natuur heeft gesteld.. 18.
III. Psalms 74:18-Psalms 74:23. Nadat zo de gemeente van haren hopelozen nood op ene hoogte geplaatst is, die een vrij uitzicht verleent, verheft zij zich des te moediger en vol vertrouwen tot ene nieuwe bede; met bewonderingswaardige kunst brengt de Psalm alles daartoe, en vlecht hij het in elkaar, wat in staat is God op te wekken, aan de ene zijde tot ontferming over zijn volk, aan de andere zijde tot ijverzucht tegen de vijanden, die Zijne eer zoeken te roven en Zijnen naam lasteren. Terwijl Israël hier alle pijlen op Gods hart afschiet, om het voor zich te winnen, blijkt het, dat aan des Heren volk veel, ja alles, ook het liefste wat het heeft, zelfs zijn dierbaar heiligdom kan ontnomen worden, maar het toch n onaantastbaar heiligdom behoudt, het hart van zijnen God, Die is en Die was en Die komen zal (Openbaring :4).
Vers 17
17. Gij hebt al de palen der aarde, alle grenzen, zowel van de zee als van elk gebied, gesteld; zomer en winter, al de jaargetijden,die hebt Gij geformeerd.De steeds wederkerende afwisseling van dag en nacht en het daaraan verbondene te voorschijn brengen van sterren en zon verkondigt enen almachtigen God, voor wie niets te wonderbaar is (Psalms 115:3). De grenzen, waardoor het land gescheiden is van de zee en voor haar beveiligd (Jeremiah 8:22. Job 38:8), zijn een nieuw bewijs van Gods grootheid, even als de afwisseling van zomer en winter, die God in de natuur heeft gesteld.. 18.
III. Psalms 74:18-Psalms 74:23. Nadat zo de gemeente van haren hopelozen nood op ene hoogte geplaatst is, die een vrij uitzicht verleent, verheft zij zich des te moediger en vol vertrouwen tot ene nieuwe bede; met bewonderingswaardige kunst brengt de Psalm alles daartoe, en vlecht hij het in elkaar, wat in staat is God op te wekken, aan de ene zijde tot ontferming over zijn volk, aan de andere zijde tot ijverzucht tegen de vijanden, die Zijne eer zoeken te roven en Zijnen naam lasteren. Terwijl Israël hier alle pijlen op Gods hart afschiet, om het voor zich te winnen, blijkt het, dat aan des Heren volk veel, ja alles, ook het liefste wat het heeft, zelfs zijn dierbaar heiligdom kan ontnomen worden, maar het toch n onaantastbaar heiligdom behoudt, het hart van zijnen God, Die is en Die was en Die komen zal (Openbaring :4).
Vers 18
18. Gedenk hieraan, in plaats verder, gelijk Gij doet, ons onopgemerkt te laten gaan: de vijand heeft den HEERE gesmaad 1), door dat alles te doen, wat in Psalms 74:3, Psalms 74:6-Psalms 74:8 gezegd is, en een dwaas volk 2), dat van U niets weet en vreemde goden dient, heeft Uwen naam gelasterd.1) De zaak van het volk Gods is Gods zaak. De vijand tast, wanneer zij het volk des Heren verdrukt, den Naam van hun God aan. Hij vervolgt hen, omdat zij Gods volk zijn, en naar Diens Naam genoemd zijn. Zo was het ten allen tijde, zo is het in onzen tijd; de diepste grond van de vijandschap der wereld tegen de belijders van `s Heren Naam is, dat zij den Naam van God en Christus belijden, als den enigen Naam onder den hemel gegeven..
2) De dichter noemt hier de vijanden Gods en van Zijn volk, een dwaas volk, dewijl het zich, ja, buigt voor stomme afgoden, maar ook ten onrechte meent, dat het tegen God het kan uithouden. Dit geldt voor alle eeuwen. Wie heeft zich tegen God verzet en vrede gehad?
Vers 18
18. Gedenk hieraan, in plaats verder, gelijk Gij doet, ons onopgemerkt te laten gaan: de vijand heeft den HEERE gesmaad 1), door dat alles te doen, wat in Psalms 74:3, Psalms 74:6-Psalms 74:8 gezegd is, en een dwaas volk 2), dat van U niets weet en vreemde goden dient, heeft Uwen naam gelasterd.1) De zaak van het volk Gods is Gods zaak. De vijand tast, wanneer zij het volk des Heren verdrukt, den Naam van hun God aan. Hij vervolgt hen, omdat zij Gods volk zijn, en naar Diens Naam genoemd zijn. Zo was het ten allen tijde, zo is het in onzen tijd; de diepste grond van de vijandschap der wereld tegen de belijders van `s Heren Naam is, dat zij den Naam van God en Christus belijden, als den enigen Naam onder den hemel gegeven..
2) De dichter noemt hier de vijanden Gods en van Zijn volk, een dwaas volk, dewijl het zich, ja, buigt voor stomme afgoden, maar ook ten onrechte meent, dat het tegen God het kan uithouden. Dit geldt voor alle eeuwen. Wie heeft zich tegen God verzet en vrede gehad?
Vers 19
19. Geef toch, gelijk het nu schijnt te zijn, aan het wild gedierte, aan dat rot van rovers, de ziel Uwer tortel duif 1), Uw volk, dat als ene tortelduif (Psalms 68:14), reeds zo lang geroepen en naar Uwe hulp verlangd heeft (Isaiah 38:14),niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen, Uwer op aarde zo verdrukte Kerk, die zich als schapen onder de wolven bevindt (Psalms 68:11; Psalms 44:23) niet zo, alsof het in eeuwigheid zou zijn.1) De Kerk herinnert haren Redder den dierbaren naam, met welken Hij haar in vorige tijden genoemd had. Deze tortelduif, eenvoudig en ongeschikt tot verdediging, afgezonderd, zacht, vreesachtig en treurig, was in gevaar van hare verouderde vijanden, die even als roofvogels, haar van alle zijden bezetten. Welk ene kracht gaven deze omstandigheden aan die woorden. Laat ons niet nalaten daarvan in het uur der verzoeking gebruik te maken..
Vers 19
19. Geef toch, gelijk het nu schijnt te zijn, aan het wild gedierte, aan dat rot van rovers, de ziel Uwer tortel duif 1), Uw volk, dat als ene tortelduif (Psalms 68:14), reeds zo lang geroepen en naar Uwe hulp verlangd heeft (Isaiah 38:14),niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen, Uwer op aarde zo verdrukte Kerk, die zich als schapen onder de wolven bevindt (Psalms 68:11; Psalms 44:23) niet zo, alsof het in eeuwigheid zou zijn.1) De Kerk herinnert haren Redder den dierbaren naam, met welken Hij haar in vorige tijden genoemd had. Deze tortelduif, eenvoudig en ongeschikt tot verdediging, afgezonderd, zacht, vreesachtig en treurig, was in gevaar van hare verouderde vijanden, die even als roofvogels, haar van alle zijden bezetten. Welk ene kracht gaven deze omstandigheden aan die woorden. Laat ons niet nalaten daarvan in het uur der verzoeking gebruik te maken..
Vers 20
20. Aanschouw het verbond; gedenk hoe Gij volgens Uw verbond ons niet geheel en al ton verderve kunt overgeven; en toch, die ondergang schijnt reeds nabij te zijn, want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld; als een moordspelonk: is dit land der duisternis, der afgoderij. 21. Laat den verdrukte, het zo hard geslagen en diep vernederd volk, niet beschaamd wederkeren, dat het te vergeefs tot U zou gebeden hebben; laat den ellendige en nooddruftige, die in den nood tot U roepen, hulpe vinden en daartoe komen, dat zij Uwen naam prijzen.Vers 20
20. Aanschouw het verbond; gedenk hoe Gij volgens Uw verbond ons niet geheel en al ton verderve kunt overgeven; en toch, die ondergang schijnt reeds nabij te zijn, want de duistere plaatsen des lands zijn vol woningen van geweld; als een moordspelonk: is dit land der duisternis, der afgoderij. 21. Laat den verdrukte, het zo hard geslagen en diep vernederd volk, niet beschaamd wederkeren, dat het te vergeefs tot U zou gebeden hebben; laat den ellendige en nooddruftige, die in den nood tot U roepen, hulpe vinden en daartoe komen, dat zij Uwen naam prijzen.Vers 22
22. Sta op, o God 1) om ons te helpen (Psalms 3:8; Psalms 7:7; Psalms 9:20 enz.), opdat die lof- en dankliederen der gemeente gehoord worden. Twist Uwe twistzaak, want in dezen strijd met de heidenen geldt het de eer van Uwen eigen naam (Psalms 74:18).Gedenk der smaadheid, die U van den dwaze, van den goddelozen en waanwijzen heiden wedervaart den gansen dag.1) Wederom vragen de gelovigen, dat God op Zijn rechterstoel zitting neme. Hij wordt gezegd op te staan, wanneer, na lang geduld, Hij door de daad zelf toont, dat Hij Zijn ambt niet heeft vergeten. Verder, opdat hij deze zaak te vuriger ter hand neme, roepen zij Hem als handhaver van Zijn recht aan, alsof zij willen zeggen: O Heere, dewijl hier Uw belang en Uwe zaak wordt behandeld, is er geen reden om te vertragen. Doch hoe deze zaak de eigen zaak Gods is, verklaren zij tegelijk, dewijl Hij dagelijks aan de ongerechtigheid en dwaasheid paal en perk stelt..
Vers 22
22. Sta op, o God 1) om ons te helpen (Psalms 3:8; Psalms 7:7; Psalms 9:20 enz.), opdat die lof- en dankliederen der gemeente gehoord worden. Twist Uwe twistzaak, want in dezen strijd met de heidenen geldt het de eer van Uwen eigen naam (Psalms 74:18).Gedenk der smaadheid, die U van den dwaze, van den goddelozen en waanwijzen heiden wedervaart den gansen dag.1) Wederom vragen de gelovigen, dat God op Zijn rechterstoel zitting neme. Hij wordt gezegd op te staan, wanneer, na lang geduld, Hij door de daad zelf toont, dat Hij Zijn ambt niet heeft vergeten. Verder, opdat hij deze zaak te vuriger ter hand neme, roepen zij Hem als handhaver van Zijn recht aan, alsof zij willen zeggen: O Heere, dewijl hier Uw belang en Uwe zaak wordt behandeld, is er geen reden om te vertragen. Doch hoe deze zaak de eigen zaak Gods is, verklaren zij tegelijk, dewijl Hij dagelijks aan de ongerechtigheid en dwaasheid paal en perk stelt..
Vers 23
23. Vergeet niet het geroep Uwer wederpartijders, waarmee zij in lasterlijken overmoed U en Uw volk honen; het getier dergenen, die tegen U opstaan, en Uw rijk op aarde willen vernietigen, klimt geduriglijk op, zodat het ten hemel komt en U tot wrake dringt.Gezegende Verlosser! Gij zijt dezelfde, gisteren, heden en tot in eeuwigheid. Overwin en vernietig al de macht des vijands en maak Uw volk meer dan overwinnaars door Uwe genade, die met hen is. Wees, Gij Heere! het "alles" voor Uw volk in elke toestand en in elke omstandigheid; want Uw arme en ellendige zal nooit beschaamd weggaan, maar zal Uwen naam luide lofzingen..
Vers 23
23. Vergeet niet het geroep Uwer wederpartijders, waarmee zij in lasterlijken overmoed U en Uw volk honen; het getier dergenen, die tegen U opstaan, en Uw rijk op aarde willen vernietigen, klimt geduriglijk op, zodat het ten hemel komt en U tot wrake dringt.Gezegende Verlosser! Gij zijt dezelfde, gisteren, heden en tot in eeuwigheid. Overwin en vernietig al de macht des vijands en maak Uw volk meer dan overwinnaars door Uwe genade, die met hen is. Wees, Gij Heere! het "alles" voor Uw volk in elke toestand en in elke omstandigheid; want Uw arme en ellendige zal nooit beschaamd weggaan, maar zal Uwen naam luide lofzingen..