Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 72". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-72.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 72". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 72PSALM 72.
VOORSPELLING VAN CHRISTUS EN VAN ZIJN RIJK.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 72PSALM 72.
VOORSPELLING VAN CHRISTUS EN VAN ZIJN RIJK.
Vers 1
1. Voor Salomo (1 Chronicles 25:31 ), liever: van Salomo, door hem spoedig na het begin zijner regering tot een kerkelijk gebed voor de Israëlitische gemeente vervaardigd (1 Kings 4:32 Aanm).Het is Salomo, voor wie de voorbeden en zegenwensen van dezen Psalm zijn; in zoverre deze daarop doelen, dat in hem de beloften aan David's zaad gegeven tot werkelijkheid mogen worden, is de Psalm, hoewel in de eerste plaats tot Salomo gericht, toch Messiaans, want die beloften konden zich in Salomo slechts als in een voorbeeld vervullen; de volkomen verwezenlijking daarentegen is eerst in den voorzegden David's-Zoon te vinden.
I. Psalms 72:1-Psalms 72:17. In dezen Psalm wordt de wens en de verwachting der gemeente omtrent den beloofden Vredevorst uitgesproken. Deze heeft ene heerschappij, die rechtvaardig en oneindig is; Hij ontfermt Zich in `t bijzonder over de armen en ellendigen; alle koningen en volken der aarde moeten Hem eren; in Hem wordt het profetisch woord omtrent het zaad van Abraham vervuld.
O God, die recht en gerechtigheid in Jakob doet (Psalms 99:4); geef den koning Uwe rechten, dat hij Uw volk richte als Gij (Psalms 75:3; Psalms 96:10), en zijne uitspraken, doordat Uw Geest op hem rust, zijn, als waren zij de Uwe, en geef Uwe gerechtigheid, waarmee Gij den scepter tot welzijn Uwer gemeente voert, den zoon des konings 1), die op den stoel van zijnen vader David zit (1 Kings 2:12. Luke 1:32).
1) Wij hebben hier dezelfde bede, in anderen vorm, die Salomo ook te Gibeon heeft opgezonden, waar hij smeekt: Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit zware volk kunnen richten. (1 Kings 3:9)? De "rechten en gerechtigheid" hier bedoeld, zijn de uitspraken des Heren in Zijne Wet neergelegd. Het is de koning echter niet genoeg, dat deze in het Wetboek des Heren staan; hij heeft behoefte er aan en deze behoefte spreekt hij hier uit, dat de Heere God ze in zijn hart ingriffele. En waar Salomo zich den zoon des konings noemt, daar pleit hij op de betrekking des Verbonds, hetwelk God met zijn vader en in dezen met zijn zaad heeft opgericht. Eigen waardigheid schuift hij ter zijde, om alleen te pleiten op de belofte des Heren. Hij voelt zich in eigene schatting waarlijk klein en gering. 2. Zo zal hij, in nog hogere mate dan David dit vermocht (2 Samuel 8:15), Uw volk door een in Uwen Geest gevoerd bestuur richten met gerechtigheid, en door ene gerechtspleging evenals Gij die oefent, Uwe ellendigen, de ellendigen onder Uw volk, met recht 1) (1 Kings 3:9. Isaiah 11:1).
1) Salomo is hier de type van Hem, dien Jesaja aankondigt als degene, die naar het gezicht zijner ogen niet rechten zal. Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen, maar Hij zal de armen met gerechtigheid rechten en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen (Jes 11:3,4).
Vers 1
1. Voor Salomo (1 Chronicles 25:31 ), liever: van Salomo, door hem spoedig na het begin zijner regering tot een kerkelijk gebed voor de Israëlitische gemeente vervaardigd (1 Kings 4:32 Aanm).Het is Salomo, voor wie de voorbeden en zegenwensen van dezen Psalm zijn; in zoverre deze daarop doelen, dat in hem de beloften aan David's zaad gegeven tot werkelijkheid mogen worden, is de Psalm, hoewel in de eerste plaats tot Salomo gericht, toch Messiaans, want die beloften konden zich in Salomo slechts als in een voorbeeld vervullen; de volkomen verwezenlijking daarentegen is eerst in den voorzegden David's-Zoon te vinden.
I. Psalms 72:1-Psalms 72:17. In dezen Psalm wordt de wens en de verwachting der gemeente omtrent den beloofden Vredevorst uitgesproken. Deze heeft ene heerschappij, die rechtvaardig en oneindig is; Hij ontfermt Zich in `t bijzonder over de armen en ellendigen; alle koningen en volken der aarde moeten Hem eren; in Hem wordt het profetisch woord omtrent het zaad van Abraham vervuld.
O God, die recht en gerechtigheid in Jakob doet (Psalms 99:4); geef den koning Uwe rechten, dat hij Uw volk richte als Gij (Psalms 75:3; Psalms 96:10), en zijne uitspraken, doordat Uw Geest op hem rust, zijn, als waren zij de Uwe, en geef Uwe gerechtigheid, waarmee Gij den scepter tot welzijn Uwer gemeente voert, den zoon des konings 1), die op den stoel van zijnen vader David zit (1 Kings 2:12. Luke 1:32).
1) Wij hebben hier dezelfde bede, in anderen vorm, die Salomo ook te Gibeon heeft opgezonden, waar hij smeekt: Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om Uw volk te richten, verstandelijk onderscheidende tussen goed en kwaad; want wie zou dit zware volk kunnen richten. (1 Kings 3:9)? De "rechten en gerechtigheid" hier bedoeld, zijn de uitspraken des Heren in Zijne Wet neergelegd. Het is de koning echter niet genoeg, dat deze in het Wetboek des Heren staan; hij heeft behoefte er aan en deze behoefte spreekt hij hier uit, dat de Heere God ze in zijn hart ingriffele. En waar Salomo zich den zoon des konings noemt, daar pleit hij op de betrekking des Verbonds, hetwelk God met zijn vader en in dezen met zijn zaad heeft opgericht. Eigen waardigheid schuift hij ter zijde, om alleen te pleiten op de belofte des Heren. Hij voelt zich in eigene schatting waarlijk klein en gering. 2. Zo zal hij, in nog hogere mate dan David dit vermocht (2 Samuel 8:15), Uw volk door een in Uwen Geest gevoerd bestuur richten met gerechtigheid, en door ene gerechtspleging evenals Gij die oefent, Uwe ellendigen, de ellendigen onder Uw volk, met recht 1) (1 Kings 3:9. Isaiah 11:1).
1) Salomo is hier de type van Hem, dien Jesaja aankondigt als degene, die naar het gezicht zijner ogen niet rechten zal. Hij zal ook naar het gehoor Zijner oren niet bestraffen, maar Hij zal de armen met gerechtigheid rechten en de zachtmoedigen des lands met rechtmatigheid bestraffen (Jes 11:3,4).
Vers 3
3. De bergen zullen, als de vrucht, die uit zijne regering voor het gehele land voortkomt, den volke vrede dragen, ook de heuvelen met gerechtigheid 1), deze zal in alle toestanden en betrekkingen doorgedrongen zijn (1 Kings 5:4. Isaiah 9:6).1) In tijden van oproer en regeringloosheid waren de bergen en heuvelen de toevluchtsoorden en de schuilplaatsen van door en geweld, van opstandelingen en lediggangers, maar nu, wanneer de Koning des vredes op den troon zit, zou dit niet geschieden, maar integendeel de bergen en heuvelen van vrede en gerechtigheid druipen.
Anderen, zoals Calvijn, zijn van mening, dat hier aangeduid wordt ene grote mate van vruchtbaarheid voor het gehele land, dewijl "meestal de bergen aan onvruchtbaarheid lijden, of ten minste niet zoals de valleien overvloedig zijn in vruchten." Dewijl echter van vrede en gerechtigheid sprake is als tegenstelling van onvrede en onrecht, of onrechtmatige handelingen, kost het ons voor, dat wij niet anders kunnen verklaren, dan wij hierboven hebben gedaan.
Vers 3
3. De bergen zullen, als de vrucht, die uit zijne regering voor het gehele land voortkomt, den volke vrede dragen, ook de heuvelen met gerechtigheid 1), deze zal in alle toestanden en betrekkingen doorgedrongen zijn (1 Kings 5:4. Isaiah 9:6).1) In tijden van oproer en regeringloosheid waren de bergen en heuvelen de toevluchtsoorden en de schuilplaatsen van door en geweld, van opstandelingen en lediggangers, maar nu, wanneer de Koning des vredes op den troon zit, zou dit niet geschieden, maar integendeel de bergen en heuvelen van vrede en gerechtigheid druipen.
Anderen, zoals Calvijn, zijn van mening, dat hier aangeduid wordt ene grote mate van vruchtbaarheid voor het gehele land, dewijl "meestal de bergen aan onvruchtbaarheid lijden, of ten minste niet zoals de valleien overvloedig zijn in vruchten." Dewijl echter van vrede en gerechtigheid sprake is als tegenstelling van onvrede en onrecht, of onrechtmatige handelingen, kost het ons voor, dat wij niet anders kunnen verklaren, dan wij hierboven hebben gedaan.
Vers 4
4. Hij zal, ten gevolge van Uwe op hem gelegde gerechtigheid, de ellendigen des volks richten, zodat hun nooit het recht wordt onthouden, gelijk dit zo dikwijls en zo veel onder ene goddeloze regering geschiedt (Isaiah 1:17, Isaiah 1:23); hij zal de kinderen des nooddruftigen verlossen, hun welvaart verschaffen, en den verdrukker, die naar God niet vraagt, verbrijzelen 1) (Isaiah 11:4).1) Doel en vrucht van een rechtvaardig bestuur volgt, nu en wat hij kortelijk heeft aangeroerd, omtrent de ellendigen des volks, zet hij nu breder uiteen. Dit beginsel is nu vast te houden, dat de koningen niet anders in den weg van recht en billijkheid zich kunnen houden, tenzij bij de gratie Gods, dewijl wanneer niet de Geest der rechtheid uit den hemel aan het hoofd staat, alle heerschappij in tirannie en onderdrukking overgaat..
Het vierde vers geeft het gevolg en tevens de oorzaak aan van het derde. De bergen en heuvelen behoeften niet meer het toevluchtsoord van verdrukten te zijn, dewijl onder de rechtvaardige regering van den koning een recht voor de ellendigen zou zijn te verkrijgen en daarom ook verlossing voor de kinderen des nooddruftigen. Tegenover hun verdrukkers zou de koning het recht bestellen, de verdrukkers in het ongelijk stellen en de verdrukten in het gelijk. Ook daarin merken wij op het tegenbeeld van Hem, die Zijne geestelijke ellendigen, maar ook Zijne verdrukten, op tijdelijk gebied, zou uithelpen en verlossen. Zo dikwijls is het aanschouwd, dat de Heere op zichtbare wijze Zijne Gemeente te hulpe kwam en uitkomst beschikte, waar alles zo donker en hopeloos stond.
Vers 4
4. Hij zal, ten gevolge van Uwe op hem gelegde gerechtigheid, de ellendigen des volks richten, zodat hun nooit het recht wordt onthouden, gelijk dit zo dikwijls en zo veel onder ene goddeloze regering geschiedt (Isaiah 1:17, Isaiah 1:23); hij zal de kinderen des nooddruftigen verlossen, hun welvaart verschaffen, en den verdrukker, die naar God niet vraagt, verbrijzelen 1) (Isaiah 11:4).1) Doel en vrucht van een rechtvaardig bestuur volgt, nu en wat hij kortelijk heeft aangeroerd, omtrent de ellendigen des volks, zet hij nu breder uiteen. Dit beginsel is nu vast te houden, dat de koningen niet anders in den weg van recht en billijkheid zich kunnen houden, tenzij bij de gratie Gods, dewijl wanneer niet de Geest der rechtheid uit den hemel aan het hoofd staat, alle heerschappij in tirannie en onderdrukking overgaat..
Het vierde vers geeft het gevolg en tevens de oorzaak aan van het derde. De bergen en heuvelen behoeften niet meer het toevluchtsoord van verdrukten te zijn, dewijl onder de rechtvaardige regering van den koning een recht voor de ellendigen zou zijn te verkrijgen en daarom ook verlossing voor de kinderen des nooddruftigen. Tegenover hun verdrukkers zou de koning het recht bestellen, de verdrukkers in het ongelijk stellen en de verdrukten in het gelijk. Ook daarin merken wij op het tegenbeeld van Hem, die Zijne geestelijke ellendigen, maar ook Zijne verdrukten, op tijdelijk gebied, zou uithelpen en verlossen. Zo dikwijls is het aanschouwd, dat de Heere op zichtbare wijze Zijne Gemeente te hulpe kwam en uitkomst beschikte, waar alles zo donker en hopeloos stond.
Vers 5
5. Zij zullen onder Uwe rechtvaardige en zegenrijke heerschappij, gelijk deze zelf van onvergankelijken duur zal zijn (Psalms 89:36), U vrezen, zo lang de zon en maan zullen zijn (Psalms 72:7,Psalms 72:17), van geslacht tot geslacht tot aan de einden der wereld.Volgens de leer ook reeds van het Oude Testament, zullen hemel en aarde in hun tegenwoordige gedaante eens vergaan (Psalms 102:27), maar tot daartoe is het nog een goede tijd, en het is nog zozeer in de verte, dat het niet zeldzaam voor het oog verdwijnt..
Het Nieuwe Testament heeft zijn wortel in den hemel en zijn toppunt op de aarde; het Oude Testament daarentegen heeft zijn wortel in de aarde en zijn toppunt in den hemel; de standplaats is verschillend bij de wezenlijke eenheid..
Vers 5
5. Zij zullen onder Uwe rechtvaardige en zegenrijke heerschappij, gelijk deze zelf van onvergankelijken duur zal zijn (Psalms 89:36), U vrezen, zo lang de zon en maan zullen zijn (Psalms 72:7,Psalms 72:17), van geslacht tot geslacht tot aan de einden der wereld.Volgens de leer ook reeds van het Oude Testament, zullen hemel en aarde in hun tegenwoordige gedaante eens vergaan (Psalms 102:27), maar tot daartoe is het nog een goede tijd, en het is nog zozeer in de verte, dat het niet zeldzaam voor het oog verdwijnt..
Het Nieuwe Testament heeft zijn wortel in den hemel en zijn toppunt op de aarde; het Oude Testament daarentegen heeft zijn wortel in de aarde en zijn toppunt in den hemel; de standplaats is verschillend bij de wezenlijke eenheid..
Vers 6
6. Hij zal met Zijne zegenrijke regering, gelijk ook David onder gelijke beelden dit in den Geest gezien had (2 Samuel 22:4),nederdalen als een regen op het nagras, op de afgemaaide velden, die zo licht verdorren, als de druppelen van ene regenvlaag die de aarde bevochtigen 1).1) Even weldadig en gewenst als het nederdalen van den regen voor de afgemaaide velden is, die lichtelijk verdorren, even alzo zal Hij zich in Zijn persoon en werk overvloedig bewijzen aan en onder Zijn volk tot verkwikking, wasdom en bloei hunner zielen..
Vers 6
6. Hij zal met Zijne zegenrijke regering, gelijk ook David onder gelijke beelden dit in den Geest gezien had (2 Samuel 22:4),nederdalen als een regen op het nagras, op de afgemaaide velden, die zo licht verdorren, als de druppelen van ene regenvlaag die de aarde bevochtigen 1).1) Even weldadig en gewenst als het nederdalen van den regen voor de afgemaaide velden is, die lichtelijk verdorren, even alzo zal Hij zich in Zijn persoon en werk overvloedig bewijzen aan en onder Zijn volk tot verkwikking, wasdom en bloei hunner zielen..
Vers 7
7. In Zijne dagen zal de rechtvaardige bloeien, in zo verre hij door niets verhinderd en teruggehouden wordt, zijn godzalig bestaan in alle opzichten te ontvouwen, en de veelheid van vrede zal uitspruiten, totdat de maan niet meer zij 1) (Job. 14:12).1) In deze verzen en die volgen verdwijnt als het ware het tegenbeeld en komt de persoon van den Messias meer op den voorgrond. Want zeker, in het begin en middengedeelte van Salomo's regering was volheid van vrede en geluk, maar Hij, die als de Meerdere dan Salomo, Zijn Rijk uitbreidt, Hij zal koning zijn, totdat Hij eenmaal het regiment den Vader zal overgeven. Hij is het, onder Wiens heerlijke en zegenrijke heerschappij de vrede bloeit, die den vrede schept en den vrede volmaakt, die den vrede tussen God en Zijn volk heeft hersteld, maar ook de zegenrijke gevolgen er van toepast op de zielen.
Vers 7
7. In Zijne dagen zal de rechtvaardige bloeien, in zo verre hij door niets verhinderd en teruggehouden wordt, zijn godzalig bestaan in alle opzichten te ontvouwen, en de veelheid van vrede zal uitspruiten, totdat de maan niet meer zij 1) (Job. 14:12).1) In deze verzen en die volgen verdwijnt als het ware het tegenbeeld en komt de persoon van den Messias meer op den voorgrond. Want zeker, in het begin en middengedeelte van Salomo's regering was volheid van vrede en geluk, maar Hij, die als de Meerdere dan Salomo, Zijn Rijk uitbreidt, Hij zal koning zijn, totdat Hij eenmaal het regiment den Vader zal overgeven. Hij is het, onder Wiens heerlijke en zegenrijke heerschappij de vrede bloeit, die den vrede schept en den vrede volmaakt, die den vrede tussen God en Zijn volk heeft hersteld, maar ook de zegenrijke gevolgen er van toepast op de zielen.
Vers 8
8. En Hij zal ver over de grenzen van het beloofde land, dat van de Middellandse zee tot aan den Eufraat zich zal uitstrekken (Exodus 23:31. 1 Kings 5:1), heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde; Hij zal heersen zo ver er zeeën, rivieren of landen gevonden worden, want de gehele aarde is zijn gebied (Zechariah 9:10. Matthew 28:18).Vers 8
8. En Hij zal ver over de grenzen van het beloofde land, dat van de Middellandse zee tot aan den Eufraat zich zal uitstrekken (Exodus 23:31. 1 Kings 5:1), heersen van de zee tot aan de zee, en van de rivier tot aan de einden der aarde; Hij zal heersen zo ver er zeeën, rivieren of landen gevonden worden, want de gehele aarde is zijn gebied (Zechariah 9:10. Matthew 28:18).Vers 9
9. De ingezetenen van dorre plaatsen, de bandeloze, vrijheidlievende woestijnbewoners, zullen voor Zijn aangezicht knielen, en Zijne vijanden, hoe hevig zij ook strijden om Zijne heerschappij af te weren, zullen het stof lekken, zullen zich in geveinsden ootmoed voor Hem neerwerpen (Isaiah 49:23).Vers 9
9. De ingezetenen van dorre plaatsen, de bandeloze, vrijheidlievende woestijnbewoners, zullen voor Zijn aangezicht knielen, en Zijne vijanden, hoe hevig zij ook strijden om Zijne heerschappij af te weren, zullen het stof lekken, zullen zich in geveinsden ootmoed voor Hem neerwerpen (Isaiah 49:23).Vers 10
10. De koningen van Tarsis (Isaiah 23:10 ) en de eilanden der Middellandse zee zullen ten bewijze hunner onderwerping geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba, in zuidelijk Arabië (1 Kings 10:1), en Sheba, Meroë in Ethiopië (Genesis 10:7), zullen vereringen toevoeren (1 Kings 10:10,1 Kings 10:21. Psalms 68:30. Isaiah 60:5).Vers 10
10. De koningen van Tarsis (Isaiah 23:10 ) en de eilanden der Middellandse zee zullen ten bewijze hunner onderwerping geschenken aanbrengen; de koningen van Scheba, in zuidelijk Arabië (1 Kings 10:1), en Sheba, Meroë in Ethiopië (Genesis 10:7), zullen vereringen toevoeren (1 Kings 10:10,1 Kings 10:21. Psalms 68:30. Isaiah 60:5).Vers 11
11. Ja alle koningen zullen zich voor Hem neerbuigen, alle heidenen zullen Hem dienen 1), gelijk Hem beloofd is (Psalms 2:8).1) Het verste Westen en Zuiden wordt Hem onderdanig en schatplichtig: de koningen van het zilverrijke Tartessus in Zuid Spanje en van de eilanden en kusten der Middellandse zee, als ook de koningen van Europa, het werelddeel der eilanden en de koningen van het Cuschitische of Joktanietische Scheba en het Cuschitische Sheba, zoals, volgens Josefus, de hoofdstad van Meroë heette..
Het is duidelijk, dat hier aan den koning de uitgebreidste heerschappij wordt toegedacht, dat alle beperking wordt opgeheven. Alle macht zal aan zijne voeten onderworpen worden. De macht der wereld zal aan de macht der theocratische regering van Salomo onderworpen zijn. Hier vooral is de profetie zo duidelijk van Hem, die na Zijne opstanding en v r Zijn hemelvaart kon verklaren: Mij is alle macht gegeven in hemel en op aarde.
Vers 11
11. Ja alle koningen zullen zich voor Hem neerbuigen, alle heidenen zullen Hem dienen 1), gelijk Hem beloofd is (Psalms 2:8).1) Het verste Westen en Zuiden wordt Hem onderdanig en schatplichtig: de koningen van het zilverrijke Tartessus in Zuid Spanje en van de eilanden en kusten der Middellandse zee, als ook de koningen van Europa, het werelddeel der eilanden en de koningen van het Cuschitische of Joktanietische Scheba en het Cuschitische Sheba, zoals, volgens Josefus, de hoofdstad van Meroë heette..
Het is duidelijk, dat hier aan den koning de uitgebreidste heerschappij wordt toegedacht, dat alle beperking wordt opgeheven. Alle macht zal aan zijne voeten onderworpen worden. De macht der wereld zal aan de macht der theocratische regering van Salomo onderworpen zijn. Hier vooral is de profetie zo duidelijk van Hem, die na Zijne opstanding en v r Zijn hemelvaart kon verklaren: Mij is alle macht gegeven in hemel en op aarde.
Vers 12
12. Want 1) Hij zal, met rechtvaardigheid en zachtmoedigheid regerende, en door het heil, dat onder zijnen scepter te vinden is, alle harten tot zich trekkende, den nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft (Job 29:12).1) Wederom getuigt hij, dat de regering, welke hij verheerlijkt, volstrekt geen tirannieke of wrede zal zijn, zoals een groot deel der koningen met verwaarlozing van het algemeen heil, op eigen voordeel bedacht is. Waardoor het komt, dat zij het ellendige volk onmenselijk verdrukken. Ja, hoe vreesverwekkender iemand is en alles verkeert, voor des te voortreffelijker wordt hij gehouden..
Niet alleen wordt het doel, of liever het gevolg van zijne regering aangegeven, gelijk in Psalms 72:4, maal wij hebben hier meer de oorzaak aangeduid, waarom hij over zulk een uitgebreid gebied regeren zal. Waarom zal dit, dewijl medelijden, ontferming en rechtvaardigheid, die noodzakelijke deugden van een vorst, de eigenschappen zijn, die hij bezit. God, de Heere, is een Rechter der weduwen, een Vader der wezen, is een Helper der verdrukten, een Rotssteen voor de benauwden van Geest. Welnu, wie nu als koning ook met die eigenschappen bezield is, zal voorspoedig zijn. En wie denkt dan ook hier weer niet aan Hem, die volkomen medelijden kom hebben, en die in rechtvaardige genade heerst over Zijn volk?
Vers 12
12. Want 1) Hij zal, met rechtvaardigheid en zachtmoedigheid regerende, en door het heil, dat onder zijnen scepter te vinden is, alle harten tot zich trekkende, den nooddruftige redden, die daar roept, mitsgaders den ellendige, en die geen helper heeft (Job 29:12).1) Wederom getuigt hij, dat de regering, welke hij verheerlijkt, volstrekt geen tirannieke of wrede zal zijn, zoals een groot deel der koningen met verwaarlozing van het algemeen heil, op eigen voordeel bedacht is. Waardoor het komt, dat zij het ellendige volk onmenselijk verdrukken. Ja, hoe vreesverwekkender iemand is en alles verkeert, voor des te voortreffelijker wordt hij gehouden..
Niet alleen wordt het doel, of liever het gevolg van zijne regering aangegeven, gelijk in Psalms 72:4, maal wij hebben hier meer de oorzaak aangeduid, waarom hij over zulk een uitgebreid gebied regeren zal. Waarom zal dit, dewijl medelijden, ontferming en rechtvaardigheid, die noodzakelijke deugden van een vorst, de eigenschappen zijn, die hij bezit. God, de Heere, is een Rechter der weduwen, een Vader der wezen, is een Helper der verdrukten, een Rotssteen voor de benauwden van Geest. Welnu, wie nu als koning ook met die eigenschappen bezield is, zal voorspoedig zijn. En wie denkt dan ook hier weer niet aan Hem, die volkomen medelijden kom hebben, en die in rechtvaardige genade heerst over Zijn volk?
Vers 13
13. Hij zal den arme en nooddruftige in genade verschonen, en de zielen der nooddruftigen verlossen (Psalms 97:10). 14. Hij zal hun zielen van list en geweld, van hen, die hen verdrukt hebben, bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in zijne ogen, zodat Hij alles doet, om hun leven te behouden en te beschermen (Psalms 116:15).Vers 13
13. Hij zal den arme en nooddruftige in genade verschonen, en de zielen der nooddruftigen verlossen (Psalms 97:10). 14. Hij zal hun zielen van list en geweld, van hen, die hen verdrukt hebben, bevrijden, en hun bloed zal dierbaar zijn in zijne ogen, zodat Hij alles doet, om hun leven te behouden en te beschermen (Psalms 116:15).Vers 15
15. En hij, de arme, zal leven, ten gevolge van `t geen deze Koning doet (Psalms 72:12) en men zal hem geven van het goud van Scheba 1); de Koning, niet tevreden hem gered te hebben, zal hem goud uit Arabië schenken, wat Hij rijkelijk uitdelen kan (Psalms 72:10 Psalms 72:72:10), om den Zijnen een gelukkig en zalig lot in dat nieuwe leven te schenken, en men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal men hem zegenen, de alzo geredde en begiftigde zal, uit dankbare wederliefde voor zijnen weldoener, voor hem bidden.1) Hier doet zich de vraag voor; wie is het onderwerp in dit vers? De koning, Christus? of de nooddruftige, van wie in het vorige vers gezegd word dat de Koning hem redden zal en dat diens bloed dierbaar is in Zijne ogen? Is Christus het onderwerp, dan bewijst hier de dichter de hulde, die Hem den rechtvaardigen en barmhartigen koning, van Zijne onderdanen, van Zijne Gemeente zal worden toegebracht. Hem zal juichend worden toegeroepen: de Koning leve! men zal, zoals reeds in Psalms 72:10 gezegd is, schatten Gods van uit verre en vreemde en landen Hem toebrengen, en geduriglijk, altoos zal men voor den voortgang van zijne heerschappij bidden en alle zegeningen er voor afsmeken.
Is het daarentegen de geestelijke arme, de nooddruftige, wiens heilstaat hier bezongen wordt, dan zal het betekenen, dat Christus dien arme en nooddruftige niet alleen redden zal, maar doen leven, hem in Zijne zaligheid doen delen, en hem verrijken en vereren met zijne schatten en gaven. En de nooddruftige, aldus uit genade zo bovenmate beweldadigd, zal dien koning geduriglijk zegenen, Hem alle ere, lof en erkentenis toebrengen..
Wij voor ons verenigen ons met de tweede verklaring. Want toch, hier wordt gesproken van de zegenrijke gevolgen van `s konings heerschappij. En daarom, de arme zal niet alleen leven, maar des konings schatten zal de koning zelf hem ook in rechtvaardige genade schenken, wat hij nodig heeft, ja overvloed geven. De arme is des konings onderdaan, ja, is een koningskind. De betrekking tussen den koning en zijne onderdanen is een vaderlijke betrekking. Al het mijne is het uwe. Alles is het uwe. Zo heeft de Heere zo heeft de heilige Apostel Paulus later gezegd. Dit wordt hier geprofeteerd.
Vers 15
15. En hij, de arme, zal leven, ten gevolge van `t geen deze Koning doet (Psalms 72:12) en men zal hem geven van het goud van Scheba 1); de Koning, niet tevreden hem gered te hebben, zal hem goud uit Arabië schenken, wat Hij rijkelijk uitdelen kan (Psalms 72:10 Psalms 72:72:10), om den Zijnen een gelukkig en zalig lot in dat nieuwe leven te schenken, en men zal geduriglijk voor hem bidden; den gansen dag zal men hem zegenen, de alzo geredde en begiftigde zal, uit dankbare wederliefde voor zijnen weldoener, voor hem bidden.1) Hier doet zich de vraag voor; wie is het onderwerp in dit vers? De koning, Christus? of de nooddruftige, van wie in het vorige vers gezegd word dat de Koning hem redden zal en dat diens bloed dierbaar is in Zijne ogen? Is Christus het onderwerp, dan bewijst hier de dichter de hulde, die Hem den rechtvaardigen en barmhartigen koning, van Zijne onderdanen, van Zijne Gemeente zal worden toegebracht. Hem zal juichend worden toegeroepen: de Koning leve! men zal, zoals reeds in Psalms 72:10 gezegd is, schatten Gods van uit verre en vreemde en landen Hem toebrengen, en geduriglijk, altoos zal men voor den voortgang van zijne heerschappij bidden en alle zegeningen er voor afsmeken.
Is het daarentegen de geestelijke arme, de nooddruftige, wiens heilstaat hier bezongen wordt, dan zal het betekenen, dat Christus dien arme en nooddruftige niet alleen redden zal, maar doen leven, hem in Zijne zaligheid doen delen, en hem verrijken en vereren met zijne schatten en gaven. En de nooddruftige, aldus uit genade zo bovenmate beweldadigd, zal dien koning geduriglijk zegenen, Hem alle ere, lof en erkentenis toebrengen..
Wij voor ons verenigen ons met de tweede verklaring. Want toch, hier wordt gesproken van de zegenrijke gevolgen van `s konings heerschappij. En daarom, de arme zal niet alleen leven, maar des konings schatten zal de koning zelf hem ook in rechtvaardige genade schenken, wat hij nodig heeft, ja overvloed geven. De arme is des konings onderdaan, ja, is een koningskind. De betrekking tussen den koning en zijne onderdanen is een vaderlijke betrekking. Al het mijne is het uwe. Alles is het uwe. Zo heeft de Heere zo heeft de heilige Apostel Paulus later gezegd. Dit wordt hier geprofeteerd.
Vers 16
16. Is er ene hand vol koren in het land op de hoogte der bergen 1), de vrucht daarvan zal ruisen als de cederen van den Libanon, wanneer de wind ze her- en derwaarts slingert, en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde (1 Kings 4:20. Isaiah 27:6. Zach 9:17), de bevolking des lands zal toenemen of: het zal de stedelingen zowel als de landbewoners welgaan.1) Deze regering zal God zegenen met zulk enen overvloed, dat een handvol koren, in de aarde gezaaid, zelfs op den top van onvruchtbare bergen zo overvloedig zal uitspruiten en zulke dikke aren voortbrengen, dat zij, door den wind geschud, zullen ruisen als de ceders op den Libanon; ook zal de stad niet minder vruchtbaar zijn dan het land, maar zo volkrijk, en wel voorzien van goede dingen worden, gelijk de aarde in de lente gestoffeerd is met gras en bloemen.
Een uitlegger zegt van deze beeldspraak: hier ligt aan ten grondslag, wat 1 Kings 4:20 van Salomo's regering getuigd wordt: "Juda nu en Israël waren velen, als zand, dat aan de zee is in menigte, etende en drinkende en blijde zijnde." Het is een profetie van het onnoemelijk getal onderdanen van `s Heren koninkrijk en hun welvaart. Het land en de stad is hier genoemd, om alle onderdanen te omvatten, die allen, zonder onderscheid, zouden tieren en bloeien. Hoe gering in den beginne, als een enkele hand koorns, die op de hoogte der bergen, die juist niet de vruchtbaarste zijn, in de aarde geworpen wordt, die enkele hand koren zou zo overvloedig voortbrengen, dat het gewicht harer aren, door den wind bewogen, zou zijn als hoorde men het geweldige ruisen van de vele toppen der hoge cederen op den Libanon. En die van de stad zullen bloeien in menigte toenemen, als het kruid dat zonder getal, uit de aarde voortspruit. Het is ook hier waar, dat in de veelheid der onderdanen des Konings heerlijkheid is..
Van land en stad is hier sprake, om alle onderdanen te omvatten. En daarom niet alleen op geestelijk, maar ook op tijdelijk gebied zal het niet ontbreken aan de heerlijkste en zaligste gevolgen van zijne vredevolle heerschappij.
Vers 16
16. Is er ene hand vol koren in het land op de hoogte der bergen 1), de vrucht daarvan zal ruisen als de cederen van den Libanon, wanneer de wind ze her- en derwaarts slingert, en die van de stad zullen bloeien als het kruid der aarde (1 Kings 4:20. Isaiah 27:6. Zach 9:17), de bevolking des lands zal toenemen of: het zal de stedelingen zowel als de landbewoners welgaan.1) Deze regering zal God zegenen met zulk enen overvloed, dat een handvol koren, in de aarde gezaaid, zelfs op den top van onvruchtbare bergen zo overvloedig zal uitspruiten en zulke dikke aren voortbrengen, dat zij, door den wind geschud, zullen ruisen als de ceders op den Libanon; ook zal de stad niet minder vruchtbaar zijn dan het land, maar zo volkrijk, en wel voorzien van goede dingen worden, gelijk de aarde in de lente gestoffeerd is met gras en bloemen.
Een uitlegger zegt van deze beeldspraak: hier ligt aan ten grondslag, wat 1 Kings 4:20 van Salomo's regering getuigd wordt: "Juda nu en Israël waren velen, als zand, dat aan de zee is in menigte, etende en drinkende en blijde zijnde." Het is een profetie van het onnoemelijk getal onderdanen van `s Heren koninkrijk en hun welvaart. Het land en de stad is hier genoemd, om alle onderdanen te omvatten, die allen, zonder onderscheid, zouden tieren en bloeien. Hoe gering in den beginne, als een enkele hand koorns, die op de hoogte der bergen, die juist niet de vruchtbaarste zijn, in de aarde geworpen wordt, die enkele hand koren zou zo overvloedig voortbrengen, dat het gewicht harer aren, door den wind bewogen, zou zijn als hoorde men het geweldige ruisen van de vele toppen der hoge cederen op den Libanon. En die van de stad zullen bloeien in menigte toenemen, als het kruid dat zonder getal, uit de aarde voortspruit. Het is ook hier waar, dat in de veelheid der onderdanen des Konings heerlijkheid is..
Van land en stad is hier sprake, om alle onderdanen te omvatten. En daarom niet alleen op geestelijk, maar ook op tijdelijk gebied zal het niet ontbreken aan de heerlijkste en zaligste gevolgen van zijne vredevolle heerschappij.
Vers 17
17. Zijn naam, de naam des konings, zal zijn tot in eeuwigheid, zo lang als er de zon is, zal Zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden: Zijn naam zal altijd nieuwe spruiten geven, ook zal er steeds nieuwe aanleiding zijn om Hem te verheerlijken, en zij zullen in Hem gezegend worden; gelijk de belofte luidt (Genesis 11:3; Genesis 22:18): alle geslachten der aarde, alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen.De Messias wordt in dezen Psalm als Koning voorgesteld; hierin gelijkt deze Psalm op andere gedeelten der Schrift, waar Hij door vroegere, zowel als door latere schrijvers op dezelfde wijze werd verkondigd (Psalms 2:6; Psalms 45:8. Jeremiah 33:17. Ezekiel 37:24). Niet minder bewijst de uitgestrektheid van het koninkrijk, dat niemand dan de Messias bedoeld zijn kan. Het ware inderdaad dwaasheid geweest, van enig menselijk en sterfelijk koning te beweren, dat alle volken en alle koningen zijnen scepter zullen huldigen. Buitendien brengen de koningen, niet alleen gelijk bij Salomo geschiedde, gaven der vriendschap, maar ook gaven, die tekenen zijn van gehoorzaamheid, van verering en van aanbidding. En waardoor zijn zij overwonnen? Niet, zo als bij aardse overwinnaars, door macht van wapenen, maar door gerechtigheid en barmhartigheid; deze Koning heeft hun harten overwonnen en hen bereidwillig gemaakt, hun personen en hun gaven Hem toe te wijden..
Dat de Psalm een Messiaanse is, en eigenlijk op Christus en Zijn rijk doelt, hebben reeds de Joodse uitleggers erkend; het is slechts de vraag of hij een typisch of een profetisch-Messiaanse is; of hij over Salomo, het voorbeeld van den Vredevorst, die komen zou, of dadelijk en zonder alle tussen gedachten van Christus profeteert. In het laatste geval zou men het ontstaan zo kunnen verklaren: Toen Salomo zich door den Heere met een wijs en verstandig hart begaafd zag, gelijk Hij hem beloofd had (1 Kings 3:12), daarenboven met rijkdom en ere zo als geen der koningen van zijnen tijd, toen onder hem een ongestoorde vrede in het land heerste, het rijk de door God bepaalde grenzen bezat en het volk zich in grote welvaart verheugde, werd in zijne ziel het beeld van den in 2 Samuel 7:12, beloofden Messias levend, en tevens het sterk verlangen, om dien onder zijne heerschappij toch altijd slechts onvolkomen en beperkten zegen Gods in zijne gehele volheid aan het volk geschonken te zien. Hij ontving dit lied in den Geest, en leerde Israël daarmee, op de toekomst van Christus te hopen en daarom te bidden. Toch hebben wij in de inleiding het ontstaan en de bestemming van den Psalm op enigszins andere wijze verklaard, waarmee wij hem bij volkomen erkenning van zijn profetischen inhoud toch tot op ene zekere hoogte een typisch karakter toeschrijven. Het schijnt ons namelijk meer dan waarschijnlijk toe, dat Salomo, wiens naam "Jedidja" (2 Samuel 12:25) hem reeds in ene bijzonder innige betrekking tot den Heere en de belofte in 2 Samuel 7:1 geplaatst had, aanstonds bij het begin zijner heerschappij en vooral sedert het droomgezicht te Gibeon (1 Kings 3:4), duidelijk zijne roeping gezien heeft. Deze was om in zijn persoon en in zijne regering den toekomstigen Messias, en Diens rijk enigermate vooraf voor te stellen, even als David geroepen was Diens lijdensweg tot verheerlijking af te schaduwen. Bij dien droom had hij den Heere gebeden, dat hij zijn volk mocht richten, gelijk het betaamde, en om te verstaan wat goed en wat kwaad was; nu drong hem de Geest, zich ook van de voorbede der gemeente op ene wijze te verzekeren, bij welke het doel van die roeping hem steeds op nieuw voor de ziel zou treden, en de gemeente zelf bestendig zich zou bewust blijven, dat ook de vreedzame en gezegende regering van haren tegenwoordigen koning haar nog niet ten volle gaf, wat God haar had toegedacht, maar dat zij nog een anderen te wachten had. De Geest, die Salomo tot vervaardiging van den Psalm dreef, heeft hem daarbij ook geïnspireerd; woorden en gedachten zijn aan de ene zijde zo ingericht, dat zij overal herinneren aan hetgeen over den aard van zijne regering in het eerste Boek der Koningen gezegd wordt, en aan de andere zijn zij zo verheven boven alles wat van Salomo kon gezegd worden, dat wij bij hem niet kunnen blijven staan, maar ons oog gewend wordt naar hetgeen de profeten omtrent de heerschappij van den Messiaansen koning voorspellen..
De persoon en het koninkrijk van Salomo zijn tot hiertoe gebruikt, om ons ene der heerlijkste profetieën omtrent Christus te geven. Maar hier (Psalms 72:17) schijnt de type geheel opgegaan te zijn in de antitype. Zijn naam, zijn naam van Verlosser, zal inderdaad eeuwig voortduren. In Hem, als den beloofde aan Abraham, zullen al de ware kinderen van Abraham gezegend zijn met de zegeningen der eeuwigheid; alle volken zullen Hem gezegend noemen..
Ook deze verwachting, het behoeft nauwelijks aanwijzing, is nog ver van volkomen vervuld De Messiaanse uitzichten van dezen aard worden voortdurend verwezenlijkt en-in steeds klimmende mate. Het profetisch woord is als een steen, die in den stroom der tijden geworpen, gedurig groter en groter kringen in den waterspiegel veroorzaakt, totdat zij eindelijk zich onmerkbaar in de uitgebreide ruimte verliezen. Elke aanvankelijke vervulling mag kiem en kern van nieuwe en grote heten. Maar al kunnen wij ook van dit dichtstuk niet scheiden, zonder het treurig besef, dat het rijk van Christus op aarde nog nimmer volkomen geweest is, nog heden ten dage niet is, en nog wellicht in langen tijd niet zal wezen, wat het naar deze beschrijving moest zijn, toch gevoelen wij onze hope bevestigd, en tevens onzen eerbied versterkt voor Hem, die meer dan Salomo was.. Wederom herhaalt hij wat hij vroeger over de eeuwigdurendheid van deze regering heeft gezegd. Het is niet twijfelachtig, of hij wil hiermede haar onderscheiden van de aardse monarchieën, die of terstond verdwijnen, of ten leste aan de tering sterven, in elk geval door hun ondergang tonen, dat er niets op de wereld blijvend of langdurig is..
18.
II. Psalms 72:18, Psalms 72:19. Nu het tweede Boek der Psalmen zijn einde nadert, volgt een dergelijke lof als aan het einde van het eerste boek (Psalms 41:14), maar voller van toon dan daar, zo als aan het slot van het derde en van het vierde Boek (Psalms 89:53; Psalms 106:48).
Vers 17
17. Zijn naam, de naam des konings, zal zijn tot in eeuwigheid, zo lang als er de zon is, zal Zijn naam van kind tot kind voortgeplant worden: Zijn naam zal altijd nieuwe spruiten geven, ook zal er steeds nieuwe aanleiding zijn om Hem te verheerlijken, en zij zullen in Hem gezegend worden; gelijk de belofte luidt (Genesis 11:3; Genesis 22:18): alle geslachten der aarde, alle heidenen zullen Hem welgelukzalig roemen.De Messias wordt in dezen Psalm als Koning voorgesteld; hierin gelijkt deze Psalm op andere gedeelten der Schrift, waar Hij door vroegere, zowel als door latere schrijvers op dezelfde wijze werd verkondigd (Psalms 2:6; Psalms 45:8. Jeremiah 33:17. Ezekiel 37:24). Niet minder bewijst de uitgestrektheid van het koninkrijk, dat niemand dan de Messias bedoeld zijn kan. Het ware inderdaad dwaasheid geweest, van enig menselijk en sterfelijk koning te beweren, dat alle volken en alle koningen zijnen scepter zullen huldigen. Buitendien brengen de koningen, niet alleen gelijk bij Salomo geschiedde, gaven der vriendschap, maar ook gaven, die tekenen zijn van gehoorzaamheid, van verering en van aanbidding. En waardoor zijn zij overwonnen? Niet, zo als bij aardse overwinnaars, door macht van wapenen, maar door gerechtigheid en barmhartigheid; deze Koning heeft hun harten overwonnen en hen bereidwillig gemaakt, hun personen en hun gaven Hem toe te wijden..
Dat de Psalm een Messiaanse is, en eigenlijk op Christus en Zijn rijk doelt, hebben reeds de Joodse uitleggers erkend; het is slechts de vraag of hij een typisch of een profetisch-Messiaanse is; of hij over Salomo, het voorbeeld van den Vredevorst, die komen zou, of dadelijk en zonder alle tussen gedachten van Christus profeteert. In het laatste geval zou men het ontstaan zo kunnen verklaren: Toen Salomo zich door den Heere met een wijs en verstandig hart begaafd zag, gelijk Hij hem beloofd had (1 Kings 3:12), daarenboven met rijkdom en ere zo als geen der koningen van zijnen tijd, toen onder hem een ongestoorde vrede in het land heerste, het rijk de door God bepaalde grenzen bezat en het volk zich in grote welvaart verheugde, werd in zijne ziel het beeld van den in 2 Samuel 7:12, beloofden Messias levend, en tevens het sterk verlangen, om dien onder zijne heerschappij toch altijd slechts onvolkomen en beperkten zegen Gods in zijne gehele volheid aan het volk geschonken te zien. Hij ontving dit lied in den Geest, en leerde Israël daarmee, op de toekomst van Christus te hopen en daarom te bidden. Toch hebben wij in de inleiding het ontstaan en de bestemming van den Psalm op enigszins andere wijze verklaard, waarmee wij hem bij volkomen erkenning van zijn profetischen inhoud toch tot op ene zekere hoogte een typisch karakter toeschrijven. Het schijnt ons namelijk meer dan waarschijnlijk toe, dat Salomo, wiens naam "Jedidja" (2 Samuel 12:25) hem reeds in ene bijzonder innige betrekking tot den Heere en de belofte in 2 Samuel 7:1 geplaatst had, aanstonds bij het begin zijner heerschappij en vooral sedert het droomgezicht te Gibeon (1 Kings 3:4), duidelijk zijne roeping gezien heeft. Deze was om in zijn persoon en in zijne regering den toekomstigen Messias, en Diens rijk enigermate vooraf voor te stellen, even als David geroepen was Diens lijdensweg tot verheerlijking af te schaduwen. Bij dien droom had hij den Heere gebeden, dat hij zijn volk mocht richten, gelijk het betaamde, en om te verstaan wat goed en wat kwaad was; nu drong hem de Geest, zich ook van de voorbede der gemeente op ene wijze te verzekeren, bij welke het doel van die roeping hem steeds op nieuw voor de ziel zou treden, en de gemeente zelf bestendig zich zou bewust blijven, dat ook de vreedzame en gezegende regering van haren tegenwoordigen koning haar nog niet ten volle gaf, wat God haar had toegedacht, maar dat zij nog een anderen te wachten had. De Geest, die Salomo tot vervaardiging van den Psalm dreef, heeft hem daarbij ook geïnspireerd; woorden en gedachten zijn aan de ene zijde zo ingericht, dat zij overal herinneren aan hetgeen over den aard van zijne regering in het eerste Boek der Koningen gezegd wordt, en aan de andere zijn zij zo verheven boven alles wat van Salomo kon gezegd worden, dat wij bij hem niet kunnen blijven staan, maar ons oog gewend wordt naar hetgeen de profeten omtrent de heerschappij van den Messiaansen koning voorspellen..
De persoon en het koninkrijk van Salomo zijn tot hiertoe gebruikt, om ons ene der heerlijkste profetieën omtrent Christus te geven. Maar hier (Psalms 72:17) schijnt de type geheel opgegaan te zijn in de antitype. Zijn naam, zijn naam van Verlosser, zal inderdaad eeuwig voortduren. In Hem, als den beloofde aan Abraham, zullen al de ware kinderen van Abraham gezegend zijn met de zegeningen der eeuwigheid; alle volken zullen Hem gezegend noemen..
Ook deze verwachting, het behoeft nauwelijks aanwijzing, is nog ver van volkomen vervuld De Messiaanse uitzichten van dezen aard worden voortdurend verwezenlijkt en-in steeds klimmende mate. Het profetisch woord is als een steen, die in den stroom der tijden geworpen, gedurig groter en groter kringen in den waterspiegel veroorzaakt, totdat zij eindelijk zich onmerkbaar in de uitgebreide ruimte verliezen. Elke aanvankelijke vervulling mag kiem en kern van nieuwe en grote heten. Maar al kunnen wij ook van dit dichtstuk niet scheiden, zonder het treurig besef, dat het rijk van Christus op aarde nog nimmer volkomen geweest is, nog heden ten dage niet is, en nog wellicht in langen tijd niet zal wezen, wat het naar deze beschrijving moest zijn, toch gevoelen wij onze hope bevestigd, en tevens onzen eerbied versterkt voor Hem, die meer dan Salomo was.. Wederom herhaalt hij wat hij vroeger over de eeuwigdurendheid van deze regering heeft gezegd. Het is niet twijfelachtig, of hij wil hiermede haar onderscheiden van de aardse monarchieën, die of terstond verdwijnen, of ten leste aan de tering sterven, in elk geval door hun ondergang tonen, dat er niets op de wereld blijvend of langdurig is..
18.
II. Psalms 72:18, Psalms 72:19. Nu het tweede Boek der Psalmen zijn einde nadert, volgt een dergelijke lof als aan het einde van het eerste boek (Psalms 41:14), maar voller van toon dan daar, zo als aan het slot van het derde en van het vierde Boek (Psalms 89:53; Psalms 106:48).
Vers 18
18. Geloofd zij de HEERE, (Jehova) God (Elohiem), de God Israël's, die alleen wonderen doet (Psalms 86:10; Psalms 136:4).Vers 18
18. Geloofd zij de HEERE, (Jehova) God (Elohiem), de God Israël's, die alleen wonderen doet (Psalms 86:10; Psalms 136:4).Vers 19
19. En geloofd zij de naam Zijner heerlijkheid, de naam, die boven allen lof verheven is (Nehemiah 9:5), tot in eeuwigheid; en de ganse aarde worde met Zijne heerlijkheid vervuld (Numbers 14:21. Isaiah 6:3). Amen, ja amen.Wij hebben hier een lofverheffing, die aan dezen Psalm door den verzamelaar der Psalmen is toegevoegd, zoals dit ook door alle oude en nieuwe exegeten wordt erkend. Deze lofverheffing is geheel in overeenstemming met den inhoud van dit heerlijk lied.
20.
III. Psalms 72:20. Op dien lof volgt nog een naschrift, waarover in het slotwoord op de Psalmen nader zal gesproken worden.
Vers 19
19. En geloofd zij de naam Zijner heerlijkheid, de naam, die boven allen lof verheven is (Nehemiah 9:5), tot in eeuwigheid; en de ganse aarde worde met Zijne heerlijkheid vervuld (Numbers 14:21. Isaiah 6:3). Amen, ja amen.Wij hebben hier een lofverheffing, die aan dezen Psalm door den verzamelaar der Psalmen is toegevoegd, zoals dit ook door alle oude en nieuwe exegeten wordt erkend. Deze lofverheffing is geheel in overeenstemming met den inhoud van dit heerlijk lied.
20.
III. Psalms 72:20. Op dien lof volgt nog een naschrift, waarover in het slotwoord op de Psalmen nader zal gesproken worden.
Vers 20
20. De gebeden van David, den zoon van Isaï, hebben een einde.Dit strekt tot onderschrift der gehele verzameling van Psalms 41:1-72, waarin onderscheidene niet-Davidische liederen voorkomen.
Vers 20
20. De gebeden van David, den zoon van Isaï, hebben een einde.Dit strekt tot onderschrift der gehele verzameling van Psalms 41:1-72, waarin onderscheidene niet-Davidische liederen voorkomen.