Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Psalmen 7

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 7

PSALM 7.

GEBED OM REDDING DER RECHTVAARDIGEN ZAAK.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 7

PSALM 7.

GEBED OM REDDING DER RECHTVAARDIGEN ZAAK.

Vers 1

1. Davids Schiggajn, klaagzang, een in zeer hevige beweging, met snelle afwisseling der sterkste aandoeningen gesproken en ook zo voorgedragen lied 1) (Dithyrambus), dat hij den HEERE gezongen heeft over (van wege) de lasterlijke woorden van Cusch 2), den zoon van Jemini, den Benjaminiet.

1) Alzo wordt het woord verklaard door Geier, Delitzsch, Staten-Overz., enz. Het stamwoord Schagah betekent "dwalen", de uitdrukking komt ook in het opschrift Habakkuk 3:1 voor, welke Schmieder in v. Gerlach's Bijbel terecht omschrijft, op de wijze van een storm-, strijd- en triomflied. Anderen nemen het woord op, als aanduidende den inhoud en vertalen het "dwaling", zodat daarmee een lied zou bedoeld zijn, dat betrekking heeft op de dwalingen en misstappen der goddelozen; in Habakkuk 3:1 echter het gebed van den profeet, dat op de zonden en misstappen, hetzij van de Judeërs of van de Chaldeërs, betrekking heeft..

2) Een zekere, in de geschiedboeken van het O.Testament niet verder vermelde, Benjaminiet, die in het hart van Saul door zijn lasteren, haat en argwaan tegen David strooide, ook nadat de koning reeds een bewijs van zijne onschuld ontvangen had (1 Samuel 24:1). Anderen nemen het op als een volksnaam = Ethiopiër, maar ten onrechte.

Luther vertaalt het "Moor" en wil er een mens met een zwart, onverbeterlijk hart onder verstaan. Dat hiermede Saul bedoeld zou zijn, met zinspeling op den naam van diens vader Kis, en deze Cuschiet zwarte zou genoemd worden, komt niet met Davids gewoonte overeen, die nooit den Gezalfde des Heeren beschimpt, maar hem steeds geëerd heeft. Anderen denken, dat hier Simeï bedoeld is, van wien wij in 2 Samuel 16:5-2 Samuel 16:13 lezen.

Dit is echter ook onzeker. Meer waarschijnlijk is het noch Saul, noch Simeï geweest, maar een vriend van Saul, Kus geheten.

Den tijd der vervaardiging stellen wij in de 1 Samuel 24:1, 26, beschrevene periode van Davids leven.

In dezen Psalm wisselen angstig en onrust weerstandbiedend zelfvertrouwen, zegevierend verheffen, getroost vertrouwen en profetische verzekerdheid elkaar af.

2.

Aan den vorigen Psalm, die met een diepe klacht begint en met een vrolijk zegelied eindigt, sluit zich een nieuwe klaagzang van David aan, uit den tijd, toen Sauls vervolgingen tegen hem op nieuw begonnen, hoewel hij zijn leven had gespaard en Saul met ede beloofd had, hem niet meer te zullen vervolgen. (1 Samuel 24:1). Ook bij deze nieuwe vervolging betoonde hij zijne edelmoedigheid jegens den vervolger, en bracht hij zijn hart voor een ogenblik in ontroering (1 Samuel 26:1); toch wist hij, dat hiermede de macht der duisternis geenszins in Sauls hart overwonnen was, en dat voor hem van den Heere alleen hulp hen komen. Hij dacht er daarom ook niet aan, naar Sauls huis terug te keren, maar verwijderde zich spoedig met zijne 600 mannen uit het Joodse land. Dit laatste was een misstap, die uit kleinmoedigheid voortsproot, voor welke hij herstelling in het gebed van den vorigen Psalm zoekt; het eerste was daarentegen verstandig en wijs gehandeld, en vindt zijne rechtvaardiging in hetgeen de voor ons liggende Psalm uitspreekt, dat namelijk alleen door het gericht Gods, die aan de boosheid der goddelozen een einde maakt, de rechtvaardige mag worden verheven.

I. Psalms 7:2-Psalms 7:6. Van de mensen, zijne vervolgers, wendt zich de zanger tot den Almachtigen God, en terwijl hij des Heeren hulp vraagt, betuigt hij een rein geweten te hebben. 2. HEERE, mijn God, niet op menselijke gevoelens en beloften (1 Samuel 26:21), op U betrouw ik; verlos mij, help mij van al mijne vervolgers 1) en red mij.

1) David spreekt hier van vervolgers in het meervoud, en in Psalms 7:3 van hij in het enkelvoud. Maar immers, in den koning trad het gehele volk tegen hem op. Met zijn heirleger van soldaten trad Saul op tegen den man naar Gods hart. En daarom, waar hij in het eerste vers zijne vervolgers als voor zich ziet, daar zijn die allen in het tweede vers in Saul als het ware verenigd.

Vers 1

1. Davids Schiggajn, klaagzang, een in zeer hevige beweging, met snelle afwisseling der sterkste aandoeningen gesproken en ook zo voorgedragen lied 1) (Dithyrambus), dat hij den HEERE gezongen heeft over (van wege) de lasterlijke woorden van Cusch 2), den zoon van Jemini, den Benjaminiet.

1) Alzo wordt het woord verklaard door Geier, Delitzsch, Staten-Overz., enz. Het stamwoord Schagah betekent "dwalen", de uitdrukking komt ook in het opschrift Habakkuk 3:1 voor, welke Schmieder in v. Gerlach's Bijbel terecht omschrijft, op de wijze van een storm-, strijd- en triomflied. Anderen nemen het woord op, als aanduidende den inhoud en vertalen het "dwaling", zodat daarmee een lied zou bedoeld zijn, dat betrekking heeft op de dwalingen en misstappen der goddelozen; in Habakkuk 3:1 echter het gebed van den profeet, dat op de zonden en misstappen, hetzij van de Judeërs of van de Chaldeërs, betrekking heeft..

2) Een zekere, in de geschiedboeken van het O.Testament niet verder vermelde, Benjaminiet, die in het hart van Saul door zijn lasteren, haat en argwaan tegen David strooide, ook nadat de koning reeds een bewijs van zijne onschuld ontvangen had (1 Samuel 24:1). Anderen nemen het op als een volksnaam = Ethiopiër, maar ten onrechte.

Luther vertaalt het "Moor" en wil er een mens met een zwart, onverbeterlijk hart onder verstaan. Dat hiermede Saul bedoeld zou zijn, met zinspeling op den naam van diens vader Kis, en deze Cuschiet zwarte zou genoemd worden, komt niet met Davids gewoonte overeen, die nooit den Gezalfde des Heeren beschimpt, maar hem steeds geëerd heeft. Anderen denken, dat hier Simeï bedoeld is, van wien wij in 2 Samuel 16:5-2 Samuel 16:13 lezen.

Dit is echter ook onzeker. Meer waarschijnlijk is het noch Saul, noch Simeï geweest, maar een vriend van Saul, Kus geheten.

Den tijd der vervaardiging stellen wij in de 1 Samuel 24:1, 26, beschrevene periode van Davids leven.

In dezen Psalm wisselen angstig en onrust weerstandbiedend zelfvertrouwen, zegevierend verheffen, getroost vertrouwen en profetische verzekerdheid elkaar af.

2.

Aan den vorigen Psalm, die met een diepe klacht begint en met een vrolijk zegelied eindigt, sluit zich een nieuwe klaagzang van David aan, uit den tijd, toen Sauls vervolgingen tegen hem op nieuw begonnen, hoewel hij zijn leven had gespaard en Saul met ede beloofd had, hem niet meer te zullen vervolgen. (1 Samuel 24:1). Ook bij deze nieuwe vervolging betoonde hij zijne edelmoedigheid jegens den vervolger, en bracht hij zijn hart voor een ogenblik in ontroering (1 Samuel 26:1); toch wist hij, dat hiermede de macht der duisternis geenszins in Sauls hart overwonnen was, en dat voor hem van den Heere alleen hulp hen komen. Hij dacht er daarom ook niet aan, naar Sauls huis terug te keren, maar verwijderde zich spoedig met zijne 600 mannen uit het Joodse land. Dit laatste was een misstap, die uit kleinmoedigheid voortsproot, voor welke hij herstelling in het gebed van den vorigen Psalm zoekt; het eerste was daarentegen verstandig en wijs gehandeld, en vindt zijne rechtvaardiging in hetgeen de voor ons liggende Psalm uitspreekt, dat namelijk alleen door het gericht Gods, die aan de boosheid der goddelozen een einde maakt, de rechtvaardige mag worden verheven.

I. Psalms 7:2-Psalms 7:6. Van de mensen, zijne vervolgers, wendt zich de zanger tot den Almachtigen God, en terwijl hij des Heeren hulp vraagt, betuigt hij een rein geweten te hebben. 2. HEERE, mijn God, niet op menselijke gevoelens en beloften (1 Samuel 26:21), op U betrouw ik; verlos mij, help mij van al mijne vervolgers 1) en red mij.

1) David spreekt hier van vervolgers in het meervoud, en in Psalms 7:3 van hij in het enkelvoud. Maar immers, in den koning trad het gehele volk tegen hem op. Met zijn heirleger van soldaten trad Saul op tegen den man naar Gods hart. En daarom, waar hij in het eerste vers zijne vervolgers als voor zich ziet, daar zijn die allen in het tweede vers in Saul als het ware verenigd.

Vers 3

3. Opdat hij Saul, mijne ziel, mijn leven mij niet ontneme, waarnaar hij zo bloeddorstig jaagt, en het niet roven, vaneen rijte als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is; Gij toch zijt de enige.

Wanneer wij Gode ere geven en gene steunsels nevens Hem zoeken, waarop wij ons zouden verlaten, zo toont Hij ons en laat Hij ons ondervinden, dat wij ook niets anders behoeven, maar dat Hij ons genoegzaam is.

Vers 3

3. Opdat hij Saul, mijne ziel, mijn leven mij niet ontneme, waarnaar hij zo bloeddorstig jaagt, en het niet roven, vaneen rijte als een leeuw, verscheurende, terwijl er geen verlosser is; Gij toch zijt de enige.

Wanneer wij Gode ere geven en gene steunsels nevens Hem zoeken, waarop wij ons zouden verlaten, zo toont Hij ons en laat Hij ons ondervinden, dat wij ook niets anders behoeven, maar dat Hij ons genoegzaam is.

Vers 4

4. HEERE, mijn God! indien ik dat gedaan heb; gelijk ik beschuldigd wordt door de raadgevers van Saul, die met zijne duizenden mij als enen verrader vervolgt, indien er enig ander onrecht van dien aard in mijne handen is 1), gelijk men van mij zegt (1 Samuel 26:18);

1) David spreekt niet van zijne edelmoedigheid jegens Saul, om iets verdienstelijks voor God te brengen, maar wel, omdat het vertrouwen in het gebed noodzakelijk toeneemt, als men weet, dat men in ene rechtvaardige zaak en met een onbevlekt geweten voor den heiligen God treedt; daarom roept hij God en tevens zichzelven de rechtvaardigheid van zijne zaak voor den geest..

Vers 4

4. HEERE, mijn God! indien ik dat gedaan heb; gelijk ik beschuldigd wordt door de raadgevers van Saul, die met zijne duizenden mij als enen verrader vervolgt, indien er enig ander onrecht van dien aard in mijne handen is 1), gelijk men van mij zegt (1 Samuel 26:18);

1) David spreekt niet van zijne edelmoedigheid jegens Saul, om iets verdienstelijks voor God te brengen, maar wel, omdat het vertrouwen in het gebed noodzakelijk toeneemt, als men weet, dat men in ene rechtvaardige zaak en met een onbevlekt geweten voor den heiligen God treedt; daarom roept hij God en tevens zichzelven de rechtvaardigheid van zijne zaak voor den geest..

Vers 5

5. Indien ik, in dien tijd, toen ik nog aan des konings hof was, kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had 1), aan mijne vrienden; (ja ik heb daarna, toen men mij ten dode vervolgde, dien gered, die mij zonder oorzaak benauwde 2)!

1) David doelt hier op zijne verhouding tegenover Saul als de beste weerlegging van de tegen hem uitgestrooide verwijtingen; terwijl hij echter de betuiging zijner onschuld geheel algemeen uitspreekt, bewijst hij dat zijn gedrag tegenover Saul niet iets was dat alleen stond, maar dat in zijne handelwijze geworteld was..

2) In het Hebreeën Wachaltsah tsoreri rekam. Beter: en mijn wederpartijders zonder reden heb beroofd. De zin gaat toch in het tweede gedeelte door. En daarop volgt dan in Psalms 7:6: Zo vervolge enz. David is er van overtuigd, en daarom kan hij zo spreken, dat hij aan het hof van Saul niet onbillijk, niet onrechtvaardig heeft gehandeld tegenover hen, die zich nu als zijne tegenpartijen openbaren.

Vers 5

5. Indien ik, in dien tijd, toen ik nog aan des konings hof was, kwaad vergolden heb dien, die vrede met mij had 1), aan mijne vrienden; (ja ik heb daarna, toen men mij ten dode vervolgde, dien gered, die mij zonder oorzaak benauwde 2)!

1) David doelt hier op zijne verhouding tegenover Saul als de beste weerlegging van de tegen hem uitgestrooide verwijtingen; terwijl hij echter de betuiging zijner onschuld geheel algemeen uitspreekt, bewijst hij dat zijn gedrag tegenover Saul niet iets was dat alleen stond, maar dat in zijne handelwijze geworteld was..

2) In het Hebreeën Wachaltsah tsoreri rekam. Beter: en mijn wederpartijders zonder reden heb beroofd. De zin gaat toch in het tweede gedeelte door. En daarop volgt dan in Psalms 7:6: Zo vervolge enz. David is er van overtuigd, en daarom kan hij zo spreken, dat hij aan het hof van Saul niet onbillijk, niet onrechtvaardig heeft gehandeld tegenover hen, die zich nu als zijne tegenpartijen openbaren.

Vers 6

6. Zo vervolge de vijand mijne ziel 1) ten allen tijde, gelijk hij het heden doet, en ik zal erkennen, dat het verdiend is, en hij achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde; dan zal ik niet meer om redding bidden (Psalms 7:2), en hij doe mijne eer, mijne ziel, die als hetgeen hem boven de dieren verheft, zijn sieraad is (Psalms 16:9; Psalms 30:13; Psalms 57:9; Psalms 108:2 stof des doods (Psalms 22:16) wonen. Sela. (Psalms 3:3).

1) Ziel is hier in den zin van, leven, het natuurlijke leven, niet het geestelijk leven. David wil zeggen, dat, indien het waar is, dat hij kwaad met goed had vergolden, hij zich er niet tegen zal verzetten, dat de vijand zijn leven neme. Maar zo zeker is hij ervan, dat dit niet het geval is, dat hij in het volgende vers den Heere oproept, om hem van zijn benauwers te verlossen.

7.

II. Psalms 7:7-Psalms 7:10. Door den schrik over het onrecht en de boosheid aangegrepen, welke vrij op deze aarde woelen mogen, terwijl toch een heilig God over haar heerst, wien geen goddeloze welgevallig is, roept David met een hartroerend hulpgeschrei de Goddelijke gerechtigheid op, om haar ambt op aarde te vervullen.

Vers 6

6. Zo vervolge de vijand mijne ziel 1) ten allen tijde, gelijk hij het heden doet, en ik zal erkennen, dat het verdiend is, en hij achterhale ze, en vertrede mijn leven ter aarde; dan zal ik niet meer om redding bidden (Psalms 7:2), en hij doe mijne eer, mijne ziel, die als hetgeen hem boven de dieren verheft, zijn sieraad is (Psalms 16:9; Psalms 30:13; Psalms 57:9; Psalms 108:2 stof des doods (Psalms 22:16) wonen. Sela. (Psalms 3:3).

1) Ziel is hier in den zin van, leven, het natuurlijke leven, niet het geestelijk leven. David wil zeggen, dat, indien het waar is, dat hij kwaad met goed had vergolden, hij zich er niet tegen zal verzetten, dat de vijand zijn leven neme. Maar zo zeker is hij ervan, dat dit niet het geval is, dat hij in het volgende vers den Heere oproept, om hem van zijn benauwers te verlossen.

7.

II. Psalms 7:7-Psalms 7:10. Door den schrik over het onrecht en de boosheid aangegrepen, welke vrij op deze aarde woelen mogen, terwijl toch een heilig God over haar heerst, wien geen goddeloze welgevallig is, roept David met een hartroerend hulpgeschrei de Goddelijke gerechtigheid op, om haar ambt op aarde te vervullen.

Vers 7

7. Sta op, HEERE! bestijg Uw rechterstoel in Uwen toornen laat de vijanden niet langer zo ongehinderd voortgaan, verhef U om de verbolgendheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; hebt Gij tot hiertoe u gehouden, alsof Gij sliept, sta op; Gij hebt het gericht bevolen, Gij hebt zelf de handhaving van het recht bevorderd, hoe zoudt Gij dan het recht met voeten kunnen laten treden?

Vers 7

7. Sta op, HEERE! bestijg Uw rechterstoel in Uwen toornen laat de vijanden niet langer zo ongehinderd voortgaan, verhef U om de verbolgendheden mijner benauwers, en ontwaak tot mij; hebt Gij tot hiertoe u gehouden, alsof Gij sliept, sta op; Gij hebt het gericht bevolen, Gij hebt zelf de handhaving van het recht bevorderd, hoe zoudt Gij dan het recht met voeten kunnen laten treden?

Vers 8

8. Zo zal de vergadering der volken U omsingelen 1); keer dan boven haar weer in de hoogte 2).

1) De dichter stelt hier de schare der volken voor als omringende den troon, den rechterstoel Gods. Beter is het dan ook te vertalen: De vergadering der volken omringen U. Het tweede gedeelte duidt aan, dat de rechtshandel is afgelopen en de Heere als overwinnaar weer naar Boven stijgt.

2) Daar de bijzondere, richtende werkzaamheid Gods slechts een uitvloeisel der algemene is, zo bidt de zanger vooreerst, dat de laatste zich ontvouwe. "Gij hebt het gericht bevolen: zo kom dan tot het wereldgericht, en richt ook tussen mij en mijne vijanden." De inkleding van deze is ontleend aan de in het Oosten heersende wijze van recht spreken, waar de koning, omgeven door de menigte van strijdende partijen, den troon bestijgt en dan recht spreekt. De Heere zal dan van Zijnen hogen zetel in den hemel nederdalen en rondom zich alle volken der aarde verzamelen; na het gerecht gehouden te hebben keert hij echter naar den hemel terug (Genesis 17:22)..

Vers 8

8. Zo zal de vergadering der volken U omsingelen 1); keer dan boven haar weer in de hoogte 2).

1) De dichter stelt hier de schare der volken voor als omringende den troon, den rechterstoel Gods. Beter is het dan ook te vertalen: De vergadering der volken omringen U. Het tweede gedeelte duidt aan, dat de rechtshandel is afgelopen en de Heere als overwinnaar weer naar Boven stijgt.

2) Daar de bijzondere, richtende werkzaamheid Gods slechts een uitvloeisel der algemene is, zo bidt de zanger vooreerst, dat de laatste zich ontvouwe. "Gij hebt het gericht bevolen: zo kom dan tot het wereldgericht, en richt ook tussen mij en mijne vijanden." De inkleding van deze is ontleend aan de in het Oosten heersende wijze van recht spreken, waar de koning, omgeven door de menigte van strijdende partijen, den troon bestijgt en dan recht spreekt. De Heere zal dan van Zijnen hogen zetel in den hemel nederdalen en rondom zich alle volken der aarde verzamelen; na het gerecht gehouden te hebben keert hij echter naar den hemel terug (Genesis 17:22)..

Vers 9

9. De HEERE zal den volken recht doen 1): richt mij HEERE! naar mijne gerechtigheid; en naar mijne oprechtheid, die bij mij is 2).

1) De dichter wordt hier Profeet. Hij voorspelt het hier, dat de Heere de volken recht zal doen en richten. Hij had gebeden, dat de Heere Zich als Rechter mocht openbaren, hier vraagt hij, dat het waarlijk zo zal geschieden. God is niet alleen de bestuurder der wereld, maar ook de rechter der wereld, en als zodanig is het volkomen waar, dat de geschiedenis der wereld, het gericht der wereld is. God spreekt en God openbaart Zich in de geschiedenis, zowel in die van het enkele mensenleven, als in die van het leven der volken. De toekomst des Heeren is dan ook niet anders dan de eindstrofe van Zijn rechten der wereld al de eeuwen door.

2) Wanneer iemand vrede met God gemaakt heeft ten opzichte van alle zijne zonden en dit op grond van vrije genade, door het offer van den Middelaar, dan kan hij met betrekking tot zijne vijanden, in een bijzonder geval, zich op Gods rechtvaardigheid ter beslissing beroepen.

Vers 9

9. De HEERE zal den volken recht doen 1): richt mij HEERE! naar mijne gerechtigheid; en naar mijne oprechtheid, die bij mij is 2).

1) De dichter wordt hier Profeet. Hij voorspelt het hier, dat de Heere de volken recht zal doen en richten. Hij had gebeden, dat de Heere Zich als Rechter mocht openbaren, hier vraagt hij, dat het waarlijk zo zal geschieden. God is niet alleen de bestuurder der wereld, maar ook de rechter der wereld, en als zodanig is het volkomen waar, dat de geschiedenis der wereld, het gericht der wereld is. God spreekt en God openbaart Zich in de geschiedenis, zowel in die van het enkele mensenleven, als in die van het leven der volken. De toekomst des Heeren is dan ook niet anders dan de eindstrofe van Zijn rechten der wereld al de eeuwen door.

2) Wanneer iemand vrede met God gemaakt heeft ten opzichte van alle zijne zonden en dit op grond van vrije genade, door het offer van den Middelaar, dan kan hij met betrekking tot zijne vijanden, in een bijzonder geval, zich op Gods rechtvaardigheid ter beslissing beroepen.

Vers 10

10. Laat toch de boosheid der goddelozen, die in Saul hunnen vertegenwoordiger hebben, een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, mij met al degenen, die zich rondom mij verzameld hebben (1 Samuel 27:7 ), Gij, die a) harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God! 1) Gij alleen, die het binnenste doorziet, zijt in staat om naar eis U rechtvaardig in den toorn of rechtvaardig in genade te bewijzen.

a) 1 Chronicles 28:9. Jeremiah 11:20; Jeremiah 17:10; Jeremiah 20:12.

1) Voor zover wij een onbevoordeeld geweten voor ons hebben, wanneer wij onrechtvaardig benadeeld of belasterd worden, zo mogen wij onder het lezen of zingen van deze verzen, ons beroepen op den rechtvaardigen God, en wl verzekerd zijn, dat Hij onze rechtvaardige zaak, als de Zijne zal aannemen en vertrouwen, en eens ten zekere dage, vooral op den laatsten dag des oordeels, ons recht zal doen voortschijnen, als het licht op den middag..

11.

III. Psalms 7:11-Psalms 7:14. Met een rustiger geworden gemoed, zegt hierop David zelf, dat, hoewel menselijke kleinmoedigheid het ook anders mene, toch de gerichten Gods iederen dag nieuw zijn, en wanneer Hij met deze toeft, dit slechts geschiedt, om te wachten, of de mens zich bekere.

Vers 10

10. Laat toch de boosheid der goddelozen, die in Saul hunnen vertegenwoordiger hebben, een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige, mij met al degenen, die zich rondom mij verzameld hebben (1 Samuel 27:7 ), Gij, die a) harten en nieren beproeft, o rechtvaardige God! 1) Gij alleen, die het binnenste doorziet, zijt in staat om naar eis U rechtvaardig in den toorn of rechtvaardig in genade te bewijzen.

a) 1 Chronicles 28:9. Jeremiah 11:20; Jeremiah 17:10; Jeremiah 20:12.

1) Voor zover wij een onbevoordeeld geweten voor ons hebben, wanneer wij onrechtvaardig benadeeld of belasterd worden, zo mogen wij onder het lezen of zingen van deze verzen, ons beroepen op den rechtvaardigen God, en wl verzekerd zijn, dat Hij onze rechtvaardige zaak, als de Zijne zal aannemen en vertrouwen, en eens ten zekere dage, vooral op den laatsten dag des oordeels, ons recht zal doen voortschijnen, als het licht op den middag..

11.

III. Psalms 7:11-Psalms 7:14. Met een rustiger geworden gemoed, zegt hierop David zelf, dat, hoewel menselijke kleinmoedigheid het ook anders mene, toch de gerichten Gods iederen dag nieuw zijn, en wanneer Hij met deze toeft, dit slechts geschiedt, om te wachten, of de mens zich bekere.

Vers 11

11. Mijn schild is bij God 1); Hij heeft het op Zich genomen, mij als een schild te bedekken, Hij, die de oprechten van hart 1) behoudt, die allen, welke zich aan Hem met een oprecht hart hebben toegewijd, een getrouw Heiland is.

1) Het is niet te verwonderen, dat David met zijne gebeden zijne overdenkingen vermengt, waardoor hij zich met vertrouwen bezielt. Want hoe snel zij ook tot God opstijgen, terstond zinkt onze levendigheid in, of neigt zij tot slapheid, indien zij niet nieuwe krachten verzamelt..

Hiermede wil de man naar Gods hart zeggen, dat hij gedragen wordt door de almachtige bescherming van zijn Verbonds-God. En van daar, dat hij niet alleen veilig is onder de hoede van zijn God, maar ook zeker, dat de Heere zijne vijanden zal verdelgen.

2) Zo even heeft David in het vorige vers gezegd, dat de Heere de harten en nieren proeft, dat Hij dus let op de innerlijke gesteldheid van den mens, op zijne aandoeningen en zijne begeerten. Welnu, David schroomt dit onderzoek en beproeven niet, want hij is zichzelven bewust, dat de uitgangen van zijn hart, dat de begeerten zijner ziele uitgaan naar den Heere, en naar Zijn Met, naar Zijn dienst.

Oprechten van harte is een andere uitdrukking voor, rechtvaardigen.

Vers 11

11. Mijn schild is bij God 1); Hij heeft het op Zich genomen, mij als een schild te bedekken, Hij, die de oprechten van hart 1) behoudt, die allen, welke zich aan Hem met een oprecht hart hebben toegewijd, een getrouw Heiland is.

1) Het is niet te verwonderen, dat David met zijne gebeden zijne overdenkingen vermengt, waardoor hij zich met vertrouwen bezielt. Want hoe snel zij ook tot God opstijgen, terstond zinkt onze levendigheid in, of neigt zij tot slapheid, indien zij niet nieuwe krachten verzamelt..

Hiermede wil de man naar Gods hart zeggen, dat hij gedragen wordt door de almachtige bescherming van zijn Verbonds-God. En van daar, dat hij niet alleen veilig is onder de hoede van zijn God, maar ook zeker, dat de Heere zijne vijanden zal verdelgen.

2) Zo even heeft David in het vorige vers gezegd, dat de Heere de harten en nieren proeft, dat Hij dus let op de innerlijke gesteldheid van den mens, op zijne aandoeningen en zijne begeerten. Welnu, David schroomt dit onderzoek en beproeven niet, want hij is zichzelven bewust, dat de uitgangen van zijn hart, dat de begeerten zijner ziele uitgaan naar den Heere, en naar Zijn Met, naar Zijn dienst.

Oprechten van harte is een andere uitdrukking voor, rechtvaardigen.

Vers 13

13. Indien hij, tegen wien des Heeren toorn zich openbaart,zich niet bekeert, tegen Gods wens en bedoeling met dat sparen en openbaren van Zijnen toorn handelt, zo zal Hij Zijn zwaard wetten, zich gereed maken om plotseling ten verderve te komen, Hij heeft zijn boog gespannen en dien bereid, dien reeds aangelegd.

Vers 13

13. Indien hij, tegen wien des Heeren toorn zich openbaart,zich niet bekeert, tegen Gods wens en bedoeling met dat sparen en openbaren van Zijnen toorn handelt, zo zal Hij Zijn zwaard wetten, zich gereed maken om plotseling ten verderve te komen, Hij heeft zijn boog gespannen en dien bereid, dien reeds aangelegd.

Vers 14

14. En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt 1); Hij zal Zijne pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen 2), met ontbrandbare stoffen omwikkeld, gelijk de belegeraars doen, om wat de pijlen treffen in vlammen te zetten.

1) De profeet neemt uit ene grof menselijke gelijkenis lering, opdat de goddelozen verschrikt worden; want hij spreekt tegen onverstandige en verstokte mensen, die den ernst van het Goddelijk gericht, waarvan hij te voren gesproken heeft, niet willen verstaan, tenzij het hun onder de gelijkenis van menselijken ernst aangetoond worde..

Het is opmerkelijk, dat bij Sauls dood werkelijk de boog en het zwaard te zamen hun aandeel hadden (1 Samuel 31:3).

2) In het Hebreeën Chitsaw ledolekim jifl. Beter: Hij maakt Zijne pijlen brandend. Zwaard en boog zijn de wapenen van de Oosterlingen, en hier zijn ze beelden van oorlog en pestilentie. De hoog, waarmee de pijlen worden afgeschoten, is hier niet de handboog, maar die, welke met de voeten wordt getreden en opgetrokken, waardoor de pijlen sneller en met meer kracht worden voortgedreven.

15.

IV. Psalms 7:15-Psalms 7:18 Heeft de Psalmist in het vorig gedeelte zijnen persoonlijken geest geopenbaard, in den wens naar bekering van al zijne vijanden. zo heeft hij toch tevens reeds te kennen gegeven, dat de hoop daarop ene vergeefse is. Zo ziet nu tenslotte zijn oog in de toekomst, daar merkt hij op, hoe de verharde booswicht, die zich niet wil bekeren, zijn eigen rechter en beul zal zijn.

Vers 14

14. En heeft dodelijke wapenen voor hem gereed gemaakt 1); Hij zal Zijne pijlen tegen de hittige vervolgers te werk stellen 2), met ontbrandbare stoffen omwikkeld, gelijk de belegeraars doen, om wat de pijlen treffen in vlammen te zetten.

1) De profeet neemt uit ene grof menselijke gelijkenis lering, opdat de goddelozen verschrikt worden; want hij spreekt tegen onverstandige en verstokte mensen, die den ernst van het Goddelijk gericht, waarvan hij te voren gesproken heeft, niet willen verstaan, tenzij het hun onder de gelijkenis van menselijken ernst aangetoond worde..

Het is opmerkelijk, dat bij Sauls dood werkelijk de boog en het zwaard te zamen hun aandeel hadden (1 Samuel 31:3).

2) In het Hebreeën Chitsaw ledolekim jifl. Beter: Hij maakt Zijne pijlen brandend. Zwaard en boog zijn de wapenen van de Oosterlingen, en hier zijn ze beelden van oorlog en pestilentie. De hoog, waarmee de pijlen worden afgeschoten, is hier niet de handboog, maar die, welke met de voeten wordt getreden en opgetrokken, waardoor de pijlen sneller en met meer kracht worden voortgedreven.

15.

IV. Psalms 7:15-Psalms 7:18 Heeft de Psalmist in het vorig gedeelte zijnen persoonlijken geest geopenbaard, in den wens naar bekering van al zijne vijanden. zo heeft hij toch tevens reeds te kennen gegeven, dat de hoop daarop ene vergeefse is. Zo ziet nu tenslotte zijn oog in de toekomst, daar merkt hij op, hoe de verharde booswicht, die zich niet wil bekeren, zijn eigen rechter en beul zal zijn.

Vers 15

15. Ziet a), hij, die mij nu nog vervolgt, is in arbeid van ongerechtigheid, heeft boosheid in den zin, en is zwanger van moeite, van ellende, die hij over mij wil brengen; hij zal leugen baren 1), hij zal zich jammerlijk bedriegen en het slachtoffer zijner eigene boosheid worden.

a) Job 15:35. Isaiah 59:4.

1) David beschrijft den goddeloze als iemand, die zijn eigen val, zijn eigen schande en zijn eigen straf uitwerkt. Als iemand, die meer arbeid doet, om zijn ondergang te berokkenen, dan het hem kosten moest en zou als hij zijne behoudenis, welstand en zaligheid wilde bevorderen. Eerst bezigt hij het heel d van een barende vrouw, die een misdracht ter wereld brengt, daarna dat van een werkman, die een harden arbeid doet, om een put te graven, in welken hij zelf neervalt en omkomt. Dit geldt voornamelijk hen, die tegen Gods, volk alle kwaad berokkenen, en zich aan hun of in het leed van hun naaste zich verlustigen..

Vers 15

15. Ziet a), hij, die mij nu nog vervolgt, is in arbeid van ongerechtigheid, heeft boosheid in den zin, en is zwanger van moeite, van ellende, die hij over mij wil brengen; hij zal leugen baren 1), hij zal zich jammerlijk bedriegen en het slachtoffer zijner eigene boosheid worden.

a) Job 15:35. Isaiah 59:4.

1) David beschrijft den goddeloze als iemand, die zijn eigen val, zijn eigen schande en zijn eigen straf uitwerkt. Als iemand, die meer arbeid doet, om zijn ondergang te berokkenen, dan het hem kosten moest en zou als hij zijne behoudenis, welstand en zaligheid wilde bevorderen. Eerst bezigt hij het heel d van een barende vrouw, die een misdracht ter wereld brengt, daarna dat van een werkman, die een harden arbeid doet, om een put te graven, in welken hij zelf neervalt en omkomt. Dit geldt voornamelijk hen, die tegen Gods, volk alle kwaad berokkenen, en zich aan hun of in het leed van hun naaste zich verlustigen..

Vers 16

16. a) Hij heeft enen kuil gedolven, en dien uitgegraven1), dien zeer diep gemaakt, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft.

a) Joh 4:8. Psalms 9:16; Psalms 10:2; Psalms 35:7; Psalms 57:7.

Zie, hoe juist hij den woedenden toorn uitdrukt, dat hij niet slechts zegt: "hij heeft enen kuil gedolven," maar er bijvoegt: "en die uitgegraven." Zo leggen zij er zich op toe, om dien kuil te graven en het gat te maken; alles beproeven zij, alles zoeken zij om den onschuldige te verderven en maken het zo zij kunnen; zo deden de Joden: hoewel zij zich haastten Christus te doden en al hun streven daarheen gericht was toch waren zij niet tevreden, dat Hij een gewonen dood stierf, maar brachten zij te weeg, dat Hij door den allerschandelijksten dood omkwam..

Vers 16

16. a) Hij heeft enen kuil gedolven, en dien uitgegraven1), dien zeer diep gemaakt, maar hij is gevallen in de groeve, die hij gemaakt heeft.

a) Joh 4:8. Psalms 9:16; Psalms 10:2; Psalms 35:7; Psalms 57:7.

Zie, hoe juist hij den woedenden toorn uitdrukt, dat hij niet slechts zegt: "hij heeft enen kuil gedolven," maar er bijvoegt: "en die uitgegraven." Zo leggen zij er zich op toe, om dien kuil te graven en het gat te maken; alles beproeven zij, alles zoeken zij om den onschuldige te verderven en maken het zo zij kunnen; zo deden de Joden: hoewel zij zich haastten Christus te doden en al hun streven daarheen gericht was toch waren zij niet tevreden, dat Hij een gewonen dood stierf, maar brachten zij te weeg, dat Hij door den allerschandelijksten dood omkwam..

Vers 17

17. Zijne moeite, die hij gedaan heeft om anderen te doen omkomen, zal op zijn eigen hoofd wederkeren, gelijk een steen, op het hoofd nedervalt van dien, die hem in de hoogte geworpen heeft, en zijn geweld, dat hij tegen zijnen naaste bedreven heeft, zal op zijnen schedel nederdalen, zodat het hem verplettert 1).

1) In ontelbare gevallen vlechten zich de goddelozen hun eigene gesels en komen zij door hun eigenen misdaden om, gelijk Luther zegt: "Van waar zou ook God zo vele strikken krijgen, om alle dieven te hangen, wanneer zij het zich zelven niet deden, en gelijk de profeet (Isaiah 1:31) zegt: "De sterke zal wezen tot grof vlas en zijn werkmeester tot ene vonk, en zij zullen beiden te zamen branden en er zal geen uitblusser wezen.".

Vers 17

17. Zijne moeite, die hij gedaan heeft om anderen te doen omkomen, zal op zijn eigen hoofd wederkeren, gelijk een steen, op het hoofd nedervalt van dien, die hem in de hoogte geworpen heeft, en zijn geweld, dat hij tegen zijnen naaste bedreven heeft, zal op zijnen schedel nederdalen, zodat het hem verplettert 1).

1) In ontelbare gevallen vlechten zich de goddelozen hun eigene gesels en komen zij door hun eigenen misdaden om, gelijk Luther zegt: "Van waar zou ook God zo vele strikken krijgen, om alle dieven te hangen, wanneer zij het zich zelven niet deden, en gelijk de profeet (Isaiah 1:31) zegt: "De sterke zal wezen tot grof vlas en zijn werkmeester tot ene vonk, en zij zullen beiden te zamen branden en er zal geen uitblusser wezen.".

Vers 18

18. Ik zal reeds nu, hoewel zulk ene openbaring van God als den Almachtigen en genadigen Rechter nog in de toekomst is, den HEERE loven naar Zijne gerechtigheid, waarmee Hij de aarde bestuurt, en ik zal den naam des HEEREN, des Allerhoogsten psalmzingen; ik zal de grote deugden Gods met snarenspel verheffen.

Dewijl tot dat doel God de zijnen bevrijdt, opdat zij Hem hun beste offeranden des lofs zouden toebrengen, verzekert David hier, dat Hij voor de ontvangene bevrijding dezen dank zal toebrengen, en tegelijk bevestigt hij, dat het volstrekt niet twijfelachtig is of duister, dat het een werk Gods is, dat hij van den dood is verlost. Hij zou toch niet in waarheid en van harte aan God den lof van zijn redding toeschrijven, indien hij niet werkelijk er van overtuigd was geweest, dat hij op aarde op bovenmenselijke wijze was bewaard. Waarom hij niet slechte verzekert, dat hij aan zijn Bevrijder dankbaarheid verschuldigd is, maar in hoofdzaak verzekert hij, wat hij in den gehelen Psalm heeft uitgesproken, dat hij het leven aan Gods genade is verschuldigd, dewijl Hij niet had toegelaten, dat hij door Saul was vernietigd. De rechtvaardigheid Gods wordt op deze plaats voor Zijn trouw genomen, welke Hij toont aan Zijne dienstknechten in het beschermen van hun leven. God houdt niet Zijne rechtvaardigheid innerlijk verborgen, maar doet die te voorschijn komen tot ons nut, wanneer Hij ons tegen alle onrechtvaardig geweld verdedigt en van onderdrukking bevrijdt. Ja, ofschoon wij door de goddelozen worden bestreden, toch bewaart Hij ons ongeschonden..

Hier ziet men, dat hij in het begin waarheid gesproken heeft, toen hij zei: "Heere, mijn God! op U betrouw ik," want terwijl wij aan anderen ontelbare malen den dank schuldig blijven, nadat wij ontvangen hebben, brengt David den dank, nog voordat hij ontvangen heeft, en zingt hij des Allerhoogsten lof, terwijl zijn tegenwoordige toestand nog eigenlijk die der klaagliederen is..

Gezegende Heiland! in vervolging, in lijden, in lastering hebt Gij altijd nog den voorrang. O! welk ene genade, op den weg der beproeving U te zien, die Uwe Kerk en Uw volk voorgaat en den weg door uw eigen vlekkeloos voorbeeld tekent. Door welk ene zachtmoedigheid was Uw weg gekenmerkt. Laat onder alle vervolgingen, welke in onze kleinere beproevingen onzen weg kenmerken, een oog op Jezus ons bemoedigen en onze harten vertroosten..

Vers 18

18. Ik zal reeds nu, hoewel zulk ene openbaring van God als den Almachtigen en genadigen Rechter nog in de toekomst is, den HEERE loven naar Zijne gerechtigheid, waarmee Hij de aarde bestuurt, en ik zal den naam des HEEREN, des Allerhoogsten psalmzingen; ik zal de grote deugden Gods met snarenspel verheffen.

Dewijl tot dat doel God de zijnen bevrijdt, opdat zij Hem hun beste offeranden des lofs zouden toebrengen, verzekert David hier, dat Hij voor de ontvangene bevrijding dezen dank zal toebrengen, en tegelijk bevestigt hij, dat het volstrekt niet twijfelachtig is of duister, dat het een werk Gods is, dat hij van den dood is verlost. Hij zou toch niet in waarheid en van harte aan God den lof van zijn redding toeschrijven, indien hij niet werkelijk er van overtuigd was geweest, dat hij op aarde op bovenmenselijke wijze was bewaard. Waarom hij niet slechte verzekert, dat hij aan zijn Bevrijder dankbaarheid verschuldigd is, maar in hoofdzaak verzekert hij, wat hij in den gehelen Psalm heeft uitgesproken, dat hij het leven aan Gods genade is verschuldigd, dewijl Hij niet had toegelaten, dat hij door Saul was vernietigd. De rechtvaardigheid Gods wordt op deze plaats voor Zijn trouw genomen, welke Hij toont aan Zijne dienstknechten in het beschermen van hun leven. God houdt niet Zijne rechtvaardigheid innerlijk verborgen, maar doet die te voorschijn komen tot ons nut, wanneer Hij ons tegen alle onrechtvaardig geweld verdedigt en van onderdrukking bevrijdt. Ja, ofschoon wij door de goddelozen worden bestreden, toch bewaart Hij ons ongeschonden..

Hier ziet men, dat hij in het begin waarheid gesproken heeft, toen hij zei: "Heere, mijn God! op U betrouw ik," want terwijl wij aan anderen ontelbare malen den dank schuldig blijven, nadat wij ontvangen hebben, brengt David den dank, nog voordat hij ontvangen heeft, en zingt hij des Allerhoogsten lof, terwijl zijn tegenwoordige toestand nog eigenlijk die der klaagliederen is..

Gezegende Heiland! in vervolging, in lijden, in lastering hebt Gij altijd nog den voorrang. O! welk ene genade, op den weg der beproeving U te zien, die Uwe Kerk en Uw volk voorgaat en den weg door uw eigen vlekkeloos voorbeeld tekent. Door welk ene zachtmoedigheid was Uw weg gekenmerkt. Laat onder alle vervolgingen, welke in onze kleinere beproevingen onzen weg kenmerken, een oog op Jezus ons bemoedigen en onze harten vertroosten..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 7". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-7.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile