Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 59". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-59.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 59". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 59PSALM 59.
GEBED TEGEN DE VERVOLGERS.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 59PSALM 59.
GEBED TEGEN DE VERVOLGERS.
Vers 1
1. Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), Al-tascheth, op dezelfde wijze als Psalms 57:1, 58 en het lied: Verdelg niet, door hem gedicht met het oog op dien tijd, toen Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te doden (1 Samuel 19:11),De gebeurtenis, waarop dit opschrift betrekking heeft, vormde het begin van David's langdurige vlucht voor Saul, op welke bij ontelbare gevaren door te staan en naamloos lijden te verdragen had; het is dus zeer verklaarbaar, dat hij het aandenken daaraan door enen bijzonderen Psalm vereeuwigd heeft, den eersten in de rij van die uit den tijd van Sauls vervolgen (uitgezonderd Psalms 5:1, die van nog vroegeren tijd is).
Vers 1
1. Een gouden kleinood van David, voor den opperzangmeester (Psalms 4:1), Al-tascheth, op dezelfde wijze als Psalms 57:1, 58 en het lied: Verdelg niet, door hem gedicht met het oog op dien tijd, toen Saul gezonden had, die zijn huis bewaren zouden, om hem te doden (1 Samuel 19:11),De gebeurtenis, waarop dit opschrift betrekking heeft, vormde het begin van David's langdurige vlucht voor Saul, op welke bij ontelbare gevaren door te staan en naamloos lijden te verdragen had; het is dus zeer verklaarbaar, dat hij het aandenken daaraan door enen bijzonderen Psalm vereeuwigd heeft, den eersten in de rij van die uit den tijd van Sauls vervolgen (uitgezonderd Psalms 5:1, die van nog vroegeren tijd is).
Vers 2
2. I. Psalms 59:2-Psalms 59:10. In groot levensgevaar, door loerende vijanden rondom omgeven, bidt David God om redding en bijstand, daar hij zich toch bewust is, dat hij niet schuldig is aan hetgeen waar omtrent men hem belastert. Terwijl hij vervolgens de woeste boosheid der tegenstanders nader uiteenzet, herinnert hij den Heere, dat Hij als de Almachtige en als Israël's Verbonds-God, zulke boosheid niet ongestraft onder Zijn volk mag laten woeden, en reeds voorziet hij het komen van het gericht over deze goddelozen.2. Red mij van mijne vijanden, o mijn God! stel mij in een hoog vertrek, 1) dat onbereikbaar is voor degenen, die tegen mij opstaan om mij te doden.
1) David is van alle zijden besloten, maar de weg naar en van omhoog is nog voor hem open. Hij kan nog opzien naar zijn God in den hemel, en die God kan hem nog optrekken en hem op een hoogte stellen boven het bereik zijner vijanden. Daarom bidt hij: "Stel mij in een hoog vertrek." Psalms 59:10 noemt hij God zelf zijn hoog vertrek, op andere plaatsen spreekt hij van een hoge rots en van een burcht. Hij bidt in de taal van een krijgsman, maar van een gelovigen krijgsman, daar hij den Heere der heirscharen tot zijn Oversten Leidsman heeft..
Vers 2
2. I. Psalms 59:2-Psalms 59:10. In groot levensgevaar, door loerende vijanden rondom omgeven, bidt David God om redding en bijstand, daar hij zich toch bewust is, dat hij niet schuldig is aan hetgeen waar omtrent men hem belastert. Terwijl hij vervolgens de woeste boosheid der tegenstanders nader uiteenzet, herinnert hij den Heere, dat Hij als de Almachtige en als Israël's Verbonds-God, zulke boosheid niet ongestraft onder Zijn volk mag laten woeden, en reeds voorziet hij het komen van het gericht over deze goddelozen.2. Red mij van mijne vijanden, o mijn God! stel mij in een hoog vertrek, 1) dat onbereikbaar is voor degenen, die tegen mij opstaan om mij te doden.
1) David is van alle zijden besloten, maar de weg naar en van omhoog is nog voor hem open. Hij kan nog opzien naar zijn God in den hemel, en die God kan hem nog optrekken en hem op een hoogte stellen boven het bereik zijner vijanden. Daarom bidt hij: "Stel mij in een hoog vertrek." Psalms 59:10 noemt hij God zelf zijn hoog vertrek, op andere plaatsen spreekt hij van een hoge rots en van een burcht. Hij bidt in de taal van een krijgsman, maar van een gelovigen krijgsman, daar hij den Heere der heirscharen tot zijn Oversten Leidsman heeft..
Vers 3
3. Red mij van de werkers der ongerechtigheid, en verlos mij van de mannen des bloeds, van die bloeddorstige goddelozen, die overal op mij loeren.Vers 3
3. Red mij van de werkers der ongerechtigheid, en verlos mij van de mannen des bloeds, van die bloeddorstige goddelozen, die overal op mij loeren.Vers 4
4. Want zie, zij leggen mijner ziel lagen, op een gunstig ogenblik wachtende, om mij den doodstoot toe te kunnen brengen; sterken, overmoedigen rotten zich, verzamelen zich tegen mij, zonder mijne overtredingniet van wege misdaad van mijne zijde, en zonder mijne zonden, o HEERE! Gij weet het, ik deed hun geen leed, en nu ben ik tegenover hun macht zwak en weerloos, zodat ik zeker in hun hand zal vallen, wanneer Gij U niet over mij ontfermt.Vers 4
4. Want zie, zij leggen mijner ziel lagen, op een gunstig ogenblik wachtende, om mij den doodstoot toe te kunnen brengen; sterken, overmoedigen rotten zich, verzamelen zich tegen mij, zonder mijne overtredingniet van wege misdaad van mijne zijde, en zonder mijne zonden, o HEERE! Gij weet het, ik deed hun geen leed, en nu ben ik tegenover hun macht zwak en weerloos, zodat ik zeker in hun hand zal vallen, wanneer Gij U niet over mij ontfermt.Vers 5
5. Zij lopen, vallen op mij aan, en bereiden zich, maken zich gereed om mij te doen vallen zonder mijne misdaad, zonder enige de minste oorzaak van mijne zijde daartoe gegeven. Waak op, o Heere! van Uwen slaap want Gij schijnt mij aan mijne vijanden te hebben overgegeven (Psalms 7:7; Psalms 44:24), waak op mij tegemoet, mij ter hulpe, en zie toe in welk een groot gevaar ik verkeer.Vers 5
5. Zij lopen, vallen op mij aan, en bereiden zich, maken zich gereed om mij te doen vallen zonder mijne misdaad, zonder enige de minste oorzaak van mijne zijde daartoe gegeven. Waak op, o Heere! van Uwen slaap want Gij schijnt mij aan mijne vijanden te hebben overgegeven (Psalms 7:7; Psalms 44:24), waak op mij tegemoet, mij ter hulpe, en zie toe in welk een groot gevaar ik verkeer.Vers 6
6. Ja Gij, HEERE, God der heirscharen, God Israël's! ontwaak, om al deze Heidenen 1) te bezoeken, want tot deze moet ik die vijanden tellen, hoewel zij uiterlijk tot Uw volk behoren, omdat zij geheel in goddeloosheid weggezonken zijn; zijt niemand van hen genadig, dat Gij hen nog een tijd zoudt sparen; wat anders dan nieuwe goddeloosheid is er te verwachten van die onbekeerlijken, die trouwelooslijk ongerechtigheid bedrijven (Psalms 56:8). Sela (Psalms 3:3).1) De dichter rekent zich tot zulk een Israël, waarvan zijne vijanden uitgesloten zijn, het ware Israël, dat in werkelijkheid Gods volk is. In de Heidenen, tegen wie de dichter Gods tussenkomst inroept, zijn de heidens gezinden in Israël mede begrepen, ten minste men kan deze opvatting uit de uitbreiding der bede afleiden.. Wij weten, dat Saul niet alleen Israëlieten, maar ook mannen van niet Israëlitische afkomst onder zijne dienaren telde. Denk aan Doëg, den Edomiet. Of hij echter dezulken op het oog heeft, is niet zeker, maar in elk geval wel degenen, die, hoewel Israëliet van geboorte, op de manier der heidenen tegen hem optraden, om hem, den van God bestemden en van God gezalfden koning van de aarde te verdoen. En waar hij nu zelf zich zo machteloos gevoelt, daar roept hij de hulpe en de kracht in van den God der legerscharen, die alleen in staat is, om hem te bevrijden van het geweld dergenen, die op zijne ziele loeren.
Vers 6
6. Ja Gij, HEERE, God der heirscharen, God Israël's! ontwaak, om al deze Heidenen 1) te bezoeken, want tot deze moet ik die vijanden tellen, hoewel zij uiterlijk tot Uw volk behoren, omdat zij geheel in goddeloosheid weggezonken zijn; zijt niemand van hen genadig, dat Gij hen nog een tijd zoudt sparen; wat anders dan nieuwe goddeloosheid is er te verwachten van die onbekeerlijken, die trouwelooslijk ongerechtigheid bedrijven (Psalms 56:8). Sela (Psalms 3:3).1) De dichter rekent zich tot zulk een Israël, waarvan zijne vijanden uitgesloten zijn, het ware Israël, dat in werkelijkheid Gods volk is. In de Heidenen, tegen wie de dichter Gods tussenkomst inroept, zijn de heidens gezinden in Israël mede begrepen, ten minste men kan deze opvatting uit de uitbreiding der bede afleiden.. Wij weten, dat Saul niet alleen Israëlieten, maar ook mannen van niet Israëlitische afkomst onder zijne dienaren telde. Denk aan Doëg, den Edomiet. Of hij echter dezulken op het oog heeft, is niet zeker, maar in elk geval wel degenen, die, hoewel Israëliet van geboorte, op de manier der heidenen tegen hem optraden, om hem, den van God bestemden en van God gezalfden koning van de aarde te verdoen. En waar hij nu zelf zich zo machteloos gevoelt, daar roept hij de hulpe en de kracht in van den God der legerscharen, die alleen in staat is, om hem te bevrijden van het geweld dergenen, die op zijne ziele loeren.
Vers 7
7. Tegen den avond, avond aan avond keren zij weer, lopen zij heen en weer, om mijn huis te bezetten en mij in den morgenstond gevangen te nemen; anderen, die het vernomen hebben, verheugen zich in mijn val, zij tieren, knorren als een hond, vergaderende zich, (Psalms 22:17, Psalms 22:21), en zij gaan rondom de stad, zij lopen rond in de stad.In Oosterse steden zijn dikwijls grote menigten honden, die gene meesters hebbende, overal `s nachts de straten ronddwalen, verslindende wat zij kunnen vinden, om hunnen honger te stillen..
Vers 7
7. Tegen den avond, avond aan avond keren zij weer, lopen zij heen en weer, om mijn huis te bezetten en mij in den morgenstond gevangen te nemen; anderen, die het vernomen hebben, verheugen zich in mijn val, zij tieren, knorren als een hond, vergaderende zich, (Psalms 22:17, Psalms 22:21), en zij gaan rondom de stad, zij lopen rond in de stad.In Oosterse steden zijn dikwijls grote menigten honden, die gene meesters hebbende, overal `s nachts de straten ronddwalen, verslindende wat zij kunnen vinden, om hunnen honger te stillen..
Vers 8
8. Zie, zij storten overvloedig allerlei leugen en laster uit met hunnen mond; zwaarden lijn op hun lippen (Psalms 55:22; Psalms 57:5), en zij achten zich zelven daarbij zo veilig voor alle straf, dat zij zeggen (Psalms 10:11, Psalms 10:13; Psalms 94:7): want wie hoort het 1), wie zal het aan ons wreken?1) Hiermede zegt David, dat hij in het oog van den mens een verworpene is, iemand, die van God en mensen verlaten is. En daarom, zijne vijanden mogen als honden tegen hem huilen en tieren, hem als hun prooi beschouwen, van de mensen heeft hij geen heil en hulp te wachten. Wie hoort het, zo moet hij op menselijk standpunt klagen, maar ziet, ook nu doemt het geloof weer op, want, ja, n is er, die hoort, zijn God, zijn sterkte. En daarom zal hij op Hem nachten. In zwijgen en vertrouwen zal ook nu zijn sterkte zijn.
Vers 8
8. Zie, zij storten overvloedig allerlei leugen en laster uit met hunnen mond; zwaarden lijn op hun lippen (Psalms 55:22; Psalms 57:5), en zij achten zich zelven daarbij zo veilig voor alle straf, dat zij zeggen (Psalms 10:11, Psalms 10:13; Psalms 94:7): want wie hoort het 1), wie zal het aan ons wreken?1) Hiermede zegt David, dat hij in het oog van den mens een verworpene is, iemand, die van God en mensen verlaten is. En daarom, zijne vijanden mogen als honden tegen hem huilen en tieren, hem als hun prooi beschouwen, van de mensen heeft hij geen heil en hulp te wachten. Wie hoort het, zo moet hij op menselijk standpunt klagen, maar ziet, ook nu doemt het geloof weer op, want, ja, n is er, die hoort, zijn God, zijn sterkte. En daarom zal hij op Hem nachten. In zwijgen en vertrouwen zal ook nu zijn sterkte zijn.
Vers 9
9. Maar Gij, HEERE! zult hen belachen (Psalms 2:4; Psalms 37:13); Gij zult alle heidenen, deze Israël onwaardige moordbende, bespotten, daar Gij reeds een dag der wraak hebt bepaald.Vers 9
9. Maar Gij, HEERE! zult hen belachen (Psalms 2:4; Psalms 37:13); Gij zult alle heidenen, deze Israël onwaardige moordbende, bespotten, daar Gij reeds een dag der wraak hebt bepaald.Vers 10
10. Tegen zijne, tegen Sauls en der zijnen sterkte, tegenover welke ik mij zelven niet beschermen kan, zal ik op U wachten, die wel weten zult wat Gij doen moet; want God is mijn hoog Vertrek, en kan mij wel bewaren.11.
II. Psalms 59:11-Psalms 59:18. Heeft David zijn oog gevestigd op den Heere in den hemel, die zijn beschermer en zijne toevlucht is, zo weet hij, en hij troost zich nu daarmee, dat God duizend mijlen tegemoet komt, die Hem ene schrede met vertrouwen en hoop tegemoet gegaan is; terwijl zijn vertrouwen versterkt wordt, vlamt zijn toorn weer op over de tegenpartijen. Hij voorspelt hun een zeer zwaar gericht, terwijl hij voor zich zelven het oog heeft op enkel reden tot bestendigen lof van God. 11. De God mijner goedertierenheid, die mij goedertieren is, zal mij voorkomen met Zijne hulp, mij verrassen met uitredding, hoewel soms Zijne hulp toeft te komen; God zal mij op mijne verspieders doen zien, daar Hij hen vernietigt, maar mij redt.
Vers 10
10. Tegen zijne, tegen Sauls en der zijnen sterkte, tegenover welke ik mij zelven niet beschermen kan, zal ik op U wachten, die wel weten zult wat Gij doen moet; want God is mijn hoog Vertrek, en kan mij wel bewaren.11.
II. Psalms 59:11-Psalms 59:18. Heeft David zijn oog gevestigd op den Heere in den hemel, die zijn beschermer en zijne toevlucht is, zo weet hij, en hij troost zich nu daarmee, dat God duizend mijlen tegemoet komt, die Hem ene schrede met vertrouwen en hoop tegemoet gegaan is; terwijl zijn vertrouwen versterkt wordt, vlamt zijn toorn weer op over de tegenpartijen. Hij voorspelt hun een zeer zwaar gericht, terwijl hij voor zich zelven het oog heeft op enkel reden tot bestendigen lof van God. 11. De God mijner goedertierenheid, die mij goedertieren is, zal mij voorkomen met Zijne hulp, mij verrassen met uitredding, hoewel soms Zijne hulp toeft te komen; God zal mij op mijne verspieders doen zien, daar Hij hen vernietigt, maar mij redt.
Vers 12
12. Dood hen niet op eens en plotseling, maar laat hen een tijdlang blijven als voorbeelden van straf, opdat mijn volk het niet vergete; doe hen omzweven 1), omzwerven door Uwe macht, en werp hen neer, Heere, ons Schild! wanneer zij eerst lang genoeg als een bewijs Uwer gerechtigheid rondgedwaald hebben.1) David noemt God, den God zijner goedertierenheid. Alsof die God enkel goedheid is voor hem. En nu, van dien God vraagt hij, dat deze zijne vijanden niet door een plotselingen dood wegrape, maar hen ellendig om doe zwerven. Waarom? om zijn persoonlijke wraak aan hen te koelen! In genen dele! Maar opdat het volk, ook het navolgend geslacht het zou weten, dat ja, de Heere partij voor hem koos, maar bovenal, opdat de ere Gods zou worden gehandhaafd, zoals zo duidelijk uit Psalms 59:14b blijkt. God had David gezalfd tot koning. Het was naar Gods bestel, dat hij eenmaal over Abraham's nakroost, over het geslacht van Jakob zou heersen. Deze bloedgierige vijanden zochten dit bestel te vernietigen. En daarom, opdat God zou blijken de Heerser te zijn over zijn volk, moeten deze vijanden daarom levende getuigen daarvan zijn in hun berooiden en ellendigen toestand.
Vers 12
12. Dood hen niet op eens en plotseling, maar laat hen een tijdlang blijven als voorbeelden van straf, opdat mijn volk het niet vergete; doe hen omzweven 1), omzwerven door Uwe macht, en werp hen neer, Heere, ons Schild! wanneer zij eerst lang genoeg als een bewijs Uwer gerechtigheid rondgedwaald hebben.1) David noemt God, den God zijner goedertierenheid. Alsof die God enkel goedheid is voor hem. En nu, van dien God vraagt hij, dat deze zijne vijanden niet door een plotselingen dood wegrape, maar hen ellendig om doe zwerven. Waarom? om zijn persoonlijke wraak aan hen te koelen! In genen dele! Maar opdat het volk, ook het navolgend geslacht het zou weten, dat ja, de Heere partij voor hem koos, maar bovenal, opdat de ere Gods zou worden gehandhaafd, zoals zo duidelijk uit Psalms 59:14b blijkt. God had David gezalfd tot koning. Het was naar Gods bestel, dat hij eenmaal over Abraham's nakroost, over het geslacht van Jakob zou heersen. Deze bloedgierige vijanden zochten dit bestel te vernietigen. En daarom, opdat God zou blijken de Heerser te zijn over zijn volk, moeten deze vijanden daarom levende getuigen daarvan zijn in hun berooiden en ellendigen toestand.
Vers 13
13. Zij hebben die straf verdiend om de zonde huns monds, om het woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en dit om den vloek en om de leugen, die zij vertellen.Vers 13
13. Zij hebben die straf verdiend om de zonde huns monds, om het woord hunner lippen; en laat hen gevangen worden in hun hoogmoed; en dit om den vloek en om de leugen, die zij vertellen.Vers 14
14. Verteer hen, omdat zij zo in den grond verdorven en onverbeterlijk zijn, in grimmigheid, verteer hen, dat zij er niet zijn, en laat hen weten, betoon hun door Uwe daden, dat God Heerser is in Jakob, en niet een mens, de God der gerechtigheid, en niet een goddeloze; ja, laat dit bekend worden, tot aan de einden der aarde. Sela (Psalms 3:3).Vers 14
14. Verteer hen, omdat zij zo in den grond verdorven en onverbeterlijk zijn, in grimmigheid, verteer hen, dat zij er niet zijn, en laat hen weten, betoon hun door Uwe daden, dat God Heerser is in Jakob, en niet een mens, de God der gerechtigheid, en niet een goddeloze; ja, laat dit bekend worden, tot aan de einden der aarde. Sela (Psalms 3:3).Vers 15
15. Laat hen dan, gelijk zij het deden tegen mij, nu ook tot straf hunner misdaden tegen den avond wederkeren, rondlopen, laat hen tieren als een hond, en rondom de stad gaan; maak hen gelijk aan zulk een troep rondzwervende en hongerige honden.Vers 15
15. Laat hen dan, gelijk zij het deden tegen mij, nu ook tot straf hunner misdaden tegen den avond wederkeren, rondlopen, laat hen tieren als een hond, en rondom de stad gaan; maak hen gelijk aan zulk een troep rondzwervende en hongerige honden.Vers 16
16. Laat hen zelfs omzweven, omzwerven om spijs, en laat hen vernachten, al zijn zij niet verzadigd (liever: laat hen vernachten zonder verzadigd te zijn).Vers 16
16. Laat hen zelfs omzweven, omzwerven om spijs, en laat hen vernachten, al zijn zij niet verzadigd (liever: laat hen vernachten zonder verzadigd te zijn).Vers 17
17. Maar ik zal Uwe sterkte zingen, en des morgens Uwe goedertierenheid vrolijk roemen, omdat Gij mij een hoog Vertrek zijt geweest en ene Toevlucht, ten dage als mij bang was.1) De morgen was de tijd van David's ontkomen geweest, elke morgen zou hij voortaan aan de gedachtenis daarvan toewijden..
David's ziele is geheel ingenomen en vervuld met Gods goedertierenheid, en kan geen woorden vinden, om Zijn lof te vermelden. Hij vreest geen gevaar meer, en ziet geen vijanden, het geloof heeft alleen een oog voor `s Heren goedertierenheid, die zijn hoog vertrek, sterkte en toevlucht geweest is..
Vers 17
17. Maar ik zal Uwe sterkte zingen, en des morgens Uwe goedertierenheid vrolijk roemen, omdat Gij mij een hoog Vertrek zijt geweest en ene Toevlucht, ten dage als mij bang was.1) De morgen was de tijd van David's ontkomen geweest, elke morgen zou hij voortaan aan de gedachtenis daarvan toewijden..
David's ziele is geheel ingenomen en vervuld met Gods goedertierenheid, en kan geen woorden vinden, om Zijn lof te vermelden. Hij vreest geen gevaar meer, en ziet geen vijanden, het geloof heeft alleen een oog voor `s Heren goedertierenheid, die zijn hoog vertrek, sterkte en toevlucht geweest is..
Vers 18
18. Van U, o mijne Sterkte! zal ik psalmzingen: want God is mijn hoog Vertrek, de God mijner goedertierenheid.Deze gehele krachtige rede ontvouwt dat gerechtelijk besturen Gods over Zijne vijanden, dat David's lust was. In sterk geloofsvertrouwen wisselt hij de bede af met profetie. Men staat verwonderd, hoe een mensenkind zo iets kan uitspreken met de volkomen zekerheid van een vonnis Gods, alsof hij uit de hemelse rechtbank Gods kwam. Nu, de Heere verwaardigt Zijne knechten onder het rijke licht van Zijnen Geest met zulke profetische blikken en geeft hun, gelijk M. Boos zegt, iets van die macht, waarmee alle heiligen de wereld zullen richten. Men ziet duidelijk, dat hier zeer diepe en ver uitgestrekte blikken des Geestes zijn; wij hebben hier niets minder dan ene profetie van dat grootste voorbeeld van Gods toorn in de geschiedenis der wereld, van de verwerping van Zijn volk Israël. De op den voorgrond staande openbaring van het gericht over David's vijanden geeft daartoe op dezelfde wijze de aanleiding als David's geschiedenis die van David's Zoon in een voorbeeld afschaduwt..
De Christelijke verklaring heeft van oude tijden af er opmerkzaam op gemaakt, dat de inhoud van Psalms 59:12, even als die van Psalms 59:7, Psalms 59:15, bij de Joden tot vervulling is gekomen: "Zij zijn in alle landen verstrooid en moeten allen Christenen voor de ogen staan en gaan, tot een levend getuigenis, dat zij den waren Messias, den Heiland der wereld gekruisigd hebben; daarom, wanneer gij enen Jood ziet, denkt aan deze spreuk".
Bij David heeft de verdrukking een vreedzame vrucht der gerechtigheid uitgewerkt. Zijn geloof is beproefd, maar niet bezweken. Zijn klagen lost zich op in een blijden roem over de goedertierenheid des Heren.
Vers 18
18. Van U, o mijne Sterkte! zal ik psalmzingen: want God is mijn hoog Vertrek, de God mijner goedertierenheid.Deze gehele krachtige rede ontvouwt dat gerechtelijk besturen Gods over Zijne vijanden, dat David's lust was. In sterk geloofsvertrouwen wisselt hij de bede af met profetie. Men staat verwonderd, hoe een mensenkind zo iets kan uitspreken met de volkomen zekerheid van een vonnis Gods, alsof hij uit de hemelse rechtbank Gods kwam. Nu, de Heere verwaardigt Zijne knechten onder het rijke licht van Zijnen Geest met zulke profetische blikken en geeft hun, gelijk M. Boos zegt, iets van die macht, waarmee alle heiligen de wereld zullen richten. Men ziet duidelijk, dat hier zeer diepe en ver uitgestrekte blikken des Geestes zijn; wij hebben hier niets minder dan ene profetie van dat grootste voorbeeld van Gods toorn in de geschiedenis der wereld, van de verwerping van Zijn volk Israël. De op den voorgrond staande openbaring van het gericht over David's vijanden geeft daartoe op dezelfde wijze de aanleiding als David's geschiedenis die van David's Zoon in een voorbeeld afschaduwt..
De Christelijke verklaring heeft van oude tijden af er opmerkzaam op gemaakt, dat de inhoud van Psalms 59:12, even als die van Psalms 59:7, Psalms 59:15, bij de Joden tot vervulling is gekomen: "Zij zijn in alle landen verstrooid en moeten allen Christenen voor de ogen staan en gaan, tot een levend getuigenis, dat zij den waren Messias, den Heiland der wereld gekruisigd hebben; daarom, wanneer gij enen Jood ziet, denkt aan deze spreuk".
Bij David heeft de verdrukking een vreedzame vrucht der gerechtigheid uitgewerkt. Zijn geloof is beproefd, maar niet bezweken. Zijn klagen lost zich op in een blijden roem over de goedertierenheid des Heren.