Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 35

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 35

PSALM 35.

GEBED OM REDDING VAN DE WREEDHEID DER VIJANDEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 35

PSALM 35.

GEBED OM REDDING VAN DE WREEDHEID DER VIJANDEN.

Vers 1

1. Een Psalm van David.

Om de bij 2 Samuel 15:16 opgegevene redenen beschouwen wij dezen Psalm uit den tijd van Absaloms opstand. De meeste uitleggers plaatsen hem in den tijd van de vervolging door Saul, waarvoor hoofdzakelijk de omstandigheid spreekt, dat de gehele Psalm een lyrische uitvoering schijnt te zijn van hetgeen David in 1 Samuel 24:16 tegen Saul zegt. Intussen heerst aan de andere zijde door den gehelen Psalm ene zo diepe moedeloosheid tegenover de vijanden en vervolgers, en ene zo sterke opgewektheid van gevoel, dat het gebed om de Goddelijke gerichten bij David slechts laat verklaren en rechtvaardigen, wanneer hij in zijne lasteraars en vervolgers niet slechts de tegenpartijen ziet van het hem gegeven Israëlitisch, maar ook van het met hem gegrondveste Messiaanse koningschap. In opstand tegen het eerste personifieerde zich steeds nog de zonde, die niet tot den dood is, en hij kon nog voor hen bidden; in verzet tegen het tweede daarentegen openbaarde zich de zonde tot den dood, bij welke het Anathema op zijne plaats is. (1 John 5:16). De verwensingen van David zijn, gelijk Delitzsch zegt, ontdaan van hare subjectiviteit, voorspellingen van het einde der verharde vijanden van Jezus Christus en van Zijne gemeente! In dezen zin bidt de Christen die Psalmen mede. Onze psalm is benevens den vorigen, de enige uit het Psalmboek, waarin "de Engel des Heren" in den bij Psalms 34:8 genoemden zin voorkomt (zie Psalms 35:5, Psalms 35:6); de verbintenis van beide Psalmen door op elkaar volging, is dus ene geheel correcte, deze stemt op inwendige verwantschap.

I. Psalms 35:1-Psalms 35:10. Door onrechtvaardigen haat vervolgd, door arglistige belagingen omgeven, en door valse beschuldigingen gekrenkt, roept David den Heere aan, dat die nederzie en Zijne zaak volvoere tegen zijne vijanden, en, door hen in de welverdiende gerichten van Zijnen toorn over te geven, hem vreugde en blijdschap geve, en den triomf na de zware nederlaag. Zijn gebed in dit eerste deel van het lied wordt tot zware verwensingen ten opzichte der tegenpartijen.

Twist HEERE!, als mijn zaakwaarnemer, met mijne twisters, strijd met mijne bestrijders (Isaiah 49:25).

De somma is, dat hij, met leugen overhoopt, door geweld onderdrukt, en gene hulp in de wereld vindende, zijn goeden naam in Gods hand aanbeveelt..

Duidelijk zit David hier in groten angst en kommer. De Psalm begint met een noodkreet uit de diepte der ziele. Overal ziet hij koperen muren, waar hij niet doorheen kan. Sympathie mist hij, door geweld wordt hij onderdrukt. En o, kon hij op dit ogenblik zich maar verzekerd houden van Gods gunst en hulp. Maar het is zo duidelijk mogelijk. Bij de bestrijdingen daarbuiten voegt zich het ongeloof daarbinnen. Het is uit op dit ogenblik met den geloofsroem, dat hij met zijn God springt over een muur. Maar ziet, door Gods genade worden de barensweeën weer gevoeld van een verlevendigd geloof, en het schreien der verbrijzelde ziele laat zich horen in deze woorden: Twist Heere! maar bovenal in die van Psalms 35:3: Zeg tot mijne ziele: Ik ben Uw heil. Ja, David heeft er zo grote behoefte aan, dat God zelf hem als op nieuw komt verzekeren, dat Hij zijn heil is. Want indien hij dit weer gevoelen mag, al staat hij dan ook alleen, al mist hij dan veler sympathie, hij heeft dan toch genoeg. Want God hebbende, bezit hij Alles.

Vers 1

1. Een Psalm van David.

Om de bij 2 Samuel 15:16 opgegevene redenen beschouwen wij dezen Psalm uit den tijd van Absaloms opstand. De meeste uitleggers plaatsen hem in den tijd van de vervolging door Saul, waarvoor hoofdzakelijk de omstandigheid spreekt, dat de gehele Psalm een lyrische uitvoering schijnt te zijn van hetgeen David in 1 Samuel 24:16 tegen Saul zegt. Intussen heerst aan de andere zijde door den gehelen Psalm ene zo diepe moedeloosheid tegenover de vijanden en vervolgers, en ene zo sterke opgewektheid van gevoel, dat het gebed om de Goddelijke gerichten bij David slechts laat verklaren en rechtvaardigen, wanneer hij in zijne lasteraars en vervolgers niet slechts de tegenpartijen ziet van het hem gegeven Israëlitisch, maar ook van het met hem gegrondveste Messiaanse koningschap. In opstand tegen het eerste personifieerde zich steeds nog de zonde, die niet tot den dood is, en hij kon nog voor hen bidden; in verzet tegen het tweede daarentegen openbaarde zich de zonde tot den dood, bij welke het Anathema op zijne plaats is. (1 John 5:16). De verwensingen van David zijn, gelijk Delitzsch zegt, ontdaan van hare subjectiviteit, voorspellingen van het einde der verharde vijanden van Jezus Christus en van Zijne gemeente! In dezen zin bidt de Christen die Psalmen mede. Onze psalm is benevens den vorigen, de enige uit het Psalmboek, waarin "de Engel des Heren" in den bij Psalms 34:8 genoemden zin voorkomt (zie Psalms 35:5, Psalms 35:6); de verbintenis van beide Psalmen door op elkaar volging, is dus ene geheel correcte, deze stemt op inwendige verwantschap.

I. Psalms 35:1-Psalms 35:10. Door onrechtvaardigen haat vervolgd, door arglistige belagingen omgeven, en door valse beschuldigingen gekrenkt, roept David den Heere aan, dat die nederzie en Zijne zaak volvoere tegen zijne vijanden, en, door hen in de welverdiende gerichten van Zijnen toorn over te geven, hem vreugde en blijdschap geve, en den triomf na de zware nederlaag. Zijn gebed in dit eerste deel van het lied wordt tot zware verwensingen ten opzichte der tegenpartijen.

Twist HEERE!, als mijn zaakwaarnemer, met mijne twisters, strijd met mijne bestrijders (Isaiah 49:25).

De somma is, dat hij, met leugen overhoopt, door geweld onderdrukt, en gene hulp in de wereld vindende, zijn goeden naam in Gods hand aanbeveelt..

Duidelijk zit David hier in groten angst en kommer. De Psalm begint met een noodkreet uit de diepte der ziele. Overal ziet hij koperen muren, waar hij niet doorheen kan. Sympathie mist hij, door geweld wordt hij onderdrukt. En o, kon hij op dit ogenblik zich maar verzekerd houden van Gods gunst en hulp. Maar het is zo duidelijk mogelijk. Bij de bestrijdingen daarbuiten voegt zich het ongeloof daarbinnen. Het is uit op dit ogenblik met den geloofsroem, dat hij met zijn God springt over een muur. Maar ziet, door Gods genade worden de barensweeën weer gevoeld van een verlevendigd geloof, en het schreien der verbrijzelde ziele laat zich horen in deze woorden: Twist Heere! maar bovenal in die van Psalms 35:3: Zeg tot mijne ziele: Ik ben Uw heil. Ja, David heeft er zo grote behoefte aan, dat God zelf hem als op nieuw komt verzekeren, dat Hij zijn heil is. Want indien hij dit weer gevoelen mag, al staat hij dan ook alleen, al mist hij dan veler sympathie, hij heeft dan toch genoeg. Want God hebbende, bezit hij Alles.

Vers 2

2. Grijp, als mijn krijgsheld, het schild en de rondas1) (Deut 20:9. 1 Kings 10:16), en sta op tot mijne hulp 2).

1) Onder schild hebben wij te verstaan, het kleine armschild, dat gebruikt werd, om elke aanval af te weren. Onder rondas, het schild der zwaar gewapenden, hetwelk het gehele lichaam bedekte en beschutte. Met de spies (Psalms 35:3) ging men tegen den vijand in. David bidt hier, dat de Heere niet alleen hem beschutte, maar ook zijne vijanden voor hem overwinne, ja hun den pas afsnijdde, om hem te overwinnen. Hij smeekt dus, dat de Heere voor hem zij, al wat hem uit de hem omringende gevaren kan bevrijden.

2) Daar de gevaren ons zichtbaar en duidelijk omgeven, zo is Gods verborgene en onzichtbare kracht op zich zelve niet geschikt, om ons van alle vrees en angst te bevrijden, zij moet als het ware vlees en bloed aannemen. Haar gewaad ontleent zij gewoonlijk aan het dan dreigend gevaar. Tegenover de kunsten van leugen en laster wordt God als zaakwaarnemer of patroon gesteld, die de zaken der Zijnen bestuurt; dreigt het gevaar door ruw geweld, zo verschijnt Hij als krijgsman, naar het voorbeeld van Deuteronomy 32:41 v., die tot bescherming der Zijnen naar de wapenen grijpt..

Vers 2

2. Grijp, als mijn krijgsheld, het schild en de rondas1) (Deut 20:9. 1 Kings 10:16), en sta op tot mijne hulp 2).

1) Onder schild hebben wij te verstaan, het kleine armschild, dat gebruikt werd, om elke aanval af te weren. Onder rondas, het schild der zwaar gewapenden, hetwelk het gehele lichaam bedekte en beschutte. Met de spies (Psalms 35:3) ging men tegen den vijand in. David bidt hier, dat de Heere niet alleen hem beschutte, maar ook zijne vijanden voor hem overwinne, ja hun den pas afsnijdde, om hem te overwinnen. Hij smeekt dus, dat de Heere voor hem zij, al wat hem uit de hem omringende gevaren kan bevrijden.

2) Daar de gevaren ons zichtbaar en duidelijk omgeven, zo is Gods verborgene en onzichtbare kracht op zich zelve niet geschikt, om ons van alle vrees en angst te bevrijden, zij moet als het ware vlees en bloed aannemen. Haar gewaad ontleent zij gewoonlijk aan het dan dreigend gevaar. Tegenover de kunsten van leugen en laster wordt God als zaakwaarnemer of patroon gesteld, die de zaken der Zijnen bestuurt; dreigt het gevaar door ruw geweld, zo verschijnt Hij als krijgsman, naar het voorbeeld van Deuteronomy 32:41 v., die tot bescherming der Zijnen naar de wapenen grijpt..

Vers 3

3. En breng de spies voort, en sluit den weg toe, mijnen vervolgers tegemoet; versper hun den toegang tot mij; zeg tot mijne ziele 1): Ik ben uw heil.

1) Sommigen verklaren: Openbaar het mij door kennelijke inblazing. Doch anderen: Maak, dat ik door de daad zelf gevoel, dat mijn heil in Uwe hand is. Ik voor mij twijfel niet, dat David den wens uitspreekt, dat hij diep in zijn gemoed overtuigd en verzekerd zij, wat bij den tegenwoordigen stand van zaken hij niet kon vaststellen, dat God de Auteur van zijn heil was..

De dichter wenst naar ene geheime inwendige toespraak uit Gods mond, zoals de Heere het ook in de uren van nood aan zulke toespraken niet laat ontbreken..

Deze stellige verzekering was het, die David thans nodig had, die hem tot geruststelling voor zijn hart in den nood en voor geheel zijn leven strekken kon, en deze zelfde getuigenis der genade begeert en behoeft elke ziele, die naar den Heere zoekt en vraagt, elk hart, dat bij vernieuwing in donkerheid en bezwaar is ingewikkeld, en ieder stervende, wiens lot voor eeuwig staat beslist te worden. Gelukkig, dat zulk ene begeerte bijbels is en dus gene dweperij, ja ook, dat, er een Apostel onzes Heren van spreekt (Romans 8:16), zeggende, dat Gods Geest met onzen geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn. Niet genoeg is het voor ons, dat wij ons vleien met de goedheid Gods noch ook met de verklaringen des Evangelies, ja zelfs niet met beloften, die op ene levendige en krachtige wijze ons herinnerd worden, de Heere moet Zijne genade alzo op ons toepassen, dat het geloof verhelderd, vervrijmoedigd en krachtig wordt, om er in te staan, dat Jehova ons deel, de God van ons hart en van ons leven is..

De Heere geeft soms Zions vijanden een ander werk te doen en zo geeft Hij rust aan Zijne kerk. Welk ene heerlijke gedachte is dit: Jehova sluit den weg voor de vervolgers, hen houdende voor het einde van de spies en alzo aan de nagejaagde heiligen tijd gevende om hun vervolging te ontkomen. Behalve door het terughouden der vijanden kan de Heere het hart van Zijnen dienaar gerust maken door ene bijzondere verzekering van Zijn eigen mond, dat hij veilig is en zijn zal onder de vleugelen des Almachtigen. Ene inwendige verzekering van veiligheid in God is van alle dingen het kostelijkste in de hitte der vervolging. Een woord van den Heere neemt alle vrees weg..

Vers 3

3. En breng de spies voort, en sluit den weg toe, mijnen vervolgers tegemoet; versper hun den toegang tot mij; zeg tot mijne ziele 1): Ik ben uw heil.

1) Sommigen verklaren: Openbaar het mij door kennelijke inblazing. Doch anderen: Maak, dat ik door de daad zelf gevoel, dat mijn heil in Uwe hand is. Ik voor mij twijfel niet, dat David den wens uitspreekt, dat hij diep in zijn gemoed overtuigd en verzekerd zij, wat bij den tegenwoordigen stand van zaken hij niet kon vaststellen, dat God de Auteur van zijn heil was..

De dichter wenst naar ene geheime inwendige toespraak uit Gods mond, zoals de Heere het ook in de uren van nood aan zulke toespraken niet laat ontbreken..

Deze stellige verzekering was het, die David thans nodig had, die hem tot geruststelling voor zijn hart in den nood en voor geheel zijn leven strekken kon, en deze zelfde getuigenis der genade begeert en behoeft elke ziele, die naar den Heere zoekt en vraagt, elk hart, dat bij vernieuwing in donkerheid en bezwaar is ingewikkeld, en ieder stervende, wiens lot voor eeuwig staat beslist te worden. Gelukkig, dat zulk ene begeerte bijbels is en dus gene dweperij, ja ook, dat, er een Apostel onzes Heren van spreekt (Romans 8:16), zeggende, dat Gods Geest met onzen geest getuigt, dat wij kinderen Gods zijn. Niet genoeg is het voor ons, dat wij ons vleien met de goedheid Gods noch ook met de verklaringen des Evangelies, ja zelfs niet met beloften, die op ene levendige en krachtige wijze ons herinnerd worden, de Heere moet Zijne genade alzo op ons toepassen, dat het geloof verhelderd, vervrijmoedigd en krachtig wordt, om er in te staan, dat Jehova ons deel, de God van ons hart en van ons leven is..

De Heere geeft soms Zions vijanden een ander werk te doen en zo geeft Hij rust aan Zijne kerk. Welk ene heerlijke gedachte is dit: Jehova sluit den weg voor de vervolgers, hen houdende voor het einde van de spies en alzo aan de nagejaagde heiligen tijd gevende om hun vervolging te ontkomen. Behalve door het terughouden der vijanden kan de Heere het hart van Zijnen dienaar gerust maken door ene bijzondere verzekering van Zijn eigen mond, dat hij veilig is en zijn zal onder de vleugelen des Almachtigen. Ene inwendige verzekering van veiligheid in God is van alle dingen het kostelijkste in de hitte der vervolging. Een woord van den Heere neemt alle vrees weg..

Vers 4

4. a) Laat hen beschaamd en te schande worden, met smaad en hoon overladen, die mijne ziel zoeken, mij het leven zoeken te benemen (1 Samuel 23:15; 1 Samuel 23:2 Samuël 17:1, laat hen achterwaarts gedreven, tot wijken gedwongen (Isaiah 42:17)en schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken.

a) Psalms 40:15; Psalms 70:3. 5. a) Laat hen worden als kaf voor den wind (Psalms 83:14), en de Engel des HEEREN, gelijk Hij eens bij de Egyptenaren de raderen der wagens tegen elkaar stoten liet (Exodus 14:25), drijve hen weg, en stote hen neer, zodat zij nimmermeer opstaan (Psalms 36:13).

a) Job 21:18. Psalms 1:4. Isaiah 29:5. Hos 13:3.

Vers 4

4. a) Laat hen beschaamd en te schande worden, met smaad en hoon overladen, die mijne ziel zoeken, mij het leven zoeken te benemen (1 Samuel 23:15; 1 Samuel 23:2 Samuël 17:1, laat hen achterwaarts gedreven, tot wijken gedwongen (Isaiah 42:17)en schaamrood worden, die kwaad tegen mij bedenken.

a) Psalms 40:15; Psalms 70:3. 5. a) Laat hen worden als kaf voor den wind (Psalms 83:14), en de Engel des HEEREN, gelijk Hij eens bij de Egyptenaren de raderen der wagens tegen elkaar stoten liet (Exodus 14:25), drijve hen weg, en stote hen neer, zodat zij nimmermeer opstaan (Psalms 36:13).

a) Job 21:18. Psalms 1:4. Isaiah 29:5. Hos 13:3.

Vers 6

6. Hun weg, op welken zij vluchten (Psalms 35:4),zij duister en gans slibberig, zodat zij niet voort kunnen komen, en de Engel des HEEREN vervolge hen als eens het geslagen leger van Sisera (Judges 5:23).

Vers 6

6. Hun weg, op welken zij vluchten (Psalms 35:4),zij duister en gans slibberig, zodat zij niet voort kunnen komen, en de Engel des HEEREN vervolge hen als eens het geslagen leger van Sisera (Judges 5:23).

Vers 7

7. Want zij hebben zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; zij hebben ene diepe, van onderen van een net voorziene, maar van boven overdekte groeve gemaakt, waarin ik zou moeten vallen en met mijne voeten in het net verwarren, om zeker in hun handen te vallen; zij hebben zonder oorzaak gegraven voor mijne ziel.

Reeds verwondert het, dat Psalms 35:5 in verbintenis met Psalms 35:6 geen voortgang van gedachte geeft; men verwacht aan het slot van Psalms 35:5 te lezen: "vervolge hen," en aan `t einde van Psalms 35:7: "drijve hen weg." Evenmin geeft in ons vers de tweede zin ene nieuwe gedachte bij den eersten. Er wordt niet bij gezegd wat zij gegraven hebben. Men meent daarom, dat uit de eerste helft van het vers het woord moet uitgelaten worden, en dit in de tweede helft behoort..

Vers 7

7. Want zij hebben zonder oorzaak de groeve van hun net voor mij verborgen; zij hebben ene diepe, van onderen van een net voorziene, maar van boven overdekte groeve gemaakt, waarin ik zou moeten vallen en met mijne voeten in het net verwarren, om zeker in hun handen te vallen; zij hebben zonder oorzaak gegraven voor mijne ziel.

Reeds verwondert het, dat Psalms 35:5 in verbintenis met Psalms 35:6 geen voortgang van gedachte geeft; men verwacht aan het slot van Psalms 35:5 te lezen: "vervolge hen," en aan `t einde van Psalms 35:7: "drijve hen weg." Evenmin geeft in ons vers de tweede zin ene nieuwe gedachte bij den eersten. Er wordt niet bij gezegd wat zij gegraven hebben. Men meent daarom, dat uit de eerste helft van het vers het woord moet uitgelaten worden, en dit in de tweede helft behoort..

Vers 8

8. De verwoesting overkome hem, den vijand, die mij vervolgt, dat hij het niet weet, onverwacht; en zijn net, dat hij verborgen heeft, in `t verborgen geplaatst heeft, om mij te vangen, vange hem zelven; hij valle daarin met verwoesting, zodat hij omkomt.

Volgens de wet der vergelding verlangt hij, dat degenen, die gesmaad hebben, met smaad wordt vergolden; dat zij, die alles voor zich heen bliezen in hoogmoed, zelf verstuiven als kaf voor den wind; dat hun, die in overmoed als bergen meenden geworteld te zijn, de grond onder hun voeten worde geschud; en dat zij, die voor anderen groeven graafden, in hun eigene groeven het verderf vinden. Zo hebben wij het ook zeer dikwijls in het leven gezien, al is het, dat, zolang er nog hoop is, dat het onkruid goede tarwe worde, de hand der gerechtigheid door de lankmoedigheid wordt tegengehouden..

Er is ene lex talionis, waarmee God dikwijls wonderlijk werkt. Men zet vallen en vangt zijne eigene vingers. Men werpt stenen en zij vallen op hun eigene hoofden; hoe dikwijls bedroog satan zich zelven en brandde hij zijne vingers aan zijne eigene kolen. Dit zal zeker ene der verschrikkingen van de hel zijn, dat zij zich zelven zullen pijnigen met hetgeen eens de dwaze voornemens waren van hun oproerige gemoederen; zij slaan de prikkels en wonden zich zelven, zij brengen stromen vuurs voort en het brandt hen aan alle zijden..

Vers 8

8. De verwoesting overkome hem, den vijand, die mij vervolgt, dat hij het niet weet, onverwacht; en zijn net, dat hij verborgen heeft, in `t verborgen geplaatst heeft, om mij te vangen, vange hem zelven; hij valle daarin met verwoesting, zodat hij omkomt.

Volgens de wet der vergelding verlangt hij, dat degenen, die gesmaad hebben, met smaad wordt vergolden; dat zij, die alles voor zich heen bliezen in hoogmoed, zelf verstuiven als kaf voor den wind; dat hun, die in overmoed als bergen meenden geworteld te zijn, de grond onder hun voeten worde geschud; en dat zij, die voor anderen groeven graafden, in hun eigene groeven het verderf vinden. Zo hebben wij het ook zeer dikwijls in het leven gezien, al is het, dat, zolang er nog hoop is, dat het onkruid goede tarwe worde, de hand der gerechtigheid door de lankmoedigheid wordt tegengehouden..

Er is ene lex talionis, waarmee God dikwijls wonderlijk werkt. Men zet vallen en vangt zijne eigene vingers. Men werpt stenen en zij vallen op hun eigene hoofden; hoe dikwijls bedroog satan zich zelven en brandde hij zijne vingers aan zijne eigene kolen. Dit zal zeker ene der verschrikkingen van de hel zijn, dat zij zich zelven zullen pijnigen met hetgeen eens de dwaze voornemens waren van hun oproerige gemoederen; zij slaan de prikkels en wonden zich zelven, zij brengen stromen vuurs voort en het brandt hen aan alle zijden..

Vers 9

9. Wanneer het verderf den vijand overvalt, zo zal mijne ziel zich verheugen in den HEERE, daar zij door de daad ondervindt, dat zij niet te vergeefs op Hem vertrouwd heeft; zij zal vrolijk zijn in Zijn heil, in dankbaarheid voor het goede, dat Hij mij bereid heeft. 10. Al mijne beenderen 1), in deze vreugde der ziele delende, zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk (Exodus 15:11)! U, die den ellendige, die zich ootmoedig onder Uwe tucht buigt en gewillig draagt, wat Gij hem oplegt (Job 36:15),redt van dien, die sterker is dan hij en den ellendige en nooddruftige van Zijnen berover, die hem nog het weinige, dat hij heeft, wil ontnemen 2).

1) De beenderen des lichaams, die anders slechts voorkomen alsmede dan angst der ziel lijdende (Psalms 6:3; Psalms 31:11; Psalms 32:3; Psalms 51:10. hier even als in Psalms 51:10 mede deel aan de vreugde, waarin de merg en been doordringende angst overgaat: de vreugde van het Ik moet alle leden des lichaams doordringen en zich als tot een koor van lofprijzende stemmen vermenigvuldigen..

2) Het is gemakkelijk om uit zulk een Psalm ene klacht, ene zucht uit te nemen en over zijne vijanden uit te spreken; het is echter de vraag, of men het geduld bewezen heeft, dat David overigens betoond heeft, of men ook de gelegenheden, om zich zelven te wreken zo heeft laten voorbijgaan, als hij gedaan heeft, in het geloof, dat God het wel zou maken, of men ook overigens zulk een toegang tot God heeft, zo voor Zijne ogen handelt en spreekt, wat men voornemens is, of men Gods gerechtigheid zo lief heeft, als David, die ze tot niets gebruikt, dan dat door haar het goede bij hem en anderen worde geholpen, maar de zonde en de ergernissen worden te niet gedaan? David's woorden moeten ook met David's geest gebruikt worden.

Duidelijk spreekt David hier zijn vreugde over het heil Gods uit, namelijk dat hij enig en alleen aan God het heil toeschrijft, hetwelk hij zal verkrijgen. Want God wordt onder de mensen in den regel zo geprezen, dat Hij het tiende deel van Zijn recht ontvangt. Doch David, hier zich afzonderende van hen allen, zegt met nadruk, dat de gehele eer van zijn bevrijding aan Hem alleen toekomt. En zeker, zo wordt Gode gegeven wat het Zijne is, wanneer Hij versierd met Zijn kracht, alle onze hoop aan Zich verbonden houdt. Want wat houdt het in den naam Gods in onze mond te nemen, indien wij Zijne macht en goedheid naar ons oordeel opvatten..

Vers 9

9. Wanneer het verderf den vijand overvalt, zo zal mijne ziel zich verheugen in den HEERE, daar zij door de daad ondervindt, dat zij niet te vergeefs op Hem vertrouwd heeft; zij zal vrolijk zijn in Zijn heil, in dankbaarheid voor het goede, dat Hij mij bereid heeft. 10. Al mijne beenderen 1), in deze vreugde der ziele delende, zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk (Exodus 15:11)! U, die den ellendige, die zich ootmoedig onder Uwe tucht buigt en gewillig draagt, wat Gij hem oplegt (Job 36:15),redt van dien, die sterker is dan hij en den ellendige en nooddruftige van Zijnen berover, die hem nog het weinige, dat hij heeft, wil ontnemen 2).

1) De beenderen des lichaams, die anders slechts voorkomen alsmede dan angst der ziel lijdende (Psalms 6:3; Psalms 31:11; Psalms 32:3; Psalms 51:10. hier even als in Psalms 51:10 mede deel aan de vreugde, waarin de merg en been doordringende angst overgaat: de vreugde van het Ik moet alle leden des lichaams doordringen en zich als tot een koor van lofprijzende stemmen vermenigvuldigen..

2) Het is gemakkelijk om uit zulk een Psalm ene klacht, ene zucht uit te nemen en over zijne vijanden uit te spreken; het is echter de vraag, of men het geduld bewezen heeft, dat David overigens betoond heeft, of men ook de gelegenheden, om zich zelven te wreken zo heeft laten voorbijgaan, als hij gedaan heeft, in het geloof, dat God het wel zou maken, of men ook overigens zulk een toegang tot God heeft, zo voor Zijne ogen handelt en spreekt, wat men voornemens is, of men Gods gerechtigheid zo lief heeft, als David, die ze tot niets gebruikt, dan dat door haar het goede bij hem en anderen worde geholpen, maar de zonde en de ergernissen worden te niet gedaan? David's woorden moeten ook met David's geest gebruikt worden.

Duidelijk spreekt David hier zijn vreugde over het heil Gods uit, namelijk dat hij enig en alleen aan God het heil toeschrijft, hetwelk hij zal verkrijgen. Want God wordt onder de mensen in den regel zo geprezen, dat Hij het tiende deel van Zijn recht ontvangt. Doch David, hier zich afzonderende van hen allen, zegt met nadruk, dat de gehele eer van zijn bevrijding aan Hem alleen toekomt. En zeker, zo wordt Gode gegeven wat het Zijne is, wanneer Hij versierd met Zijn kracht, alle onze hoop aan Zich verbonden houdt. Want wat houdt het in den naam Gods in onze mond te nemen, indien wij Zijne macht en goedheid naar ons oordeel opvatten..

Vers 10

10. Al mijne beenderen 1), in deze vreugde der ziele delende, zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk (Exodus 15:11)! U, die den ellendige, die zich ootmoedig onder Uwe tucht buigt en gewillig draagt, wat Gij hem oplegt (Job 36:15),redt van dien, die sterker is dan hij en den ellendige en nooddruftige van Zijnen berover, die hem nog het weinige, dat hij heeft, wil ontnemen 2).

1) De beenderen des lichaams, die anders slechts voorkomen alsmede dan angst der ziel lijdende (Psalms 6:3; Psalms 31:11; Psalms 32:3; Psalms 51:10. hier even als in Psalms 51:10 mede deel aan de vreugde, waarin de merg en been doordringende angst overgaat: de vreugde van het Ik moet alle leden des lichaams doordringen en zich als tot een koor van lofprijzende stemmen vermenigvuldigen..

2) Het is gemakkelijk om uit zulk een Psalm ene klacht, ene zucht uit te nemen en over zijne vijanden uit te spreken; het is echter de vraag, of men het geduld bewezen heeft, dat David overigens betoond heeft, of men ook de gelegenheden, om zich zelven te wreken zo heeft laten voorbijgaan, als hij gedaan heeft, in het geloof, dat God het wel zou maken, of men ook overigens zulk een toegang tot God heeft, zo voor Zijne ogen handelt en spreekt, wat men voornemens is, of men Gods gerechtigheid zo lief heeft, als David, die ze tot niets gebruikt, dan dat door haar het goede bij hem en anderen worde geholpen, maar de zonde en de ergernissen worden te niet gedaan? David's woorden moeten ook met David's geest gebruikt worden..

Duidelijk spreekt David hier zijn vreugde over het heil Gods uit, namelijk dat hij enig en alleen aan God het heil toeschrijft, hetwelk hij zal verkrijgen. Want God wordt onder de mensen in den regel zo geprezen, dat Hij het tiende deel van Zijn recht ontvangt. Doch David, hier zich afzonderende van hen allen, zegt met nadruk, dat de gehele eer van zijn bevrijding aan Hem alleen toekomt. En zeker, zo wordt Gode gegeven wat het Zijne is, wanneer Hij versierd met Zijn kracht, alle onze hoop aan Zich verbonden houdt. Want wat houdt het in den naam Gods in onze mond te nemen, indien wij Zijne macht en goedheid naar ons oordeel opvatten..

11.

II. Psalms 35:11-Psalms 35:18. Van de vreselijke verwensingen in het vorig gedeelte gaat David in het voor ons liggende tweede gedeelte van het lied tot klagen over, en schildert hij de boosheid der vijanden, met welke hij te doen heelt, nader; terwijl hij daar van het goede spreekt, dat hij hun te voren deed en dat zij hem met den zwaarsten ondank vergelden, verdwijnt voor hem zo geheel zijn eigen persoonlijk "ik", en spreekt hij zo geheel uit de ziel van Hem, die in hem moest vooraf geschaduwd worden, dat zijne woorden ons geheel en al in de lijdensgeschiedenis verplaatsen, van het ogenblik af, dat Christus voor den hogen raad staat, tot hetgeen onder het kruis op Golgotha voorvalt. Eindelijk gaat de klacht in ene bede en ene gelofte van dank over.

Vers 10

10. Al mijne beenderen 1), in deze vreugde der ziele delende, zullen zeggen: HEERE, wie is U gelijk (Exodus 15:11)! U, die den ellendige, die zich ootmoedig onder Uwe tucht buigt en gewillig draagt, wat Gij hem oplegt (Job 36:15),redt van dien, die sterker is dan hij en den ellendige en nooddruftige van Zijnen berover, die hem nog het weinige, dat hij heeft, wil ontnemen 2).

1) De beenderen des lichaams, die anders slechts voorkomen alsmede dan angst der ziel lijdende (Psalms 6:3; Psalms 31:11; Psalms 32:3; Psalms 51:10. hier even als in Psalms 51:10 mede deel aan de vreugde, waarin de merg en been doordringende angst overgaat: de vreugde van het Ik moet alle leden des lichaams doordringen en zich als tot een koor van lofprijzende stemmen vermenigvuldigen..

2) Het is gemakkelijk om uit zulk een Psalm ene klacht, ene zucht uit te nemen en over zijne vijanden uit te spreken; het is echter de vraag, of men het geduld bewezen heeft, dat David overigens betoond heeft, of men ook de gelegenheden, om zich zelven te wreken zo heeft laten voorbijgaan, als hij gedaan heeft, in het geloof, dat God het wel zou maken, of men ook overigens zulk een toegang tot God heeft, zo voor Zijne ogen handelt en spreekt, wat men voornemens is, of men Gods gerechtigheid zo lief heeft, als David, die ze tot niets gebruikt, dan dat door haar het goede bij hem en anderen worde geholpen, maar de zonde en de ergernissen worden te niet gedaan? David's woorden moeten ook met David's geest gebruikt worden..

Duidelijk spreekt David hier zijn vreugde over het heil Gods uit, namelijk dat hij enig en alleen aan God het heil toeschrijft, hetwelk hij zal verkrijgen. Want God wordt onder de mensen in den regel zo geprezen, dat Hij het tiende deel van Zijn recht ontvangt. Doch David, hier zich afzonderende van hen allen, zegt met nadruk, dat de gehele eer van zijn bevrijding aan Hem alleen toekomt. En zeker, zo wordt Gode gegeven wat het Zijne is, wanneer Hij versierd met Zijn kracht, alle onze hoop aan Zich verbonden houdt. Want wat houdt het in den naam Gods in onze mond te nemen, indien wij Zijne macht en goedheid naar ons oordeel opvatten..

11.

II. Psalms 35:11-Psalms 35:18. Van de vreselijke verwensingen in het vorig gedeelte gaat David in het voor ons liggende tweede gedeelte van het lied tot klagen over, en schildert hij de boosheid der vijanden, met welke hij te doen heelt, nader; terwijl hij daar van het goede spreekt, dat hij hun te voren deed en dat zij hem met den zwaarsten ondank vergelden, verdwijnt voor hem zo geheel zijn eigen persoonlijk "ik", en spreekt hij zo geheel uit de ziel van Hem, die in hem moest vooraf geschaduwd worden, dat zijne woorden ons geheel en al in de lijdensgeschiedenis verplaatsen, van het ogenblik af, dat Christus voor den hogen raad staat, tot hetgeen onder het kruis op Golgotha voorvalt. Eindelijk gaat de klacht in ene bede en ene gelofte van dank over.

Vers 11

11. Wrevelige, boze getuigen staan er op tegen mij; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij, zij willen mij bekentenis ontpersen van boze daden, waarvan ik geheel onbewust ben.

Dit vers is, zo schrijft Hengstenberg, noch historisch te verklaren, noch als een beeld op te vatten, maar het bevat een individualiserenden trek, gelijk die in de Psalmen, die uit den persoon des rechtvaardigen gezongen worden, zo menigvuldig voorkomt. Wij voegen er bij: niet alleen uit den persoon des rechtvaardigen in `t algemeen, maar uit dien van den Christus in hem, spreekt hier David, en zijne woorden nemen een profetisch karakter aan, gelijk zij op `t nauwkeurigst in Matthew 26:59, vervuld zijn. Hetzelfde geldt van de volgende verzen, waar het typische element steeds meer beslist achter het profetische wegvalt, gelijk dit ook in Psalms 22:1 het geval was; op David's eigen persoon toegepast, zouden de woorden, die hij spreekt, slechts den indruk van overdrijving en gemaaktheid opwekken..

Vers 11

11. Wrevelige, boze getuigen staan er op tegen mij; hetgeen ik niet weet, eisen zij van mij, zij willen mij bekentenis ontpersen van boze daden, waarvan ik geheel onbewust ben.

Dit vers is, zo schrijft Hengstenberg, noch historisch te verklaren, noch als een beeld op te vatten, maar het bevat een individualiserenden trek, gelijk die in de Psalmen, die uit den persoon des rechtvaardigen gezongen worden, zo menigvuldig voorkomt. Wij voegen er bij: niet alleen uit den persoon des rechtvaardigen in `t algemeen, maar uit dien van den Christus in hem, spreekt hier David, en zijne woorden nemen een profetisch karakter aan, gelijk zij op `t nauwkeurigst in Matthew 26:59, vervuld zijn. Hetzelfde geldt van de volgende verzen, waar het typische element steeds meer beslist achter het profetische wegvalt, gelijk dit ook in Psalms 22:1 het geval was; op David's eigen persoon toegepast, zouden de woorden, die hij spreekt, slechts den indruk van overdrijving en gemaaktheid opwekken..

Vers 12

12. Zij vergelden mij kwaad voor goed (Psalms 38:21; Psalms 109:5), de beroving mijner ziel, mijne ziel is van alles verlaten, die mij vroeger liefde bewezen, zijn voor mij als gestorven (Matthew 26:56). 13. Mij aangaande daarentegen, ik deed hun niets dan goed; als zij ziek waren, was een zak, een treurgewaad, mijn kleed, daar ik hun leed als mijn eigen gevoelde (Romans 12:15 Romans 12:15), en hun schuld boette, alsof zij mijne eigene ware (Isaiah 53:4. Matthew 8:16.), ik kwelde mijne ziel met vasten1), en kastijding (Isaiah 58:3, Matthew 4:1, Matthew 8:20), en mijn gebed keerde weer in mijnen boezem2), ik bad met een diep op de borst gezonken hoofd (1 Kings 18:42).

1) Het was, merkt Delitzsch op, geen treuren in schijn, dat zich wilde laten zien en horen, hij trok zich in de eenzaamheid terug en maakte daar hun klacht met voorbede tot de zijne; dit aannemende wijzen wij op Jezus, hoe Hij, wanneer Hij veel met de zieken en ellendigen van Zijn volk te doen had, zich altijd weer naar de stilte terugtrok en bad (Matthew 14:23. Luke 5:16. Mark 1:35). Bij het volgende vers herinnere men zich, dat van Hem wel meermalen bericht wordt, dat Hij weende (Luke 19:41. John 11:3), maar nooit, dat Hij gelachen heeft..

2) Deze woorden worden verschillend uitgelegd. Beweren sommigen, vooral de Joodse uitleggers, dat de betekenis is, dat zijn gebed zo waar was, dat hij wensen kon, dat het aan hem zelven vervuld werd; anderen verklaren, of van het aanhoudende gebed (Luther), of van het ernstige, werkelijk gemeend gebed, terwijl nog anderen het in de houding zoeken, en dat die houding uitdrukking is van het oprecht smeken. Met dit laatste verenigen wij ons. Ook Calvijn ontkent dit niet. Hij zegt toch: "Ofschoon ik niet ontken, dat met deze uitdrukking de gebaren van den biddende worden aangegeven, alsof hij zeggen wil, met gebogen hoofd en saamgevouwen handen, zoals de treurenden plegen te doen, het lichaam gekromd, om te bidden, maar voornamelijk was zijn doel er mede te zeggen, dat er in zijne smekingen niets vals was."

Vers 12

12. Zij vergelden mij kwaad voor goed (Psalms 38:21; Psalms 109:5), de beroving mijner ziel, mijne ziel is van alles verlaten, die mij vroeger liefde bewezen, zijn voor mij als gestorven (Matthew 26:56). 13. Mij aangaande daarentegen, ik deed hun niets dan goed; als zij ziek waren, was een zak, een treurgewaad, mijn kleed, daar ik hun leed als mijn eigen gevoelde (Romans 12:15 Romans 12:15), en hun schuld boette, alsof zij mijne eigene ware (Isaiah 53:4. Matthew 8:16.), ik kwelde mijne ziel met vasten1), en kastijding (Isaiah 58:3, Matthew 4:1, Matthew 8:20), en mijn gebed keerde weer in mijnen boezem2), ik bad met een diep op de borst gezonken hoofd (1 Kings 18:42).

1) Het was, merkt Delitzsch op, geen treuren in schijn, dat zich wilde laten zien en horen, hij trok zich in de eenzaamheid terug en maakte daar hun klacht met voorbede tot de zijne; dit aannemende wijzen wij op Jezus, hoe Hij, wanneer Hij veel met de zieken en ellendigen van Zijn volk te doen had, zich altijd weer naar de stilte terugtrok en bad (Matthew 14:23. Luke 5:16. Mark 1:35). Bij het volgende vers herinnere men zich, dat van Hem wel meermalen bericht wordt, dat Hij weende (Luke 19:41. John 11:3), maar nooit, dat Hij gelachen heeft..

2) Deze woorden worden verschillend uitgelegd. Beweren sommigen, vooral de Joodse uitleggers, dat de betekenis is, dat zijn gebed zo waar was, dat hij wensen kon, dat het aan hem zelven vervuld werd; anderen verklaren, of van het aanhoudende gebed (Luther), of van het ernstige, werkelijk gemeend gebed, terwijl nog anderen het in de houding zoeken, en dat die houding uitdrukking is van het oprecht smeken. Met dit laatste verenigen wij ons. Ook Calvijn ontkent dit niet. Hij zegt toch: "Ofschoon ik niet ontken, dat met deze uitdrukking de gebaren van den biddende worden aangegeven, alsof hij zeggen wil, met gebogen hoofd en saamgevouwen handen, zoals de treurenden plegen te doen, het lichaam gekromd, om te bidden, maar voornamelijk was zijn doel er mede te zeggen, dat er in zijne smekingen niets vals was."

Vers 14

14. Ik ging steeds zo plechtig langzaam, overeenkomstig mijne smart, alsof het ene vriend, alsof het mij een broeder geweest ware (John 11:36), wiens lijden mij ter harte ging; ik ging gebukt in het zwart, met donkere klederen, met beweend en ongewassen gezicht, met ongeschoren baard (Deuteronomy 14:2 ). als een, die over zijne moeder treurt, wanneer zij gestorven is (Matthew 12:48).

Vers 14

14. Ik ging steeds zo plechtig langzaam, overeenkomstig mijne smart, alsof het ene vriend, alsof het mij een broeder geweest ware (John 11:36), wiens lijden mij ter harte ging; ik ging gebukt in het zwart, met donkere klederen, met beweend en ongewassen gezicht, met ongeschoren baard (Deuteronomy 14:2 ). als een, die over zijne moeder treurt, wanneer zij gestorven is (Matthew 12:48).

Vers 15

15. Maar als ik hinkte, als ik begon te wankelen, waren zij, juist het tegendeel voor die deelnemende liefde vergeldende, verblijd, en verzamelden zich, om elkaar wederkerig hun vreugde mede te delen, en mij gezamenlijk met hun lasterlijke en bespottende redenen te overvallen; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen 1), en ik merkte niets; zij scheurden in hun huichelarij hun klederen, en zwegen niet stil, maar weenden.

1) Onze Staten-Overzetters tekenen bij deze woorden aan: d.i. zich houdende alsof zij lam waren en van rouw over mijn ongeluk hinkten. Anderen, zoals Delitzsch, vertalen: "En nu bij mijnen val zijn zij vrolijk en komen zij zamen. Onbeschoft volk komt tegen mij te zamen; lieden, die ik niet ken, beschimpen mij en laten niet af". In elk geval wil David hier op hun valse, gehuichelde vriendschap, op hun diepen haat tegen hem het oog vestigen. 16. Onder de huichelende, spotachtige tafelbroeders, met de huichelaars, wie het te doen is om bij meer vermogenden gunst te winnen, opdat zij aan hun maaltijden deelnemen, knersten zij, mijne tegenstanders, over mij met hun tanden 1), daar zij met geweld de woede opwekten en die dan met allerlei lasterlijke uitdrukkingen openbaar maakten (zie Luke 23:35 v. 39).

1) Het is duidelijk, dat ook hier weer de Christus Gods spreekt, door den mond van David. Want toch, wie zal het ontkennen, dat die huichelachtige tafelbroeders zien op Israël's Overpriesters en Schriftgeleerden? O zeker, gelijk als in Psalms 22:1, zo smeekt de Man van smarte ook hier in het volgende vers: Red mijne eenzame. Gij doorleeft als het ware zijn lijden, dat op Hem zou komen. Hij ziet zijne vijanden tegen Zich samenspannen. Hij voelt zijne ziele verlaten.

Vers 15

15. Maar als ik hinkte, als ik begon te wankelen, waren zij, juist het tegendeel voor die deelnemende liefde vergeldende, verblijd, en verzamelden zich, om elkaar wederkerig hun vreugde mede te delen, en mij gezamenlijk met hun lasterlijke en bespottende redenen te overvallen; zij verzamelden zich tot mij als geslagenen 1), en ik merkte niets; zij scheurden in hun huichelarij hun klederen, en zwegen niet stil, maar weenden.

1) Onze Staten-Overzetters tekenen bij deze woorden aan: d.i. zich houdende alsof zij lam waren en van rouw over mijn ongeluk hinkten. Anderen, zoals Delitzsch, vertalen: "En nu bij mijnen val zijn zij vrolijk en komen zij zamen. Onbeschoft volk komt tegen mij te zamen; lieden, die ik niet ken, beschimpen mij en laten niet af". In elk geval wil David hier op hun valse, gehuichelde vriendschap, op hun diepen haat tegen hem het oog vestigen. 16. Onder de huichelende, spotachtige tafelbroeders, met de huichelaars, wie het te doen is om bij meer vermogenden gunst te winnen, opdat zij aan hun maaltijden deelnemen, knersten zij, mijne tegenstanders, over mij met hun tanden 1), daar zij met geweld de woede opwekten en die dan met allerlei lasterlijke uitdrukkingen openbaar maakten (zie Luke 23:35 v. 39).

1) Het is duidelijk, dat ook hier weer de Christus Gods spreekt, door den mond van David. Want toch, wie zal het ontkennen, dat die huichelachtige tafelbroeders zien op Israël's Overpriesters en Schriftgeleerden? O zeker, gelijk als in Psalms 22:1, zo smeekt de Man van smarte ook hier in het volgende vers: Red mijne eenzame. Gij doorleeft als het ware zijn lijden, dat op Hem zou komen. Hij ziet zijne vijanden tegen Zich samenspannen. Hij voelt zijne ziele verlaten.

Vers 17

17. HEERE! hoe lang zult Gij bij dat misdadig handelen toezien? Breng mijne ziel weer van hunlieder verwoestingen; red haar, opdat zij niet geheel bezwijke; red mijne eenzame, van de gehele wereld verlatene ziel (Psalms 22:21), van de jonge leeuwen (in figuurlijken zin Psalms 34:11, Psalms 57:5), onder welke zij geraakt is.

19.

III. Psalms 35:19-Psalms 35:28. In het derde deel van het lied wordt de bede die aan het slot van het vorig gedeelte met enkele woorden uitgesproken was, nader aangedrongen door ene vernieuwde schildering van de goddeloosheid der vijanden, David wijst op de heilzame gevolgen, welke de afgebedene redding voor de vromen en rechtvaardigen in de gemeente hebben zal, en legt daarmee de zaak te ernstiger den Heere aan het hart. Terwijl nu de zanger van de verhoring van zijn gebed zeker is, keert ook de gelofte van dank terug, die aan het einde van het tweede deel uitgesproken was.

Vers 17

17. HEERE! hoe lang zult Gij bij dat misdadig handelen toezien? Breng mijne ziel weer van hunlieder verwoestingen; red haar, opdat zij niet geheel bezwijke; red mijne eenzame, van de gehele wereld verlatene ziel (Psalms 22:21), van de jonge leeuwen (in figuurlijken zin Psalms 34:11, Psalms 57:5), onder welke zij geraakt is.

19.

III. Psalms 35:19-Psalms 35:28. In het derde deel van het lied wordt de bede die aan het slot van het vorig gedeelte met enkele woorden uitgesproken was, nader aangedrongen door ene vernieuwde schildering van de goddeloosheid der vijanden, David wijst op de heilzame gevolgen, welke de afgebedene redding voor de vromen en rechtvaardigen in de gemeente hebben zal, en legt daarmee de zaak te ernstiger den Heere aan het hart. Terwijl nu de zanger van de verhoring van zijn gebed zeker is, keert ook de gelofte van dank terug, die aan het einde van het tweede deel uitgesproken was.

Vers 19

19. Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om valse oorzaken, om leugenachtige redenen vijand zijn, daar zij, om hunnen haat als rechtvaardig voor te stellen, allerlei leugenachtige beschuldigingen tegen mij inbrengen; noch laat hen wenken met de ogen, laat hen niet toe, dat zij door met de ogen te wenken elkaar hun vreugde te kennen geven over mijn ongeluk, zij a), die mij zonder oorzaak haten.

a) Psalms 69:5. John 15:25.

Vers 19

19. Laat hen zich niet verblijden over mij, die mij om valse oorzaken, om leugenachtige redenen vijand zijn, daar zij, om hunnen haat als rechtvaardig voor te stellen, allerlei leugenachtige beschuldigingen tegen mij inbrengen; noch laat hen wenken met de ogen, laat hen niet toe, dat zij door met de ogen te wenken elkaar hun vreugde te kennen geven over mijn ongeluk, zij a), die mij zonder oorzaak haten.

a) Psalms 69:5. John 15:25.

Vers 21

21. En zij sperren met trotsen hoon hunnen mond wijd op tegen mij; zij zeggen, verheugd over mijne smart: Ha, ha, ons oog heeft hetgeen wij zo lang gewenst hebben eindelijk gezien!

Vers 21

21. En zij sperren met trotsen hoon hunnen mond wijd op tegen mij; zij zeggen, verheugd over mijne smart: Ha, ha, ons oog heeft hetgeen wij zo lang gewenst hebben eindelijk gezien!

Vers 22

22. HEERE! Gij hebt het gezien, mijn ongeluk aanschouwd, maar met andere ogen en met een ander hart. Gij hebt gezien hunnen haat; zwijg niet, maar beantwoord hun rede met een machtig woord van den heiligen Rechter. HEERE! wees niet verre van mij, dien zij tot een geheel verlatene gemaakt hebben (Psalms 35:12). 23. Ontwaak en word wakker uit Uwe rust, die tot hiertoe duurde (Psalms 44:24), tot mijn recht, treed met de daad tussen beide, mijn God en Heere! tot beslissing van mijne twistzaak. Verdedig mij, Gij, aan wie ik mijne gehele zaak heb opgedragen en toevertrouwd.

Vers 22

22. HEERE! Gij hebt het gezien, mijn ongeluk aanschouwd, maar met andere ogen en met een ander hart. Gij hebt gezien hunnen haat; zwijg niet, maar beantwoord hun rede met een machtig woord van den heiligen Rechter. HEERE! wees niet verre van mij, dien zij tot een geheel verlatene gemaakt hebben (Psalms 35:12). 23. Ontwaak en word wakker uit Uwe rust, die tot hiertoe duurde (Psalms 44:24), tot mijn recht, treed met de daad tussen beide, mijn God en Heere! tot beslissing van mijne twistzaak. Verdedig mij, Gij, aan wie ik mijne gehele zaak heb opgedragen en toevertrouwd.

Vers 23

23. Ontwaak en word wakker uit Uwe rust, die tot hiertoe duurde (Psalms 44:24), tot mijn recht, treed met de daad tussen beide, mijn God en Heere! tot beslissing van mijne twistzaak. Verdedig mij, Gij, aan wie ik mijne gehele zaak heb opgedragen en toevertrouwd.

Vers 23

23. Ontwaak en word wakker uit Uwe rust, die tot hiertoe duurde (Psalms 44:24), tot mijn recht, treed met de daad tussen beide, mijn God en Heere! tot beslissing van mijne twistzaak. Verdedig mij, Gij, aan wie ik mijne gehele zaak heb opgedragen en toevertrouwd.

Vers 24

24. Doe mij recht naar Uwe gerechtigheid, die volmaakt is tegenover mijne vijanden (Psalms 7:9), HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij niet verblijden.

Vers 24

24. Doe mij recht naar Uwe gerechtigheid, die volmaakt is tegenover mijne vijanden (Psalms 7:9), HEERE, mijn God! en laat hen zich over mij niet verblijden.

Vers 25

25. Laat hen niet langer zeggen in hun hart: Heah 1), onze ziel! dat is naar het verlangen van ons hart. Laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden!

1) Heah is een uitroep van vreugde en spot (Job 39:25. Psalms 40:16, enz.). De Staten-Overzetters tekenen daarbij aan: "alsof zij zeiden: Couragie! Weest nu vrolijk, o onze ziel! want wij zien onzen lust aan hem."

Vers 25

25. Laat hen niet langer zeggen in hun hart: Heah 1), onze ziel! dat is naar het verlangen van ons hart. Laat hen niet zeggen: Wij hebben hem verslonden!

1) Heah is een uitroep van vreugde en spot (Job 39:25. Psalms 40:16, enz.). De Staten-Overzetters tekenen daarbij aan: "alsof zij zeiden: Couragie! Weest nu vrolijk, o onze ziel! want wij zien onzen lust aan hem."

Vers 26

26. Laat hen, want dit is de eis Uwer gerechtigheid, gelijk reeds in Psalms 35:4 gezegd werd, beschaamd en te zamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad, mijn ongeluk, verblijden, laat hen met schaamte en schande bekleed worden, als met een uiterlijk gewaad, dat met den toestand van hun binnenste overeenkomt; dat zij het lot van allen, die zich tegen mij groot maken (Psalms 109:29).

Vers 26

26. Laat hen, want dit is de eis Uwer gerechtigheid, gelijk reeds in Psalms 35:4 gezegd werd, beschaamd en te zamen schaamrood worden, die zich in mijn kwaad, mijn ongeluk, verblijden, laat hen met schaamte en schande bekleed worden, als met een uiterlijk gewaad, dat met den toestand van hun binnenste overeenkomt; dat zij het lot van allen, die zich tegen mij groot maken (Psalms 109:29).

Vers 27

27. Laat hen daarentegen vrolijk zingen en verblijd zijn, die, daar zij zien op hetgeen recht is (Psalms 11:7),lust hebben tot mijne gerechtigheid, en laat hen door de rechtvaardiging, die mij nu ook werkelijk ten deel wordt, gelegenheid verkrijgen om geduriglijk te zeggen: Groot gemaakt zij de HEERE, die lust heeft tot den vrede Zijns knechts.

Vers 27

27. Laat hen daarentegen vrolijk zingen en verblijd zijn, die, daar zij zien op hetgeen recht is (Psalms 11:7),lust hebben tot mijne gerechtigheid, en laat hen door de rechtvaardiging, die mij nu ook werkelijk ten deel wordt, gelegenheid verkrijgen om geduriglijk te zeggen: Groot gemaakt zij de HEERE, die lust heeft tot den vrede Zijns knechts.

Vers 28

28. Wat mij zelven betreft, zo zal de openbaring Uwer gerechtigheid niet zonder indruk blijken op mijn hart, en waarvan dat hart vol is, daarvan zal de mond overvloeien (Luke 6:45), mijne tong zal vermelden Uwe gerechtigheid, en Uwen lof den gansen dag.

Laat ons bedenken, dat de Heere vreugde heeft in het geluk van al Zijne knechten, en dat zij mogen spreken van Zijne gerechtigheid en Hem dagelijks prijzen; het is een onderwerp, dat nooit zal uitgeput worden: zelfs niet door den eeuwigen lof van heiligen.

Vers 28

28. Wat mij zelven betreft, zo zal de openbaring Uwer gerechtigheid niet zonder indruk blijken op mijn hart, en waarvan dat hart vol is, daarvan zal de mond overvloeien (Luke 6:45), mijne tong zal vermelden Uwe gerechtigheid, en Uwen lof den gansen dag.

Laat ons bedenken, dat de Heere vreugde heeft in het geluk van al Zijne knechten, en dat zij mogen spreken van Zijne gerechtigheid en Hem dagelijks prijzen; het is een onderwerp, dat nooit zal uitgeput worden: zelfs niet door den eeuwigen lof van heiligen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 35". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-35.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile