Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 3

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 3

PSALM 3.

GEBED EN TROOST VAN DAVID TEGEN ZIJNE VERVOLGERS.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 3

PSALM 3.

GEBED EN TROOST VAN DAVID TEGEN ZIJNE VERVOLGERS.

Vers 1

1. Een psalm (Hebreeën : mismar, d.i. een lied, dat begeleid door muziek moet gezongen worden (1 Chronicles 25:31 ) van David, door hem gedicht ter herinnering aan den avond van dien dag, als hij vlood voor het aangezicht van zijnen zoon Absalom, en in het noordelijk gedeelte van de woestijn van Juda, dat aan den Jordaan grenst, zijn nachtelijk leger betrok (2 Samuel 15:13-2 Samuel 16:14).

Vers 1

1. Een psalm (Hebreeën : mismar, d.i. een lied, dat begeleid door muziek moet gezongen worden (1 Chronicles 25:31 ) van David, door hem gedicht ter herinnering aan den avond van dien dag, als hij vlood voor het aangezicht van zijnen zoon Absalom, en in het noordelijk gedeelte van de woestijn van Juda, dat aan den Jordaan grenst, zijn nachtelijk leger betrok (2 Samuel 15:13-2 Samuel 16:14).

Vers 2

2. Hield de vorige Psalm zich bezig met den opstand der volkeren en van hun koningen tegen den Heere en zijnen Gezalfde, deze en de volgende leiden ons in dien toestand van David in, toen hij den smartelijken indruk, dien oproer en opstand op het hart maken van enen koning, die het wel met zijn volk meent maar tevens ook de zekerheid en het vertrouwen, die het bewustzijn van Goddelijke verkiezing verleent, het sterkst bij zich zelven ervoer. Met welke gedachten en gewaarwording en David op den eersten dag van zijne vlucht voor Absalom des avond ingeslapen is en in welk een stemming hij ontwaakt, verhaalt ons de derde Psalm in welken hij het toen hem geschonken goud van troost en vertrouwen, later, toen hij weer tot rust gekomen was, en de geheimen van zijn leven en van zijne geschiedenis had leren verstaan, voor de gemeente, tot munt geslagen heeft.

I. Psalms 3:2-Psalms 3:7. De zanger klaagt, dat zich vele vijanden tegen hem verheven hebben en met hem spotten, als met enen, die van God voor altijd verlaten is; toch weet hij, wat hij aan zijnen God heeft, en wat hij van Hem verwachten mag; daarom legt hij zich, zonder vrezen en beven, in het vast vertrouwen op een vrolijk ontwaken, ter rust neer,

2. O HEERE 1)! hoe zijn mijne tegenpartijen vermenigvuldigd! velen staan tegen mij op; want van mijn gehele volk staan niet meer dan deze 600 getrouwen, die ik hier bij mij heb, nog aan mijne zijde; de overigen hebben zich allen aan de zijde van mijnen afvalligen zoon geplaatst (2 Samuel 15:13,2 Samuel 15:18).

1) De heilige historie leert ons, dat David niet slechts van zijn koninklijke macht was beroofd, maar bijna van allen was verlaten, zodat hij schier evenveel rijkdom had als zijne onderworpenen. Want ofschoon er wel enige weinige getrouwe vrienden hem op zijne vlucht vergezelden was hij niet meer door hun bewaking veilig als door de duisternis van de woestijn. Waarom het niet te verwonderen was, dat hij verschrikt was geworden door die menigte, die zich tegen hem gesteld had, dewijl hij niets anders kon verwachten, dan een zo spoedig mogelijke nederlaag. Maar het was een teken van een zeldzaam geloof, dat hij door zoveel vrees gekweld, zijn klacht aan het harte Gods durfde neerleggen. En zeker, dit is het enige middel, om onze angsten te doen wijken, welke zorgen ons ook kwellen, ze op Hem te werpen..

Vers 2

2. Hield de vorige Psalm zich bezig met den opstand der volkeren en van hun koningen tegen den Heere en zijnen Gezalfde, deze en de volgende leiden ons in dien toestand van David in, toen hij den smartelijken indruk, dien oproer en opstand op het hart maken van enen koning, die het wel met zijn volk meent maar tevens ook de zekerheid en het vertrouwen, die het bewustzijn van Goddelijke verkiezing verleent, het sterkst bij zich zelven ervoer. Met welke gedachten en gewaarwording en David op den eersten dag van zijne vlucht voor Absalom des avond ingeslapen is en in welk een stemming hij ontwaakt, verhaalt ons de derde Psalm in welken hij het toen hem geschonken goud van troost en vertrouwen, later, toen hij weer tot rust gekomen was, en de geheimen van zijn leven en van zijne geschiedenis had leren verstaan, voor de gemeente, tot munt geslagen heeft.

I. Psalms 3:2-Psalms 3:7. De zanger klaagt, dat zich vele vijanden tegen hem verheven hebben en met hem spotten, als met enen, die van God voor altijd verlaten is; toch weet hij, wat hij aan zijnen God heeft, en wat hij van Hem verwachten mag; daarom legt hij zich, zonder vrezen en beven, in het vast vertrouwen op een vrolijk ontwaken, ter rust neer,

2. O HEERE 1)! hoe zijn mijne tegenpartijen vermenigvuldigd! velen staan tegen mij op; want van mijn gehele volk staan niet meer dan deze 600 getrouwen, die ik hier bij mij heb, nog aan mijne zijde; de overigen hebben zich allen aan de zijde van mijnen afvalligen zoon geplaatst (2 Samuel 15:13,2 Samuel 15:18).

1) De heilige historie leert ons, dat David niet slechts van zijn koninklijke macht was beroofd, maar bijna van allen was verlaten, zodat hij schier evenveel rijkdom had als zijne onderworpenen. Want ofschoon er wel enige weinige getrouwe vrienden hem op zijne vlucht vergezelden was hij niet meer door hun bewaking veilig als door de duisternis van de woestijn. Waarom het niet te verwonderen was, dat hij verschrikt was geworden door die menigte, die zich tegen hem gesteld had, dewijl hij niets anders kon verwachten, dan een zo spoedig mogelijke nederlaag. Maar het was een teken van een zeldzaam geloof, dat hij door zoveel vrees gekweld, zijn klacht aan het harte Gods durfde neerleggen. En zeker, dit is het enige middel, om onze angsten te doen wijken, welke zorgen ons ook kwellen, ze op Hem te werpen..

Vers 3

3. Velen, deels openbare tegenstanders, als die lasterende Simeï (2 Samuel 16:5), deels misleide vrienden, zeggen of openlijk of in hun hart van mijne ziel, daar zij zich tot rechters over mijne betrekking tot U, o God, den Kennen mijns harten, opwerpen: Hij heeft geen heil bij God 1); hij is ene zware zonden uit Gods genade vervallen. Sela 2).

1) Onder heil bij God is te verstaan, al wat den gelovige, niet alleen op geestelijk, maar ook op tijdelijk gebied tot zegen kan gedijen. God is hier, gelijk overal, de Fontein en Oorsprong van alle genadegaven, van allen voorspoed en alle hulp. Geen heil bij God te hebben, was dan ook het schrikkelijkste, wat een gelovige kon overkomen, terwijl omgekeerd de ervaring er van hem over alle bezwaren deed henenzien. Geen schrikkelijker toestand dus voor David, dan niets meer van God te kunnen verwachten, voor al wat hij nodig had. En daarom is de bede in een andere Psalm van diepe betekenis: "Zeg tot mijne ziele: Ik ben uw Heil." (Psalms 35:3).

2) Het woord komt 71 malen in de Psalmen voor en 3 malen bij den profeet Habakuk (Psalms 3:3,Psalms 3:9,Psalms 3:13) en is zonder twijfel een muziekteken. Volgens Luther, Statenoverzetters, enz. betekent het: "pauze," volgens andere verklaringen daarentegen zoveel als ons "forte', of "de Capo" (vgl. 1 Chronicles 25:31 )

Vers 3

3. Velen, deels openbare tegenstanders, als die lasterende Simeï (2 Samuel 16:5), deels misleide vrienden, zeggen of openlijk of in hun hart van mijne ziel, daar zij zich tot rechters over mijne betrekking tot U, o God, den Kennen mijns harten, opwerpen: Hij heeft geen heil bij God 1); hij is ene zware zonden uit Gods genade vervallen. Sela 2).

1) Onder heil bij God is te verstaan, al wat den gelovige, niet alleen op geestelijk, maar ook op tijdelijk gebied tot zegen kan gedijen. God is hier, gelijk overal, de Fontein en Oorsprong van alle genadegaven, van allen voorspoed en alle hulp. Geen heil bij God te hebben, was dan ook het schrikkelijkste, wat een gelovige kon overkomen, terwijl omgekeerd de ervaring er van hem over alle bezwaren deed henenzien. Geen schrikkelijker toestand dus voor David, dan niets meer van God te kunnen verwachten, voor al wat hij nodig had. En daarom is de bede in een andere Psalm van diepe betekenis: "Zeg tot mijne ziele: Ik ben uw Heil." (Psalms 35:3).

2) Het woord komt 71 malen in de Psalmen voor en 3 malen bij den profeet Habakuk (Psalms 3:3,Psalms 3:9,Psalms 3:13) en is zonder twijfel een muziekteken. Volgens Luther, Statenoverzetters, enz. betekent het: "pauze," volgens andere verklaringen daarentegen zoveel als ons "forte', of "de Capo" (vgl. 1 Chronicles 25:31 )

Vers 4

4. Doch 1) Gij, HEERE! zijt in zulk een toestand van grote verlatenheid, een schild voor mij. Gij zijt het, die mij mijne koninklijke eer gegeven hebt, en al waren er dan nog zo vele vijanden, zij zullen mij haar niet ontroven. Bij alle smaadredenen, alsof mijne ziel gene hulp meer bij U had, zijt Gij het, die mijn hoofd opheft 2), zodat ik mijne smaders vrij in het aangezicht durf zien, want mijne zonden, om welke Gij mij verwerpen kon, hebt Gij mij vergeven (2 Samuel 11:1-2 Samuel 12:14).

1) In dit woord klemt David zich aan zijn God vast. Zeker, het scheen wel zo, dat de Heere David had verlaten. Absaloms opstand scheen dit wel te melden. Zijn zonde met Bathsba droeg wel wrange vruchten. Maar die velen wisten niet, dat hij na diep berouw en ernstige boete weer met zijn God was verzoend. En daarom, die verzoende betrekking gaf hem moed, om tegenover de lastertaal en de spotternij der wereld het doch uit te spreken, het: doch Heere, Gij zijt een schild voor mij.

2) Waar David op dit ogenblik behoefte aan heeft is, dat de Heere, zijn God, aan hem zijn heil doet zien, dat Hij voor hem een schild is, dat is, dat Hij hem beschermt tegen de lagen en listen, de pijlen zijner vijanden, maar ook, dat Hij hem het hoofd doet opheffen, zodat hij aan vriend en vijand mag verzekeren, dat zijne zonde van hem is weggenomen.

Vers 4

4. Doch 1) Gij, HEERE! zijt in zulk een toestand van grote verlatenheid, een schild voor mij. Gij zijt het, die mij mijne koninklijke eer gegeven hebt, en al waren er dan nog zo vele vijanden, zij zullen mij haar niet ontroven. Bij alle smaadredenen, alsof mijne ziel gene hulp meer bij U had, zijt Gij het, die mijn hoofd opheft 2), zodat ik mijne smaders vrij in het aangezicht durf zien, want mijne zonden, om welke Gij mij verwerpen kon, hebt Gij mij vergeven (2 Samuel 11:1-2 Samuel 12:14).

1) In dit woord klemt David zich aan zijn God vast. Zeker, het scheen wel zo, dat de Heere David had verlaten. Absaloms opstand scheen dit wel te melden. Zijn zonde met Bathsba droeg wel wrange vruchten. Maar die velen wisten niet, dat hij na diep berouw en ernstige boete weer met zijn God was verzoend. En daarom, die verzoende betrekking gaf hem moed, om tegenover de lastertaal en de spotternij der wereld het doch uit te spreken, het: doch Heere, Gij zijt een schild voor mij.

2) Waar David op dit ogenblik behoefte aan heeft is, dat de Heere, zijn God, aan hem zijn heil doet zien, dat Hij voor hem een schild is, dat is, dat Hij hem beschermt tegen de lagen en listen, de pijlen zijner vijanden, maar ook, dat Hij hem het hoofd doet opheffen, zodat hij aan vriend en vijand mag verzekeren, dat zijne zonde van hem is weggenomen.

Vers 5

5. Zo weinig is het waar, dat mijne ziele geen heil bij God heeft, dat ik integendeel den vrijen toegang tot den troon Zijner genade heb. Ik riep met mijne stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij, ondanks mijne verwijdering van de plaats Zijner tegenwoordigheid (2 Samuel 15:24-2 Samuel 15:29) van den berg Zijner heiligheid 1). Zodra mijne stem tot Hem doordringt, klinkt Zijn verhorend antwoord tot mij in deze woestijn. Sela.

1) Ook daaruit blijkt, dat de Heere zijn heil is. Want toch niet alleen, dat de Heere hem weer vrijmoedigheid had gegeven, om tot Hem te roepen, maar Hij had hem ook verhoord en wel van den berg Zijner heiligheid. Dit laatste wil zeggen, van den hemel. Want toch, waar David was gevlucht, was de arke, de zichtbare vertegenwoordiging van den Heere God, op Sion, den berg Gods, gebleven. Maar ziet, waar hij nu op dien aardsen berg niet kan vertoeven, waar hij aldaar niet des Heren gunstrijk aangezicht kan zien, daar ervaart hij, dat de Heere aan geen plaats gebonden is, en dat Hij hem verhoort van den berg Zijner heerlijkheid en heiligheid.

Vers 5

5. Zo weinig is het waar, dat mijne ziele geen heil bij God heeft, dat ik integendeel den vrijen toegang tot den troon Zijner genade heb. Ik riep met mijne stem tot den HEERE, en Hij verhoorde mij, ondanks mijne verwijdering van de plaats Zijner tegenwoordigheid (2 Samuel 15:24-2 Samuel 15:29) van den berg Zijner heiligheid 1). Zodra mijne stem tot Hem doordringt, klinkt Zijn verhorend antwoord tot mij in deze woestijn. Sela.

1) Ook daaruit blijkt, dat de Heere zijn heil is. Want toch niet alleen, dat de Heere hem weer vrijmoedigheid had gegeven, om tot Hem te roepen, maar Hij had hem ook verhoord en wel van den berg Zijner heiligheid. Dit laatste wil zeggen, van den hemel. Want toch, waar David was gevlucht, was de arke, de zichtbare vertegenwoordiging van den Heere God, op Sion, den berg Gods, gebleven. Maar ziet, waar hij nu op dien aardsen berg niet kan vertoeven, waar hij aldaar niet des Heren gunstrijk aangezicht kan zien, daar ervaart hij, dat de Heere aan geen plaats gebonden is, en dat Hij hem verhoort van den berg Zijner heerlijkheid en heiligheid.

Vers 6

6. a) Ik lag neer en sliep; in het bewustzijn van den Goddelijken bijstand, die mij omgeeft, legde ik mij even gerust neer als vroeger in vreedzame tijden; ik sliep vrolijk in, zonder mij eerst lang vol bange zorg op mijn leger om te keren; ik ontwaakte zonder dat enig kwaad mij getroffen had; want de HEERE ondersteunde mij, daar Hij Zijne liefderijke, almachtige hand als een hoofdkussen onder mijn hoofd legde (Song of Solomon 2:6).

a) Psalms 4:9.

Die weet, dat hij God tot Zijn beschermheer heeft, mag zo gerust en vertrouwend naar Zijne legerstede gaan, zonder kwaad te vrezen van de macht des vuurs, van de scherpte des zwaards, van de ontwerpen der boze mensen of van den invloed van boze geesten.

Zie David in het midden des gevaars slapende zonder vrees, door de Goddelijke bescherming, bevrijd van het waken ter bestrijding en overwinning zijner vijanden. Ziet den Zoon van David Zich zelven ter ruste leggende op het kruis, dat bed van zorgen, Zijnen Geest in `s vaders handen aanbevelende vol vertrouwen op ene vreugdevolle opstanding, naar de belofte op den bepaalden tijd. Zie dit, o Christen, laat het geloof u leren te slapen, te sterven; dezelfde God waakt over u in uw bed en uw graf.

Vele oude en beroemde schrijvers beschouwden dit vers als ene voorafschaduwing van den dood en de opstanding van den Heere Jezus. Hiervan echter mogen vrij zeker zijn, dat het ons een liefelijk bewijs geeft van de onderhoudende en rust gevende kracht van levendige godsvrucht in den tijd van overstelpend onheil..

Xerxes, de Persiaan, toen hij alle tempels in Griekenland verwoestte, veroorzaakte, dat de tempel van Diana bewaard bleef wegens zijne schone bouworde. De ziel, welke de schoonheid van heiligheid in zich schitterende bezit, zal bewaard worden wegens de heerlijkheid van hare inrichting. God zal niet toelaten dat Zijn eigen tempel verwoest wordt. Wilt gij veilig zijn in kwade tijden? Zoek genade en versterk deze bezetting; een goed geweten is des Christens sterk fort. David's vijanden lagen rondom hem en hij zei "ik lag neer en sliep." Een goed geweten kan slapen in den loop van een kanon; genade is des Christens pantsier, dat geen pijlen of kogels vreest. Er kan tegen ware genade aan geschoten worden, maar zij kan niet doorschoten worden; genade verbergt de ziel in Christus en daar is zij veilig als de bij in de korf, als de duif in de ark. Er is gene verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn (Romans 8:1)..

"De Heere ondersteunde mij." Het ware niet ondienstig na te gaan de onderhoudende macht in ons betoond, wanneer wij slapen, in den omloop van het bloed, het ademen der long, enz. en de bewaring van de vermogens onzer ziel, terwijl de beeltenis des doods op ons is..

Persoonlijke ervaringen van genade schenken een blijvenden zegen, want zij beschutten tegen den spot der ongelovigen in tijden van moeite, zij versterken de zekerheid van gebedsverhoring in uren van zware aanvechting, zij leiden tot levendige overgave aan God in dagen, wanneer alle menselijke hoogheid, kunst en kracht blijkt niets te zijn..

Vers 6

6. a) Ik lag neer en sliep; in het bewustzijn van den Goddelijken bijstand, die mij omgeeft, legde ik mij even gerust neer als vroeger in vreedzame tijden; ik sliep vrolijk in, zonder mij eerst lang vol bange zorg op mijn leger om te keren; ik ontwaakte zonder dat enig kwaad mij getroffen had; want de HEERE ondersteunde mij, daar Hij Zijne liefderijke, almachtige hand als een hoofdkussen onder mijn hoofd legde (Song of Solomon 2:6).

a) Psalms 4:9.

Die weet, dat hij God tot Zijn beschermheer heeft, mag zo gerust en vertrouwend naar Zijne legerstede gaan, zonder kwaad te vrezen van de macht des vuurs, van de scherpte des zwaards, van de ontwerpen der boze mensen of van den invloed van boze geesten.

Zie David in het midden des gevaars slapende zonder vrees, door de Goddelijke bescherming, bevrijd van het waken ter bestrijding en overwinning zijner vijanden. Ziet den Zoon van David Zich zelven ter ruste leggende op het kruis, dat bed van zorgen, Zijnen Geest in `s vaders handen aanbevelende vol vertrouwen op ene vreugdevolle opstanding, naar de belofte op den bepaalden tijd. Zie dit, o Christen, laat het geloof u leren te slapen, te sterven; dezelfde God waakt over u in uw bed en uw graf.

Vele oude en beroemde schrijvers beschouwden dit vers als ene voorafschaduwing van den dood en de opstanding van den Heere Jezus. Hiervan echter mogen vrij zeker zijn, dat het ons een liefelijk bewijs geeft van de onderhoudende en rust gevende kracht van levendige godsvrucht in den tijd van overstelpend onheil..

Xerxes, de Persiaan, toen hij alle tempels in Griekenland verwoestte, veroorzaakte, dat de tempel van Diana bewaard bleef wegens zijne schone bouworde. De ziel, welke de schoonheid van heiligheid in zich schitterende bezit, zal bewaard worden wegens de heerlijkheid van hare inrichting. God zal niet toelaten dat Zijn eigen tempel verwoest wordt. Wilt gij veilig zijn in kwade tijden? Zoek genade en versterk deze bezetting; een goed geweten is des Christens sterk fort. David's vijanden lagen rondom hem en hij zei "ik lag neer en sliep." Een goed geweten kan slapen in den loop van een kanon; genade is des Christens pantsier, dat geen pijlen of kogels vreest. Er kan tegen ware genade aan geschoten worden, maar zij kan niet doorschoten worden; genade verbergt de ziel in Christus en daar is zij veilig als de bij in de korf, als de duif in de ark. Er is gene verdoemenis voor hen, die in Christus Jezus zijn (Romans 8:1)..

"De Heere ondersteunde mij." Het ware niet ondienstig na te gaan de onderhoudende macht in ons betoond, wanneer wij slapen, in den omloop van het bloed, het ademen der long, enz. en de bewaring van de vermogens onzer ziel, terwijl de beeltenis des doods op ons is..

Persoonlijke ervaringen van genade schenken een blijvenden zegen, want zij beschutten tegen den spot der ongelovigen in tijden van moeite, zij versterken de zekerheid van gebedsverhoring in uren van zware aanvechting, zij leiden tot levendige overgave aan God in dagen, wanneer alle menselijke hoogheid, kunst en kracht blijkt niets te zijn..

Vers 7

7. a) Ik zal niet vrezen voor tien duizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten, en hun aanslagen gemaakt hebben om mij te verderven (2 Samuel 17:1). a) Psalms 27:3.

Het is hetzelfde hoedanig onze vijanden zijn, in getal legioenen, in kracht de voornaamsten, in listigheid slangen, in wreedheid draken, in voordeel van stelling een vorst der lucht, in slechtheid een geestelijke boosheid. Hij, die met ons is, is meer dan die tegen ons zijn; niets is in staat ons te scheiden van de liefde Gods. In Christus Jezus zijn wij meer dan overwinnaars.

Hoeveel was op dezen dag den verootmoedigden koning overkomen. Den troon had hij verloren, het heiligdom had hij verloren, het heiligdom had hij achter gelaten, een geliefde zoon was zijn vervolger, een hooggeëerde en vertrouwde vriend zijn verrader; door trouweloze onderdanen was hij gelasterd en zelfs met stenen geworpen. Moede en afgemat van zulk enen dag was hij in zijn nachtkwartier gekomen, en toch kon hij zich met deze diepe zielenrust neerleggen midden onder een oproerig volk. Wie onder ons christenen doet dat David na? Hem geschiedde ook naar zijn geloof: Achitofel vond met zijnen raad tot een overval bij nacht geen ingang, en David trok voor het aanbreken van den dag over den Jordaan (2 Samuel 17:5-2 Samuel 17:22). Lees hier Proverbs 3:11-Proverbs 3:26..

In dit vers verheft David de onschatbare kracht van zijn geloof, welke alle vromen uit de bescherming Gods putten. Want zo onmetelijk de macht Gods is, zo ook stellen zij vast, dat zij onwrikbaar is tegen welk aanvallen, beroeringen, toerustingen en legers van geheel de wereld ook. En voorzeker, indien wij niet deze ere aan God toerekenen, wij zouden den moed verliezen. Waarom wij in gevaren moge leren, niet op menselijke wijze de hulpe Gods af te meten, maar welke schrik ons ook wordt aangejaagd, dezen daarom te verachten, dewijl het bespottelijk is, al wat de mensen tegen God durven bestaan..

Juist, omdat God zijn heil is, ligt hij gerust ter neer, en al telt Absalom zijn aanhangers bij duizenden en tienduizenden, hij zal niet vrezen. In zijn hart is er een stil geloofsvertrouwen op de machtige hulp van zijn Bonds-God.

8.

II. Psalms 3:8, Psalms 3:9. Terwijl David den uitslag van zijne zwak den Heere ten slotte aanbeveelt, dat hij hem verder helpe tegen zijne vijanden, gedenkt hij tevens het trouweloos van hem afgevallen volk, dat echter desniettemin het volk van God is, en smeekt hij daarover den zegen van Boven af.

Vers 7

7. a) Ik zal niet vrezen voor tien duizenden des volks, die zich rondom tegen mij zetten, en hun aanslagen gemaakt hebben om mij te verderven (2 Samuel 17:1). a) Psalms 27:3.

Het is hetzelfde hoedanig onze vijanden zijn, in getal legioenen, in kracht de voornaamsten, in listigheid slangen, in wreedheid draken, in voordeel van stelling een vorst der lucht, in slechtheid een geestelijke boosheid. Hij, die met ons is, is meer dan die tegen ons zijn; niets is in staat ons te scheiden van de liefde Gods. In Christus Jezus zijn wij meer dan overwinnaars.

Hoeveel was op dezen dag den verootmoedigden koning overkomen. Den troon had hij verloren, het heiligdom had hij verloren, het heiligdom had hij achter gelaten, een geliefde zoon was zijn vervolger, een hooggeëerde en vertrouwde vriend zijn verrader; door trouweloze onderdanen was hij gelasterd en zelfs met stenen geworpen. Moede en afgemat van zulk enen dag was hij in zijn nachtkwartier gekomen, en toch kon hij zich met deze diepe zielenrust neerleggen midden onder een oproerig volk. Wie onder ons christenen doet dat David na? Hem geschiedde ook naar zijn geloof: Achitofel vond met zijnen raad tot een overval bij nacht geen ingang, en David trok voor het aanbreken van den dag over den Jordaan (2 Samuel 17:5-2 Samuel 17:22). Lees hier Proverbs 3:11-Proverbs 3:26..

In dit vers verheft David de onschatbare kracht van zijn geloof, welke alle vromen uit de bescherming Gods putten. Want zo onmetelijk de macht Gods is, zo ook stellen zij vast, dat zij onwrikbaar is tegen welk aanvallen, beroeringen, toerustingen en legers van geheel de wereld ook. En voorzeker, indien wij niet deze ere aan God toerekenen, wij zouden den moed verliezen. Waarom wij in gevaren moge leren, niet op menselijke wijze de hulpe Gods af te meten, maar welke schrik ons ook wordt aangejaagd, dezen daarom te verachten, dewijl het bespottelijk is, al wat de mensen tegen God durven bestaan..

Juist, omdat God zijn heil is, ligt hij gerust ter neer, en al telt Absalom zijn aanhangers bij duizenden en tienduizenden, hij zal niet vrezen. In zijn hart is er een stil geloofsvertrouwen op de machtige hulp van zijn Bonds-God.

8.

II. Psalms 3:8, Psalms 3:9. Terwijl David den uitslag van zijne zwak den Heere ten slotte aanbeveelt, dat hij hem verder helpe tegen zijne vijanden, gedenkt hij tevens het trouweloos van hem afgevallen volk, dat echter desniettemin het volk van God is, en smeekt hij daarover den zegen van Boven af.

Vers 8

8. Sta op, HEERE! Gij, die met wijze en goede bedoelingen den vijand tot hiertoe hebt laten geworden, maar naar uwe gerechtigheid niet voortdurend bij zulk een handelen stil kunt zijn! Verlos mij, mijn God1), en weerleg de spotrede mijner vijanden, alsof ik geen heil bij U had (Psalms 3:3). Ik vertrouw op U, die steeds mijn Redder waart; want Gij hebt in vroegere dagen al mijne vijanden Op het kinnebakken geslagen, de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken; als de bozen tot mij naderden om mijn vlees te eten (Psalms 27:2), zo hebt Gij met Uwe machtige vuist hun kinnebakken in stukken geslagen; zo hebt Gij gedaan en zult Gij ook nu weer doen. 1) Hoewel David in stil, ootmoedig geloofsvertrouwen heeft neergelegen, zo is hij zich toch bewust van het omringend gevaar. Genade maakt niet zorgeloos. De gelovige schept wel moed bij dreigende gevaren, of te midden van drukkende tijdsomstandigheden uit hetgeen hij vroeger en later heeft ondervonden, maar hij weet het ook, dat hij elke dag en elk ogenblik bij vernieuwing de genadevolle hand van zijn God moet ervaren. En daarom roept David uit de diepte der ziele tot den Heere, terwijl hij Hem bepaalt bij wat Hij vroeger heeft verricht. Want toch wat nu volgt, is mededeling van vroegere en heerlijk geschonken ervaringen.

Vers 8

8. Sta op, HEERE! Gij, die met wijze en goede bedoelingen den vijand tot hiertoe hebt laten geworden, maar naar uwe gerechtigheid niet voortdurend bij zulk een handelen stil kunt zijn! Verlos mij, mijn God1), en weerleg de spotrede mijner vijanden, alsof ik geen heil bij U had (Psalms 3:3). Ik vertrouw op U, die steeds mijn Redder waart; want Gij hebt in vroegere dagen al mijne vijanden Op het kinnebakken geslagen, de tanden der goddelozen hebt Gij verbroken; als de bozen tot mij naderden om mijn vlees te eten (Psalms 27:2), zo hebt Gij met Uwe machtige vuist hun kinnebakken in stukken geslagen; zo hebt Gij gedaan en zult Gij ook nu weer doen. 1) Hoewel David in stil, ootmoedig geloofsvertrouwen heeft neergelegen, zo is hij zich toch bewust van het omringend gevaar. Genade maakt niet zorgeloos. De gelovige schept wel moed bij dreigende gevaren, of te midden van drukkende tijdsomstandigheden uit hetgeen hij vroeger en later heeft ondervonden, maar hij weet het ook, dat hij elke dag en elk ogenblik bij vernieuwing de genadevolle hand van zijn God moet ervaren. En daarom roept David uit de diepte der ziele tot den Heere, terwijl hij Hem bepaalt bij wat Hij vroeger heeft verricht. Want toch wat nu volgt, is mededeling van vroegere en heerlijk geschonken ervaringen.

Vers 9

9. a) Het heil is des HEEREN; God geeft redding, ook wanneer de wereld de mogelijkheid loochent. Deze hulp verleent mij thans de Heere, ook om zijns uitverkoren volks wille, dat zo jammerlijk is misleid. Gij zult toch op het hoofd van het volk de schuld van enen verleider niet brengen; Uw zegen is, zij over Uw volk. Sela.

a) Proverbs 21:31. Isaiah 43:11. Jeremiah 3:23. Hosea 13:4. Openbaring :10; 19:1.

Dit slotwoord werpt een helder licht in het diepst van David's edele ziele; het heeft zijn tegenbeeld in het "Vader! vergeef het hun" uit den mond van den tweeden David, dien Zijn trouweloos volk niet slechts verworpen maar ook gekruisigd heeft..

David had een koninklijk herderlijk hart, en daarom, hoewel dat volk zich op dit ogenblik van hem afkeert, toch gevoelt hij behoefte, om den zegen van zijn God over hen af te smeken.

Vers 9

9. a) Het heil is des HEEREN; God geeft redding, ook wanneer de wereld de mogelijkheid loochent. Deze hulp verleent mij thans de Heere, ook om zijns uitverkoren volks wille, dat zo jammerlijk is misleid. Gij zult toch op het hoofd van het volk de schuld van enen verleider niet brengen; Uw zegen is, zij over Uw volk. Sela.

a) Proverbs 21:31. Isaiah 43:11. Jeremiah 3:23. Hosea 13:4. Openbaring :10; 19:1.

Dit slotwoord werpt een helder licht in het diepst van David's edele ziele; het heeft zijn tegenbeeld in het "Vader! vergeef het hun" uit den mond van den tweeden David, dien Zijn trouweloos volk niet slechts verworpen maar ook gekruisigd heeft..

David had een koninklijk herderlijk hart, en daarom, hoewel dat volk zich op dit ogenblik van hem afkeert, toch gevoelt hij behoefte, om den zegen van zijn God over hen af te smeken.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 3". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-3.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile