Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Psalmen 11

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 11

PSALM 11.

TROOST TEGENOVER DE VIJANDEN BESTAAT IN WAAR VERTROUWEN OP GOD.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 11

PSALM 11.

TROOST TEGENOVER DE VIJANDEN BESTAAT IN WAAR VERTROUWEN OP GOD.

Vers 1

1. Een psalm (Psalms 3:1), van David voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Wat in Psalms 10:8, van de vervolgingen der goddelozen, waarmee zij de rechtvaardigen bedreigen, gezegd was, neemt de nu volgende Psalm (vgl. Psalms 11:2) met bijzondere betrekking tot ene bepaalde omstandigheid in David's leven weder op. Hij toont aan, hoe tegen dergelijke gevaren, ook wanneer hun dreigende aard zich tot ene hoogte verheft, dat de omstandigheden wanhopig schijnen, toch het vertrouwen op den Heere, waarbij men niet eerder van zijne plaats wijkt, voordat de Heere het teken tot wijken geeft, ene veel betere zekerheid verschaft, dan de menselijke wijsheid denkt. Die toestand in David's leven was die, welke in 2 Samuel 15:6 nader beschreven is, toen de later uitgesproken opstand van Absalom zich ene poos in stilte had voorbereid, zodat men reeds kon vermoeden, wat den koning van zijnen afvalligen zoon en diens helpers voor de deur stond, zonder evenwel nog te berekenen, volgens welk plan het ten uitvoer zou komen. Zulke tijden, wanneer men iets vol onheil zich ziet ontwikkelen en toch niet weet, wat het zijn zal en hoe het komen zal, vervullen gewoonlijk de ziel met bijzonderen angst en hevige onrust; slechts de reeds gevorderden in de school des geloofs verstaan het van den beginne af, het oog helder en het hart vast te bewaren. Zulk een ver gevorderd gelovige zal die edele kunst ons hier leren, terwijl hij ons in den angst van zijnen toestand verplaatst en ons de sterkte van zijn geloof doet gevoelen.

I. Psalms 11:1-Psalms 11:2. Kort en bondig verklaart David, dat zijn vertrouwen op den Heere is tegenover degenen, die hem raden zijn leven door ene spoedige vlucht te redden, omdat de toestand-en zij hadden daarin recht-z was, dat hij alles moest overgeven; God is hem bescherming genoeg, ook tegenover de grote macht van den boze. Ik betrouw op den HEERE en ben onder de schaduw Zijner vleugelen veilig geborgen (Psalms 16:11; Psalms 36:8); hoe zegt gij lieden, die zegt het goed met mij te menen, maar slechts menselijke en gene goddelijke gedachten hebt (Matthew 16:23), tot mijne ziel: Zwerft, vlucht gij, David, met de schaar van uwe getrouwen (2 Samuel 15:18 ), henen naar ulieder gebergte, de bergen, die vroeger ten tijde van Sauls vervolgingen zo dikwijls uwe toevlucht waren (1 Samuel 23:19; 1 Samuel 26:1), vlucht daarheen zo snel als een vogel, die in de vlakte vervolgd, naar de bergen vlucht.

De heiligen van vroegeren tijd wilden gene bevrijding aannemen op lage voorwaarden. Zij verachtten het te vluchten om de rust te genieten, tenzij het ware met de vleugelen van ene duive, bedekt met zilveren onschuld. Even gewillig waren vele van de martelaars om te sterven als om ten middagmaal te gaan. De pijnigers waren vermoeid van het pijnigen van Blandina. "Wij zijn beschaamd, o keizer! De Christenen lachen over uwe wreedheid en worden te meer beslist," zei een van de edelen van Julianus. Dit achtten de heidenen halsstarrigheid, maar zij kenden de macht des Geestes niet, noch de verborgene wapenrusting, die de heiligen op hun harten dragen.

David voert zijne vrienden ook overigens sprekende in in de Psalmen uit den tijd der vervolging van Absalom (Psalms 3:3; Psalms 4:7); hun moedeloosheid, die hij later had te berispen en weg te nemen, openbaarde zich reeds, gelijk wij hier zien, toen het onweder opkwam..

Deze personen zouden ook de personificaties kunnen zijn van de twijfelende gedachten, die in het gemoed van den zanger ontstonden, zo dat het: "vlucht" de stem van het vlees ware, die zich tegenover de stem des Geestes: "Ik betrouw op den Heere" verheft. Niemand, ook de verst gevorderde niet, heeft nodig, degenen, die het "vlucht" spreken, buiten zich te zoeken..

Om welke reden David toch later zelf tot zijne getrouwen sprak: "Maakt u op; laat ons vlieden," zie daarover 2 Samuel 15:16

Vers 1

1. Een psalm (Psalms 3:1), van David voor den opperzangmeester (Psalms 4:1).

Wat in Psalms 10:8, van de vervolgingen der goddelozen, waarmee zij de rechtvaardigen bedreigen, gezegd was, neemt de nu volgende Psalm (vgl. Psalms 11:2) met bijzondere betrekking tot ene bepaalde omstandigheid in David's leven weder op. Hij toont aan, hoe tegen dergelijke gevaren, ook wanneer hun dreigende aard zich tot ene hoogte verheft, dat de omstandigheden wanhopig schijnen, toch het vertrouwen op den Heere, waarbij men niet eerder van zijne plaats wijkt, voordat de Heere het teken tot wijken geeft, ene veel betere zekerheid verschaft, dan de menselijke wijsheid denkt. Die toestand in David's leven was die, welke in 2 Samuel 15:6 nader beschreven is, toen de later uitgesproken opstand van Absalom zich ene poos in stilte had voorbereid, zodat men reeds kon vermoeden, wat den koning van zijnen afvalligen zoon en diens helpers voor de deur stond, zonder evenwel nog te berekenen, volgens welk plan het ten uitvoer zou komen. Zulke tijden, wanneer men iets vol onheil zich ziet ontwikkelen en toch niet weet, wat het zijn zal en hoe het komen zal, vervullen gewoonlijk de ziel met bijzonderen angst en hevige onrust; slechts de reeds gevorderden in de school des geloofs verstaan het van den beginne af, het oog helder en het hart vast te bewaren. Zulk een ver gevorderd gelovige zal die edele kunst ons hier leren, terwijl hij ons in den angst van zijnen toestand verplaatst en ons de sterkte van zijn geloof doet gevoelen.

I. Psalms 11:1-Psalms 11:2. Kort en bondig verklaart David, dat zijn vertrouwen op den Heere is tegenover degenen, die hem raden zijn leven door ene spoedige vlucht te redden, omdat de toestand-en zij hadden daarin recht-z was, dat hij alles moest overgeven; God is hem bescherming genoeg, ook tegenover de grote macht van den boze. Ik betrouw op den HEERE en ben onder de schaduw Zijner vleugelen veilig geborgen (Psalms 16:11; Psalms 36:8); hoe zegt gij lieden, die zegt het goed met mij te menen, maar slechts menselijke en gene goddelijke gedachten hebt (Matthew 16:23), tot mijne ziel: Zwerft, vlucht gij, David, met de schaar van uwe getrouwen (2 Samuel 15:18 ), henen naar ulieder gebergte, de bergen, die vroeger ten tijde van Sauls vervolgingen zo dikwijls uwe toevlucht waren (1 Samuel 23:19; 1 Samuel 26:1), vlucht daarheen zo snel als een vogel, die in de vlakte vervolgd, naar de bergen vlucht.

De heiligen van vroegeren tijd wilden gene bevrijding aannemen op lage voorwaarden. Zij verachtten het te vluchten om de rust te genieten, tenzij het ware met de vleugelen van ene duive, bedekt met zilveren onschuld. Even gewillig waren vele van de martelaars om te sterven als om ten middagmaal te gaan. De pijnigers waren vermoeid van het pijnigen van Blandina. "Wij zijn beschaamd, o keizer! De Christenen lachen over uwe wreedheid en worden te meer beslist," zei een van de edelen van Julianus. Dit achtten de heidenen halsstarrigheid, maar zij kenden de macht des Geestes niet, noch de verborgene wapenrusting, die de heiligen op hun harten dragen.

David voert zijne vrienden ook overigens sprekende in in de Psalmen uit den tijd der vervolging van Absalom (Psalms 3:3; Psalms 4:7); hun moedeloosheid, die hij later had te berispen en weg te nemen, openbaarde zich reeds, gelijk wij hier zien, toen het onweder opkwam..

Deze personen zouden ook de personificaties kunnen zijn van de twijfelende gedachten, die in het gemoed van den zanger ontstonden, zo dat het: "vlucht" de stem van het vlees ware, die zich tegenover de stem des Geestes: "Ik betrouw op den Heere" verheft. Niemand, ook de verst gevorderde niet, heeft nodig, degenen, die het "vlucht" spreken, buiten zich te zoeken..

Om welke reden David toch later zelf tot zijne getrouwen sprak: "Maakt u op; laat ons vlieden," zie daarover 2 Samuel 15:16

Vers 2

2. Voor het menselijk oog is het zeker, gelijk gij voorstelt, buiten hoop, zonder enig middel van uitkomst dan ene haastige vlucht; want, ziet, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in het donkere te schieten naar de oprechten van harte; zij maken zich gereed tot den strijd, om degenen, die den Heere vrezen, heimelijk ten onder te brengen.

Vers 2

2. Voor het menselijk oog is het zeker, gelijk gij voorstelt, buiten hoop, zonder enig middel van uitkomst dan ene haastige vlucht; want, ziet, de goddelozen spannen den boog, zij schikken hun pijlen op de pees, om in het donkere te schieten naar de oprechten van harte; zij maken zich gereed tot den strijd, om degenen, die den Heere vrezen, heimelijk ten onder te brengen.

Vers 3

3. De toestand is ene van gehele omverwerping van alle recht in den staat; zeker de fundamenten worden omgestoten, de grondslagen, waarop het recht en het welzijn des volks rusten, worden ondermijnd. Wat heeft de rechtvaardige bedreven 1)? Wat zou de rechtvaardige dan kunnen doen?

1) Hier worden de moedelozen sprekende ingevoerd, die geen heil meer verwachten, dewijl de grondvesten van den staat, waarop recht en gerechtigheid rust, zijn omver gestoten. Moedeloos vragen zij dan ook: Wat zal de rechtvaardige doen? Waarop zij geen ander antwoord verwachten dan, niets. 4.

II. Psalms 11:4-Psalms 11:7. De heilige zanger rechtvaardigt, wat hij in het vorig gedeelte gezegd heeft, daarmee, dat de Heere gezeten is boven alles, wat op aarde geschiedt, en dat zo dikwijls er geheel op toegelegd is, om het klein geloof te ontmoedigen. God weet den val der boosheid, die almachtig schijnt, als in een ogenblik te bewerken en daarentegen aan den rechtvaardige de overwinning te geven.

Vers 3

3. De toestand is ene van gehele omverwerping van alle recht in den staat; zeker de fundamenten worden omgestoten, de grondslagen, waarop het recht en het welzijn des volks rusten, worden ondermijnd. Wat heeft de rechtvaardige bedreven 1)? Wat zou de rechtvaardige dan kunnen doen?

1) Hier worden de moedelozen sprekende ingevoerd, die geen heil meer verwachten, dewijl de grondvesten van den staat, waarop recht en gerechtigheid rust, zijn omver gestoten. Moedeloos vragen zij dan ook: Wat zal de rechtvaardige doen? Waarop zij geen ander antwoord verwachten dan, niets. 4.

II. Psalms 11:4-Psalms 11:7. De heilige zanger rechtvaardigt, wat hij in het vorig gedeelte gezegd heeft, daarmee, dat de Heere gezeten is boven alles, wat op aarde geschiedt, en dat zo dikwijls er geheel op toegelegd is, om het klein geloof te ontmoedigen. God weet den val der boosheid, die almachtig schijnt, als in een ogenblik te bewerken en daarentegen aan den rechtvaardige de overwinning te geven.

Vers 4

4. De aarde biedt hulp noch hoop meer aan, maar ons oog richt zich naar boven 1). De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, dat Hij boven de aarde, boven het oproerige Jeruzalem, heeft (Psalms 18:7; Psalms 29:9); des HEEREN troon is in den hemel (Psalms 9:8; Psalms 103:19 Psalms 9:7 Psalms 103:19), en van daar gaat de beslissing over alle aardse zaken uit (Micah 1:2. Habakkuk 2:20); Zijne ogen aanschouwen al wat hier beneden geschiedt, hoe verborgen het ook zij; Zijne oogleden, gelijk wij mensen, als wij iets nauwkeurig willen opmerken, de wenkbrauwen samentrekken, proeven de mensenkinderen, beide de rechtvaardigen en de goddelozen.

1) Het is ene grote betoning des geloofs, wanneer wij in de wereld rondom door duisternis omgeven zijn, licht van den hemel te zoeken, dat ons tot hoop op redding leidt: want hoewel allen aanstonds belijden, dat de wereld door God geregeerd wordt, zo zijn er, wanneer ene treurige verwarring der zaken ons met duisternis omgeeft, slechts weinigen, bij welke deze overtuiging in het binnenste van het gemoed bevestigd is.

Het ware met de gelovigen gedaan indien, zij geen God hadden, tot wie zij hun toevlucht konden nemen, geen God om op te vertrouwen geen toekomstigen zegen, om te verwachten..

Vers 4

4. De aarde biedt hulp noch hoop meer aan, maar ons oog richt zich naar boven 1). De HEERE is in het paleis Zijner heiligheid, dat Hij boven de aarde, boven het oproerige Jeruzalem, heeft (Psalms 18:7; Psalms 29:9); des HEEREN troon is in den hemel (Psalms 9:8; Psalms 103:19 Psalms 9:7 Psalms 103:19), en van daar gaat de beslissing over alle aardse zaken uit (Micah 1:2. Habakkuk 2:20); Zijne ogen aanschouwen al wat hier beneden geschiedt, hoe verborgen het ook zij; Zijne oogleden, gelijk wij mensen, als wij iets nauwkeurig willen opmerken, de wenkbrauwen samentrekken, proeven de mensenkinderen, beide de rechtvaardigen en de goddelozen.

1) Het is ene grote betoning des geloofs, wanneer wij in de wereld rondom door duisternis omgeven zijn, licht van den hemel te zoeken, dat ons tot hoop op redding leidt: want hoewel allen aanstonds belijden, dat de wereld door God geregeerd wordt, zo zijn er, wanneer ene treurige verwarring der zaken ons met duisternis omgeeft, slechts weinigen, bij welke deze overtuiging in het binnenste van het gemoed bevestigd is.

Het ware met de gelovigen gedaan indien, zij geen God hadden, tot wie zij hun toevlucht konden nemen, geen God om op te vertrouwen geen toekomstigen zegen, om te verwachten..

Vers 5

5. De HEERE proeft, beproeft den rechtvaardige, Hij merkt in de diepte zijner ziel het waarachtige op, en beschermt hem met liefde, gelijk hij den Heere met liefde aanhangt (Psalms 17:3. Job 23:10); maar den goddeloze, en dien, die geweld lief heeft, met lust de zwakkeren verdrukt, haat Zijne ziel met al de kracht Zijner heiligheid.

Vers 5

5. De HEERE proeft, beproeft den rechtvaardige, Hij merkt in de diepte zijner ziel het waarachtige op, en beschermt hem met liefde, gelijk hij den Heere met liefde aanhangt (Psalms 17:3. Job 23:10); maar den goddeloze, en dien, die geweld lief heeft, met lust de zwakkeren verdrukt, haat Zijne ziel met al de kracht Zijner heiligheid.

Vers 6

6. Hij zal op de goddelozen regenen strikken, in welke zij, die zich veilig voor Zijne oordeelden waanden, plotseling en zeker gewikkeld worden (Job 21:17), vuur en zwavel; gelijk eens Sodom en Gomorra (Genesis 19:24), zullen zij vergaan; en een geweldige stormwind, een adem Gods, die als een stroom van toorn neervalt (Isaiah 30:33), zal het deel huns bekers zijn, zal de inhoud zijn van een kelk, dien zij tot den laatsten druppel zullen moeten uitdrinken.

Verharde zondaar! lees dezen Psalm en zie uwe verdoemenis. De Rechter staat voor de deur; de laatste roepstem tot bekering wordt tot u gericht, het vonnis is nabij, en door de donkere schaduw des doods zult gij gaan in het rijk van den eeuwigen toorn. Haast u dan, o zondaar! naar het kruis van Christus..

Vers 6

6. Hij zal op de goddelozen regenen strikken, in welke zij, die zich veilig voor Zijne oordeelden waanden, plotseling en zeker gewikkeld worden (Job 21:17), vuur en zwavel; gelijk eens Sodom en Gomorra (Genesis 19:24), zullen zij vergaan; en een geweldige stormwind, een adem Gods, die als een stroom van toorn neervalt (Isaiah 30:33), zal het deel huns bekers zijn, zal de inhoud zijn van een kelk, dien zij tot den laatsten druppel zullen moeten uitdrinken.

Verharde zondaar! lees dezen Psalm en zie uwe verdoemenis. De Rechter staat voor de deur; de laatste roepstem tot bekering wordt tot u gericht, het vonnis is nabij, en door de donkere schaduw des doods zult gij gaan in het rijk van den eeuwigen toorn. Haast u dan, o zondaar! naar het kruis van Christus..

Vers 7

7. Dat vonnis komt zeker, want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden 1) in de kinderen der mensen lief, omdat zij met Zijn wezen overeenstemmen (Psalms 33:5; Psalms 45:8); Zijn aangezicht aanschouwt den oprechte 2) met welgevallen (Psalms 34:16), in vreugde en liefde tot in eeuwigheid (Psalms 17:15; Psalms 140:13).

1) Hoe lang ook dikwijls Gods genade en heil zich verbergen, zo is de vrome toch zeker, die toch eindelijk weer te zullen genieten: krachtige tegenstelling tegen het in Psalms 11:6 beschreven gericht!

Hoe gezegend is het een God in Christus te hebben, om tot dien te vluchten, en op Hem al ons vertrouwen te stellen. Het is alleen het gegronde vertrouwen op de redding door Christus Jezus, dat een waar gelovige in elke droefheid een genoegzamen steun vindt. Wezenlijke, vaste en ware troost zal elke wedergeboren gelovige vinden, die den Redder tot zijne hoop, zijnen rijkdom, zijne verlossing heeft. Hoe staat de zaak tussen God en onze zielen? Is Christus onze hoop, onze troost, onze zekerheid? Zo en niet anders, zal de ziel door al die mogelijkheden en al dien strijd heen komen..

2) Of: De oprechten zien Zijn aangezicht. Beide vertalingen geven bij de uitkomst hetzelfde weer. Want indien de Heere ziet op de oprechten in welgevallen en genade, zien ook zij Zijn aangezicht en ervaren de liefelijke blijken er van. De Heere verbergt Zijn aangezicht voor den goddeloze, maar voor den rechtvaardige is Hij een goedertieren God.

Vers 7

7. Dat vonnis komt zeker, want de HEERE is rechtvaardig, Hij heeft gerechtigheden 1) in de kinderen der mensen lief, omdat zij met Zijn wezen overeenstemmen (Psalms 33:5; Psalms 45:8); Zijn aangezicht aanschouwt den oprechte 2) met welgevallen (Psalms 34:16), in vreugde en liefde tot in eeuwigheid (Psalms 17:15; Psalms 140:13).

1) Hoe lang ook dikwijls Gods genade en heil zich verbergen, zo is de vrome toch zeker, die toch eindelijk weer te zullen genieten: krachtige tegenstelling tegen het in Psalms 11:6 beschreven gericht!

Hoe gezegend is het een God in Christus te hebben, om tot dien te vluchten, en op Hem al ons vertrouwen te stellen. Het is alleen het gegronde vertrouwen op de redding door Christus Jezus, dat een waar gelovige in elke droefheid een genoegzamen steun vindt. Wezenlijke, vaste en ware troost zal elke wedergeboren gelovige vinden, die den Redder tot zijne hoop, zijnen rijkdom, zijne verlossing heeft. Hoe staat de zaak tussen God en onze zielen? Is Christus onze hoop, onze troost, onze zekerheid? Zo en niet anders, zal de ziel door al die mogelijkheden en al dien strijd heen komen..

2) Of: De oprechten zien Zijn aangezicht. Beide vertalingen geven bij de uitkomst hetzelfde weer. Want indien de Heere ziet op de oprechten in welgevallen en genade, zien ook zij Zijn aangezicht en ervaren de liefelijke blijken er van. De Heere verbergt Zijn aangezicht voor den goddeloze, maar voor den rechtvaardige is Hij een goedertieren God.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 11". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-11.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile