Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/psalms-1.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Psalms 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 1PSALM 1.
OVER HET GELUK DER VROMEN EN DE STRAF DER GODDELOZEN.
Als een soort van voorwoord op de Psalmen, wier gezamenlijke leer en vermaning deze in ene korte somma is samen gevat, leert ons de eerste Psalm het onderscheid tussen den rechtvaardige en den goddeloze, tussen dien, die God dient, en dien, die Hem niet dient (Malachi 3:18), opdat den lezer aanstonds aan den drempel voor ogen gesteld worde, op welk doel de menselijke handelingen als pijlen moeten gericht worden.
Psalms 1:1, Psalms 1:2. De rechtvaardige is inwendig van den goddeloze onderscheiden door zijn gehele denk- en handelwijze, hij vermijdt ook uiterlijk de gemeenschap met hun werken en hun gezelschappen, en heeft daarentegen zijn levensgrond in de wet des Heren.
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, PSALMEN 1PSALM 1.
OVER HET GELUK DER VROMEN EN DE STRAF DER GODDELOZEN.
Als een soort van voorwoord op de Psalmen, wier gezamenlijke leer en vermaning deze in ene korte somma is samen gevat, leert ons de eerste Psalm het onderscheid tussen den rechtvaardige en den goddeloze, tussen dien, die God dient, en dien, die Hem niet dient (Malachi 3:18), opdat den lezer aanstonds aan den drempel voor ogen gesteld worde, op welk doel de menselijke handelingen als pijlen moeten gericht worden.
Psalms 1:1, Psalms 1:2. De rechtvaardige is inwendig van den goddeloze onderscheiden door zijn gehele denk- en handelwijze, hij vermijdt ook uiterlijk de gemeenschap met hun werken en hun gezelschappen, en heeft daarentegen zijn levensgrond in de wet des Heren.
Vers 1
1. Welgelukzalig is de man a), die niet 1) wandelt in den raad der goddelozen, die zich niet inlaat met degenen die, niets wetende van God, zich door hun hartstochten en vleselijke begeerlijkheden laten regeren! noch staat op den weg der zondaren, de handelwijze van de verachters en overtreders der Goddelijke geboden niet navolgt, noch zit 2), zich neerzet in het gestoelte der spotters 3), niet zit in het gezelschap dergenen, die met Gods woord en gericht spotten, zich daar niet te huis gevoelt.a) Psalms 26:4. Proverbs 1:10, Proverbs 1:15; Proverbs 4:14, Proverbs 4:15. 1 Corinthians 15:33.
1) Eerst wordt gezegd wat de man, die welgelukzalig genoemd wordt, niet doet, n.l. zich niet voegen bij zondaars en spotters, en daarna wat hij wel doet, n.l. zich houden aan het geopenbaarde Woord des Heren.
2) Eerst spreekt de dichter van wandelen, dan van staan of heengaan, en eindelijk van zitten. Het eerste geeft aan de gesteldheid van het harte, het tweede de daad van den wil en het derde het gevolg van de gezindheid des harten en van de daad van den wil. Het zitten toch geeft aan, een zich thuis gevoelen in het gezelschap der zondaars.
3) Er wordt hier gesproken eerst van goddelozen. Deze zijn degenen, die leven zonder God, bij wie het duidelijk is, dat de band verbroken is tussen God en hen. Daarna van zondaren. Deze zijn zij, die in openlijke zonden leven. Vervolgens van spotters. Deze zijn zij, die er openlijk voor uitkomen, dat de zonde hun lust is, en die spotten met het heilige.
Vers 1
1. Welgelukzalig is de man a), die niet 1) wandelt in den raad der goddelozen, die zich niet inlaat met degenen die, niets wetende van God, zich door hun hartstochten en vleselijke begeerlijkheden laten regeren! noch staat op den weg der zondaren, de handelwijze van de verachters en overtreders der Goddelijke geboden niet navolgt, noch zit 2), zich neerzet in het gestoelte der spotters 3), niet zit in het gezelschap dergenen, die met Gods woord en gericht spotten, zich daar niet te huis gevoelt.a) Psalms 26:4. Proverbs 1:10, Proverbs 1:15; Proverbs 4:14, Proverbs 4:15. 1 Corinthians 15:33.
1) Eerst wordt gezegd wat de man, die welgelukzalig genoemd wordt, niet doet, n.l. zich niet voegen bij zondaars en spotters, en daarna wat hij wel doet, n.l. zich houden aan het geopenbaarde Woord des Heren.
2) Eerst spreekt de dichter van wandelen, dan van staan of heengaan, en eindelijk van zitten. Het eerste geeft aan de gesteldheid van het harte, het tweede de daad van den wil en het derde het gevolg van de gezindheid des harten en van de daad van den wil. Het zitten toch geeft aan, een zich thuis gevoelen in het gezelschap der zondaars.
3) Er wordt hier gesproken eerst van goddelozen. Deze zijn degenen, die leven zonder God, bij wie het duidelijk is, dat de band verbroken is tussen God en hen. Daarna van zondaren. Deze zijn zij, die in openlijke zonden leven. Vervolgens van spotters. Deze zijn zij, die er openlijk voor uitkomen, dat de zonde hun lust is, en die spotten met het heilige.
Vers 2
2. a) Maar zijn lust is in des HEEREN wet 1), de begeerte zijne harten gaat naar de rechten des Heren uit, die hem begeerlijker zijn dan goud, ja, dan veel fijn goud, en zoeter dan honing en honingzeem (Psalms 19:11; Psalms 119:72), en hij overdenkt 2) Zijne wet dag en nacht; bij dag staat zij hem voor en richt zij zijne handelingen; bij nacht bepeinst hij haar, opdat zij steeds dieper in zijn harte zij (Psalms 119:97-Psalms 119:102. Joshua 1:8).a) Deuteronomy 6:6; Deuteronomy 17:19. Psalms 119:1, Psalms 119:1) Zijn lust te hebben in des Heren wet, het is niet slechts een zekeren smaak te hebben in den vorm, ene zekere kennis van de letter, een zekeren eerbied voor den inhoud van het woord des Heren; het is met den heiligsten ernst en het innigst zielsgenoegen bij dien inhoud de voldoening zoeken van de diepste behoefte des harten; het is daarin den troost en de kracht des levens zoeken, vinden en hebben. Des Heren wet dag en nacht te overdenken, is niet Zijn heilig Woord tot voorwerp van studie of van liefhebberij, als verstandelijke doorvorsing er van, tot de taak en de bezigheid zijns levens te stellen; het is er bij te leven. Het is dag en nacht het voor ogen te houden; bij alle doen en laten, lijden en genieten. Het is alle wegen er naar te richten, elke voetstap er naar te zetten, het te hebben en te gebruiken als ene lamp voor den voet, een licht op het pad. Het is: het godvruchtige leven..
Hij is niet onder de wet als onder iets, dat hem vloekt en veroordeelt, maar hij is in haar, en hij verheugt zich in haar als in een regel des levens; hij heeft er daarenboven verheuging in, om te denken over haar, om haar te lezen bij dag en te bepeinzen bij nacht. Wij neemt een tekst en gaat daarmee den gansen dag, en in de nachtwaken, wanneer de slaap zijne oogleden ontwijkt, peinst hij over het woord van God. In den dag van voorspoed zing hij Psalmen uit Gods woord, en in den nacht van droefheid troost hij zich met de beloften uit datzelfde Boek. De wet des Heren is het dagelijks brood van den waren gelovige..
Men moet als een vijgen- en palmboom eerder de vrucht laten zien dan de bladeren..
2) In het Hebreeën Jèh h. Het werkwoord betekent in de eerste plaats, een dof geluid maken, en de afgeleide betekenis is, overdenken, dewijl hij, die overdenkt dikwijls bij zich zelf spreekt op stille, gedempte wijze.
De grondtekst geeft duidelijk aan, dat dit zijn lust immer zal wezen.
3.
II. Psalms 1:3-Psalms 1:5. Bij dezen zijnen in den grond geheel verschillenden toestand des harten, staat de rechtvaardige geheel anders in de wereld dan de goddeloze; namelijk als een wel gevoede, vruchtdragende, altijd groene boom, terwijl de goddelozen ten opzichte van hun leven, slechts kaf zijn, dat de wind wegwaait, en zij eindelijk geheel en al uit de gemeente der rechtvaardigen worden weggedaan.
Vers 2
2. a) Maar zijn lust is in des HEEREN wet 1), de begeerte zijne harten gaat naar de rechten des Heren uit, die hem begeerlijker zijn dan goud, ja, dan veel fijn goud, en zoeter dan honing en honingzeem (Psalms 19:11; Psalms 119:72), en hij overdenkt 2) Zijne wet dag en nacht; bij dag staat zij hem voor en richt zij zijne handelingen; bij nacht bepeinst hij haar, opdat zij steeds dieper in zijn harte zij (Psalms 119:97-Psalms 119:102. Joshua 1:8).a) Deuteronomy 6:6; Deuteronomy 17:19. Psalms 119:1, Psalms 119:1) Zijn lust te hebben in des Heren wet, het is niet slechts een zekeren smaak te hebben in den vorm, ene zekere kennis van de letter, een zekeren eerbied voor den inhoud van het woord des Heren; het is met den heiligsten ernst en het innigst zielsgenoegen bij dien inhoud de voldoening zoeken van de diepste behoefte des harten; het is daarin den troost en de kracht des levens zoeken, vinden en hebben. Des Heren wet dag en nacht te overdenken, is niet Zijn heilig Woord tot voorwerp van studie of van liefhebberij, als verstandelijke doorvorsing er van, tot de taak en de bezigheid zijns levens te stellen; het is er bij te leven. Het is dag en nacht het voor ogen te houden; bij alle doen en laten, lijden en genieten. Het is alle wegen er naar te richten, elke voetstap er naar te zetten, het te hebben en te gebruiken als ene lamp voor den voet, een licht op het pad. Het is: het godvruchtige leven..
Hij is niet onder de wet als onder iets, dat hem vloekt en veroordeelt, maar hij is in haar, en hij verheugt zich in haar als in een regel des levens; hij heeft er daarenboven verheuging in, om te denken over haar, om haar te lezen bij dag en te bepeinzen bij nacht. Wij neemt een tekst en gaat daarmee den gansen dag, en in de nachtwaken, wanneer de slaap zijne oogleden ontwijkt, peinst hij over het woord van God. In den dag van voorspoed zing hij Psalmen uit Gods woord, en in den nacht van droefheid troost hij zich met de beloften uit datzelfde Boek. De wet des Heren is het dagelijks brood van den waren gelovige..
Men moet als een vijgen- en palmboom eerder de vrucht laten zien dan de bladeren..
2) In het Hebreeën Jèh h. Het werkwoord betekent in de eerste plaats, een dof geluid maken, en de afgeleide betekenis is, overdenken, dewijl hij, die overdenkt dikwijls bij zich zelf spreekt op stille, gedempte wijze.
De grondtekst geeft duidelijk aan, dat dit zijn lust immer zal wezen.
3.
II. Psalms 1:3-Psalms 1:5. Bij dezen zijnen in den grond geheel verschillenden toestand des harten, staat de rechtvaardige geheel anders in de wereld dan de goddeloze; namelijk als een wel gevoede, vruchtdragende, altijd groene boom, terwijl de goddelozen ten opzichte van hun leven, slechts kaf zijn, dat de wind wegwaait, en zij eindelijk geheel en al uit de gemeente der rechtvaardigen worden weggedaan.
Vers 3
3. Want het welgelukzalige bestaat hierin, dat hij zal zijn, hij gelijk is als een boom, geplant aan waterbeken 1), die, daar het hem nooit aan voeding ontbreekt en hij door de stormen niet ontworteld wordt zijne vrucht geeft op zijnen tijd, die niet v r den tijd laat vallen, maar tot rijpheid brengt, en welks blad niet afvalt 2), wanneer het in den zomer rondom dor wordt, daar zijne wortelen aan waterbeken liggen; en al wat hij, de rechtvaardige, die aan zulk een boom gelijkt, doet, zal wel gelukken; want des Heren zegen is met hem, omdat des Heren welgevallen kan zijn met al wat hij onderneemt.1) Het altijd zacht vloeiende water, dat den rechtvaardige vruchtbaar maakt, is Gods woord; de vruchten die hij brengt, zijn de goede werken, die in God gedaan zijn. Het levend water, dat hem vruchtbaar maakt, houdt hem ook in- en uitwendig fris in de hitte der aanvechting. (Jeremiah 17:7, Psalms 92:13).
Er is niet gezegd, dat over dezen boom geen ruwe stormen zullen komen waaien, dat geen verzengende zonnebrand hem immer bereiken zal; maar, daar hij zijne wortelen heeft uitgeslagen aan den levenden waterstroom, daar hem geen voedsel, geen sap, gene kracht, geen inwendig leven ontbreekt, zal hij vruchten voortbrengen op zijn tijd, en zijn blad niet verdorren v r zijn tijd. Woedt de storm door zijne takken, zijne wortels begeven hem niet. Brandt de zon op zijn kruin, zijn overvloedig sap en merg houdt twijgen en bladeren fris en glanzig; het wintert, het zomert, zomer en winter zijn hem oorbaar, hij; voldoet aan zijne bestemming in elk seizoen, en derft tier noch schoonheid..
2) Niets anders heeft de dichter gewild, dan te verklaren, dat de kinderen Gods eeuwig zullen bloeien en altijd door de hemelse genade Gods zullen bevochtigd worden, zodat wat hun wedervaart, dienen moet tot hun heil. Daarentegen vaagt de storm de goddelozen plotseling weg, of vernietigt hen door buitengewone hitte. Want toch als hij zegt, dat de vromen vrucht voortbrengen op hun tijd hiermede wil hij een juiste rijpheid aangeven, dewijl de goddelozen, ofschoon zij vroegrijpe vruchten tonen, toch niets anders dan misdrachten voortbrengen..
Vers 3
3. Want het welgelukzalige bestaat hierin, dat hij zal zijn, hij gelijk is als een boom, geplant aan waterbeken 1), die, daar het hem nooit aan voeding ontbreekt en hij door de stormen niet ontworteld wordt zijne vrucht geeft op zijnen tijd, die niet v r den tijd laat vallen, maar tot rijpheid brengt, en welks blad niet afvalt 2), wanneer het in den zomer rondom dor wordt, daar zijne wortelen aan waterbeken liggen; en al wat hij, de rechtvaardige, die aan zulk een boom gelijkt, doet, zal wel gelukken; want des Heren zegen is met hem, omdat des Heren welgevallen kan zijn met al wat hij onderneemt.1) Het altijd zacht vloeiende water, dat den rechtvaardige vruchtbaar maakt, is Gods woord; de vruchten die hij brengt, zijn de goede werken, die in God gedaan zijn. Het levend water, dat hem vruchtbaar maakt, houdt hem ook in- en uitwendig fris in de hitte der aanvechting. (Jeremiah 17:7, Psalms 92:13).
Er is niet gezegd, dat over dezen boom geen ruwe stormen zullen komen waaien, dat geen verzengende zonnebrand hem immer bereiken zal; maar, daar hij zijne wortelen heeft uitgeslagen aan den levenden waterstroom, daar hem geen voedsel, geen sap, gene kracht, geen inwendig leven ontbreekt, zal hij vruchten voortbrengen op zijn tijd, en zijn blad niet verdorren v r zijn tijd. Woedt de storm door zijne takken, zijne wortels begeven hem niet. Brandt de zon op zijn kruin, zijn overvloedig sap en merg houdt twijgen en bladeren fris en glanzig; het wintert, het zomert, zomer en winter zijn hem oorbaar, hij; voldoet aan zijne bestemming in elk seizoen, en derft tier noch schoonheid..
2) Niets anders heeft de dichter gewild, dan te verklaren, dat de kinderen Gods eeuwig zullen bloeien en altijd door de hemelse genade Gods zullen bevochtigd worden, zodat wat hun wedervaart, dienen moet tot hun heil. Daarentegen vaagt de storm de goddelozen plotseling weg, of vernietigt hen door buitengewone hitte. Want toch als hij zegt, dat de vromen vrucht voortbrengen op hun tijd hiermede wil hij een juiste rijpheid aangeven, dewijl de goddelozen, ofschoon zij vroegrijpe vruchten tonen, toch niets anders dan misdrachten voortbrengen..
Vers 4
4. Alzo, als een boom bij ene waterbeek, zijn de goddelozen niet, maar juist het tegendeel, als het kaf, dat de wind henen drijft a) 1), zonder wortel naar beneden, zonder vrucht naar boven, zonder inwendige levenskracht en levensfrisheid, licht opvliegende op den dorsvloer van dit leven, en zodra de windvlaag der aanvechting onder hen komt, als kaf in de hoogte vliegende en weggedreven (Job 21:18. Psalms 35:5. Isaiah 17:13; Isaiah 29:5. Hosea 13:3).1) De zin is derhalve deze: Ofschoon de goddelozen het nu nog gelukkig hebben, toch zullen zij weldra aan het kaf gelijk zijn, dewijl, wanneer de Heere hen tot hulpeloosheid gebracht heeft, Hij hen door de openbaring van Zijn toorn her- en derwaarts verspreidt. Verder leert ons de H. Geest door deze manier van spreken, dat met de ogen des geloofs gezien wordt, wat overigens ongelooflijk zou kunnen schijnen. Want ofschoon de goddeloze, als een hoog opgeschoten boom gelijk, zich voordoet, staat het vast, dat hij een schil of bast zal zijn, zodra God zijne hoogte door Zijn geblaas wil omverwerpen..
Men vergelijke over de wijze, waarop de ouden dorsten, wat bij Deuteronomy 25:4 en Ruth 3:3 Ruth 3:3 opgemerkt is.
Vers 4
4. Alzo, als een boom bij ene waterbeek, zijn de goddelozen niet, maar juist het tegendeel, als het kaf, dat de wind henen drijft a) 1), zonder wortel naar beneden, zonder vrucht naar boven, zonder inwendige levenskracht en levensfrisheid, licht opvliegende op den dorsvloer van dit leven, en zodra de windvlaag der aanvechting onder hen komt, als kaf in de hoogte vliegende en weggedreven (Job 21:18. Psalms 35:5. Isaiah 17:13; Isaiah 29:5. Hosea 13:3).1) De zin is derhalve deze: Ofschoon de goddelozen het nu nog gelukkig hebben, toch zullen zij weldra aan het kaf gelijk zijn, dewijl, wanneer de Heere hen tot hulpeloosheid gebracht heeft, Hij hen door de openbaring van Zijn toorn her- en derwaarts verspreidt. Verder leert ons de H. Geest door deze manier van spreken, dat met de ogen des geloofs gezien wordt, wat overigens ongelooflijk zou kunnen schijnen. Want ofschoon de goddeloze, als een hoog opgeschoten boom gelijk, zich voordoet, staat het vast, dat hij een schil of bast zal zijn, zodra God zijne hoogte door Zijn geblaas wil omverwerpen..
Men vergelijke over de wijze, waarop de ouden dorsten, wat bij Deuteronomy 25:4 en Ruth 3:3 Ruth 3:3 opgemerkt is.
Vers 5
5. Daarom, van wege deze inwendige nietswaardigheid en uitwendige onstandvastigheid, zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen, hoewel zij een tijd lang, als het stil is, hun plaats weten vast te houden en zolang Gods lankmoedigheid hen duldt, de zegeningen van Gods volk mede genieten, zo is toch hun bestaan voorbij, als het gericht Gods begint; het laatste gericht zal hen eindelijk uit de gemeente der rechtvaardigen afzonderen en als kaf met onuitblusselijk vuur verbranden (Matthew 25:32; Matthew 3:12). Wel mogen de heiligen verlangen naar den hemel, want geen goddeloze zal daar wonen, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen. Al onze verenigingen op aarde zijn vermengd. Elke kerk heeft een duivel in zich. Het onkruid groeit in dezelfde voren als de tarwe. Er is geen bodem die volkomen gezuiverd is van stof. Zondaars zijn verspreid onder de heiligen, als schuim vermengd is met goud. Gods kostelijke diamanten liggen nog in hetzelfde veld met de keistenen. Rechtvaardige Lots worden aan deze zijde van den hemel voortdurend gekweld van de mannen van Sodom. Dat wij ons verheugen, dat in de algemene vergadering en in de gemeente der eerstgeborenen niet ene onwedergeborene ziel zal worden toegelaten. Zondaars kunnen in den hemel niet leven; zij zouden uit hun element zijn. Eerder zou een vis kunnen leven op een boom dan de goddeloze in het paradijs. De hemel zou ene onverdraaglijke hel zijn, indien het kon toegestaan worden dien in te gaan, maar zulk een voorrecht zal nooit worden geschonken aan den man, die in zijne goddeloosheid volhardt. Moge God vergunnen, dat wij een naam en ene plaats hebben in Zijne haven daar boven..6.
III Psalms 1:6. Aan beide, den rechtvaardige zowel als den goddeloze, verheerlijkt zich het rechtvaardig bestuur des Heren, maar op tegenovergestelde wijze, overeenkomstig hunnen tegenovergestelden aard en verschillende gezindheid.
Vers 5
5. Daarom, van wege deze inwendige nietswaardigheid en uitwendige onstandvastigheid, zullen de goddelozen niet bestaan in het gericht, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen, hoewel zij een tijd lang, als het stil is, hun plaats weten vast te houden en zolang Gods lankmoedigheid hen duldt, de zegeningen van Gods volk mede genieten, zo is toch hun bestaan voorbij, als het gericht Gods begint; het laatste gericht zal hen eindelijk uit de gemeente der rechtvaardigen afzonderen en als kaf met onuitblusselijk vuur verbranden (Matthew 25:32; Matthew 3:12). Wel mogen de heiligen verlangen naar den hemel, want geen goddeloze zal daar wonen, noch de zondaars in de vergadering der rechtvaardigen. Al onze verenigingen op aarde zijn vermengd. Elke kerk heeft een duivel in zich. Het onkruid groeit in dezelfde voren als de tarwe. Er is geen bodem die volkomen gezuiverd is van stof. Zondaars zijn verspreid onder de heiligen, als schuim vermengd is met goud. Gods kostelijke diamanten liggen nog in hetzelfde veld met de keistenen. Rechtvaardige Lots worden aan deze zijde van den hemel voortdurend gekweld van de mannen van Sodom. Dat wij ons verheugen, dat in de algemene vergadering en in de gemeente der eerstgeborenen niet ene onwedergeborene ziel zal worden toegelaten. Zondaars kunnen in den hemel niet leven; zij zouden uit hun element zijn. Eerder zou een vis kunnen leven op een boom dan de goddeloze in het paradijs. De hemel zou ene onverdraaglijke hel zijn, indien het kon toegestaan worden dien in te gaan, maar zulk een voorrecht zal nooit worden geschonken aan den man, die in zijne goddeloosheid volhardt. Moge God vergunnen, dat wij een naam en ene plaats hebben in Zijne haven daar boven..6.
III Psalms 1:6. Aan beide, den rechtvaardige zowel als den goddeloze, verheerlijkt zich het rechtvaardig bestuur des Heren, maar op tegenovergestelde wijze, overeenkomstig hunnen tegenovergestelden aard en verschillende gezindheid.
Vers 6
6. Zulk een gericht kan niet uitblijven, want de HEERE kent1), is bekend met den weg der rechtvaardigen, en weet, dat deze weg Hem ten doel heeft; daarom laat Hij hen hun doel bereiken, maar de weg der goddelozen, die volgens zijne gehele richting naar beneden, naar diepte en duisternis afdaalt, kan naar zijne natuur geen ander einde hebben, die zal vergaan 1), gaat ten verderve, in den nacht en de ellende loopt die uit, zonder dat het voorgestelde doel bereikt wordt.1) Dit kennen is niet een bloot bekend zijn met den rechtvaardige maar zulk een kennen, dat tot het voorwerp staat in een bijzondere betrekking, de betrekking des Verbonds, en het daarom in liefde en genade, goedertierenheid en ontferming gadeslaat. Het is dat kennen, dat zijn grond heeft in het eeuwig Welbehagen en zich openbaart in de bijzondere zorg voor Zijne gunstgenoten.
2) Niet alleen zullen de goddelozen vergaan, maar zelfs hun wegen. De rechtvaardige graveert zijn naam op den rotssteen maar de goddeloze schrijft zijne gedachtenis in het zand. De rechtvaardige ploegt de voren der aarde en strooit hier een zaad waarvan de vrucht nooit ten einde toe zal ingeoogst worden, voordat hij de vreugde der eeuwigheid is ingegaan; maar de goddeloze ploegt de zee, en hoewel het moge schijnen, dat er een spoor achter zijn vaartuig blijft, de baren gaan er over heen en de plaats zal hem in eeuwigheid niet meer kennen..
Of zalig of verloren, zo predikt Gods woord, zo waarschuwt Gods gericht.
Gezegend zij God van wege het Verbond der genade, en onze Heere Jezus Christus. Door Zijne volmaakte gehoorzaamheid tot den dood is Hij het einde der wet geworden tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft. Wanneer de zondaar zijne schuld en ellende begint te gevoelen, kan hij door Christus, den levenden weg, in de gemeenschap der rechtvaardigen worden toegelaten. Wanneer hij de ijdelheid der wereld en het vreselijke der zonde heeft leren kennen, begint hij vermaak te scheppen in Gods Woord, dat hem de dierbaarheid van Christus en het schone der heiligheid aantoont. Desgelijks de Heilige Schriften lezende en overdenkende wordt hij een nieuw schepsel. Hij heeft nieuwe verlangens, nieuwe genoegens hoop, vrees, zorgen, metgezellen en bezigheden. Zijne gedachten, woorden en daden zijn veranderd. Hij is in een nieuwen toestand ingegaan en draagt een nieuw karakter. Alle dingen zijn nieuw geworden. Zijne gedachten, woorden en daden zijn veranderd. Alle dingen zijn nieuw geworden. Zijn godsdienst bestaat niet in vormen en woorden, hij wil vruchten der rechtvaardigheid voortbrengen, want hij is geplant en geworteld in goeden grond; door het Woord ontvangt hij van Christus mededelingen der Goddelijke genade, welke zijne ziel langzamerhand veranderen naar het beeld van zijnen Verlosser. Hoe verschillend is het in- en uitwendig bij hem, en hoe geheel anders zijn einde dan bij de goddelozen..
Aan het einde van dezen Psalm wil ik vermanen, gelijk ook vele heilige vaders als Athanasius en Augustinus deden, dat wij de Psalmen niet maar zingen of lezen, als gingen zij ons niet aan, maar wij moeten ze zo lezen en zingen, dat wij daardoor verbeterd worden, dat ons geloof en in allerlei noden ons geweten gesterkt worde. Het Boek der Psalmen is toch niets anders dan ene school en plaats der beproeving van ons hart en ons gemoed, hoe het gezind of geneigd is of zijn moet. Daarom leest hij het Boek der Psalmen zonder geest, die het zonder verstand en geloof leest..
Daar niemand behalve Jezus Christus een volmaakt rechtvaardige is, hebben de meeste andere uitleggers in dadelijk Messiaansen zin de eerste strofe, als van Hem, den eeuwigen groenen boom des levens opgenomen. En daar niemand door vervulling der wet in eigen kracht maar door het geloof in Jezus Christus gerechtvaardigd wordt, zo hebben vele, vooral Evangelische uitleggers op het nauwe verband tussen Psalms 1:1 de Summa legis en Psalms 2:1 de Summa Evangelie gewezen..
Vers 6
6. Zulk een gericht kan niet uitblijven, want de HEERE kent1), is bekend met den weg der rechtvaardigen, en weet, dat deze weg Hem ten doel heeft; daarom laat Hij hen hun doel bereiken, maar de weg der goddelozen, die volgens zijne gehele richting naar beneden, naar diepte en duisternis afdaalt, kan naar zijne natuur geen ander einde hebben, die zal vergaan 1), gaat ten verderve, in den nacht en de ellende loopt die uit, zonder dat het voorgestelde doel bereikt wordt.1) Dit kennen is niet een bloot bekend zijn met den rechtvaardige maar zulk een kennen, dat tot het voorwerp staat in een bijzondere betrekking, de betrekking des Verbonds, en het daarom in liefde en genade, goedertierenheid en ontferming gadeslaat. Het is dat kennen, dat zijn grond heeft in het eeuwig Welbehagen en zich openbaart in de bijzondere zorg voor Zijne gunstgenoten.
2) Niet alleen zullen de goddelozen vergaan, maar zelfs hun wegen. De rechtvaardige graveert zijn naam op den rotssteen maar de goddeloze schrijft zijne gedachtenis in het zand. De rechtvaardige ploegt de voren der aarde en strooit hier een zaad waarvan de vrucht nooit ten einde toe zal ingeoogst worden, voordat hij de vreugde der eeuwigheid is ingegaan; maar de goddeloze ploegt de zee, en hoewel het moge schijnen, dat er een spoor achter zijn vaartuig blijft, de baren gaan er over heen en de plaats zal hem in eeuwigheid niet meer kennen..
Of zalig of verloren, zo predikt Gods woord, zo waarschuwt Gods gericht.
Gezegend zij God van wege het Verbond der genade, en onze Heere Jezus Christus. Door Zijne volmaakte gehoorzaamheid tot den dood is Hij het einde der wet geworden tot rechtvaardigheid een iegelijk, die gelooft. Wanneer de zondaar zijne schuld en ellende begint te gevoelen, kan hij door Christus, den levenden weg, in de gemeenschap der rechtvaardigen worden toegelaten. Wanneer hij de ijdelheid der wereld en het vreselijke der zonde heeft leren kennen, begint hij vermaak te scheppen in Gods Woord, dat hem de dierbaarheid van Christus en het schone der heiligheid aantoont. Desgelijks de Heilige Schriften lezende en overdenkende wordt hij een nieuw schepsel. Hij heeft nieuwe verlangens, nieuwe genoegens hoop, vrees, zorgen, metgezellen en bezigheden. Zijne gedachten, woorden en daden zijn veranderd. Hij is in een nieuwen toestand ingegaan en draagt een nieuw karakter. Alle dingen zijn nieuw geworden. Zijne gedachten, woorden en daden zijn veranderd. Alle dingen zijn nieuw geworden. Zijn godsdienst bestaat niet in vormen en woorden, hij wil vruchten der rechtvaardigheid voortbrengen, want hij is geplant en geworteld in goeden grond; door het Woord ontvangt hij van Christus mededelingen der Goddelijke genade, welke zijne ziel langzamerhand veranderen naar het beeld van zijnen Verlosser. Hoe verschillend is het in- en uitwendig bij hem, en hoe geheel anders zijn einde dan bij de goddelozen..
Aan het einde van dezen Psalm wil ik vermanen, gelijk ook vele heilige vaders als Athanasius en Augustinus deden, dat wij de Psalmen niet maar zingen of lezen, als gingen zij ons niet aan, maar wij moeten ze zo lezen en zingen, dat wij daardoor verbeterd worden, dat ons geloof en in allerlei noden ons geweten gesterkt worde. Het Boek der Psalmen is toch niets anders dan ene school en plaats der beproeving van ons hart en ons gemoed, hoe het gezind of geneigd is of zijn moet. Daarom leest hij het Boek der Psalmen zonder geest, die het zonder verstand en geloof leest..
Daar niemand behalve Jezus Christus een volmaakt rechtvaardige is, hebben de meeste andere uitleggers in dadelijk Messiaansen zin de eerste strofe, als van Hem, den eeuwigen groenen boom des levens opgenomen. En daar niemand door vervulling der wet in eigen kracht maar door het geloof in Jezus Christus gerechtvaardigd wordt, zo hebben vele, vooral Evangelische uitleggers op het nauwe verband tussen Psalms 1:1 de Summa legis en Psalms 2:1 de Summa Evangelie gewezen..