Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Numeri 34

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 34

Numbers 34:1.

GRENZEN VAN HET BELOOFDE LAND. HOE EN DOOR WIE HET VERDEELD MOEST WORDEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NUMERI 34

Numbers 34:1.

GRENZEN VAN HET BELOOFDE LAND. HOE EN DOOR WIE HET VERDEELD MOEST WORDEN.

Vers 1

1. Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

Vers 1

1. Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende:

Vers 2

2. Gebied de kinderen van Israël, en zeg tot hen: Wanneer gij in het land Kanan ingaat, zo zal dit het land zijn, dat u tot erfenis vallen zal, het land Kanan, naar zijn grenen. Het land, dat u ten erfdeel zal gegeven worden, zal zijn grenzen hebben, zoals die in hetgeen Ik verder tot u zal spreken, nauwkeurig zullen omschreven worden.

Vers 2

2. Gebied de kinderen van Israël, en zeg tot hen: Wanneer gij in het land Kanan ingaat, zo zal dit het land zijn, dat u tot erfenis vallen zal, het land Kanan, naar zijn grenen. Het land, dat u ten erfdeel zal gegeven worden, zal zijn grenzen hebben, zoals die in hetgeen Ik verder tot u zal spreken, nauwkeurig zullen omschreven worden.

Vers 3

3. De zuiderhoek nu zal u zijn van de woestijn Zin, aan de zijden van Edom (het huidig gebergteland van de Azazimeh, zie "Numbers 13:1); en de zuiderlandgrens zal u zijn van het einde van de Zoutzee, tegen het oosten; van de zuidelijke punt van de Dode Zee, die in een zoutmoerasuitloopt Joshua 15:2).

Vers 3

3. De zuiderhoek nu zal u zijn van de woestijn Zin, aan de zijden van Edom (het huidig gebergteland van de Azazimeh, zie "Numbers 13:1); en de zuiderlandgrens zal u zijn van het einde van de Zoutzee, tegen het oosten; van de zuidelijke punt van de Dode Zee, die in een zoutmoerasuitloopt Joshua 15:2).

Vers 4

4. En deze grens zal u omgaan van het zuiden naar de opgang van Akrbbim, 1) van het zuiden van de Dode Zee, zuidwaarts op, en doorgaan naar Zin, de brede dalkloof wady murreh (zie "Numbers 13:1); en haar uitgangen zullen zijn, van het zuiden naar Kades-Barna, en strekken zich verder zuidwaarts uit tot aan Kades-Barna aan het westelijke einde van de woestijn Zin, en zij zal uitgaan naar Hazar-Addar, een dorp alzo genoemd naar de bij elkaar liggende dorpen Hezron en Adar Joshua 15:3) en doorgaan naar Karkau en Azmon.

1) De "hoogte Akrbbim," waarnaar de streek later Akrabattinh, Akrabathnh heet (1 Makk.5:3) is veelmeer hoogstwaarschijnlijk de op een afstand van circa 8 Engelse mijl beneden de Dode Zee, zich schuin over de Araba heenstrekkende, in 60-80 voet hoge rij van witte klippen, die, van de zuidwestkant van de Dode Zee gezien, het Ghor schijnen te sluiten, en de scheidingslinie tussen de beide zijden van het grote dal vormen, dat aan de ene zijde el-Ghor en aan de andere zijde el-Araba heet.

Vers 4

4. En deze grens zal u omgaan van het zuiden naar de opgang van Akrbbim, 1) van het zuiden van de Dode Zee, zuidwaarts op, en doorgaan naar Zin, de brede dalkloof wady murreh (zie "Numbers 13:1); en haar uitgangen zullen zijn, van het zuiden naar Kades-Barna, en strekken zich verder zuidwaarts uit tot aan Kades-Barna aan het westelijke einde van de woestijn Zin, en zij zal uitgaan naar Hazar-Addar, een dorp alzo genoemd naar de bij elkaar liggende dorpen Hezron en Adar Joshua 15:3) en doorgaan naar Karkau en Azmon.

1) De "hoogte Akrbbim," waarnaar de streek later Akrabattinh, Akrabathnh heet (1 Makk.5:3) is veelmeer hoogstwaarschijnlijk de op een afstand van circa 8 Engelse mijl beneden de Dode Zee, zich schuin over de Araba heenstrekkende, in 60-80 voet hoge rij van witte klippen, die, van de zuidwestkant van de Dode Zee gezien, het Ghor schijnen te sluiten, en de scheidingslinie tussen de beide zijden van het grote dal vormen, dat aan de ene zijde el-Ghor en aan de andere zijde el-Araba heet.

Vers 5

5. Voorts zal deze grens omgaan van Azmon naar de rivier van Egypte 1) en haar uitgangen zullen zijn naar de grote of Middellandse Zee. 2)

1) De rivier, of eigenlijk zoals er staat, de beek van Egypte is hier de z.g. Wady-el-Arisch, die op verschillende plaatsen als de zuidelijke grens van het land wordt genoemd, o.a. 1 Kon.8:65; 2 Kings 24:7 Isaiah 27:12

2) Zuidelijk van de Dode Zee gaat terstond het Ghor of de laagte tussen bergketens ter rechter- en ter linkerzijde voort, waarin de Jordaan van het meer van Genzareth af zijn loop heeft (zie Joshua 3:1); daarop volgt een rij witachtige klippen van 60-80 voet hoog, die van de zuidwestelijke punt van de Rode Zee gezien, het Ghor schijnen te sluiten en de Schorpioentrap of Akrbbim genoemd worden. Aan de andere zijde sluit zich de Arabah (zie Numbers 20:1) daar onmiddellijk aan, in het begin zich enigszins verheffende, maar die langzamerhand tot de hoogte van de watervlakte van de Dode Zee afdaalt, en eindelijk in de golf van Elan te niet loopt. Bijzonder opmerkenswaardig is het, hoe nauwkeurig de hier beschreven zuidelijke grens van het beloofde land met de gesteldheid van de grond samenhangt; zij is de grensscheiding tussen de geelachtige woestijn in het zuiden en de groene steppen of grasvlakten in het noorden; de natuur van Arabië eindigt hier; het rijk van de dood heeft een einde, en een nieuw leven waait de reiziger, die van het zuiden komt uit de met groen bedekte vlakten tegen..

Vers 5

5. Voorts zal deze grens omgaan van Azmon naar de rivier van Egypte 1) en haar uitgangen zullen zijn naar de grote of Middellandse Zee. 2)

1) De rivier, of eigenlijk zoals er staat, de beek van Egypte is hier de z.g. Wady-el-Arisch, die op verschillende plaatsen als de zuidelijke grens van het land wordt genoemd, o.a. 1 Kon.8:65; 2 Kings 24:7 Isaiah 27:12

2) Zuidelijk van de Dode Zee gaat terstond het Ghor of de laagte tussen bergketens ter rechter- en ter linkerzijde voort, waarin de Jordaan van het meer van Genzareth af zijn loop heeft (zie Joshua 3:1); daarop volgt een rij witachtige klippen van 60-80 voet hoog, die van de zuidwestelijke punt van de Rode Zee gezien, het Ghor schijnen te sluiten en de Schorpioentrap of Akrbbim genoemd worden. Aan de andere zijde sluit zich de Arabah (zie Numbers 20:1) daar onmiddellijk aan, in het begin zich enigszins verheffende, maar die langzamerhand tot de hoogte van de watervlakte van de Dode Zee afdaalt, en eindelijk in de golf van Elan te niet loopt. Bijzonder opmerkenswaardig is het, hoe nauwkeurig de hier beschreven zuidelijke grens van het beloofde land met de gesteldheid van de grond samenhangt; zij is de grensscheiding tussen de geelachtige woestijn in het zuiden en de groene steppen of grasvlakten in het noorden; de natuur van Arabië eindigt hier; het rijk van de dood heeft een einde, en een nieuw leven waait de reiziger, die van het zuiden komt uit de met groen bedekte vlakten tegen..

Vers 6

6. Aangaande de grens van het westen, daar zal u de grote zee de grens zijn, van de uitwatering van de rivier of beek van Egypte (Numbers 34:5) tot in het noorden aan de overzijde van Gebal (Numbers 34:7). Dit zal uw westgrens zijn.

Vers 6

6. Aangaande de grens van het westen, daar zal u de grote zee de grens zijn, van de uitwatering van de rivier of beek van Egypte (Numbers 34:5) tot in het noorden aan de overzijde van Gebal (Numbers 34:7). Dit zal uw westgrens zijn.

Vers 7

7. Voorts zal u de grens van het noorden deze zijn: van de grote zee af, noordelijk van Byblus of Gebal zult gij u de berg Hor aftekenen. Waarschijnlijk wordt hier detegenwoordige Dschebel-Makmel, die de hoogste spits van het gebergte Libanon is, bedoeld, zodat alzo de noordelijke grenslijn door het cederwoud Bscherreh heenloopt (zie "Numbers 24:6),

Vers 7

7. Voorts zal u de grens van het noorden deze zijn: van de grote zee af, noordelijk van Byblus of Gebal zult gij u de berg Hor aftekenen. Waarschijnlijk wordt hier detegenwoordige Dschebel-Makmel, die de hoogste spits van het gebergte Libanon is, bedoeld, zodat alzo de noordelijke grenslijn door het cederwoud Bscherreh heenloopt (zie "Numbers 24:6),

Vers 8

8. Van den berg Hor zult gij aftekenen tot waar men komt te Hamath, tot aan het gebied van de stad Hamath in Syrië; en de uitgangen van dit gebied zullen zijn naar Zedad, dat is, de grenzen worden dan verder doorgetrokken tot aan Zedad.

Vers 8

8. Van den berg Hor zult gij aftekenen tot waar men komt te Hamath, tot aan het gebied van de stad Hamath in Syrië; en de uitgangen van dit gebied zullen zijn naar Zedad, dat is, de grenzen worden dan verder doorgetrokken tot aan Zedad.

Vers 9

9. En deze grens zal uitgaan naar Zifron; op de weg die daarheen leidt en haar uitgangen zullen zijn te Hazar-Enan, (bronnenhof) (Ezekiel 47:17; Ezekiel 48:1). Dit zal u de noordgrens zijn.

De stad Hamath (het tegenwoordige Hama, hetzelfde als het Epiphania van de Grieken en Romeinen) lag aan de Orontes, omstreeks 8 mijl verder noordwaarts; nooit, zelfs niet onder David en Salomo, heeft het aan het Israëlitische rijk behoord, maar Salomo bouwde in dit gebied schatsteden (2 Kronieken8:4). De uitdrukking "totdaar men komt te Hamath" wordt dikwijls gebruikt om de aanraking met dit gebied, of de noordelijke grenzen van Palestina aan te duiden (Numbers 13:21 Joshua 13:5 Judges 3:3 ). De beide volgende punten Zadad, niet Zadada, zoals Luther schrijft, daar de a of ah achter de naam slechts de richting naar ene plaats aanduidt en Zifron kan men niet nader aanwijzen. Onder het dorp Enan (Hazer-Enan, d.i. bronnenhof) verstaat men zeker de bron Lebweh aan de westelijke helling van de Anti-Libanon. Zij vormt in het dal El-Buka de waterscheiding tussen de Orontes, die noordwaarts stroomt en de Leontes, die zijn richting zuidwestwaarts neemt. Hier behoeft men slechts in het zand te graven, om zo veel bronnen te vinden als men wil, die helder fris water geven, dat op verscheidene plaatsen uit een hoop grof kiezelzand komt opborrelen. Wij zien hier, evenals in het zuiden (zie Numbers 34:5), hoe ook hier de grenzen juist met de gesteldheid van de grond overeenkomen..

Vers 9

9. En deze grens zal uitgaan naar Zifron; op de weg die daarheen leidt en haar uitgangen zullen zijn te Hazar-Enan, (bronnenhof) (Ezekiel 47:17; Ezekiel 48:1). Dit zal u de noordgrens zijn.

De stad Hamath (het tegenwoordige Hama, hetzelfde als het Epiphania van de Grieken en Romeinen) lag aan de Orontes, omstreeks 8 mijl verder noordwaarts; nooit, zelfs niet onder David en Salomo, heeft het aan het Israëlitische rijk behoord, maar Salomo bouwde in dit gebied schatsteden (2 Kronieken8:4). De uitdrukking "totdaar men komt te Hamath" wordt dikwijls gebruikt om de aanraking met dit gebied, of de noordelijke grenzen van Palestina aan te duiden (Numbers 13:21 Joshua 13:5 Judges 3:3 ). De beide volgende punten Zadad, niet Zadada, zoals Luther schrijft, daar de a of ah achter de naam slechts de richting naar ene plaats aanduidt en Zifron kan men niet nader aanwijzen. Onder het dorp Enan (Hazer-Enan, d.i. bronnenhof) verstaat men zeker de bron Lebweh aan de westelijke helling van de Anti-Libanon. Zij vormt in het dal El-Buka de waterscheiding tussen de Orontes, die noordwaarts stroomt en de Leontes, die zijn richting zuidwestwaarts neemt. Hier behoeft men slechts in het zand te graven, om zo veel bronnen te vinden als men wil, die helder fris water geven, dat op verscheidene plaatsen uit een hoop grof kiezelzand komt opborrelen. Wij zien hier, evenals in het zuiden (zie Numbers 34:5), hoe ook hier de grenzen juist met de gesteldheid van de grond overeenkomen..

Vers 10

10. Voorts zult gij u tot een grens tegen het oosten aftekenen van Hazar-Enan van de bovengenoemde bronplaats Enan naar Sefam, ook een onbekende plaats.

Vers 10

10. Voorts zult gij u tot een grens tegen het oosten aftekenen van Hazar-Enan van de bovengenoemde bronplaats Enan naar Sefam, ook een onbekende plaats.

Vers 11

11. En deze grens zal afgaan aan de westelijke helling van de Anti-Libanon verder zuidwaarts, van Sefam naar Ribla, tegen het oosten van Ain, de tegenwoordige bronplaatsAndschar, wel te onderscheiden van Riblath, gelegen in het land Hamath (2 Kings 23:33; 2 Kings 25:21), daarna zal deze grens afgaan over Hasbeya en Bal Hermon, en strekken langs de bergen, die de wateren van Merom, aan de oostzijde begrenzen, langs de oever, eigenlijk aan de schouder van de zee Cinnereth, of van Genzarethoostwaarts, langs het noordoostelijke strand van dit meer.

Hierdoor behoorde ook de grote Hermon (zie Deuteronomy 3:9) niet aan het land van Israël..

Vers 11

11. En deze grens zal afgaan aan de westelijke helling van de Anti-Libanon verder zuidwaarts, van Sefam naar Ribla, tegen het oosten van Ain, de tegenwoordige bronplaatsAndschar, wel te onderscheiden van Riblath, gelegen in het land Hamath (2 Kings 23:33; 2 Kings 25:21), daarna zal deze grens afgaan over Hasbeya en Bal Hermon, en strekken langs de bergen, die de wateren van Merom, aan de oostzijde begrenzen, langs de oever, eigenlijk aan de schouder van de zee Cinnereth, of van Genzarethoostwaarts, langs het noordoostelijke strand van dit meer.

Hierdoor behoorde ook de grote Hermon (zie Deuteronomy 3:9) niet aan het land van Israël..

Vers 12

12. Voorts zal deze grens afgaan langs de Jordaan, zuidwaarts, en haar uitgangen zullen zijn aan de Zoutzee of Dode Zee. Dit zal u zijn het land naar zijn grenzen rondom. In het zuiden Numbers 34:3-Numbers 34:5; in het westen Numbers 34:6; in het noorden Numbers 34:7-Numbers 34:9; en in het oosten Numbers 34:10-Numbers 34:12.

Wat een klein gedeelte van de wereld de Heere dikwijls aan Zijn eigen volk geeft. Zij, die hun erfdeel hebben in de hemel, hebben overvloedige redenen, om met een klein gedeelte van deze wereld vergenoegd te zijn, maar, hetgeen hier ontbrak aan de veelheid, werd vergoed door de hoedanigheid. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, als hij het heeft in Gods gunst en met Zijn zegen, is beter en vertroostelijker dan de overvloed van vele goddelozen..

Vers 12

12. Voorts zal deze grens afgaan langs de Jordaan, zuidwaarts, en haar uitgangen zullen zijn aan de Zoutzee of Dode Zee. Dit zal u zijn het land naar zijn grenzen rondom. In het zuiden Numbers 34:3-Numbers 34:5; in het westen Numbers 34:6; in het noorden Numbers 34:7-Numbers 34:9; en in het oosten Numbers 34:10-Numbers 34:12.

Wat een klein gedeelte van de wereld de Heere dikwijls aan Zijn eigen volk geeft. Zij, die hun erfdeel hebben in de hemel, hebben overvloedige redenen, om met een klein gedeelte van deze wereld vergenoegd te zijn, maar, hetgeen hier ontbrak aan de veelheid, werd vergoed door de hoedanigheid. Het weinige, dat de rechtvaardige heeft, als hij het heeft in Gods gunst en met Zijn zegen, is beter en vertroostelijker dan de overvloed van vele goddelozen..

Vers 13

13. En Mozes gebood de kinderen van Israël, toen hij hun dit bevel van de Heere betreffende het land, dat zij zouden in bezit nemen en daarna door het lot verdelen, meedeelde (Numbers 33:50-Numbers 34:12) zeggende: Dit is het land, dat gij door het lot tot een erfgoed innemen zult, dat de HEERE aan de negen stammen, Juda, Simeon, Dan, Benjamin, Efraïm, Issaschar, Zebulon, Aser, Nafthali en aan de halve stam van Manasse te geven, geboden heeft.

Vers 13

13. En Mozes gebood de kinderen van Israël, toen hij hun dit bevel van de Heere betreffende het land, dat zij zouden in bezit nemen en daarna door het lot verdelen, meedeelde (Numbers 33:50-Numbers 34:12) zeggende: Dit is het land, dat gij door het lot tot een erfgoed innemen zult, dat de HEERE aan de negen stammen, Juda, Simeon, Dan, Benjamin, Efraïm, Issaschar, Zebulon, Aser, Nafthali en aan de halve stam van Manasse te geven, geboden heeft.

Vers 14

14. Want de stam van de kinderen van de Rubenieten, naar het huis van hun vaderen, naar de verschillende tot deze stam behorende geslachten, en de stam van de kinderen van de Gadieten, naar het huis van hun vaderen hebben ontvangen, bovendien de andere halve stam van Manasse heeft reeds in Numbers 32:1 zijn erfenis ontvangen.

Vers 14

14. Want de stam van de kinderen van de Rubenieten, naar het huis van hun vaderen, naar de verschillende tot deze stam behorende geslachten, en de stam van de kinderen van de Gadieten, naar het huis van hun vaderen hebben ontvangen, bovendien de andere halve stam van Manasse heeft reeds in Numbers 32:1 zijn erfenis ontvangen.

Vers 15

15. Twee stammen, Ruben en Gad, en een halve stam, Manasse, hebben hun erfenis ontvangen aan deze zijde van de Jordaan, van Jericho oostwaarts tegen de opgang; en zullen bij de verdeling van het land ten westen van de Jordaan niet mee mogen delen, ofschoon zij moeten meehelpen bij de verovering daarvan (Numbers 32:6-Numbers 32:32).

Van het bovengenoemde land, tussen 31, 34¬ graad noorderbreedte hebben later de kinderen van Israël aan de westelijke grens (Numbers 34:6) niet veroverd: 1. het gebied van de Filistijnen in het zuiden; 2. de smalle streek land ten noordwesten langs de zee gelegen, Fenicië genoemd. Echter werden ook deze landstreken hun bij de verdeling Joshua 13:1-Joshua 13:17) toegewezen; daardoor wordt het land in de regel opgegeven: van 31-33« graad noorderbreedte, en van 52-53¬ graad (of het oost Jordaanland meegerekend, tot 54« graad) oosterlengte. De grootste lengte van het noorden naar het zuiden bedraagt 33 mijl, die van het westen naar het oosten, van de grote Zee tot aan de Jordaan, gemiddeld 15 mijl, en ook 15 mijl van de Jordaan tot aan de uiterste grenzen ten oosten. Dit geeft een oppervlakte van 495 vierkante mijl voor het eigenlijke Kanan, alzo bijna half zo groot als Zwitserland en 3/5 maal zo groot als Nederland. Als Cicero zegt: "de God van de Joden moet een kleine God zijn, omdat hij voor Zijn volk zo'n klein land heeft ingeruimd," dan antwoorden wij daarop met von Raumer: "Hoe kleiner het land is, hoe roemrijker de macht van de Heere uitkomt, die het kleine zaadkorreltje tot een grote boom doet opgroeien; maar de natuurlijke mens heeft geen oog om de Almacht te zien, wanneer zij zich in het onaanzienlijke kleed van de nederigheid vertoont." Wat de naam van het land betekent, wordt verschillend verklaard. Sommigen menen, dat Kanan Laagland betekent, het land naar de laagte aan de Middellandse Zee, waar de intrekkende Kananieten (Genesis 10:15-Genesis 10:19) zich het eerst vestigden, totdat zij dan verder naar het binnenland trokken, en zich soms vestigden in de bergachtige streken. Anderen daarentegen leiden de naam met meer recht af van Kanan, de vierde zoon van Cham (Genesis 10:6). Onder de andere naam "Palestina" werd oorspronkelijk slechts de kustvlakte verstaan, die door de aankomende Filistijnen bewoond werd, welke naam later door de Romeinen aan het gehele land werd gegeven, en nu ook door de Christenen en de latere Joden in die zin werdt gebruikt. Nog andere Bijbelse benamingen zijn; Het land van de Heere (Hosea 9:3); het land van de kinderen van Israël of land van Israël Joshua 11:22; 1 Samuel 13:19); het heilige land (Zacharia2:12); het beloofde land (Hebrews 11:9)

Over de oorspronkelijke bewoners van het land, en waarvan zij zijn afgestamd heeft men veel gesproken, en zijn vele onderzoekingen gedaan. Reeds bij Genesis 14:18 hebben wij onze mening daarover te kennen gegeven, en tevens bij Genesis 12:7 twee oordelen over de geschiktheid van dit land voor het grote doel, dat de Heere met Israël had, bijeen geplaatst. Wij voegen nu hier de tweede gedachte van een verdere verklaring van Kurtz bij, die tot een juist begrip van de volgende geschiedenis van Israël in het voor hem bestemde land een duidelijke aanwijzing geeft. Er is wel bijna geen land op aarde, zegt deze schrijver in zijn geschiedenis van het Oude Verbond, dat met zo'n gevoeligheid of vatbaarheid voor zegen of vloek begiftigd was, en in zijn kleine ruimte zo vele bronnen van zegen en tevens van vloek aanbiedt. Nergens wisselt vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid zo spoedig en zo eensklaps af; nergens gaat de eerste zo spoedig in de andere over; nergens wordt het bloeiende veld van zegen zo onmiddellijk in een van vloek beladen woestijn veranderd. Het dal van Sittim b.v., die hof van de Heere wordt in n nacht een poel des verderfs, dat door al wat leeft ontvlucht wordt, dat aan alle volgende geslachten van de strengheid van de goddelijke gerichten predikt en daarentegen in het noorden ligt weer een meer, waarvan de oevers alle bekoorlijkheden van de natuur tentoon spreiden, dat te allen tijde de goedertierenheid en liefde van God predikt. En evenals de natuur, de luchtstreek en de bodem van het land naast de rijkste bronnen van zegen ook zo vele straf- en tuchtmiddelen in zich verenigd hadden, in onvruchtbaarheid en misoogst, in gevaarlijke gloeiende winden en in aardbevingen, in zwermen van sprinkhanen en verwoestende ziekten, in pest en melaatsheid enz., zo lokten ook de bijzonder gunstige gesteldheid van het land, en zijn verhouding tot de staatkundige wereld, met talrijke voordelen voor de bewoners, de machtige naburige volken om het land onder hun juk te brengen en zijn bewoners te onderdrukken. En al waren de toegangen tot het land als door de natuur onoverkomelijke hinderpalen om het land te bereiken, toch wisten de roofhorden van vijandelijke volkstammen en de legers van de grote wereldmachten, zodra zij als door God gezonden waren, de goddelijke strafgerichten uit te voeren, en door zeeën en woestijnen, over bergen en door diepe dalen wegen te vinden tot in het binnenste van het land (Ezekiel 5:5 Ezekiel 38:11-Ezekiel 38:12 ) 16. Voorts sprak de HEERE tot Mozes, hem nog nader aanwijzing gevende van de verdeling van het rijk door het lot, zoals in Numbers 33:54, Numbers 34:13 geboden was, opdat de kinderen van Israël des te zekerder konden zijn, dat deze wijze van verdeling werkelijk van Godwas (Numbers 26:55), zeggende:

Vers 15

15. Twee stammen, Ruben en Gad, en een halve stam, Manasse, hebben hun erfenis ontvangen aan deze zijde van de Jordaan, van Jericho oostwaarts tegen de opgang; en zullen bij de verdeling van het land ten westen van de Jordaan niet mee mogen delen, ofschoon zij moeten meehelpen bij de verovering daarvan (Numbers 32:6-Numbers 32:32).

Van het bovengenoemde land, tussen 31, 34¬ graad noorderbreedte hebben later de kinderen van Israël aan de westelijke grens (Numbers 34:6) niet veroverd: 1. het gebied van de Filistijnen in het zuiden; 2. de smalle streek land ten noordwesten langs de zee gelegen, Fenicië genoemd. Echter werden ook deze landstreken hun bij de verdeling Joshua 13:1-Joshua 13:17) toegewezen; daardoor wordt het land in de regel opgegeven: van 31-33« graad noorderbreedte, en van 52-53¬ graad (of het oost Jordaanland meegerekend, tot 54« graad) oosterlengte. De grootste lengte van het noorden naar het zuiden bedraagt 33 mijl, die van het westen naar het oosten, van de grote Zee tot aan de Jordaan, gemiddeld 15 mijl, en ook 15 mijl van de Jordaan tot aan de uiterste grenzen ten oosten. Dit geeft een oppervlakte van 495 vierkante mijl voor het eigenlijke Kanan, alzo bijna half zo groot als Zwitserland en 3/5 maal zo groot als Nederland. Als Cicero zegt: "de God van de Joden moet een kleine God zijn, omdat hij voor Zijn volk zo'n klein land heeft ingeruimd," dan antwoorden wij daarop met von Raumer: "Hoe kleiner het land is, hoe roemrijker de macht van de Heere uitkomt, die het kleine zaadkorreltje tot een grote boom doet opgroeien; maar de natuurlijke mens heeft geen oog om de Almacht te zien, wanneer zij zich in het onaanzienlijke kleed van de nederigheid vertoont." Wat de naam van het land betekent, wordt verschillend verklaard. Sommigen menen, dat Kanan Laagland betekent, het land naar de laagte aan de Middellandse Zee, waar de intrekkende Kananieten (Genesis 10:15-Genesis 10:19) zich het eerst vestigden, totdat zij dan verder naar het binnenland trokken, en zich soms vestigden in de bergachtige streken. Anderen daarentegen leiden de naam met meer recht af van Kanan, de vierde zoon van Cham (Genesis 10:6). Onder de andere naam "Palestina" werd oorspronkelijk slechts de kustvlakte verstaan, die door de aankomende Filistijnen bewoond werd, welke naam later door de Romeinen aan het gehele land werd gegeven, en nu ook door de Christenen en de latere Joden in die zin werdt gebruikt. Nog andere Bijbelse benamingen zijn; Het land van de Heere (Hosea 9:3); het land van de kinderen van Israël of land van Israël Joshua 11:22; 1 Samuel 13:19); het heilige land (Zacharia2:12); het beloofde land (Hebrews 11:9)

Over de oorspronkelijke bewoners van het land, en waarvan zij zijn afgestamd heeft men veel gesproken, en zijn vele onderzoekingen gedaan. Reeds bij Genesis 14:18 hebben wij onze mening daarover te kennen gegeven, en tevens bij Genesis 12:7 twee oordelen over de geschiktheid van dit land voor het grote doel, dat de Heere met Israël had, bijeen geplaatst. Wij voegen nu hier de tweede gedachte van een verdere verklaring van Kurtz bij, die tot een juist begrip van de volgende geschiedenis van Israël in het voor hem bestemde land een duidelijke aanwijzing geeft. Er is wel bijna geen land op aarde, zegt deze schrijver in zijn geschiedenis van het Oude Verbond, dat met zo'n gevoeligheid of vatbaarheid voor zegen of vloek begiftigd was, en in zijn kleine ruimte zo vele bronnen van zegen en tevens van vloek aanbiedt. Nergens wisselt vruchtbaarheid en onvruchtbaarheid zo spoedig en zo eensklaps af; nergens gaat de eerste zo spoedig in de andere over; nergens wordt het bloeiende veld van zegen zo onmiddellijk in een van vloek beladen woestijn veranderd. Het dal van Sittim b.v., die hof van de Heere wordt in n nacht een poel des verderfs, dat door al wat leeft ontvlucht wordt, dat aan alle volgende geslachten van de strengheid van de goddelijke gerichten predikt en daarentegen in het noorden ligt weer een meer, waarvan de oevers alle bekoorlijkheden van de natuur tentoon spreiden, dat te allen tijde de goedertierenheid en liefde van God predikt. En evenals de natuur, de luchtstreek en de bodem van het land naast de rijkste bronnen van zegen ook zo vele straf- en tuchtmiddelen in zich verenigd hadden, in onvruchtbaarheid en misoogst, in gevaarlijke gloeiende winden en in aardbevingen, in zwermen van sprinkhanen en verwoestende ziekten, in pest en melaatsheid enz., zo lokten ook de bijzonder gunstige gesteldheid van het land, en zijn verhouding tot de staatkundige wereld, met talrijke voordelen voor de bewoners, de machtige naburige volken om het land onder hun juk te brengen en zijn bewoners te onderdrukken. En al waren de toegangen tot het land als door de natuur onoverkomelijke hinderpalen om het land te bereiken, toch wisten de roofhorden van vijandelijke volkstammen en de legers van de grote wereldmachten, zodra zij als door God gezonden waren, de goddelijke strafgerichten uit te voeren, en door zeeën en woestijnen, over bergen en door diepe dalen wegen te vinden tot in het binnenste van het land (Ezekiel 5:5 Ezekiel 38:11-Ezekiel 38:12 ) 16. Voorts sprak de HEERE tot Mozes, hem nog nader aanwijzing gevende van de verdeling van het rijk door het lot, zoals in Numbers 33:54, Numbers 34:13 geboden was, opdat de kinderen van Israël des te zekerder konden zijn, dat deze wijze van verdeling werkelijk van Godwas (Numbers 26:55), zeggende:

Vers 17

17. Dit zijn de namen van de mannen, die u dat land tot een erfgoed zullen uitdelen: Elezar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun, die ook tot aanvoerder van het leger bestemd was. In hun betrekking tot elkaar, aangewezen in Numbers 27:21, zouden zij dit werk ten uitvoer brengen.

Vers 17

17. Dit zijn de namen van de mannen, die u dat land tot een erfgoed zullen uitdelen: Elezar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun, die ook tot aanvoerder van het leger bestemd was. In hun betrekking tot elkaar, aangewezen in Numbers 27:21, zouden zij dit werk ten uitvoer brengen.

Vers 18

18. Daartoe zult gij uit elke stam een overste nemen, uit elk van de 9« stam, die het eigenlijke Kanan moesten delen volgens Numbers 34:13, de vorst van een geslacht, om het land tot een erfgoed uit te delen; 1) door hun hand zal het lot getrokken worden.

1) Dit bevel werd gegeven, opdat de zaken van het land naar alle billijkheid en volgens het strikste recht zouden uitgevoerd en behartigd worden. Wij lezen dan ook nergens, dat later enig misnoegen over de verdeling werd getoond, dat iemand zich verongelijkt waande..

Vers 18

18. Daartoe zult gij uit elke stam een overste nemen, uit elk van de 9« stam, die het eigenlijke Kanan moesten delen volgens Numbers 34:13, de vorst van een geslacht, om het land tot een erfgoed uit te delen; 1) door hun hand zal het lot getrokken worden.

1) Dit bevel werd gegeven, opdat de zaken van het land naar alle billijkheid en volgens het strikste recht zouden uitgevoerd en behartigd worden. Wij lezen dan ook nergens, dat later enig misnoegen over de verdeling werd getoond, dat iemand zich verongelijkt waande..

Vers 19

19. En dit zijn de namen van deze mannen: van de stammen van Juda, Kaleb, zoon van Jefunne (Numbers 13:7,Numbers 13:31; Numbers 14:6,Numbers 14:24,Numbers 14:30; Numbers 26:65);

Vers 19

19. En dit zijn de namen van deze mannen: van de stammen van Juda, Kaleb, zoon van Jefunne (Numbers 13:7,Numbers 13:31; Numbers 14:6,Numbers 14:24,Numbers 14:30; Numbers 26:65);

Vers 20

20. En van de stam van de kinderen van Simeon, Semuël, zoon van Ammihud;

Vers 20

20. En van de stam van de kinderen van Simeon, Semuël, zoon van Ammihud;

Vers 21

21. Van de stam van Benjamin, Elidad, zoon van Chislon.

Vers 21

21. Van de stam van Benjamin, Elidad, zoon van Chislon.

Vers 22

22. En van de stam van de kinderen van Dan, de overste Bukki, zoon van Jogli;

Vers 22

22. En van de stam van de kinderen van Dan, de overste Bukki, zoon van Jogli;

Vers 23

23. Van de kinderen van Jozef, van de stam van de kinderen van Manasse, de overste Hanniël, zoon van Efod;

Vers 23

23. Van de kinderen van Jozef, van de stam van de kinderen van Manasse, de overste Hanniël, zoon van Efod;

Vers 24

24. En van de stam van de kinderen van Efraïm, de overste Kemuël, zoon van Siftan;

Vers 24

24. En van de stam van de kinderen van Efraïm, de overste Kemuël, zoon van Siftan;

Vers 25

25. En van de stam van de kinderen van Zebulon, de overste Elizafan, zoon van Parnach;

Vers 25

25. En van de stam van de kinderen van Zebulon, de overste Elizafan, zoon van Parnach;

Vers 26

26. En van de stam van de kinderen van Issaschar, de overste Paltiël, zoon van Azzan;

Vers 26

26. En van de stam van de kinderen van Issaschar, de overste Paltiël, zoon van Azzan;

Vers 27

27. En van de stam van de kinderen van Aser, de overste Achihud, zoon van Selmi;

Vers 27

27. En van de stam van de kinderen van Aser, de overste Achihud, zoon van Selmi;

Vers 28

28. En van de stam van de kinderen van Nafthali, de overste Pedël, zoon van Ammihud, niet dezelfde als in Numbers 34:20.

Vers 28

28. En van de stam van de kinderen van Nafthali, de overste Pedël, zoon van Ammihud, niet dezelfde als in Numbers 34:20.

Vers 29

29. Dit zijn ze, die de HEERE, door het in Numbers 34:16, gegeven bevel, geboden heeft de kinderen van Israël de erfenissen uit te delen, in het land Kanan. Wanneer wij zien hoe later de orde was, waarin de kinderen van Israël van de 9« stam naar het lot hun woonplaatsen innamen dan vinden wij in de orde, waarin de stammen hier voorgesteld worden, reeds een vrij nauwkeurige aanvulling van die onderlinge ligging van het zuiden naar het noorden (Juda Simeon, Benjamin, Dan, Manasse, Efraïm, Zebulon, Issaschar, Aser, Nafthali). Dat die orde niet juist overeenkomt, weerlegt geheel de mening van hen, die dit gedeelte van de Bijbels, niet aan Mozes toeschrijven, maar aan een schrijver, die veel later geleefd heeft. Dat zij echter bijna overeenkomt, berust daarop, dat God, wiens eigen woord wij hier voor ons hebben, al Zijn werken, van de grondlegging van de wereld af tot de voleinding voor ogen heeft, met al de veranderingen, die daarin plaats hebben; daarom was ook de uitkomst van het lot, dat later getrokken werd, geenszins toevallig, zoals wij dat gewoonlijk uitdrukken, maar overeenkomstig de aanwijzing in Genesis 49:1 aan iedere stam Zijn bepaald deel toewees. Ook ten opzichte van de andere volken heeft immers de Heere een perk gesteld, te voren verordend, de tijd afgemeten, en de plaats van hun woning bepaald (Acts 17:26). Hoe zou Hij dan bij Zijn uitverkoren volk, dat in alle opzichten een bijzondere bestemming had, dit nog niet in bijzondere mate hebben gedaan. Over het loten, als een middel om de wil van God te vernemen, spreken wij bij Joshua 7:18

Vers 29

29. Dit zijn ze, die de HEERE, door het in Numbers 34:16, gegeven bevel, geboden heeft de kinderen van Israël de erfenissen uit te delen, in het land Kanan. Wanneer wij zien hoe later de orde was, waarin de kinderen van Israël van de 9« stam naar het lot hun woonplaatsen innamen dan vinden wij in de orde, waarin de stammen hier voorgesteld worden, reeds een vrij nauwkeurige aanvulling van die onderlinge ligging van het zuiden naar het noorden (Juda Simeon, Benjamin, Dan, Manasse, Efraïm, Zebulon, Issaschar, Aser, Nafthali). Dat die orde niet juist overeenkomt, weerlegt geheel de mening van hen, die dit gedeelte van de Bijbels, niet aan Mozes toeschrijven, maar aan een schrijver, die veel later geleefd heeft. Dat zij echter bijna overeenkomt, berust daarop, dat God, wiens eigen woord wij hier voor ons hebben, al Zijn werken, van de grondlegging van de wereld af tot de voleinding voor ogen heeft, met al de veranderingen, die daarin plaats hebben; daarom was ook de uitkomst van het lot, dat later getrokken werd, geenszins toevallig, zoals wij dat gewoonlijk uitdrukken, maar overeenkomstig de aanwijzing in Genesis 49:1 aan iedere stam Zijn bepaald deel toewees. Ook ten opzichte van de andere volken heeft immers de Heere een perk gesteld, te voren verordend, de tijd afgemeten, en de plaats van hun woning bepaald (Acts 17:26). Hoe zou Hij dan bij Zijn uitverkoren volk, dat in alle opzichten een bijzondere bestemming had, dit nog niet in bijzondere mate hebben gedaan. Over het loten, als een middel om de wil van God te vernemen, spreken wij bij Joshua 7:18

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Numbers 34". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/numbers-34.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile