Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Nehemia 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 12

Nehemiah 12:1.

NAMEN DER PRIESTERS EN LEVIETEN, INWIJDING DER STAD. VERORDENINGEN OMTRENT DE PRIESTERLIJKE INKOMSTEN.

II. Nehemiah 12:1-Nehemiah 12:26. Aan de registers in het vorige hoofdstuk sluiten zich nog andere registers aan, namelijk vooreerst die der klassen van de priesters en Levieten ten tijde des hogepriesters Jozua, met opgaven over de hogepriesterlijke familie (Nehemiah 12:1-Nehemiah 12:11) kim (Nehemiah 12:12-Nehemiah 12:21). Daarop volgen toelichtingen op de registers van de hoofden der Levieten en der priesters (Nehemiah 12:22) en ene korte opnoeming van de hoofden der Levieten (Nehemiah 12:24), ten slotte een onderschrift bepalende den tijd, gedurende welken deze zaken voorwielen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NEHEMIA 12

Nehemiah 12:1.

NAMEN DER PRIESTERS EN LEVIETEN, INWIJDING DER STAD. VERORDENINGEN OMTRENT DE PRIESTERLIJKE INKOMSTEN.

II. Nehemiah 12:1-Nehemiah 12:26. Aan de registers in het vorige hoofdstuk sluiten zich nog andere registers aan, namelijk vooreerst die der klassen van de priesters en Levieten ten tijde des hogepriesters Jozua, met opgaven over de hogepriesterlijke familie (Nehemiah 12:1-Nehemiah 12:11) kim (Nehemiah 12:12-Nehemiah 12:21). Daarop volgen toelichtingen op de registers van de hoofden der Levieten en der priesters (Nehemiah 12:22) en ene korte opnoeming van de hoofden der Levieten (Nehemiah 12:24), ten slotte een onderschrift bepalende den tijd, gedurende welken deze zaken voorwielen.

Vers 1

1. Dit nu zijn de priesters en de Levieten, die met Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, en Jesua optogen 1) uit Babel (Nehemiah 7:7; Ezra 2:1): Seraja, Jeremia, Ezra (vergelijk Nehemiah 10:2-Nehemiah 10:8).

1) In Nehemiah 12:1-Nehemiah 12:9 worden ons genoemd, de priesters en Levieten, die met Zerubbabel en Jozua optogen uit Babel naar Jeruzalem.

In Nehemiah 12:1-Nehemiah 12:7 worden ons gemeld, de namen van hen, die leefden in de dagen van Zerubbabel en Jozua, en straks in Nehemiah 12:12-Nehemiah 12:21 van hen, die leefden in de dagen van Jojakim, den zoon van Jozua. Vandaar het verschil tussen deze beide opgaven, terwijl het verschil tussen de lijst in dit hoofdstuk en die in Nehemiah 10:1 is te zoeken in het feit, dat de namen der ondertekenaars van het verbond, waren die der hoofden van vaderhuizen en niet namen van de verschillende Priesterklassen.

Vers 1

1. Dit nu zijn de priesters en de Levieten, die met Zerubbabel, den zoon van Sealthiël, en Jesua optogen 1) uit Babel (Nehemiah 7:7; Ezra 2:1): Seraja, Jeremia, Ezra (vergelijk Nehemiah 10:2-Nehemiah 10:8).

1) In Nehemiah 12:1-Nehemiah 12:9 worden ons genoemd, de priesters en Levieten, die met Zerubbabel en Jozua optogen uit Babel naar Jeruzalem.

In Nehemiah 12:1-Nehemiah 12:7 worden ons gemeld, de namen van hen, die leefden in de dagen van Zerubbabel en Jozua, en straks in Nehemiah 12:12-Nehemiah 12:21 van hen, die leefden in de dagen van Jojakim, den zoon van Jozua. Vandaar het verschil tussen deze beide opgaven, terwijl het verschil tussen de lijst in dit hoofdstuk en die in Nehemiah 10:1 is te zoeken in het feit, dat de namen der ondertekenaars van het verbond, waren die der hoofden van vaderhuizen en niet namen van de verschillende Priesterklassen.

Vers 2

2. Amarja, Malluch, Hattus.

Vers 2

2. Amarja, Malluch, Hattus.

Vers 3

3. Sechanja, Rehum, juister Harim (Nehemiah 12:15; verg Ezra 2:39), Meremoth,

Vers 3

3. Sechanja, Rehum, juister Harim (Nehemiah 12:15; verg Ezra 2:39), Meremoth,

Vers 7

7. Sallu, Amok, Hilkia, Jedaja, misschien de in Nehemiah 11:12 genoemde Adaja; dat waren de hoofden der priesters, en hun broederen, in de dagen van Jesua, te zamen twee en twintig.

Onder Jozua keerden, volgens Ezra 2:36-Ezra 2:39 slechts vier priesterklassen terug; deze worden echter toen waarschijnlijk in verschillende klassen verdeeld, en nu worden hier die klassen opgegeven, die reeds ten tijde van Jozua en Zerubbabel bestonden.

Vers 7

7. Sallu, Amok, Hilkia, Jedaja, misschien de in Nehemiah 11:12 genoemde Adaja; dat waren de hoofden der priesters, en hun broederen, in de dagen van Jesua, te zamen twee en twintig.

Onder Jozua keerden, volgens Ezra 2:36-Ezra 2:39 slechts vier priesterklassen terug; deze worden echter toen waarschijnlijk in verschillende klassen verdeeld, en nu worden hier die klassen opgegeven, die reeds ten tijde van Jozua en Zerubbabel bestonden.

Vers 8

8. En de Levieten waren (vergelijk Ezra 2:40-Ezra 2:42): Jesua, Binnui, de zoon van Hanadad (Nehemiah 3:24), Kadmiël, Serebja (Nehemiah 8:7; Nehemiah 9:4; Nehemiah 10:12), Juda, wellicht dezelfde als Hodia (Nehemiah 8:7; Nehemiah 10:13), Mattanja (Nehemiah 11:17); hij en zijne broederen waren over de dankzeggingen, zangmeesters in `t zingen van dank- en lofpsalmen (Nehemiah 11:17). 9. En Bakbukja (Nehemiah 11:17), en Unni (vergelijk 1 Chronicles 15:20), hun broederen, waren tegen hen over in de wachten, waren bij den dienst van het koor, dat tegenover hen stond.

Vers 8

8. En de Levieten waren (vergelijk Ezra 2:40-Ezra 2:42): Jesua, Binnui, de zoon van Hanadad (Nehemiah 3:24), Kadmiël, Serebja (Nehemiah 8:7; Nehemiah 9:4; Nehemiah 10:12), Juda, wellicht dezelfde als Hodia (Nehemiah 8:7; Nehemiah 10:13), Mattanja (Nehemiah 11:17); hij en zijne broederen waren over de dankzeggingen, zangmeesters in `t zingen van dank- en lofpsalmen (Nehemiah 11:17). 9. En Bakbukja (Nehemiah 11:17), en Unni (vergelijk 1 Chronicles 15:20), hun broederen, waren tegen hen over in de wachten, waren bij den dienst van het koor, dat tegenover hen stond.

Vers 10

10. Jesua, de hogepriester, tot wiens vader Jozadak (vergelijk Ezra 3:2), de rij der hogepriesters in 1 Chronicles 7:14 werd voortgezet, nu gewon Jojakim (Nehemiah 12:12, Nehemiah 12:26), en Jojakim gewon Eljasib, hogepriester ten tijde van Nehemia (Nehemiah 3:1; Nehemiah 13:4), en Eljasib gewon Jojada, door Josefus Juda genoemd (vgl. Nehemiah 13:28).

Vers 10

10. Jesua, de hogepriester, tot wiens vader Jozadak (vergelijk Ezra 3:2), de rij der hogepriesters in 1 Chronicles 7:14 werd voortgezet, nu gewon Jojakim (Nehemiah 12:12, Nehemiah 12:26), en Jojakim gewon Eljasib, hogepriester ten tijde van Nehemia (Nehemiah 3:1; Nehemiah 13:4), en Eljasib gewon Jojada, door Josefus Juda genoemd (vgl. Nehemiah 13:28).

Vers 11

11. En Jodaja gewon Jonathan, in Nehemiah 12:22 Johanan genoemd, en Jonathan gewon Jaddua, hogepriester ten tijde van Alexander den Grote.

Jaddua wordt gezegd hogepriester geweest te zijn in de dagen van Alexander den Grote, van wie Josefus bericht, dat hij den veroveraar tegemoet ging, toen deze voorttrok om Jeruzalem te verwoesten. Alexander was zo getroffen over deze verschijning, en de berichten, die Jaddua gaf, namelijk dat van Alexander in de boeken der profeten van Israël gesproken was, als den overwinnaar der wereld, dat hij de stad spaarde, en aan de Joden grote voorrechten schonk.

Vers 11

11. En Jodaja gewon Jonathan, in Nehemiah 12:22 Johanan genoemd, en Jonathan gewon Jaddua, hogepriester ten tijde van Alexander den Grote.

Jaddua wordt gezegd hogepriester geweest te zijn in de dagen van Alexander den Grote, van wie Josefus bericht, dat hij den veroveraar tegemoet ging, toen deze voorttrok om Jeruzalem te verwoesten. Alexander was zo getroffen over deze verschijning, en de berichten, die Jaddua gaf, namelijk dat van Alexander in de boeken der profeten van Israël gesproken was, als den overwinnaar der wereld, dat hij de stad spaarde, en aan de Joden grote voorrechten schonk.

Vers 12

12. En in de dagen van Jojakim waren onder de priesters (hoofden der verschillende priesterklassen), de volgende hoofden der vaderen, namelijk (vergelijk Nehemiah 12:1): van Seraja was Meraja, van Jeremia, Hananja.

Vers 12

12. En in de dagen van Jojakim waren onder de priesters (hoofden der verschillende priesterklassen), de volgende hoofden der vaderen, namelijk (vergelijk Nehemiah 12:1): van Seraja was Meraja, van Jeremia, Hananja.

Vers 13

13. Van Ezra, in Nehemiah 10:2 Azaria genoemd, (vgl. 2 op Ezra 7:1). Mesullam; van Amarja, Johanan.

Vers 13

13. Van Ezra, in Nehemiah 10:2 Azaria genoemd, (vgl. 2 op Ezra 7:1). Mesullam; van Amarja, Johanan.

Vers 14

14. Van Melichu, Jonathan, de in Nehemiah 12:2 genoemde Hattus wordt in dit vers overgeslagen; van Sebanja (in Nehemiah 12:3 Zechanja genoemd), Jozef.

Vers 14

14. Van Melichu, Jonathan, de in Nehemiah 12:2 genoemde Hattus wordt in dit vers overgeslagen; van Sebanja (in Nehemiah 12:3 Zechanja genoemd), Jozef.

Vers 15

15. Van Harim (in Nehemiah 12:3 Rehum), Adna; van Merajoth (in Nehemiah 12:3 Meremoth); Helkai.

Vers 15

15. Van Harim (in Nehemiah 12:3 Rehum), Adna; van Merajoth (in Nehemiah 12:3 Meremoth); Helkai.

Vers 16

16. Van Iddo, Zacharia; een dezelfde persoon met den profeet van dezen naam (Ezra 5:1. Zechariah 1:1); van Ginnethon (Nehemiah 12:4 Ginnethoi), Mesullam.

Vers 16

16. Van Iddo, Zacharia; een dezelfde persoon met den profeet van dezen naam (Ezra 5:1. Zechariah 1:1); van Ginnethon (Nehemiah 12:4 Ginnethoi), Mesullam.

Vers 20

20. Van Sallai (Nehemiah 12:7 Sallu), Kallai; van Amok, Heber.

Vers 20

20. Van Sallai (Nehemiah 12:7 Sallu), Kallai; van Amok, Heber.

Vers 21

21. Van Hilkia, Hasabja; van Jedaja, Nethaneël.

Er is een verschil tussen bovenstaande opnoeming en die in het boek der Kronieken; deze bevat niet slechts degenen, die eerst met Zerubbabel kwamen, maar ook die met Ezra en Nehemia gekomen zijn.

Vers 21

21. Van Hilkia, Hasabja; van Jedaja, Nethaneël.

Er is een verschil tussen bovenstaande opnoeming en die in het boek der Kronieken; deze bevat niet slechts degenen, die eerst met Zerubbabel kwamen, maar ook die met Ezra en Nehemia gekomen zijn.

Vers 22

22. Van de Levieten werden in de dagen van Eljasib, Jodaja, en Johanan, en Jaddua (zie Nehemiah 12:10), de hoofden der vaderen beschreven; mitsgaders de priesters; de laatsten van deze onder de verschillende hogepriesters opgestelde registers hadden betrekking op de hoofden der priesterklassen, tot onder het koninkrijk van Darius, den Perziaan, Darius II, met den bijnaam Nothus (424-404 v. Chr.).

Vers 22

22. Van de Levieten werden in de dagen van Eljasib, Jodaja, en Johanan, en Jaddua (zie Nehemiah 12:10), de hoofden der vaderen beschreven; mitsgaders de priesters; de laatsten van deze onder de verschillende hogepriesters opgestelde registers hadden betrekking op de hoofden der priesterklassen, tot onder het koninkrijk van Darius, den Perziaan, Darius II, met den bijnaam Nothus (424-404 v. Chr.).

Vers 23

23. De kinderen van Levi, de hoofden der vaderen, werden beschreven in het boek der a) kronieken, een kroniek of jaarboek, dat tot de dagen van Johanan, den zoon van Eljasib, toe, doorgaat, maar in den Kanon der Heilige Schrift niet is opgenomen.

a) 1 Chronicles 9:10,

Vers 23

23. De kinderen van Levi, de hoofden der vaderen, werden beschreven in het boek der a) kronieken, een kroniek of jaarboek, dat tot de dagen van Johanan, den zoon van Eljasib, toe, doorgaat, maar in den Kanon der Heilige Schrift niet is opgenomen.

a) 1 Chronicles 9:10,

Vers 24

24. De hoofden dan der Levieten, om hier bij het register in Nehemiah 12:8, ene bijlage toe te voegen, waren Hasabja, Serebja, en Jesua, de zoon van Kadmiël, en hun broederen tegen hen over, om te prijzen en te danken, naar het gebod van David, den man Gods, wacht tegen wacht, bij beurten, zo als David had ingesteld (1 Chronicles 25:1, 2 Chronicles 29:25).

Vers 24

24. De hoofden dan der Levieten, om hier bij het register in Nehemiah 12:8, ene bijlage toe te voegen, waren Hasabja, Serebja, en Jesua, de zoon van Kadmiël, en hun broederen tegen hen over, om te prijzen en te danken, naar het gebod van David, den man Gods, wacht tegen wacht, bij beurten, zo als David had ingesteld (1 Chronicles 25:1, 2 Chronicles 29:25).

Vers 25

25. Mattanja en Bakbukja, Obadja, hoofden der drie grote, ook na de Ballingschap bestaande zangfamilies Asaf, Heman en Jeduthun (Nehemiah 11:17), daarentegen Mesullam, Talmonen Akkub, waren poortiers, de wacht waarnemende bij de schatkamers der poorten (1 Chronicles 9:17. Ezra 2:42. Nehemiah 11:19).

Vers 25

25. Mattanja en Bakbukja, Obadja, hoofden der drie grote, ook na de Ballingschap bestaande zangfamilies Asaf, Heman en Jeduthun (Nehemiah 11:17), daarentegen Mesullam, Talmonen Akkub, waren poortiers, de wacht waarnemende bij de schatkamers der poorten (1 Chronicles 9:17. Ezra 2:42. Nehemiah 11:19).

Vers 26

26. Deze, de in Nehemiah 12:12-Nehemiah 12:21 en Nehemiah 12:24, genoemde hoofden der priester- en Levieten-klassen, waren in de dagen van Jojakim, den zoon van Jesua, den zoon van Jozadak, en in de dagen van Nehemia, den landvoogd, en van den priester Ezra, den Schriftgeleerde.

27.

III. Nehemiah 12:27-Nehemiah 12:43. Aan het bericht, wat er naar beide voorgaande afdelingen geschiedde, ter vermeerdering van de bevolking van Jeruzalem, sluit zich dat van de inwijding der stadsmuren aan, die terstond na deze maatregelen, misschien in het begin van het jaar 443 v. Chr., plaats had. Nehemia geeft bevel, dat twee grote dankkoren de muren zullen beklimmen, die beide van hetzelfde punt aan de westzijde der stad hunnen tocht beginnende, het ene noordwaarts, het andere zuidwaarts trekkende in het oosten bij den tempel elkaar ontmoeten, en alzo de heilige plechtigheid onder talrijke offeranden en luid klinkend jubelgezang vieren. Hierbij is op te merken, dat achter het ene dankkoor, aan het hoofd van den achter hem aan voorttrekkenden trein zich Ezra de Schriftgeleerde bevindt, en achter het andere dankkoor, aan de spits van den anderen trein Nehemia, de landvoogd. Beide mannen doen zich hier duidelijk kennen als gemeenschappelijke arbeiders aan het werk der nieuwe inrichting en de zuivering der gemeente, aan het werk, op welks voleindiging en verzekering nu door de plechtige wijding der muren de kroon wordt gezet.

Vers 26

26. Deze, de in Nehemiah 12:12-Nehemiah 12:21 en Nehemiah 12:24, genoemde hoofden der priester- en Levieten-klassen, waren in de dagen van Jojakim, den zoon van Jesua, den zoon van Jozadak, en in de dagen van Nehemia, den landvoogd, en van den priester Ezra, den Schriftgeleerde.

27.

III. Nehemiah 12:27-Nehemiah 12:43. Aan het bericht, wat er naar beide voorgaande afdelingen geschiedde, ter vermeerdering van de bevolking van Jeruzalem, sluit zich dat van de inwijding der stadsmuren aan, die terstond na deze maatregelen, misschien in het begin van het jaar 443 v. Chr., plaats had. Nehemia geeft bevel, dat twee grote dankkoren de muren zullen beklimmen, die beide van hetzelfde punt aan de westzijde der stad hunnen tocht beginnende, het ene noordwaarts, het andere zuidwaarts trekkende in het oosten bij den tempel elkaar ontmoeten, en alzo de heilige plechtigheid onder talrijke offeranden en luid klinkend jubelgezang vieren. Hierbij is op te merken, dat achter het ene dankkoor, aan het hoofd van den achter hem aan voorttrekkenden trein zich Ezra de Schriftgeleerde bevindt, en achter het andere dankkoor, aan de spits van den anderen trein Nehemia, de landvoogd. Beide mannen doen zich hier duidelijk kennen als gemeenschappelijke arbeiders aan het werk der nieuwe inrichting en de zuivering der gemeente, aan het werk, op welks voleindiging en verzekering nu door de plechtige wijding der muren de kroon wordt gezet.

Vers 27

27. In de inwijding nu van Jeruzalems muur, toen de tot de inwijding bepaalde dag gekomen was, zochten zij, die met de uitvoering belast waren. door het zenden van boden, de Levieten uit al hun plaatsen, waar zij hun woonplaatsen hadden gevestigd, omdat er in Jeruzalem slechts een klein gedeelte woonde (Nehemiah 11:15), opdat zij hen te Jeruzalem brachten, om de inwijding te doen met vreugde, en met dankzeggingen, en met gezang, cimbalen, luiten en met harpen (1 Chronicles 13:8; 1 Chronicles 15:16; 1 Chronicles 25:1. 2 Chronicles 23:18 2 Chronicles 23:18). 28. Alzo werden de kinderen der zangers verzameld de Levieten, die tot de 3 zangers-afdelingen behoorden, zo uit het vlakke veld rondom Jeruzalem, als uit de dorpen van de Netofathieten, de opene plaatsen bij Netofa, drie mijlen ten zuidwesten van Jeruzalem.

Vers 27

27. In de inwijding nu van Jeruzalems muur, toen de tot de inwijding bepaalde dag gekomen was, zochten zij, die met de uitvoering belast waren. door het zenden van boden, de Levieten uit al hun plaatsen, waar zij hun woonplaatsen hadden gevestigd, omdat er in Jeruzalem slechts een klein gedeelte woonde (Nehemiah 11:15), opdat zij hen te Jeruzalem brachten, om de inwijding te doen met vreugde, en met dankzeggingen, en met gezang, cimbalen, luiten en met harpen (1 Chronicles 13:8; 1 Chronicles 15:16; 1 Chronicles 25:1. 2 Chronicles 23:18 2 Chronicles 23:18). 28. Alzo werden de kinderen der zangers verzameld de Levieten, die tot de 3 zangers-afdelingen behoorden, zo uit het vlakke veld rondom Jeruzalem, als uit de dorpen van de Netofathieten, de opene plaatsen bij Netofa, drie mijlen ten zuidwesten van Jeruzalem.

Vers 30

30. En de priesters en de Levieten reinigden zich zelven (Ezra 6:20); daarna reinigden zij het volk, en de poorten en den muur 1), die daarna ook ingewijd moest worden.

1) Hoe dit reinigen van het volk en de poorten en den muur plaats had, wordt ons niet gemeld. wellicht door het brengen van zond- en brandoffers, gelijk dit in 2 Chronicles 29:20 wordt vermeld.

Vers 30

30. En de priesters en de Levieten reinigden zich zelven (Ezra 6:20); daarna reinigden zij het volk, en de poorten en den muur 1), die daarna ook ingewijd moest worden.

1) Hoe dit reinigen van het volk en de poorten en den muur plaats had, wordt ons niet gemeld. wellicht door het brengen van zond- en brandoffers, gelijk dit in 2 Chronicles 29:20 wordt vermeld.

Vers 31

31. Toen nu het uur der inwijding gekomen was, deed ik de vorsten van Juda 1) bij de verzamelplaats van de Dalpoort (Nehemiah 2:13), opgaan op den muur en ik stelde twee grote dank-koren, en daarachter twee omgangen, een ter rechterhand (van de andere zal in Nehemiah 12:38, gesproken worden); deze gingen op den muur, zuidwaarts naar beneden naar de Mistpoort toe, om dan oostelijk te wenden, en vervolgens opwaarts naar het tempelplein.

1) De vorsten van Juda zijn de vorsten van het gehele volk. Deze deed Nehemia den muur bestijgen, waarop hij twee grote dankkoren opstelde, die van twee tegenovergestelde zijden den muur omtrokken, totdat zij bij den Tempel elkaar ontmoetten.

Vers 31

31. Toen nu het uur der inwijding gekomen was, deed ik de vorsten van Juda 1) bij de verzamelplaats van de Dalpoort (Nehemiah 2:13), opgaan op den muur en ik stelde twee grote dank-koren, en daarachter twee omgangen, een ter rechterhand (van de andere zal in Nehemiah 12:38, gesproken worden); deze gingen op den muur, zuidwaarts naar beneden naar de Mistpoort toe, om dan oostelijk te wenden, en vervolgens opwaarts naar het tempelplein.

1) De vorsten van Juda zijn de vorsten van het gehele volk. Deze deed Nehemia den muur bestijgen, waarop hij twee grote dankkoren opstelde, die van twee tegenovergestelde zijden den muur omtrokken, totdat zij bij den Tempel elkaar ontmoetten.

Vers 32

32. En achter hen, de mannen, die het dankkoor uitmaakten, ging Hosaja, wellicht het opperhoofd, en de helft der vorsten van Juda.

Vers 32

32. En achter hen, de mannen, die het dankkoor uitmaakten, ging Hosaja, wellicht het opperhoofd, en de helft der vorsten van Juda.

Vers 33

33. En 1) Azaria, Ezra en Mesullam.

1) Beter: namelijk. De namen die nu volgen, zijn namen van zeven vorsten van Jeruzalem. Hieronder kunnen ook priesters geweest zijn, dewijl wereldlijke en geestelijke hoofden bij Israël zo moeilijk te onderscheiden zijn.

Vers 33

33. En 1) Azaria, Ezra en Mesullam.

1) Beter: namelijk. De namen die nu volgen, zijn namen van zeven vorsten van Jeruzalem. Hieronder kunnen ook priesters geweest zijn, dewijl wereldlijke en geestelijke hoofden bij Israël zo moeilijk te onderscheiden zijn.

Vers 34

34. Juda, en Benjamin 1), en Semaja, en Jeremia.

1) Juda en Benjamin zijn hier niet namen van de twee stammen, dit kan hier niet in verband met Nehemiah 12:32 maar persoonsnamen. Ook in Nehemiah 12:36 wordt een Juda genoemd.

Vers 34

34. Juda, en Benjamin 1), en Semaja, en Jeremia.

1) Juda en Benjamin zijn hier niet namen van de twee stammen, dit kan hier niet in verband met Nehemiah 12:32 maar persoonsnamen. Ook in Nehemiah 12:36 wordt een Juda genoemd.

Vers 35

35. En nu enige volgens Nehemiah 12:41 wel zeven, van de priesterkinderen of zonen, met trompetten, die zich aan de Levitische zangers aansloten, verder Zacharja 1), de zoon van Jonathan, den zoon van Semaja, den zoon van Mattanja, den zoon van Michaja, den zoon van Zakkur, den zoon van Asaf.

1) Deze Zacharja was, zoals duidelijk blijkt, het hoofd van de speellieden der Levieten, die het gezang begeleidden met hun muziekinstrumenten. In Nehemiah 12:36 worden zijne ondergeschikten aangegeven. 36. En zijne broeders Semaja, en Azareël, Milalai, Gilalai, Mai, Nethaneël, en Juda, Hanani, met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, de Schriftgeleerde, ging v r hun, de van Nehemiah 12:32 af genoemden, aangezicht heen, gaande onmiddellijk achter het dankkoor (Nehemiah 12:31), aan de spits van den daar achter gaanden optocht.

Vers 35

35. En nu enige volgens Nehemiah 12:41 wel zeven, van de priesterkinderen of zonen, met trompetten, die zich aan de Levitische zangers aansloten, verder Zacharja 1), de zoon van Jonathan, den zoon van Semaja, den zoon van Mattanja, den zoon van Michaja, den zoon van Zakkur, den zoon van Asaf.

1) Deze Zacharja was, zoals duidelijk blijkt, het hoofd van de speellieden der Levieten, die het gezang begeleidden met hun muziekinstrumenten. In Nehemiah 12:36 worden zijne ondergeschikten aangegeven. 36. En zijne broeders Semaja, en Azareël, Milalai, Gilalai, Mai, Nethaneël, en Juda, Hanani, met muziekinstrumenten van David, den man Gods; en Ezra, de Schriftgeleerde, ging v r hun, de van Nehemiah 12:32 af genoemden, aangezicht heen, gaande onmiddellijk achter het dankkoor (Nehemiah 12:31), aan de spits van den daar achter gaanden optocht.

Vers 37

37. Voorts naar de Fonteinpoort, en tegen hen over gingen zij op bij de trappen van David's stad, langs den daarnaast lopenden weg, door den opgang des muurs, boven David's huis 1), tot aan de Waterpoort, tegen het oosten.

1) Bij de Fonteinpoort verliet alzo de optocht den buitenmuur, wendde zich toen naar de trappen, op welken men aan den oostelijken helling van den Zion naar de stad David's opklom, toen ging men deze trappen op tot aan den noordelijken muur tussen Zion en Moria en van hier om het plein van het oude paleis der koningen, over den brug die van den Zion naar den Tempelberg voerde, voorbij het tempelgebouw trekkende, tot aan de Waterpoort. Wat men te verstaan heeft onder "het huis David's" of de plaats waar het paleis van David had gestaan en waar nog puinhopen daarvan voorhanden waren, of naar ene minder nauwkeurige uitdrukking:, de plaats van het voormalige paleis van Salomo, blijft onzeker, zoveel echter blijkt uit dit Vers dat niet, zoals Thenius aan geeft (2 Samuel 5:11 ), David's Paleis aan den lagen oostelijken rand van den Zion naar het zuiden heen, gestaan heeft, maar aan de noordwestzijde van den berg, niet ver van den burcht der Jebusieten, waarheen ons ook de overlevering verwijst..

Vers 37

37. Voorts naar de Fonteinpoort, en tegen hen over gingen zij op bij de trappen van David's stad, langs den daarnaast lopenden weg, door den opgang des muurs, boven David's huis 1), tot aan de Waterpoort, tegen het oosten.

1) Bij de Fonteinpoort verliet alzo de optocht den buitenmuur, wendde zich toen naar de trappen, op welken men aan den oostelijken helling van den Zion naar de stad David's opklom, toen ging men deze trappen op tot aan den noordelijken muur tussen Zion en Moria en van hier om het plein van het oude paleis der koningen, over den brug die van den Zion naar den Tempelberg voerde, voorbij het tempelgebouw trekkende, tot aan de Waterpoort. Wat men te verstaan heeft onder "het huis David's" of de plaats waar het paleis van David had gestaan en waar nog puinhopen daarvan voorhanden waren, of naar ene minder nauwkeurige uitdrukking:, de plaats van het voormalige paleis van Salomo, blijft onzeker, zoveel echter blijkt uit dit Vers dat niet, zoals Thenius aan geeft (2 Samuel 5:11 ), David's Paleis aan den lagen oostelijken rand van den Zion naar het zuiden heen, gestaan heeft, maar aan de noordwestzijde van den berg, niet ver van den burcht der Jebusieten, waarheen ons ook de overlevering verwijst..

Vers 38

38. Het tweede dankkoor nu ging tegenover, in ene richting tegenover die van het eerste koor (Nehemiah 12:31), alzo ter linkerhand of naar het noorden opwaarts, en ik, Nehemia, de landvoogd (Nehemiah 12:26), achter hetzelve, met de helft des volks, op den muur, van boven den Bakovenstoren, tot aan den breden muur;

Vers 38

38. Het tweede dankkoor nu ging tegenover, in ene richting tegenover die van het eerste koor (Nehemiah 12:31), alzo ter linkerhand of naar het noorden opwaarts, en ik, Nehemia, de landvoogd (Nehemiah 12:26), achter hetzelve, met de helft des volks, op den muur, van boven den Bakovenstoren, tot aan den breden muur;

Vers 39

39. En van boven de poort van Efraïm, en boven de Oude poort, en boven de Vispoort, en den toren Hananeël, en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort 1).

1) Waar de Gevangenpoort gestaan heeft is door de geleerden niet uitgemaakt. Enigen plaatsen die aan de noordzijde van het Tempelplein, en scheiden ze van het in Nehemiah 3:25 genoemde Voorhof der gevangenis, dat men of in de nabijheid van het voormalig paleis op Zion, of aan de zuidoostzijde van het Tempelplein zocht; anderen nemen voor beiden de laatstgenoemde plaats aan, en stellen, zich den optocht der twee dank-koren zo voor, dat beiden op den oostelijken muur van den tempel elkaar ontmoetten, hier elkaar voorbijgingen, en zich toen tegenover elkaar plaatsten, de eerste op het vrije plein van de Waterpoort, de tweede bij de Gevangenpoort. Op deze wijze zou ook de gehele oostzijde van het Tempelplein mede omgetrokken, en de zich daar bevindende muren ook ingewijd zijn geworden, iets, dat bij de eerste opvatting, wanneer de Gevangenpoort ten noorden van het Tempelplein gesteld werd, niet het geval zou geweest zijn..

Dat de beide koren elkaar voorbij trokken, laat zich niet denken, en hiervan wordt in onze verzen ook niets vermeld. Veeleer is het te denken, dat zij beiden, beginnende bij de Jaffapoort, ieder een gedeelte van den muur hebben afgelopen, totdat zij bij de Waterpoort elkaar hebben ontmoet, waar een vrije plaats was, in de richting van den tempel.

Vers 39

39. En van boven de poort van Efraïm, en boven de Oude poort, en boven de Vispoort, en den toren Hananeël, en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort 1).

1) Waar de Gevangenpoort gestaan heeft is door de geleerden niet uitgemaakt. Enigen plaatsen die aan de noordzijde van het Tempelplein, en scheiden ze van het in Nehemiah 3:25 genoemde Voorhof der gevangenis, dat men of in de nabijheid van het voormalig paleis op Zion, of aan de zuidoostzijde van het Tempelplein zocht; anderen nemen voor beiden de laatstgenoemde plaats aan, en stellen, zich den optocht der twee dank-koren zo voor, dat beiden op den oostelijken muur van den tempel elkaar ontmoetten, hier elkaar voorbijgingen, en zich toen tegenover elkaar plaatsten, de eerste op het vrije plein van de Waterpoort, de tweede bij de Gevangenpoort. Op deze wijze zou ook de gehele oostzijde van het Tempelplein mede omgetrokken, en de zich daar bevindende muren ook ingewijd zijn geworden, iets, dat bij de eerste opvatting, wanneer de Gevangenpoort ten noorden van het Tempelplein gesteld werd, niet het geval zou geweest zijn..

Dat de beide koren elkaar voorbij trokken, laat zich niet denken, en hiervan wordt in onze verzen ook niets vermeld. Veeleer is het te denken, dat zij beiden, beginnende bij de Jaffapoort, ieder een gedeelte van den muur hebben afgelopen, totdat zij bij de Waterpoort elkaar hebben ontmoet, waar een vrije plaats was, in de richting van den tempel.

Vers 40

40. Daarna stonden de beide dank-koren, ieder met den daarachter volgenden stoet in of bij Gods huis, op het open plein ten oosten van het tempelgebouw; ook ik en de helft der overheden der gemeente, namelijk de andere helft in vergelijking met de in Nehemiah 12:32 genoemden, met mij;

Vers 40

40. Daarna stonden de beide dank-koren, ieder met den daarachter volgenden stoet in of bij Gods huis, op het open plein ten oosten van het tempelgebouw; ook ik en de helft der overheden der gemeente, namelijk de andere helft in vergelijking met de in Nehemiah 12:32 genoemden, met mij;

Vers 41

41. En de priesters, namelijk: Eljakim, Maseja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zacharja, Hananja, met trompetten (Nehemiah 12:35);

Vers 41

41. En de priesters, namelijk: Eljakim, Maseja, Minjamin, Michaja, Eljoënai, Zacharja, Hananja, met trompetten (Nehemiah 12:35);

Vers 42

42. Voorts de acht afdelingen der Levitische zangers, zo als bij het eerste koor (Nehemiah 12:36), namelijk: Maseja, en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; ook lieten zich de zangers luid horen, met Jizrahja, den opziener, zo als Zacharja opziener was der acht afdelingen van het eerste koor (Nehemiah 12:35).

Vers 42

42. Voorts de acht afdelingen der Levitische zangers, zo als bij het eerste koor (Nehemiah 12:36), namelijk: Maseja, en Semaja, en Eleazar, en Uzzi, en Johanan, en Malchia, en Elam, en Ezer; ook lieten zich de zangers luid horen, met Jizrahja, den opziener, zo als Zacharja opziener was der acht afdelingen van het eerste koor (Nehemiah 12:35).

Vers 43

43. En zij offerden des zelven daags grote slachtofferen 1) (Ezra 6:17), en waren vrolijk (Ezra 6:22; 2 Chronicles 20:27), want God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen, die de vergadering op het open plein voor den tempel bijwoonden, vrolijk; zodat de vrolijkheid van Jeruzalem, het zingen en spelen en jubelen der in Jeruzalem verzamelde gemeente, tot van verre gehoord werd 2) (Ezra 3:13).

1) De slachtofferanden waren wel hoofdzakelijk dankoffers, die in offermaaltijden uitliepen, en deze maaltijden, waaraan ook de vrouwen en kinderen deelnamen, droegen veel bij tot verhoging der feestvreugde, tot de vreugde, die hun God, door het laten gelukken van het werk, d.i. van den muurbouw, bereid had..

2) Wij maken hier opmerkzaam op de vijf Hallelujahpsalmen, die de rij der Psalmen sluiten, en die in de Liturgie van den tweeden tempel een bijzonder Halleluja en een deel van het dagelijks morgengebed uitmaakten, geheel onderscheiden van het op het Pascha en andere feesten te herhalen grote Hallel. (Psalms 113:1-118). Wij menen Psalms 146:1-150. Mogelijk is Psalms 146:1 ouder, waarom de Septuaginta deze en de beide volgende Psalmen aan de profeten Haggai en Zacharia toeschrijft. Maar Psalms 147:1-150 drukken ontegenzeglijk de stemming uit van de Ezra-Nehemiaanse herstelling. In Psalms 147:1 wordt God gedankt voor de herstelling van Jeruzalem, dat nu weer ene stad met muren en poorten is; in Psalms 148:1 voor de herstelling der nationale zelfstandigheid; in Psalms 149:1 dankt de Psalmist, dat het volk, dat zolang weerloos was, en schandelijk onder de slavernij zuchtte, hersteld was, en zich zelf tegen de vijanden kon verdedigen. In Psalms 150:1 eindigt het boek der Psalmen met een volklinkend finaal; het "welzalig hij" van Psalms 1:1 is nu tot een Halleluja geworden, waarin al het zuchtend smeken heeft opgehouden. -God geve ons allen zulk een uitgang! Hij, de driemaal Heilige, doe al ons klagen en bidden door een gelovig Amen overgaan in een eeuwig Halleluja!.

Allen, die delen in openbare zegeningen, moeten zich ook verenigen tot openbare dankzegging: Gods voorzienigheid heeft hun veiligheid en rust geschonken, en dan zal Zijne genade hen ook vrolijk en dankbaar maken. De verijdelde tegenstand hunner vijanden verhoogde ongetwijfeld hun vreugde. Grote zegeningen geven de ruimste stof tot plechtige herhaling van lof- en dankzegging in de voorhoven van het huis des Heren, in het midden van u, o Jeruzalem!.

44.

IV. Nehemiah 12:44-Nehemiah 13:3. Ten besluite van de met Nehemiah 11:1 beginnende afdeling, volgt hier nog ene korte mededeling over het aanstellen van opzieners, bij het inzamelen van de inkomsten der priesters en Levieten, waartoe het volk nu weer rijkelijk bijdroeg; verder over de in de Wet gebodene uitsluiting van vreemden uit de theocratische gemeente.

Vers 43

43. En zij offerden des zelven daags grote slachtofferen 1) (Ezra 6:17), en waren vrolijk (Ezra 6:22; 2 Chronicles 20:27), want God had hen vrolijk gemaakt met grote vrolijkheid; en ook waren de vrouwen en de kinderen, die de vergadering op het open plein voor den tempel bijwoonden, vrolijk; zodat de vrolijkheid van Jeruzalem, het zingen en spelen en jubelen der in Jeruzalem verzamelde gemeente, tot van verre gehoord werd 2) (Ezra 3:13).

1) De slachtofferanden waren wel hoofdzakelijk dankoffers, die in offermaaltijden uitliepen, en deze maaltijden, waaraan ook de vrouwen en kinderen deelnamen, droegen veel bij tot verhoging der feestvreugde, tot de vreugde, die hun God, door het laten gelukken van het werk, d.i. van den muurbouw, bereid had..

2) Wij maken hier opmerkzaam op de vijf Hallelujahpsalmen, die de rij der Psalmen sluiten, en die in de Liturgie van den tweeden tempel een bijzonder Halleluja en een deel van het dagelijks morgengebed uitmaakten, geheel onderscheiden van het op het Pascha en andere feesten te herhalen grote Hallel. (Psalms 113:1-118). Wij menen Psalms 146:1-150. Mogelijk is Psalms 146:1 ouder, waarom de Septuaginta deze en de beide volgende Psalmen aan de profeten Haggai en Zacharia toeschrijft. Maar Psalms 147:1-150 drukken ontegenzeglijk de stemming uit van de Ezra-Nehemiaanse herstelling. In Psalms 147:1 wordt God gedankt voor de herstelling van Jeruzalem, dat nu weer ene stad met muren en poorten is; in Psalms 148:1 voor de herstelling der nationale zelfstandigheid; in Psalms 149:1 dankt de Psalmist, dat het volk, dat zolang weerloos was, en schandelijk onder de slavernij zuchtte, hersteld was, en zich zelf tegen de vijanden kon verdedigen. In Psalms 150:1 eindigt het boek der Psalmen met een volklinkend finaal; het "welzalig hij" van Psalms 1:1 is nu tot een Halleluja geworden, waarin al het zuchtend smeken heeft opgehouden. -God geve ons allen zulk een uitgang! Hij, de driemaal Heilige, doe al ons klagen en bidden door een gelovig Amen overgaan in een eeuwig Halleluja!.

Allen, die delen in openbare zegeningen, moeten zich ook verenigen tot openbare dankzegging: Gods voorzienigheid heeft hun veiligheid en rust geschonken, en dan zal Zijne genade hen ook vrolijk en dankbaar maken. De verijdelde tegenstand hunner vijanden verhoogde ongetwijfeld hun vreugde. Grote zegeningen geven de ruimste stof tot plechtige herhaling van lof- en dankzegging in de voorhoven van het huis des Heren, in het midden van u, o Jeruzalem!.

44.

IV. Nehemiah 12:44-Nehemiah 13:3. Ten besluite van de met Nehemiah 11:1 beginnende afdeling, volgt hier nog ene korte mededeling over het aanstellen van opzieners, bij het inzamelen van de inkomsten der priesters en Levieten, waartoe het volk nu weer rijkelijk bijdroeg; verder over de in de Wet gebodene uitsluiting van vreemden uit de theocratische gemeente.

Vers 44

44. Ook werden ten zelven dage mannen tot opzieners gesteld over de kamers, de schathuizen of cellen, dienstig tot het verzamelen en bewaren van de schatten, tot de hefofferen, tot de eerstelingen, en tot de tienden, om daarin uit de akkers der steden te verzamelen de delen der wet, voor de priesters en voor de Levieten; daarin zouden de wettige aandelen voor de priesters en Levieten (vgl. Numbers 18:1), van de akkers rondom de stad, of van de vlekken en dorpen, opgelegd worden. Zulk ene inrichting was echter des te meer nodig, daar de inkomsten tot onderhoud van priesters en Levieten nu weer rijkelijker begonnen te vloeien; want Juda was vrolijk over de priesters, en over de Levieten, die daar stonden 1),

1) D.w.z. had er een vreugde in, dat de Priesters en de Levieten weer het heiligdom bedienden, weer den zuiveren dienst Gods bevorderden; daarom gaven zij gewillig al wat in de Wet was voorgeschreven, omtrent de tienden en de andere heilige dingen.

Vers 44

44. Ook werden ten zelven dage mannen tot opzieners gesteld over de kamers, de schathuizen of cellen, dienstig tot het verzamelen en bewaren van de schatten, tot de hefofferen, tot de eerstelingen, en tot de tienden, om daarin uit de akkers der steden te verzamelen de delen der wet, voor de priesters en voor de Levieten; daarin zouden de wettige aandelen voor de priesters en Levieten (vgl. Numbers 18:1), van de akkers rondom de stad, of van de vlekken en dorpen, opgelegd worden. Zulk ene inrichting was echter des te meer nodig, daar de inkomsten tot onderhoud van priesters en Levieten nu weer rijkelijker begonnen te vloeien; want Juda was vrolijk over de priesters, en over de Levieten, die daar stonden 1),

1) D.w.z. had er een vreugde in, dat de Priesters en de Levieten weer het heiligdom bedienden, weer den zuiveren dienst Gods bevorderden; daarom gaven zij gewillig al wat in de Wet was voorgeschreven, omtrent de tienden en de andere heilige dingen.

Vers 45

45. En de wacht huns Gods waarnamen 1), in de bezorging van den godsdienst, en de wacht der reiniging, het verrichten van al die dienstbetoningen, die betrekking hadden op de reinheid en de reiniging; ook de zangers, en de poortiers waren nu weer werkzaam als bedienaren van den godsdienst en van den tempel, waarvoor zij dan ook moesten bezoldigd worden, naar het a) gebod van David en zijnen zoon Salomo (2 Chronicles 8:14)

a) 1 Chronicles 25:1.

1) Bij het: de wacht waarnemen, hebben we volstrekt niet te doen met een bloot figuurlijke of overdrachtlijke manier van spreken. Het is niet maar een beeldspraak, een wijze van uitdrukking, maar van zeer wezenlijke betekenis. En die betekenis is, dat in den stam van Levi en zijn heiligen strijd een wacht voorgetekend of afgeschaduwd lag, die andere strijd en die andere wacht, die straks, als de Kerk wereldkerk zou geworden zijn, door de Kerk van Christus zou zijn waar te nemen in de worsteling tussen Christus en de wereld..

Vers 45

45. En de wacht huns Gods waarnamen 1), in de bezorging van den godsdienst, en de wacht der reiniging, het verrichten van al die dienstbetoningen, die betrekking hadden op de reinheid en de reiniging; ook de zangers, en de poortiers waren nu weer werkzaam als bedienaren van den godsdienst en van den tempel, waarvoor zij dan ook moesten bezoldigd worden, naar het a) gebod van David en zijnen zoon Salomo (2 Chronicles 8:14)

a) 1 Chronicles 25:1.

1) Bij het: de wacht waarnemen, hebben we volstrekt niet te doen met een bloot figuurlijke of overdrachtlijke manier van spreken. Het is niet maar een beeldspraak, een wijze van uitdrukking, maar van zeer wezenlijke betekenis. En die betekenis is, dat in den stam van Levi en zijn heiligen strijd een wacht voorgetekend of afgeschaduwd lag, die andere strijd en die andere wacht, die straks, als de Kerk wereldkerk zou geworden zijn, door de Kerk van Christus zou zijn waar te nemen in de worsteling tussen Christus en de wereld..

Vers 46

46. Want in de dagen van David en Asaf 1), van ouds, waren er hoofden der zangers, en des lofgezangs, en der dankzeggingen tot God 2) (1 Chronicles 25:1).

1) Of: was Asaf van ouds hoofd der zangers. Het is den Schrijver er om te doen, om aan te duiden, dat van ouds, van de dagen van David af, er hoofden van zangers waren geweest. 2) Op al onze steden, op al onze huizen moest geschreven zijn: Heiligheid des Heren; deze stad echter was, zo als nooit enige andere, de stad des groten Konings (Psalms 48:2. Matthew 5:35); zij was het altijd geweest, sedert het den Heere behaagde Zijnen naam aldaar te doen wonen; en als zodanig werd zij weer aan God gewijd, door de bouwers en bewoners van de nieuwe stad. Zij stellen hier de stad en hare muren onder de Goddelijke bescherming, erkennende, dat, zo de Heere de stad niet bewaart, de muren te vergeefs gebouwd zijn. De gelovige moet niets ondernemen, dat hij niet aan den Heere toewijdt..

Vers 46

46. Want in de dagen van David en Asaf 1), van ouds, waren er hoofden der zangers, en des lofgezangs, en der dankzeggingen tot God 2) (1 Chronicles 25:1).

1) Of: was Asaf van ouds hoofd der zangers. Het is den Schrijver er om te doen, om aan te duiden, dat van ouds, van de dagen van David af, er hoofden van zangers waren geweest. 2) Op al onze steden, op al onze huizen moest geschreven zijn: Heiligheid des Heren; deze stad echter was, zo als nooit enige andere, de stad des groten Konings (Psalms 48:2. Matthew 5:35); zij was het altijd geweest, sedert het den Heere behaagde Zijnen naam aldaar te doen wonen; en als zodanig werd zij weer aan God gewijd, door de bouwers en bewoners van de nieuwe stad. Zij stellen hier de stad en hare muren onder de Goddelijke bescherming, erkennende, dat, zo de Heere de stad niet bewaart, de muren te vergeefs gebouwd zijn. De gelovige moet niets ondernemen, dat hij niet aan den Heere toewijdt..

Vers 47

47. Daarom gaf gans Israël, in de dagen van Zerubbabel, en in de dagen van Nehemia, de delen der zangers en der poortiers, van elk dagelijks op zijnen dag; en zij heiligden, zij schonken hun geheiligde gaven voor de Levieten, de eerste klasse der Levieten, de priesterdienaars (1 Chronicles 23:5 ), en de Levieten heiligden, zonderden hun gaven af voor de kinderen van Aron, de Priesters (Numbers 18:26).

Wanneer het vieren van dankdagen zulk een indruk achterlaat bij dienaren des Woords en bij het volk, dat beiden zorgvuldiger en blijmoediger zijn in het volbrengen van hunnen plicht, dan zijn zij inderdaad aangenaam bij God, en leveren voordeel op. Zo was het hier. De dienaren van den godsdienst waren zorgvuldiger in hun werk dan vroeger; het volk was zorgvuldiger, dan het geweest was, in het onderhouden van de dienaren des Woords..

Vers 47

47. Daarom gaf gans Israël, in de dagen van Zerubbabel, en in de dagen van Nehemia, de delen der zangers en der poortiers, van elk dagelijks op zijnen dag; en zij heiligden, zij schonken hun geheiligde gaven voor de Levieten, de eerste klasse der Levieten, de priesterdienaars (1 Chronicles 23:5 ), en de Levieten heiligden, zonderden hun gaven af voor de kinderen van Aron, de Priesters (Numbers 18:26).

Wanneer het vieren van dankdagen zulk een indruk achterlaat bij dienaren des Woords en bij het volk, dat beiden zorgvuldiger en blijmoediger zijn in het volbrengen van hunnen plicht, dan zijn zij inderdaad aangenaam bij God, en leveren voordeel op. Zo was het hier. De dienaren van den godsdienst waren zorgvuldiger in hun werk dan vroeger; het volk was zorgvuldiger, dan het geweest was, in het onderhouden van de dienaren des Woords..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nehemiah 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/nehemiah-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile