Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Nahum 1

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NAHUM 1

Nahum 1:1.

GODS MAJESTEIT TEGENOVER DE TYRANNEN.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, NAHUM 1

Nahum 1:1.

GODS MAJESTEIT TEGENOVER DE TYRANNEN.

Vers 1

1. De last, de rechterlijke uitspraak van God (Isaiah 13:1), dien Hij Zijnen Profeet in een gezicht heeft meegedeeld van Ninev, over den ondergang van de hoofdstad van het goddeloze, vijandige wereldrijk Assyrië. Het Boek des gezichts van Nahum, d. i. den troostvolle, zo als hij dan ook aan het volk Gods in de verdrukking door de wereldmacht waren troost bracht, den Elkosiet, (= God mijn boog), uit een dorpje in het noordelijk rijk, het latere Galilea. Nog ten tijde van den kerkvader Hiëronymus (400 n. C.) bestond het, en werd het door hem bezocht. Van daar was Nahum na de verwoesting van het rijk door Salmanassar heengegegaan, en had te Jeruzalem de nu volgende openbaringen ontvangen.

Vele uitleggers nemen aan, dat onder Elkos moet worden verstaan het aanzienlijke Christendorp Alkusch, dat aan gene zijde van den Tiger, twee dagreizen van Mozul gelegen is, zodat Nahum een onder Salmanassar verbannen burger van het rijk van Israël is geweest, en hier in Assyrië de openbaring over Ninev's ondergang ontvangen heeft. Het grafteken van Nahum echter, dat men daar in Alkusch nog toont, is zeker even zo onecht als dat van Jona bij Ninev. Daarentegen is waarschijnlijk, dat het eerst in de 16de eeuw vermelde dorp zijn naam uit het eerste vers van ons Boek heeft ontvangen, vooral daar het grafteken niets ouds aan zich draagt. Veel geloofwaardiger daarentegen is het bericht, door Hiëronymus meegedeeld. Nahum is dus een burger van het rijk van Samaria, en heeft zich na de verwoesting daarvan waarschijnlijk te Jeruzalem nedergezet, daar zijne troostwoorden steeds tot Juda, maar nooit tot de verbannenen van het noordelijk rijk in Assyrië gericht zijn. Even oneens als over de ligging van Nahum's geboorteplaats zijn de uitleggers ten opzichte van den tijd, in welken hij zijne voorzegging heeft uitgesproken. Velen, voor wie voorzegging niet veel meer dan politiek vermoeden en menselijke scherpzinnigheid is, beweren dat deze zo bepaalde, bijzondere voorzegging van Ninev's val niet langer dan 30 jaren v r die gebeurtenis plaats had, omstreeks het jaar 630 v. C. toen reeds de oorlogen der Meden en Babyloniërs tegen het Assyrische rijk begonnen, zou kunnen zijn ontstaan. Voor ons is echter alle profetie, ook deze, ene onmiddellijke openbaring Gods: wij kunnen daarom den tijd van den oorsprong niet daarvan afhankelijk maken, dat reeds de beginselen van alles, wat voorzegd is, zichtbaar moeten zijn, zodat een helder verstand reeds in staat kon zijn, daaruit besluiten omtrent de toekomst te maken. Daar dat vreselijk lot van Juda door den koning Sanherib van Assyrië, die het rijk aan den rand des afgronds bracht, en de merkwaardige nederlaag van het Assyrische leger voor Jeruzalems muren, welke aan dat lot een einde maakte, onzen Profeet in zijne profetie nog vers in het geheugen ligt, en door hem als reeds geschied verondersteld wordt, zo is het waarschijnlijkst, dat Nahum juist tengevolge van dien Assyrischen inval tot vertroosting der ware gemeente Gods en van den vromen koning Hizkia zijne profetie van God heeft ontvangen, en dus in de tweede helft van Hizkia's regering (tussen 710, 699 v. C.) zijn Boek geschreven heeft (2 Kings 19:37). De gehele indruk, dien het Boek in den voortdurenden stroom van hoog verhevene taal en van zijne klassieke, krachtige, heldere en zuivere spraak maakt, doet denken, dat Nahum zijne profetie niet in ne rede openlijk heeft voorgedragen, maar alleen ter nedergeschreven en als boek openbaar gemaakt heeft. Tot beter verstaan der voorzegging van ons Boek is het nodig, dat wij ons nog kortelijk den geschiedkundigen toestand voorstellen. Meer dan 500 jaren was Ninev onder zijne machtige heersers de schrik van geheel West-Azië geweest. Assyrië was het eerste wereldrijk, dat tegenover het rijk Gods als zodanig ene vijandige houding aannam, welke de Heere in Zijn plan daartoe ten nutte maakte, dat het Hem ten stok voor Zijn volk diende. Reeds was het rijk van Israël door Salmanasser in 722 v. C. verwoest, toen spoedig daarop zijn opvolger Sanherib zich ook tegen Juda keerde, om daarvoor hetzelfde lot te bereiden. Hier was echter op den verschrikkelijken Achaz zijn voortreffelijke zoon Hizkia gevolgd; deze had met heiligen ernst het gehele land van afgodendienst gereinigd en des Heeren dienst weer als vroeger hersteld. De tijd van het gericht was voor Juda nog niet aanwezig. Hizkia ondervond het integendeel, dat, zodra Gods volk zich aan zijnen God vasthield, de wereldmacht er niets tegen kon uitrichten; integendeel de boeien, die het reeds waren aangebonden, verbroken werden. Hizkia weigerde in stouten geloofsmoed den groten koning der Assyriërs, die op het toppunt van macht stond, de schatting, welke hij sedert Achaz had moeten betalen. Toen nu de legers van Sanherib naderden, om den geringen koning tot gehoorzaamheid te dwingen, werd Hizkia eerst zwak; hij onderwierp zich en kocht voor grote schatten een ogenblikkelijken vrede. Maar de Assyriër gaf zijn voornemen, om Juda eveneens te behandelen als Samaria, niet op, en spoedig verscheen een machtig leger voor Jeruzalem. De lasteringen van den naam des Heeren uit den mond van den koning Sanherib wekten eerst Hizkia op, en hij wendde zich met zijne ganse ziel tot den Heere, wiens hulp hij ook rijkelijk ondervond. De Engel des Heeren zelf sloeg het leger der Assyriërs zo, dat des morgens rondom Jeruzalem de lijken gezaaid lagen, en de koning zo spoedig mogelijk naar Ninev vluchtte. De Heere zelf had gericht tussen Zijn rijk en volk, en het wereldrijk, en met deze wonderbare gebeurtenis begon het gericht over Assyrië, welks einde door de verwoesting van Ninev in het jaar 606 v. C. plaats had, en door Nahum duidelijk werd voorzegd. Assyrië zou het gericht niet over Juda uitoefenen, want het was zelf rijp ten gerichte. Reeds onder Sardanapalus I had de Heere het door den profeet Jona Zijn gericht der verwoesting laten aankondigen, en alleen de bekering van koning en volk ten gevolge van Jona's zending had den tijd van zijn ondergang verschoven. Nu was echter de maat zijner zonden vol. Tegen het midden van de 8ste eeuw, toen in het uiterste westen de Romeinen aan het strand van den Tiber den grond legden voor hun stad en wereldheerschappij, verhieven zich de krachtige Meden en Perzen, tot hiertoe Assur vazallen, tegen hun onderdrukkers, en vonden in die nederlaag van Sanherib voor Jeruzalem ene aanmoediging, om het gehate juk af te schudden. Spoedig voegde zich bij de overige vijanden van het steeds meer zinkende Assur ook Babel, dat tot hiertoe steeds vergeefs geworsteld had, om zijne vroegere heerschappij weer te verkrijgen, en steeds weer door Assyrië was neergeworpen. Steeds werd de stoutheid der spoedig met elkaar verbondene Babyloniërs, Meden en Perzen groter, en eindelijk zonk de machtige stad na ene belegering van drie jaren in puin, het koninklijk paleis met den koning Sardanapalus II, zijne familie en zijne schatten ging in vlammen op, om Babel als zijn erfgenaam in de wereldheerschappij achter te laten. De betekenis van Nahum's profetie is echter geenszins bloot ene geschiedkundige. Ook is het niet, dat daarin alleen de rechterlijke werkzaamheid van God, den Heere der heirscharen wordt geschilderd. Juist zegt Staudt daaromtrent: "God is voorgesteld als de Heilige, die elke zelfverheffing, eigene macht en geweld met brandenden ijver vernietigt, en daartoe de elementen van hemel en aarde in beweging brengt, die echter Zijne majesteit gebruikt om de Zijnen onder de stormen te beschermen, en het gericht der vijanden tot redding van Zijn volk te laten dienen. Wanneer de vijanden onder hun eigene afgoden, op welke zij steunen, als onder een puinhoop begraven zijn, dan stijgen de boden des vredes op de bergen om Israël zegen te prediken. " Wij mogen niet vergeten, dat voor Gods ogen Assur slechts vertegenwoordigster is van de Gode vijandige wereldmacht. Wat dus hier Nahum van Assur zegt, is van ieder wereldrijk waar, zal zich eens in den volsten zin omtrent het rijk van den Antichrist herhalen, en dan volkomen vervuld worden. Nahum ziet den volledigen val van de wereldmacht, die verdrukster van het rijk Gods, en de bevrijding van het laatste van alle tirannie. Daarom behoudt Nahum voor alle tijden van het Godsrijk zijne grote betekenis, en de vervulling zijner profetie duurt, even als alle profetie, tot aan het einde, wanneer het rijk geheel geworden is Godes en Zijne Christus. Eerst van hier is recht te begrijpen hoe Nahum zijnen naam van trooster niet alleen voor Hizkia en zijnen tijd, maar voor het volk Gods van alle tijden met volle recht draagt.

2.

I. Nahum 1:2-Nahum 1:14. De Profeet gaat, om aan de Assyrische wereldmacht het gericht Gods aan te kondigen niet uit van ene geschiedkundige gebeurtenis, maar van de wet des Heeren, waarin Hij Zich als een ijverig God en een Wreker van alle goddeloosheid geopenbaard heeft. Vooraan plaatst hij de schildering der rechterlijke gerechtigheid en heiligheid Gods, welke wel lankmoedig is, maar de tegenpartijders verteert en het koude ijs der vermetele zondaars versmelt, opdat het iedereen duidelijk worde, dat de vernietiging van Assur en Ninev ene noodzakelijkheid voor God en zijn goddelijk wezen, en daarom ontwijfelbaar zeker is. (Nahum 1:1-Nahum 1:6). Terwijl echter de toorn en het gericht van God, die ook over alle elementen des hemels en der aarde gebied voert Zijne vijanden treft zal Zich de Heere betonen aan allen, die Op Hem vertrouwen, ene toevlucht in nood en vervolging. Wee daarentegen den hoogmoed dezer wereld! Tegen haar zendt Hij de verwoestende macht van enen overstromenden watervloed, en verdelgt ze met de verschrikkingen der duisternis. Tegen Hem baat geen verstand, voor altijd zal Hij aan Ninev, de stad der zonde een einde maken, en haar door vuur en water verwoesten. (Nahum 1:7-Nahum 1:11). Te vergeefs zal Assur zich verheffen op de zo talrijke schaar van helden; die zal door Hem worden weggemaaid. Dat alles doet de Heere, om Zijn volk Israël, dat genoeg is verdrukt, vrij te maken van het juk zijns benauwers (Nahum 1:12-Nahum 1:14).

Vers 1

1. De last, de rechterlijke uitspraak van God (Isaiah 13:1), dien Hij Zijnen Profeet in een gezicht heeft meegedeeld van Ninev, over den ondergang van de hoofdstad van het goddeloze, vijandige wereldrijk Assyrië. Het Boek des gezichts van Nahum, d. i. den troostvolle, zo als hij dan ook aan het volk Gods in de verdrukking door de wereldmacht waren troost bracht, den Elkosiet, (= God mijn boog), uit een dorpje in het noordelijk rijk, het latere Galilea. Nog ten tijde van den kerkvader Hiëronymus (400 n. C.) bestond het, en werd het door hem bezocht. Van daar was Nahum na de verwoesting van het rijk door Salmanassar heengegegaan, en had te Jeruzalem de nu volgende openbaringen ontvangen.

Vele uitleggers nemen aan, dat onder Elkos moet worden verstaan het aanzienlijke Christendorp Alkusch, dat aan gene zijde van den Tiger, twee dagreizen van Mozul gelegen is, zodat Nahum een onder Salmanassar verbannen burger van het rijk van Israël is geweest, en hier in Assyrië de openbaring over Ninev's ondergang ontvangen heeft. Het grafteken van Nahum echter, dat men daar in Alkusch nog toont, is zeker even zo onecht als dat van Jona bij Ninev. Daarentegen is waarschijnlijk, dat het eerst in de 16de eeuw vermelde dorp zijn naam uit het eerste vers van ons Boek heeft ontvangen, vooral daar het grafteken niets ouds aan zich draagt. Veel geloofwaardiger daarentegen is het bericht, door Hiëronymus meegedeeld. Nahum is dus een burger van het rijk van Samaria, en heeft zich na de verwoesting daarvan waarschijnlijk te Jeruzalem nedergezet, daar zijne troostwoorden steeds tot Juda, maar nooit tot de verbannenen van het noordelijk rijk in Assyrië gericht zijn. Even oneens als over de ligging van Nahum's geboorteplaats zijn de uitleggers ten opzichte van den tijd, in welken hij zijne voorzegging heeft uitgesproken. Velen, voor wie voorzegging niet veel meer dan politiek vermoeden en menselijke scherpzinnigheid is, beweren dat deze zo bepaalde, bijzondere voorzegging van Ninev's val niet langer dan 30 jaren v r die gebeurtenis plaats had, omstreeks het jaar 630 v. C. toen reeds de oorlogen der Meden en Babyloniërs tegen het Assyrische rijk begonnen, zou kunnen zijn ontstaan. Voor ons is echter alle profetie, ook deze, ene onmiddellijke openbaring Gods: wij kunnen daarom den tijd van den oorsprong niet daarvan afhankelijk maken, dat reeds de beginselen van alles, wat voorzegd is, zichtbaar moeten zijn, zodat een helder verstand reeds in staat kon zijn, daaruit besluiten omtrent de toekomst te maken. Daar dat vreselijk lot van Juda door den koning Sanherib van Assyrië, die het rijk aan den rand des afgronds bracht, en de merkwaardige nederlaag van het Assyrische leger voor Jeruzalems muren, welke aan dat lot een einde maakte, onzen Profeet in zijne profetie nog vers in het geheugen ligt, en door hem als reeds geschied verondersteld wordt, zo is het waarschijnlijkst, dat Nahum juist tengevolge van dien Assyrischen inval tot vertroosting der ware gemeente Gods en van den vromen koning Hizkia zijne profetie van God heeft ontvangen, en dus in de tweede helft van Hizkia's regering (tussen 710, 699 v. C.) zijn Boek geschreven heeft (2 Kings 19:37). De gehele indruk, dien het Boek in den voortdurenden stroom van hoog verhevene taal en van zijne klassieke, krachtige, heldere en zuivere spraak maakt, doet denken, dat Nahum zijne profetie niet in ne rede openlijk heeft voorgedragen, maar alleen ter nedergeschreven en als boek openbaar gemaakt heeft. Tot beter verstaan der voorzegging van ons Boek is het nodig, dat wij ons nog kortelijk den geschiedkundigen toestand voorstellen. Meer dan 500 jaren was Ninev onder zijne machtige heersers de schrik van geheel West-Azië geweest. Assyrië was het eerste wereldrijk, dat tegenover het rijk Gods als zodanig ene vijandige houding aannam, welke de Heere in Zijn plan daartoe ten nutte maakte, dat het Hem ten stok voor Zijn volk diende. Reeds was het rijk van Israël door Salmanasser in 722 v. C. verwoest, toen spoedig daarop zijn opvolger Sanherib zich ook tegen Juda keerde, om daarvoor hetzelfde lot te bereiden. Hier was echter op den verschrikkelijken Achaz zijn voortreffelijke zoon Hizkia gevolgd; deze had met heiligen ernst het gehele land van afgodendienst gereinigd en des Heeren dienst weer als vroeger hersteld. De tijd van het gericht was voor Juda nog niet aanwezig. Hizkia ondervond het integendeel, dat, zodra Gods volk zich aan zijnen God vasthield, de wereldmacht er niets tegen kon uitrichten; integendeel de boeien, die het reeds waren aangebonden, verbroken werden. Hizkia weigerde in stouten geloofsmoed den groten koning der Assyriërs, die op het toppunt van macht stond, de schatting, welke hij sedert Achaz had moeten betalen. Toen nu de legers van Sanherib naderden, om den geringen koning tot gehoorzaamheid te dwingen, werd Hizkia eerst zwak; hij onderwierp zich en kocht voor grote schatten een ogenblikkelijken vrede. Maar de Assyriër gaf zijn voornemen, om Juda eveneens te behandelen als Samaria, niet op, en spoedig verscheen een machtig leger voor Jeruzalem. De lasteringen van den naam des Heeren uit den mond van den koning Sanherib wekten eerst Hizkia op, en hij wendde zich met zijne ganse ziel tot den Heere, wiens hulp hij ook rijkelijk ondervond. De Engel des Heeren zelf sloeg het leger der Assyriërs zo, dat des morgens rondom Jeruzalem de lijken gezaaid lagen, en de koning zo spoedig mogelijk naar Ninev vluchtte. De Heere zelf had gericht tussen Zijn rijk en volk, en het wereldrijk, en met deze wonderbare gebeurtenis begon het gericht over Assyrië, welks einde door de verwoesting van Ninev in het jaar 606 v. C. plaats had, en door Nahum duidelijk werd voorzegd. Assyrië zou het gericht niet over Juda uitoefenen, want het was zelf rijp ten gerichte. Reeds onder Sardanapalus I had de Heere het door den profeet Jona Zijn gericht der verwoesting laten aankondigen, en alleen de bekering van koning en volk ten gevolge van Jona's zending had den tijd van zijn ondergang verschoven. Nu was echter de maat zijner zonden vol. Tegen het midden van de 8ste eeuw, toen in het uiterste westen de Romeinen aan het strand van den Tiber den grond legden voor hun stad en wereldheerschappij, verhieven zich de krachtige Meden en Perzen, tot hiertoe Assur vazallen, tegen hun onderdrukkers, en vonden in die nederlaag van Sanherib voor Jeruzalem ene aanmoediging, om het gehate juk af te schudden. Spoedig voegde zich bij de overige vijanden van het steeds meer zinkende Assur ook Babel, dat tot hiertoe steeds vergeefs geworsteld had, om zijne vroegere heerschappij weer te verkrijgen, en steeds weer door Assyrië was neergeworpen. Steeds werd de stoutheid der spoedig met elkaar verbondene Babyloniërs, Meden en Perzen groter, en eindelijk zonk de machtige stad na ene belegering van drie jaren in puin, het koninklijk paleis met den koning Sardanapalus II, zijne familie en zijne schatten ging in vlammen op, om Babel als zijn erfgenaam in de wereldheerschappij achter te laten. De betekenis van Nahum's profetie is echter geenszins bloot ene geschiedkundige. Ook is het niet, dat daarin alleen de rechterlijke werkzaamheid van God, den Heere der heirscharen wordt geschilderd. Juist zegt Staudt daaromtrent: "God is voorgesteld als de Heilige, die elke zelfverheffing, eigene macht en geweld met brandenden ijver vernietigt, en daartoe de elementen van hemel en aarde in beweging brengt, die echter Zijne majesteit gebruikt om de Zijnen onder de stormen te beschermen, en het gericht der vijanden tot redding van Zijn volk te laten dienen. Wanneer de vijanden onder hun eigene afgoden, op welke zij steunen, als onder een puinhoop begraven zijn, dan stijgen de boden des vredes op de bergen om Israël zegen te prediken. " Wij mogen niet vergeten, dat voor Gods ogen Assur slechts vertegenwoordigster is van de Gode vijandige wereldmacht. Wat dus hier Nahum van Assur zegt, is van ieder wereldrijk waar, zal zich eens in den volsten zin omtrent het rijk van den Antichrist herhalen, en dan volkomen vervuld worden. Nahum ziet den volledigen val van de wereldmacht, die verdrukster van het rijk Gods, en de bevrijding van het laatste van alle tirannie. Daarom behoudt Nahum voor alle tijden van het Godsrijk zijne grote betekenis, en de vervulling zijner profetie duurt, even als alle profetie, tot aan het einde, wanneer het rijk geheel geworden is Godes en Zijne Christus. Eerst van hier is recht te begrijpen hoe Nahum zijnen naam van trooster niet alleen voor Hizkia en zijnen tijd, maar voor het volk Gods van alle tijden met volle recht draagt.

2.

I. Nahum 1:2-Nahum 1:14. De Profeet gaat, om aan de Assyrische wereldmacht het gericht Gods aan te kondigen niet uit van ene geschiedkundige gebeurtenis, maar van de wet des Heeren, waarin Hij Zich als een ijverig God en een Wreker van alle goddeloosheid geopenbaard heeft. Vooraan plaatst hij de schildering der rechterlijke gerechtigheid en heiligheid Gods, welke wel lankmoedig is, maar de tegenpartijders verteert en het koude ijs der vermetele zondaars versmelt, opdat het iedereen duidelijk worde, dat de vernietiging van Assur en Ninev ene noodzakelijkheid voor God en zijn goddelijk wezen, en daarom ontwijfelbaar zeker is. (Nahum 1:1-Nahum 1:6). Terwijl echter de toorn en het gericht van God, die ook over alle elementen des hemels en der aarde gebied voert Zijne vijanden treft zal Zich de Heere betonen aan allen, die Op Hem vertrouwen, ene toevlucht in nood en vervolging. Wee daarentegen den hoogmoed dezer wereld! Tegen haar zendt Hij de verwoestende macht van enen overstromenden watervloed, en verdelgt ze met de verschrikkingen der duisternis. Tegen Hem baat geen verstand, voor altijd zal Hij aan Ninev, de stad der zonde een einde maken, en haar door vuur en water verwoesten. (Nahum 1:7-Nahum 1:11). Te vergeefs zal Assur zich verheffen op de zo talrijke schaar van helden; die zal door Hem worden weggemaaid. Dat alles doet de Heere, om Zijn volk Israël, dat genoeg is verdrukt, vrij te maken van het juk zijns benauwers (Nahum 1:12-Nahum 1:14).

Vers 2

2. De wet van Mozes zegt (Exodus 20:5; Exodus 34:14. Deuteronomy 4:24): Een ijverig God over iedere schending van Zijne eer, een God, die in heilige liefde voor de Zijnen over Zijn volk waakt, en een wreker over alle werken der boosheid tegen Hem en de Zijnen, is de HEERE; een wreker is de HEERE, en zeer grimmig, hoewel de oppervlakkige wereld het niet wil geloven, zo lang zij Zijne straffende gerechtigheid niet zelf gevoelt, een wreker is de HEERE aan Zijne wederpartijders, en Hij behoudt den toorn Zijner vijanden: Hij vergeet niet hoe zij Hem en Zijn volk met boosheid en haat hebben tegengestaan, maar laat de maat van hun zonden vol worden.

God is ijverzuchtig omtrent zijne eigene eer en des mensen hart. Hij kan niet dulden, dat een van beide Hem wordt ontnomen. Het hart moet Hem geheel zijn overgegeven en Zijne eer volkomen hersteld worden. God wreekt zeer grimmig, wanneer aan den een of anderen een roof wordt begaan. Gods wezen is licht, verwarmend en zegenend voor degenen, die Hem liefhebben, die op Hem vertrouwen; verterend voor Zijne wederpartijders. Beide gaan zamen in den ijver Gods, die allen gloed der liefde en allen gloed des toorns in zich sluit; ook de ijverzucht heeft haar wortel in de liefde. Het niet vergeten Gods komt niet voort uit ene gezindheid van achterhoudendheid, zo als bijv. een wraakzuchtig mens zich God naar eigene gedachten zou kunnen voorstellen, maar uit de gerechtigheid, die, wanneer zij vergeet, zichzelve opheft. Des mensen onrechtvaardig oordeel berust op zijne vergeetachtigheid. God onthoudt niet, omdat Hij boos is, maar omdat Hij traag tot toorn is, en veel laat opeenhopen, voordat Hij tot het gericht besluit; Hij weet dat Zijn gericht vreselijk is. Het niet vergeten heeft denzelfden wortel als het kennen der Zijnen; Hij is geheel Geest, dus geheel inzicht, geheel wijsheid en ook geheel geheugen. Het vergeven en vergeten behoort tot de zelfontledigingen Gods.

Gelovige, uw Heere is zeer jaloers op uwe liefde. Verkoos Hij u, Hij kan niet verdragen, dat gij een ander zoudt verkiezen. Kocht Hij u met Zijn bloed, Hij kan niet gedogen dat gij zoudt menen uzelven of deze wereld toe te behoren. Hij had u lief met zulk een liefde, dat Hij zonder u niet in den hemel blijven kon; Hij wilde liever sterven, dan dat gij zoudt verloren gaan, en Hij kon niet gedogen, dat iets tussen de liefde uws harten en Hem zou staan. Hij is reeds jaloers op uw vertrouwen. Hij zal u niet toelaten op een vlesen arm te vertrouwen. Hij kan niet verdragen, dat gij u gebroken bakken zoudt uithouwen, daar de overlopende bron altijd voor u openstaat. Hij is verheugd, als wij op Hem leunen, maar wanneer wij ons van een ander afhankelijk stellen, wanneer wij ons op onze eigene wijsheid of op die van een vriend verlaten, en het ergste van alles, wanneer wij ons vertrouwen op onze eigene goede werken stellen, is Hij beledigd, en zal Hij ons kastijden om ons tot zich terug te brengen. Hij is zeer jaloers op ons gezelschap. Wij behoren met niemand zoveel te verkeren als met den Heere Jezus. Alleen in Hem te blijven, ziedaar waarachtige liefde; maar met de wereld te verkeren, genoegzamen troost in de aangenaamheden des levens te vinden, zelfs het gezelschap onzer mede-Christenen te verkiezen boven den verborgen omgang met Hem, dit smart onzen naijverigen Heere. Hij wenst dat wij in Hem blijven, en in gedurige gemeenschap met Hem leven zullen, en vele der beproevingen, die Hij ons toezendt, strekken om onze harten van het schepsel af te trekken, en inniger aan Hem te hechten. Laat deze jaloersheid, die ons dicht bij Christus moet houden, ook een troost voor ons zijn; want indien Hij ons zo lief heeft, om dermate over onze liefde bezorgd te zijn, kunnen wij ons verzekerd houden, dat Hij niets zal toelaten ons te schaden, en dat Hij ons tegen onze vijanden beschermen zal. Och dat wij heden de genade mochten ontvangen, om onze harten in heilige reinheid voor onzen Liefste alleen open te stellen, en met heiligen ijver onze ogen te sluiten voor de betoveringen der wereld! .

Vers 2

2. De wet van Mozes zegt (Exodus 20:5; Exodus 34:14. Deuteronomy 4:24): Een ijverig God over iedere schending van Zijne eer, een God, die in heilige liefde voor de Zijnen over Zijn volk waakt, en een wreker over alle werken der boosheid tegen Hem en de Zijnen, is de HEERE; een wreker is de HEERE, en zeer grimmig, hoewel de oppervlakkige wereld het niet wil geloven, zo lang zij Zijne straffende gerechtigheid niet zelf gevoelt, een wreker is de HEERE aan Zijne wederpartijders, en Hij behoudt den toorn Zijner vijanden: Hij vergeet niet hoe zij Hem en Zijn volk met boosheid en haat hebben tegengestaan, maar laat de maat van hun zonden vol worden.

God is ijverzuchtig omtrent zijne eigene eer en des mensen hart. Hij kan niet dulden, dat een van beide Hem wordt ontnomen. Het hart moet Hem geheel zijn overgegeven en Zijne eer volkomen hersteld worden. God wreekt zeer grimmig, wanneer aan den een of anderen een roof wordt begaan. Gods wezen is licht, verwarmend en zegenend voor degenen, die Hem liefhebben, die op Hem vertrouwen; verterend voor Zijne wederpartijders. Beide gaan zamen in den ijver Gods, die allen gloed der liefde en allen gloed des toorns in zich sluit; ook de ijverzucht heeft haar wortel in de liefde. Het niet vergeten Gods komt niet voort uit ene gezindheid van achterhoudendheid, zo als bijv. een wraakzuchtig mens zich God naar eigene gedachten zou kunnen voorstellen, maar uit de gerechtigheid, die, wanneer zij vergeet, zichzelve opheft. Des mensen onrechtvaardig oordeel berust op zijne vergeetachtigheid. God onthoudt niet, omdat Hij boos is, maar omdat Hij traag tot toorn is, en veel laat opeenhopen, voordat Hij tot het gericht besluit; Hij weet dat Zijn gericht vreselijk is. Het niet vergeten heeft denzelfden wortel als het kennen der Zijnen; Hij is geheel Geest, dus geheel inzicht, geheel wijsheid en ook geheel geheugen. Het vergeven en vergeten behoort tot de zelfontledigingen Gods.

Gelovige, uw Heere is zeer jaloers op uwe liefde. Verkoos Hij u, Hij kan niet verdragen, dat gij een ander zoudt verkiezen. Kocht Hij u met Zijn bloed, Hij kan niet gedogen dat gij zoudt menen uzelven of deze wereld toe te behoren. Hij had u lief met zulk een liefde, dat Hij zonder u niet in den hemel blijven kon; Hij wilde liever sterven, dan dat gij zoudt verloren gaan, en Hij kon niet gedogen, dat iets tussen de liefde uws harten en Hem zou staan. Hij is reeds jaloers op uw vertrouwen. Hij zal u niet toelaten op een vlesen arm te vertrouwen. Hij kan niet verdragen, dat gij u gebroken bakken zoudt uithouwen, daar de overlopende bron altijd voor u openstaat. Hij is verheugd, als wij op Hem leunen, maar wanneer wij ons van een ander afhankelijk stellen, wanneer wij ons op onze eigene wijsheid of op die van een vriend verlaten, en het ergste van alles, wanneer wij ons vertrouwen op onze eigene goede werken stellen, is Hij beledigd, en zal Hij ons kastijden om ons tot zich terug te brengen. Hij is zeer jaloers op ons gezelschap. Wij behoren met niemand zoveel te verkeren als met den Heere Jezus. Alleen in Hem te blijven, ziedaar waarachtige liefde; maar met de wereld te verkeren, genoegzamen troost in de aangenaamheden des levens te vinden, zelfs het gezelschap onzer mede-Christenen te verkiezen boven den verborgen omgang met Hem, dit smart onzen naijverigen Heere. Hij wenst dat wij in Hem blijven, en in gedurige gemeenschap met Hem leven zullen, en vele der beproevingen, die Hij ons toezendt, strekken om onze harten van het schepsel af te trekken, en inniger aan Hem te hechten. Laat deze jaloersheid, die ons dicht bij Christus moet houden, ook een troost voor ons zijn; want indien Hij ons zo lief heeft, om dermate over onze liefde bezorgd te zijn, kunnen wij ons verzekerd houden, dat Hij niets zal toelaten ons te schaden, en dat Hij ons tegen onze vijanden beschermen zal. Och dat wij heden de genade mochten ontvangen, om onze harten in heilige reinheid voor onzen Liefste alleen open te stellen, en met heiligen ijver onze ogen te sluiten voor de betoveringen der wereld! .

Vers 3

3. De HEERE is lankmoedig, doch van grote kracht. Hij wacht wel lang naar de bekering van den zondaar, maar Hij talmt niet uit zwakheid met de bestraffing der goddelozen, maar uit liefde en ontferming. Toch ziet Hij van de straf niet af, als Hij die niet dadelijk over Zijne vijanden brengt, en Hij houdt den schuldige geenszins onschuldig; Hij laat niemand ongestraft (Ez. 20:7; 33:7). Rustig ziet Hij de boosheid aan, tot hare maat is vol geworden en Zijn toorn ten volle ontstoken, dan spreekt Hij als rechtvaardig Rechter het oordeel, en wat Hij spreekt, dat geschiedt. Zo heeft Hij altijd gedaan, want Hij is de Heere, de hoogste majesteit, van wien alles is, voor wien alles leeft. Des HEEREN wegonder de volken is in wervelwind, en in storm, Zijn toorn openbaart zich door geweldige gerichten, die de wereld bewegen, en die toch ook bij het gericht in ene onbereikbare hoogte de ongenaakbare God blijft, de wolken zijn het stof Zijner voeten; wanneer Hij ten gerichte komt als op den Sinaï, verbergt het duistere der wolken Zijne nabijheid.

Jehovah is lankmoedig. Wanneer de genade in de wereld komt, rijdt zij met gevleugelde paarden, de assen harer raderen zijn rood van de hitte door haren spoed, maar wanneer de toorn voorttrekt gaat hij met loomen tred; want God heeft geen lust in des zondaars dood. Gods genadige scepter is altijd in zijne handen uitgestrekt; Zijn zwaard der gerechtigheid wordt in de schede terug gehouden door de doorboorde liefdehand, eenmaal voor de zonde aller mensen aan het kruis genageld. De Heere is lankmoedig, omdat Hij groot is van kracht. Hij toch is waarlijk groot van kracht, die macht heeft over zich zelven; wanneer Gods macht hem inbindt, dan is Hij machtig; voorwaar de macht die het alvermogen bindt overtreft nog de almacht. Een die sterk is van geest, kan lang de belediging verduren, en hij wreekt het kwaad eerst dan, wanneer een besef van recht van hem eist om te handelen. Een zwakke geest ergert zich over nietigheden, de sterke geest verduurt als de rots, die niet wordt bewogen, al slaan er ook duizend golven tegen, die haar niets beduidende woede al schuimend op haar kruin verspillen. God tekent Zijne vijanden; evenwel houdt Hij Zijnen toorn in. Ware Hij niet God, dan zou Hij lang voor dezen al Zijne donderen hebben geslingerd, en `s hemels wapenkamer hebben geledigd; de aarde zou Hij hebben verschroeid met de geheimzinnige vlammen harer onderste delen, en de mens zou ganselijk verdelgd zijn: maar de grootheid Zijner macht brengt ons genade aan.

Vers 3

3. De HEERE is lankmoedig, doch van grote kracht. Hij wacht wel lang naar de bekering van den zondaar, maar Hij talmt niet uit zwakheid met de bestraffing der goddelozen, maar uit liefde en ontferming. Toch ziet Hij van de straf niet af, als Hij die niet dadelijk over Zijne vijanden brengt, en Hij houdt den schuldige geenszins onschuldig; Hij laat niemand ongestraft (Ez. 20:7; 33:7). Rustig ziet Hij de boosheid aan, tot hare maat is vol geworden en Zijn toorn ten volle ontstoken, dan spreekt Hij als rechtvaardig Rechter het oordeel, en wat Hij spreekt, dat geschiedt. Zo heeft Hij altijd gedaan, want Hij is de Heere, de hoogste majesteit, van wien alles is, voor wien alles leeft. Des HEEREN wegonder de volken is in wervelwind, en in storm, Zijn toorn openbaart zich door geweldige gerichten, die de wereld bewegen, en die toch ook bij het gericht in ene onbereikbare hoogte de ongenaakbare God blijft, de wolken zijn het stof Zijner voeten; wanneer Hij ten gerichte komt als op den Sinaï, verbergt het duistere der wolken Zijne nabijheid.

Jehovah is lankmoedig. Wanneer de genade in de wereld komt, rijdt zij met gevleugelde paarden, de assen harer raderen zijn rood van de hitte door haren spoed, maar wanneer de toorn voorttrekt gaat hij met loomen tred; want God heeft geen lust in des zondaars dood. Gods genadige scepter is altijd in zijne handen uitgestrekt; Zijn zwaard der gerechtigheid wordt in de schede terug gehouden door de doorboorde liefdehand, eenmaal voor de zonde aller mensen aan het kruis genageld. De Heere is lankmoedig, omdat Hij groot is van kracht. Hij toch is waarlijk groot van kracht, die macht heeft over zich zelven; wanneer Gods macht hem inbindt, dan is Hij machtig; voorwaar de macht die het alvermogen bindt overtreft nog de almacht. Een die sterk is van geest, kan lang de belediging verduren, en hij wreekt het kwaad eerst dan, wanneer een besef van recht van hem eist om te handelen. Een zwakke geest ergert zich over nietigheden, de sterke geest verduurt als de rots, die niet wordt bewogen, al slaan er ook duizend golven tegen, die haar niets beduidende woede al schuimend op haar kruin verspillen. God tekent Zijne vijanden; evenwel houdt Hij Zijnen toorn in. Ware Hij niet God, dan zou Hij lang voor dezen al Zijne donderen hebben geslingerd, en `s hemels wapenkamer hebben geledigd; de aarde zou Hij hebben verschroeid met de geheimzinnige vlammen harer onderste delen, en de mens zou ganselijk verdelgd zijn: maar de grootheid Zijner macht brengt ons genade aan.

Vers 4

4. Hij scheidt de zee, als Hij, tot bescherming der Zijnen, Zijnen toorn uitstort, en maakt ze droog, zo als Israël aan de Rode zee ondervond (Exodus 14:15), en Hij verdroogt als ten tijde van Elia en Joël alle rivieren, al de waterfonteinen des lands, de vruchtbaarste bosrijkste streken van een land, waarover Zijn gericht komt als Basanin het oosten van Kanan, en Karmel in het westen kwelen 1) versmachten voor den gloed Zijns toorns; ook kweelt de bloem van Libanonin het noorden. Zo is alle macht en heerlijkheid voor het vuur van Zijnen toorn als niets.

1) In het Hebreeën Umlal. Beter: kwijnen. De Profeet wil zeggen, dat alles, ook het machtigste en vruchtbaarste kwijnt, verwelkt. Basan's gebergte is het beeld van trotsheid en vermetelheid. Karmel dat van vruchtbaarheid, en de bloem van Libanon, dat van schoonheid en frisheid.

Vers 4

4. Hij scheidt de zee, als Hij, tot bescherming der Zijnen, Zijnen toorn uitstort, en maakt ze droog, zo als Israël aan de Rode zee ondervond (Exodus 14:15), en Hij verdroogt als ten tijde van Elia en Joël alle rivieren, al de waterfonteinen des lands, de vruchtbaarste bosrijkste streken van een land, waarover Zijn gericht komt als Basanin het oosten van Kanan, en Karmel in het westen kwelen 1) versmachten voor den gloed Zijns toorns; ook kweelt de bloem van Libanonin het noorden. Zo is alle macht en heerlijkheid voor het vuur van Zijnen toorn als niets.

1) In het Hebreeën Umlal. Beter: kwijnen. De Profeet wil zeggen, dat alles, ook het machtigste en vruchtbaarste kwijnt, verwelkt. Basan's gebergte is het beeld van trotsheid en vermetelheid. Karmel dat van vruchtbaarheid, en de bloem van Libanon, dat van schoonheid en frisheid.

Vers 5

5. a) De bergen beven voor Hem, wanneer Hij Zijnen voet daarop zet om gericht te houden (Amos 8:8), en de heuvelen versmelten als was in de hitte (Micah 1:4)en de aarde licht zich op en zinkt weer, is in golvende beweging voor Zijn aangezicht, wanneer zich Zijne heerlijkheid openbaart, om de goddelozen uit te roeien, en de wereld, en allen, die daarin wonen, beven, want zij gevoelen allen, dat Zijn onwederstaanbaar gericht hen allen moet nederwerpen.

a) Exodus 19:18. Psalms 18:8; Psalms 29:5, Psalms 29:6; Psalms 68:8; Psalms 97:4, Psalms 97:5; Psalms 114:4. Eveneens wordt ook in de Psalmen en door de andere Profeten de verschijning van den heiligen God ten gerichte onder het zinnebeeld van aardbeving en onweder geschilderd: deze zijn slechts "ene kleine proef, die de schepselen wel doet sidderen, maar tevens doet denken, dat God in Zijn gericht de wereld nog geheel anders kan laten beven. "

De gehele schepping geraakt onder Gods gerichten in een smartelijk oproer. Zij is geschapen met het oog op den mens, en door God met den mens tot ene onoplosbare eenheid zaamverbonden. Daarom is het land in het lijden des gerichts van de bewoners verenigd, en ook het schepsel verlangt uit den dienst van het nietige naar de openbaring der heerlijkheid van Gods kinderen, welke ook voor haar een land der belofte is. (Genesis 3:1. Romans 8:1. Isaiah 11:6.

Even als de door de zonde der Adams kinderen bevlekte aarde door het vernietigende zuiveringsbad van den zondvloed heen moest, zo moesten de plaatsen van Ninev door de reinigende golven van het nieuwe Godsgericht.

Vers 5

5. a) De bergen beven voor Hem, wanneer Hij Zijnen voet daarop zet om gericht te houden (Amos 8:8), en de heuvelen versmelten als was in de hitte (Micah 1:4)en de aarde licht zich op en zinkt weer, is in golvende beweging voor Zijn aangezicht, wanneer zich Zijne heerlijkheid openbaart, om de goddelozen uit te roeien, en de wereld, en allen, die daarin wonen, beven, want zij gevoelen allen, dat Zijn onwederstaanbaar gericht hen allen moet nederwerpen.

a) Exodus 19:18. Psalms 18:8; Psalms 29:5, Psalms 29:6; Psalms 68:8; Psalms 97:4, Psalms 97:5; Psalms 114:4. Eveneens wordt ook in de Psalmen en door de andere Profeten de verschijning van den heiligen God ten gerichte onder het zinnebeeld van aardbeving en onweder geschilderd: deze zijn slechts "ene kleine proef, die de schepselen wel doet sidderen, maar tevens doet denken, dat God in Zijn gericht de wereld nog geheel anders kan laten beven. "

De gehele schepping geraakt onder Gods gerichten in een smartelijk oproer. Zij is geschapen met het oog op den mens, en door God met den mens tot ene onoplosbare eenheid zaamverbonden. Daarom is het land in het lijden des gerichts van de bewoners verenigd, en ook het schepsel verlangt uit den dienst van het nietige naar de openbaring der heerlijkheid van Gods kinderen, welke ook voor haar een land der belofte is. (Genesis 3:1. Romans 8:1. Isaiah 11:6.

Even als de door de zonde der Adams kinderen bevlekte aarde door het vernietigende zuiveringsbad van den zondvloed heen moest, zo moesten de plaatsen van Ninev door de reinigende golven van het nieuwe Godsgericht.

Vers 6

6. Wie, die in zonde ontvangen en geboren is, zal voor Zijne gramschap staan? en wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan(Jeremiah 10:10)? Zijne grimmigheid, wanneer die zich over den zondaar ontlast, is uitgestort als vuur, en de rotsstenen worden van Hem vermorzeld. Er is niets vast voor Hem, dat Hem zou kunnen weerstaan. Hij alleen is de vaste en zekere; voor Hem is alles als wolken en rook.

Welk ene majesteit! Nu, die dezen kent als Nahum, en weet, dat Hij voor hem is, die kan getroost zijn, en over Ninev en Babel en de gehele wereld zich hoog verheffen. Dat kan echter alleen een mens, wanneer hij te voren Gods toorn aan zijne ziel heeft leren kennen, en alles, aardbeving en vuurstromen ervaren heeft, en daarna door God is begenadigd. Heeft men dezen God voor zich, zo hebben wij de gehele wereld, die tegen ons en boven ons was, en uitwendig nog is, onder ons.

Zie, hoe verschrikkelijk Gods toorn en majesteit is. En gij, zondaar! zondigt dagelijks voort, en vreest niet voor dezen toorn van uwen Schepper, en wilt niet weten, dat deze lichaam en ziel kan verderven in de hel.

Onder sommige der uitwerkingen van Gods mishagen, mag een mens het uithouden in deze wereld, maar de hittigheid van Zijn toorn, wanneer zij onmiddellijk op de ziele hecht, wie kan die verdragen? Laat ons daarom voor Hem vrezen, laat ons achting voor Hem hebben en niet zondigen.

Vers 6

6. Wie, die in zonde ontvangen en geboren is, zal voor Zijne gramschap staan? en wie zal voor de hittigheid Zijns toorns bestaan(Jeremiah 10:10)? Zijne grimmigheid, wanneer die zich over den zondaar ontlast, is uitgestort als vuur, en de rotsstenen worden van Hem vermorzeld. Er is niets vast voor Hem, dat Hem zou kunnen weerstaan. Hij alleen is de vaste en zekere; voor Hem is alles als wolken en rook.

Welk ene majesteit! Nu, die dezen kent als Nahum, en weet, dat Hij voor hem is, die kan getroost zijn, en over Ninev en Babel en de gehele wereld zich hoog verheffen. Dat kan echter alleen een mens, wanneer hij te voren Gods toorn aan zijne ziel heeft leren kennen, en alles, aardbeving en vuurstromen ervaren heeft, en daarna door God is begenadigd. Heeft men dezen God voor zich, zo hebben wij de gehele wereld, die tegen ons en boven ons was, en uitwendig nog is, onder ons.

Zie, hoe verschrikkelijk Gods toorn en majesteit is. En gij, zondaar! zondigt dagelijks voort, en vreest niet voor dezen toorn van uwen Schepper, en wilt niet weten, dat deze lichaam en ziel kan verderven in de hel.

Onder sommige der uitwerkingen van Gods mishagen, mag een mens het uithouden in deze wereld, maar de hittigheid van Zijn toorn, wanneer zij onmiddellijk op de ziele hecht, wie kan die verdragen? Laat ons daarom voor Hem vrezen, laat ons achting voor Hem hebben en niet zondigen.

Vers 7

7. De HEERE is bij deze schrikwekkende heerlijkheid der openbaring Zijner heiligheid en gerechtigheid omtrent Zijne vijanden toch goed, Hij is ter sterkte, tot een veilig toevluchtsoord voor de Zijnen in den dag der benauwdheid, der verdrukking door de goddelozen, of gedurende de gerichten over deze, en Hij kent, verzorgt en beschermt hen, die op Hem van harte betrouwen.

Dit is een heerlijke troost in allen angst en in elke wederwaardigheid, dat, hoewel alles schijnt in elkaar te storten en alles gedaan ware, en er geen menselijke raad, hulp of redding meer ware, wij toch dezen troost kunnen vasthouden. Want Hij is goed en getrouw, en houdt, wat Hij toegezegd heeft, en staat ons bij in den nood, en kent ons, en noemt ons bij onzen naam, en kan ons niet vergeten; want Hij heeft ons in Zijne hand geschreven, en met het bloed van Zijnen teder beminden Zoon opgeschreven, en slaapt en sluimert niet, hoewel het soms schijnt, alsof Hij Zich had verborgen. Hij weet wel wanneer het beste is, en pleegt aan ons gene boze list, daarom moeten wij op Hem vertrouwen. Verschrik niet, als het zich laat aanzien, alsof Hij niet wilde, want Hij zal u openbaren, wat u het beste is. Laat Zijn woord u zeker zijn; al zei uw hart neen, zo vrees toch niet.

Tot hiertoe heeft de Profeet in `t algemeen Gods heiligheid, de schrik Zijner rechtvaardige gerichten, en Zijne daarin steeds doorblinkende goedheid geschilderd. Nu maakt hij de toepassing op Ninev, en gaat van hier straks tot zijn eigenlijk thema, het gericht Gods over de vijandige wereldstad Ninev over.

Het is in de profetie niet te doen om voorzegging van bijzondere facta, maar om voorstelling der wetten en leidingen der Goddelijke wereldregering, die openbaar worden uit het heilige wezen Gods, en daaruit, dat Hij de wereld regeert met het oog op Zijn rijk. Daarom begint ook onze Profeet zijne werkzaamheid, met het licht Gods te laten schijnen onder hetwelk hij zijne voorzegging aangezien en verstaan wil hebben. Het is te doen om vernietiging van enen vijand Gods, en wel van zulk enen, die op de ware en onbedriegelijke weegschaal Gods te licht is bevonden. Hij stelt het gericht van Ninev in samenhang met het ne Goddelijke wereldgericht, dat van de vernietiging der Egyptenaren aan de Rode zee tegelijk met de openbaring aan Zijn volk heeft plaats gehad, en eens eindigen zal met het laatste gericht van allen, die niet gehoord hebben.

Hier spreekt de Heere het weer door den Profeet uit, dat waar Hij een verzengende gloed is voor Zijne vijanden, Hij een toevlucht en sterkte is voor al degenen, die op Hem vertrouwen en tot Hem de toevlucht nemen. In den dag der benauwdheid, als Gods gerichten op aarde zijn, zal Hij een toevlucht zijn voor al degenen, die door het geloof tot Hem de toevlucht nemen.

Wie God voor de Zijnen erkent, die worden door den Heere gered in de ure des gevaars.

Vers 7

7. De HEERE is bij deze schrikwekkende heerlijkheid der openbaring Zijner heiligheid en gerechtigheid omtrent Zijne vijanden toch goed, Hij is ter sterkte, tot een veilig toevluchtsoord voor de Zijnen in den dag der benauwdheid, der verdrukking door de goddelozen, of gedurende de gerichten over deze, en Hij kent, verzorgt en beschermt hen, die op Hem van harte betrouwen.

Dit is een heerlijke troost in allen angst en in elke wederwaardigheid, dat, hoewel alles schijnt in elkaar te storten en alles gedaan ware, en er geen menselijke raad, hulp of redding meer ware, wij toch dezen troost kunnen vasthouden. Want Hij is goed en getrouw, en houdt, wat Hij toegezegd heeft, en staat ons bij in den nood, en kent ons, en noemt ons bij onzen naam, en kan ons niet vergeten; want Hij heeft ons in Zijne hand geschreven, en met het bloed van Zijnen teder beminden Zoon opgeschreven, en slaapt en sluimert niet, hoewel het soms schijnt, alsof Hij Zich had verborgen. Hij weet wel wanneer het beste is, en pleegt aan ons gene boze list, daarom moeten wij op Hem vertrouwen. Verschrik niet, als het zich laat aanzien, alsof Hij niet wilde, want Hij zal u openbaren, wat u het beste is. Laat Zijn woord u zeker zijn; al zei uw hart neen, zo vrees toch niet.

Tot hiertoe heeft de Profeet in `t algemeen Gods heiligheid, de schrik Zijner rechtvaardige gerichten, en Zijne daarin steeds doorblinkende goedheid geschilderd. Nu maakt hij de toepassing op Ninev, en gaat van hier straks tot zijn eigenlijk thema, het gericht Gods over de vijandige wereldstad Ninev over.

Het is in de profetie niet te doen om voorzegging van bijzondere facta, maar om voorstelling der wetten en leidingen der Goddelijke wereldregering, die openbaar worden uit het heilige wezen Gods, en daaruit, dat Hij de wereld regeert met het oog op Zijn rijk. Daarom begint ook onze Profeet zijne werkzaamheid, met het licht Gods te laten schijnen onder hetwelk hij zijne voorzegging aangezien en verstaan wil hebben. Het is te doen om vernietiging van enen vijand Gods, en wel van zulk enen, die op de ware en onbedriegelijke weegschaal Gods te licht is bevonden. Hij stelt het gericht van Ninev in samenhang met het ne Goddelijke wereldgericht, dat van de vernietiging der Egyptenaren aan de Rode zee tegelijk met de openbaring aan Zijn volk heeft plaats gehad, en eens eindigen zal met het laatste gericht van allen, die niet gehoord hebben.

Hier spreekt de Heere het weer door den Profeet uit, dat waar Hij een verzengende gloed is voor Zijne vijanden, Hij een toevlucht en sterkte is voor al degenen, die op Hem vertrouwen en tot Hem de toevlucht nemen. In den dag der benauwdheid, als Gods gerichten op aarde zijn, zal Hij een toevlucht zijn voor al degenen, die door het geloof tot Hem de toevlucht nemen.

Wie God voor de Zijnen erkent, die worden door den Heere gered in de ure des gevaars.

Vers 8

8. Juist daarom zal Hij aan de verdrukster van Zijn volk, Ninev, de Hoofdstad der Assyrische wereldmacht, geheel en al een einde maken. En met enen doorgaanden vloed van het gericht Gods met Zijne machtige volkenmenigten, zal Hij hare plaats te niet maken, zal Hij die goddeloze stad, waarvan mijne voorzegging spreekt (Nahum 1:1) vernietigen, zodat men ook hare plaats niet meer zal kennen; en met duisternis zal Hij Zijne vijanden, de bewoners dier stad van zonde vervolgen1), zodat zij in den nacht van wanhoop en ongeluk zullen omkomen.

1) Juist omdat God voor Zijne gelovigen een God van redding en verlossing is, zal Hij Ninev vernietigen. Met een vloed van vijanden zal de Heere Ninev overstromen Ninev zal verwoest worden en in duisternis zullen hare inwoners ten ondergaan. 9. Alle tegenstand tegen Zijne gerichten zal te vergeefs zijn. Wat denkt gijlieden tegen den HEERE, den Almachtige te doen, die deze dingen over u zal brengen? Welke verdedigingsmiddelen zullen u tegen Hem beschermen? Hij zal zelfs, bij dit besluit blijft het, ene voleinding maken; de benauwdheid, welke gij nog onlangs onder uwen koning Sanherib over Mijn volk gebracht hebt, zal niet tweemaal oprijzen, u niet ten tweede male gelukken (of de benauwdheid zal zo geheel verdelgend zijn, dat gene tweede meer behoeft te komen).

Vers 8

8. Juist daarom zal Hij aan de verdrukster van Zijn volk, Ninev, de Hoofdstad der Assyrische wereldmacht, geheel en al een einde maken. En met enen doorgaanden vloed van het gericht Gods met Zijne machtige volkenmenigten, zal Hij hare plaats te niet maken, zal Hij die goddeloze stad, waarvan mijne voorzegging spreekt (Nahum 1:1) vernietigen, zodat men ook hare plaats niet meer zal kennen; en met duisternis zal Hij Zijne vijanden, de bewoners dier stad van zonde vervolgen1), zodat zij in den nacht van wanhoop en ongeluk zullen omkomen.

1) Juist omdat God voor Zijne gelovigen een God van redding en verlossing is, zal Hij Ninev vernietigen. Met een vloed van vijanden zal de Heere Ninev overstromen Ninev zal verwoest worden en in duisternis zullen hare inwoners ten ondergaan. 9. Alle tegenstand tegen Zijne gerichten zal te vergeefs zijn. Wat denkt gijlieden tegen den HEERE, den Almachtige te doen, die deze dingen over u zal brengen? Welke verdedigingsmiddelen zullen u tegen Hem beschermen? Hij zal zelfs, bij dit besluit blijft het, ene voleinding maken; de benauwdheid, welke gij nog onlangs onder uwen koning Sanherib over Mijn volk gebracht hebt, zal niet tweemaal oprijzen, u niet ten tweede male gelukken (of de benauwdheid zal zo geheel verdelgend zijn, dat gene tweede meer behoeft te komen).

Vers 10

10. Dewijl of, ofschoon zij in elkaar gevlochten zijn als scherpe, ongenaakbare doornen 1), want dezulken zijn de sluwe, arglistige Assyriërs, gelijk ook gij zult samenrotten om listige, onfeilbare oorlogsplannen te beramen, en zij dronken zijn, gelijk zij plegen dronken te zijn, in hun weelderig leven, bij dagelijks wijngelag 2), zo worden zij toch door den aangeblazen gloed des vuurs volkomen verteerd, als een dorre stoppel.

1) Hij noemt ze doornen, die in elkaar groeien, d. i. zij verenigen hun macht en hun geweld, maken verbonden en vriendschap, zijn zeer weerspannig en trots. Maar het zijn toch doornen, die moeten omkomen, hoe zij zich ook opeenstapelen.

2) Diodorus van Sicilië, een beroemd geschiedschrijver ten tijde van den keizer Augustus, verhaalt bij zijne beschrijving van Ninev's verwoesting, dat Sardanapalus, nadat hij de vijanden, die Ninev belegerden, driemalen had teruggeslagen, in het vertrouwen op zijn geluk ene zwelgerij aanlegde. De vijanden, die hiervan bericht hadden gekregen, deden een nieuwen aanval en veroverden de stad. Van de ontzettende weelderigheid en zwelgerij van het Assyrische hof, waardoor hij de schutten, den volken afgeperst, verspilden, spreken ook de andere oude schrijvers.

Vers 10

10. Dewijl of, ofschoon zij in elkaar gevlochten zijn als scherpe, ongenaakbare doornen 1), want dezulken zijn de sluwe, arglistige Assyriërs, gelijk ook gij zult samenrotten om listige, onfeilbare oorlogsplannen te beramen, en zij dronken zijn, gelijk zij plegen dronken te zijn, in hun weelderig leven, bij dagelijks wijngelag 2), zo worden zij toch door den aangeblazen gloed des vuurs volkomen verteerd, als een dorre stoppel.

1) Hij noemt ze doornen, die in elkaar groeien, d. i. zij verenigen hun macht en hun geweld, maken verbonden en vriendschap, zijn zeer weerspannig en trots. Maar het zijn toch doornen, die moeten omkomen, hoe zij zich ook opeenstapelen.

2) Diodorus van Sicilië, een beroemd geschiedschrijver ten tijde van den keizer Augustus, verhaalt bij zijne beschrijving van Ninev's verwoesting, dat Sardanapalus, nadat hij de vijanden, die Ninev belegerden, driemalen had teruggeslagen, in het vertrouwen op zijn geluk ene zwelgerij aanlegde. De vijanden, die hiervan bericht hadden gekregen, deden een nieuwen aanval en veroverden de stad. Van de ontzettende weelderigheid en zwelgerij van het Assyrische hof, waardoor hij de schutten, den volken afgeperst, verspilden, spreken ook de andere oude schrijvers.

Vers 11

11. Van u, o Ninev! is een uitgegaan, die kwaad denkt tegen den HEERE, even als Sanherib en Rabsake (Isaiah 36:14-Isaiah 36:20), een Belials raadsman. In misdadigen hoogmoed was zijn voornemen het rijk Gods in Juda te vernielen, zoals die Rabsake in zijne godslasterlijke rede uitsprak. Om deze uwe nietswaardige gezindheid, o Assur! wordt gij nu door Mij verdelgd.

Vers 11

11. Van u, o Ninev! is een uitgegaan, die kwaad denkt tegen den HEERE, even als Sanherib en Rabsake (Isaiah 36:14-Isaiah 36:20), een Belials raadsman. In misdadigen hoogmoed was zijn voornemen het rijk Gods in Juda te vernielen, zoals die Rabsake in zijne godslasterlijke rede uitsprak. Om deze uwe nietswaardige gezindheid, o Assur! wordt gij nu door Mij verdelgd.

Vers 12

12. Alzo zegt de HEERE, het is mijn vast en onveranderlijk raadsbesluit: Zijn zij voorspoedig 1) en alzo velen, hoe machtig de Assyriërs met hun legers zich ook mogen wezen, en hoe velen zij ook mogen zijn, alzo zullen zij ook geschoren worden, toch zullen zij als het gras der weide worden afgemaaid, en hij, Assur, zal doorgaan, zal te niet gaan. Ik heb u, o Mijn uitverkoren volk in Juda, wel eenmaal door Assur gedrukt, toen Ik u onder Achaz en Hizkia in zijne macht overgaf, maar Ik zal u niet meer drukken door hem.

1) Betere vertaling is: Ofschoon zij voorspoedig (of, onverlet) zijn en alzo talrijk, zo zullen zij toch weggemaaid worden en hij zal teniet gaan. De Heere God verzekert hier aan Zijn volk tot bemoediging en tot vertroosting, dat de roede des drijvers zal verbroken worden, dat Juda niet meer zal benauwd worden door Assur. Wel scheen Assur nog op het toppunt zijner macht te verkeren, maar straks zou de tijd komen, dat Ninev verwoest en aan de wereldmacht van Assur een einde zou gemaakt worden. 13. Maar nu zal Ik zijn juk, de smaadvolle onderwerping, die gij, hoewel Hizkia die later gedeeltelijk heeft afgeschud, draagt zolang gij Assur's macht met zorg moet beschouwen, van u breken, en Ik zal uwe banden, waarmee Assur u aan zich heeft gekluisterd, verscheuren, daar Ik zijne eigene hoofdstad verwoest.

Even als het gericht van Ninev slechts ene straalbreking van het ene eeuwige gericht en dien tijd was, zo is ook het gevolg, de verlossing der gemeente van Ninev's juk, slechts een keten der verlossingen Gods, die in den grond ook ne verlossing zijn. Want zij komen alle uit het hart van den nen goeden God, die degenen kent, die op Hem vertrouwen. Ieder voorafgaand gericht bevat profeterend de trekken van het laatste gericht. Elke der voorafgaande verlossingen ontvangt haar volkomen licht eerst van de laatste verlossing.

Vers 12

12. Alzo zegt de HEERE, het is mijn vast en onveranderlijk raadsbesluit: Zijn zij voorspoedig 1) en alzo velen, hoe machtig de Assyriërs met hun legers zich ook mogen wezen, en hoe velen zij ook mogen zijn, alzo zullen zij ook geschoren worden, toch zullen zij als het gras der weide worden afgemaaid, en hij, Assur, zal doorgaan, zal te niet gaan. Ik heb u, o Mijn uitverkoren volk in Juda, wel eenmaal door Assur gedrukt, toen Ik u onder Achaz en Hizkia in zijne macht overgaf, maar Ik zal u niet meer drukken door hem.

1) Betere vertaling is: Ofschoon zij voorspoedig (of, onverlet) zijn en alzo talrijk, zo zullen zij toch weggemaaid worden en hij zal teniet gaan. De Heere God verzekert hier aan Zijn volk tot bemoediging en tot vertroosting, dat de roede des drijvers zal verbroken worden, dat Juda niet meer zal benauwd worden door Assur. Wel scheen Assur nog op het toppunt zijner macht te verkeren, maar straks zou de tijd komen, dat Ninev verwoest en aan de wereldmacht van Assur een einde zou gemaakt worden. 13. Maar nu zal Ik zijn juk, de smaadvolle onderwerping, die gij, hoewel Hizkia die later gedeeltelijk heeft afgeschud, draagt zolang gij Assur's macht met zorg moet beschouwen, van u breken, en Ik zal uwe banden, waarmee Assur u aan zich heeft gekluisterd, verscheuren, daar Ik zijne eigene hoofdstad verwoest.

Even als het gericht van Ninev slechts ene straalbreking van het ene eeuwige gericht en dien tijd was, zo is ook het gevolg, de verlossing der gemeente van Ninev's juk, slechts een keten der verlossingen Gods, die in den grond ook ne verlossing zijn. Want zij komen alle uit het hart van den nen goeden God, die degenen kent, die op Hem vertrouwen. Ieder voorafgaand gericht bevat profeterend de trekken van het laatste gericht. Elke der voorafgaande verlossingen ontvangt haar volkomen licht eerst van de laatste verlossing.

Vers 14

14. Doch tegen u, o volk van Assur! heeft de HEEREvast besloten, en bevolen, 1) dat er van uwen naam niemand meer gezaaid zal worden, maar uw volk en zijne gedachtenis verdelgd zal worden; uit het huis uws gods zal Ik uitroeien de gesnedene en gegotene beelden; Ik zal u daar een graf maken, gij zult met al uwe goden en met al uw volk wegzinken, als gij zult veracht zijn geworden, als gij te licht zult zijn bevonden (gewogen op de weegschaal Mijner gerechtigheid).

1) God heeft het aldus besloten, wil hij zeggen, dat er geen herinnering aan uw naam overblijve. Want van iemands naam zaaien, is zijn gerucht verbreiden Wanneer dus God enig zaad geheel doet verdwijnen van de aarde, of ook, wanneer Hij enig volk vernietigt, dat is dan, opdat er geen verbreiding van zijn naam meer zou plaats hebben.

God beveelt over u, opdat, wat over u komt, niet toevallig kome, en door enen anderen rechter, maar opdat gij het na aankondiging van God ondergaat.

2) De zeer verbreide mening dat Nahum hier het vermoorden van koning Sanherib in den afgodstempel te Ninev (Isaiah 37:38. 2 Kings 19:37 voorzegt, is met den Hebreeën grondtekst onverenigbaar, ook zinspeelt de Profeet niet op deze gebeurtenis.

De zes laatste Profeten hebben hoofdzakelijk ten deel, het volk Gods onder het werkelijk komen en den druk der gerichten nog op te richten en hun te tonen, hoe de ijver Gods over hen wel groot is, maar Zijn toorn over de vijanden nog veel zwaarder zou zijn, en hoe God, nadat de tuchtiging haar doel bereikt heeft, het hunnen vijanden zal vergelden, daarentegen hun ten goede aan Zijn verbond zal denken.

15.

II. Nahum 1:15-Hoofdst 2:13. Nadat de Profeet in het vorige hoofdstuk de nabijzijnde verwoesting van Ninev als ene daad van den Goddelijken ijver tegen de vijanden van Zijn rijk, en van Goddelijke goedheid en barmhartigheid jegens de Zijnen heeft aangekondigd, ziet hij nu in den geest de stad reeds verwoest, en schildert hij de toedracht der katastrofe tot aan het ontzaglijk einde van de gehele verwoesting der plaatsen op de levendigste wijze. De schildering begint met ene vertroostende aanspraak, een lichtstraal voor het volk Gods midden in den naderenden nacht des gerichts voor Ninev. Hij ziet vreugdeboden van Ninev over de bergen ijlen, om aan het volk van God te verkondigen, dat zijne verlossing van de Gode vijandige wereldmacht is gekomen, en het nu ongehinderd zijnen God kan dienen. De Heere zal nu de heerlijkheid van Zijn rijk weer herstellen. Vervolgens begint de Heere Ninev's verwoesting van het begin af voor te stellen. Hij ziet een machtig, strijdlustig leger tegen de stad aantrekken, waaraan zij geen weerstand kan bieden, omdat de Heere besloten heeft aan de onderdrukking van Zijn volk een einde te maken. (Nahum 1:1-Nahum 1:5). Wel beproeven de Assyriërs den bestormenden aanval der vijanden tegen te houden; maar het is alles te vergeefs, de stad wordt veroverd, de menigte harer bewoners vliedt vol smart en schaamte, en de rijkste buit valt in handen der plunderende vijanden (Nahum 1:6-Nahum 1:11). De plaatsen, waar Ninev eens stond, waarheen eens zijne roofzuchtige beheersers, als leeuwen, de geroofde schatten der volken zamensleepten, is nu woest en ledig geworden (Nahum 1:12-Nahum 1:14).

Vers 14

14. Doch tegen u, o volk van Assur! heeft de HEEREvast besloten, en bevolen, 1) dat er van uwen naam niemand meer gezaaid zal worden, maar uw volk en zijne gedachtenis verdelgd zal worden; uit het huis uws gods zal Ik uitroeien de gesnedene en gegotene beelden; Ik zal u daar een graf maken, gij zult met al uwe goden en met al uw volk wegzinken, als gij zult veracht zijn geworden, als gij te licht zult zijn bevonden (gewogen op de weegschaal Mijner gerechtigheid).

1) God heeft het aldus besloten, wil hij zeggen, dat er geen herinnering aan uw naam overblijve. Want van iemands naam zaaien, is zijn gerucht verbreiden Wanneer dus God enig zaad geheel doet verdwijnen van de aarde, of ook, wanneer Hij enig volk vernietigt, dat is dan, opdat er geen verbreiding van zijn naam meer zou plaats hebben.

God beveelt over u, opdat, wat over u komt, niet toevallig kome, en door enen anderen rechter, maar opdat gij het na aankondiging van God ondergaat.

2) De zeer verbreide mening dat Nahum hier het vermoorden van koning Sanherib in den afgodstempel te Ninev (Isaiah 37:38. 2 Kings 19:37 voorzegt, is met den Hebreeën grondtekst onverenigbaar, ook zinspeelt de Profeet niet op deze gebeurtenis.

De zes laatste Profeten hebben hoofdzakelijk ten deel, het volk Gods onder het werkelijk komen en den druk der gerichten nog op te richten en hun te tonen, hoe de ijver Gods over hen wel groot is, maar Zijn toorn over de vijanden nog veel zwaarder zou zijn, en hoe God, nadat de tuchtiging haar doel bereikt heeft, het hunnen vijanden zal vergelden, daarentegen hun ten goede aan Zijn verbond zal denken.

15.

II. Nahum 1:15-Hoofdst 2:13. Nadat de Profeet in het vorige hoofdstuk de nabijzijnde verwoesting van Ninev als ene daad van den Goddelijken ijver tegen de vijanden van Zijn rijk, en van Goddelijke goedheid en barmhartigheid jegens de Zijnen heeft aangekondigd, ziet hij nu in den geest de stad reeds verwoest, en schildert hij de toedracht der katastrofe tot aan het ontzaglijk einde van de gehele verwoesting der plaatsen op de levendigste wijze. De schildering begint met ene vertroostende aanspraak, een lichtstraal voor het volk Gods midden in den naderenden nacht des gerichts voor Ninev. Hij ziet vreugdeboden van Ninev over de bergen ijlen, om aan het volk van God te verkondigen, dat zijne verlossing van de Gode vijandige wereldmacht is gekomen, en het nu ongehinderd zijnen God kan dienen. De Heere zal nu de heerlijkheid van Zijn rijk weer herstellen. Vervolgens begint de Heere Ninev's verwoesting van het begin af voor te stellen. Hij ziet een machtig, strijdlustig leger tegen de stad aantrekken, waaraan zij geen weerstand kan bieden, omdat de Heere besloten heeft aan de onderdrukking van Zijn volk een einde te maken. (Nahum 1:1-Nahum 1:5). Wel beproeven de Assyriërs den bestormenden aanval der vijanden tegen te houden; maar het is alles te vergeefs, de stad wordt veroverd, de menigte harer bewoners vliedt vol smart en schaamte, en de rijkste buit valt in handen der plunderende vijanden (Nahum 1:6-Nahum 1:11). De plaatsen, waar Ninev eens stond, waarheen eens zijne roofzuchtige beheersers, als leeuwen, de geroofde schatten der volken zamensleepten, is nu woest en ledig geworden (Nahum 1:12-Nahum 1:14).

Vers 15

15. a) Ziet, o Zion! op de bergen 1) rondom u de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede doet horen, die u redding en hulp van den Heere verkondigt (Isaiah 52:7) 2) vier nu weer ongestoord uwe vierdagen, o Juda! Dank op uwe feesten den Heere voor Zijne grote daden in vroegeren tijd, dank Hem ook voor de tegenwoordige verlossing, en betaal uwe geloften 3), welke gij in het uur uwer verlossing hebt gedaan, want de Belialsman 4), de nietswaardige Assyriër, zal voortaan niet meer door u doorgaan, om uw land en uwe steden te veroveren en te plunderen, en den naam uws Gods te lasteren, zo als Salmanassar, Sanherib en Rabsake hebben gedaan; hij is voor het oog mijns geestes door Gods gericht gans uitgeroeid.

a) Romans 10:15

1) Wederom leert de Profeet, dat wat geprofeteerd is over het verderf van de stad Ninev, dit tot doel heeft, dat God door een zo zichtbaar bewijs getuigt, dat Hij voor Zijn volk zorg draagt en niet ongedachtig is aan het Verbond, wat Hij met Abraham's geslacht heeft opgericht. Anders zou deze godsspraak haar kracht gemist hebben, zouden zij gemeend hebben, dat dit toevallig geschied was, of door een fatale revolutie, of om ene andere oorzaak, dat Ninev was verwoest. De Profeet toont derhalve, dat de ondergang der stad en van de monarchie van Ninev een bewijs was van de Vaderlijke liefde Gods jegens Zijn uitverkoren volk en Hij ten gunste van n volk zodanige verandering had gemaakt, dewijl God, ofschoon Hij voor een tijd straffen over de Israëlieten had gebracht enig zaad dus wilde doen overblijven, dewijl het ongerijmd was geweest, dat Zijn Verbond geheel was vernietigd, wat toch onvernietigbaar was.

De boden (want van velen is in den grondtekst sprake) verschijnen op de bergen, omdat van daar hun stem verre kan worden gehoord.

Jesaja verbindt de boodschap des vredes met den val van Babel. Nahum verbindt die boodschap met den val van Ninev, ongeveer 70 jaar vroeger. Ziet men slechts op de geschiedenis, zo baatte Ninev's ondergang Israëls weinig, vermits de verderfelijke heerschappij van Babel daarop volgde, door welke de verwoesting van het rijk van Juda werd volbracht. Maar de kracht der Profeten is daarin gelegen, dat zij elk gericht over de vijanden van God en van Zijn volk als type van het jongste oordeel plegen te beschouwen. Zo lang het volk Gods zelf zich aan den Heere bezondigt, zo lang zal het wel altoos weer ene vijandelijke tuchtroede moeten gevoelen; doch den bekeerden, die het echte zaad Israëls zijn, is ook elke verlossing uit zulke vijandelijke macht, weer een beeld en onderpand van de laatste volkomene bevrijding, en, de Profeten, van den Geest des Heeren vervuld, spreken z, dat den vromen altijd het uitzicht op de laatste volkomene verlossing geopend wordt.

2) Daar de volgende woorden ene oproeping van den Profeet aan Zion, niet den inhoud van de prediking der vreugdeboden bevatten, zou hier beter een punt dan een dubbele punt staan. Wat de boden moeten verkondigen, blijkt van zelf daaruit, dat zij boden des vredes zijn.

3) De hoofdzaak bij het gericht over Ninev was, dat daardoor het geloof aan den God van Israël krachtig werd opgewekt, en de harten tot het wachten op de belofte gesterkt werden.

4) Dit is hier in de eerste plaats van toepassing gemaakt op den koning van Ninev en van Assur; en, zo opgevat, moest Nahums belofte, vooral voor zijne bedrukte tijdgenoten, zeer welkom worden. Voor ons is echter de waarheid, die er aan ten grondslag ligt, veel belangrijker: dat voor het volk Gods ene volkomene verlossing is weggelegd, en in Christus reeds verschenen is, waardoor de Belial, van welken ten allen tijde een Belials-geest uitgaat, voor eeuwig verstoten wordt.

Vers 15

15. a) Ziet, o Zion! op de bergen 1) rondom u de voeten desgenen, die het goede boodschapt, die vrede doet horen, die u redding en hulp van den Heere verkondigt (Isaiah 52:7) 2) vier nu weer ongestoord uwe vierdagen, o Juda! Dank op uwe feesten den Heere voor Zijne grote daden in vroegeren tijd, dank Hem ook voor de tegenwoordige verlossing, en betaal uwe geloften 3), welke gij in het uur uwer verlossing hebt gedaan, want de Belialsman 4), de nietswaardige Assyriër, zal voortaan niet meer door u doorgaan, om uw land en uwe steden te veroveren en te plunderen, en den naam uws Gods te lasteren, zo als Salmanassar, Sanherib en Rabsake hebben gedaan; hij is voor het oog mijns geestes door Gods gericht gans uitgeroeid.

a) Romans 10:15

1) Wederom leert de Profeet, dat wat geprofeteerd is over het verderf van de stad Ninev, dit tot doel heeft, dat God door een zo zichtbaar bewijs getuigt, dat Hij voor Zijn volk zorg draagt en niet ongedachtig is aan het Verbond, wat Hij met Abraham's geslacht heeft opgericht. Anders zou deze godsspraak haar kracht gemist hebben, zouden zij gemeend hebben, dat dit toevallig geschied was, of door een fatale revolutie, of om ene andere oorzaak, dat Ninev was verwoest. De Profeet toont derhalve, dat de ondergang der stad en van de monarchie van Ninev een bewijs was van de Vaderlijke liefde Gods jegens Zijn uitverkoren volk en Hij ten gunste van n volk zodanige verandering had gemaakt, dewijl God, ofschoon Hij voor een tijd straffen over de Israëlieten had gebracht enig zaad dus wilde doen overblijven, dewijl het ongerijmd was geweest, dat Zijn Verbond geheel was vernietigd, wat toch onvernietigbaar was.

De boden (want van velen is in den grondtekst sprake) verschijnen op de bergen, omdat van daar hun stem verre kan worden gehoord.

Jesaja verbindt de boodschap des vredes met den val van Babel. Nahum verbindt die boodschap met den val van Ninev, ongeveer 70 jaar vroeger. Ziet men slechts op de geschiedenis, zo baatte Ninev's ondergang Israëls weinig, vermits de verderfelijke heerschappij van Babel daarop volgde, door welke de verwoesting van het rijk van Juda werd volbracht. Maar de kracht der Profeten is daarin gelegen, dat zij elk gericht over de vijanden van God en van Zijn volk als type van het jongste oordeel plegen te beschouwen. Zo lang het volk Gods zelf zich aan den Heere bezondigt, zo lang zal het wel altoos weer ene vijandelijke tuchtroede moeten gevoelen; doch den bekeerden, die het echte zaad Israëls zijn, is ook elke verlossing uit zulke vijandelijke macht, weer een beeld en onderpand van de laatste volkomene bevrijding, en, de Profeten, van den Geest des Heeren vervuld, spreken z, dat den vromen altijd het uitzicht op de laatste volkomene verlossing geopend wordt.

2) Daar de volgende woorden ene oproeping van den Profeet aan Zion, niet den inhoud van de prediking der vreugdeboden bevatten, zou hier beter een punt dan een dubbele punt staan. Wat de boden moeten verkondigen, blijkt van zelf daaruit, dat zij boden des vredes zijn.

3) De hoofdzaak bij het gericht over Ninev was, dat daardoor het geloof aan den God van Israël krachtig werd opgewekt, en de harten tot het wachten op de belofte gesterkt werden.

4) Dit is hier in de eerste plaats van toepassing gemaakt op den koning van Ninev en van Assur; en, zo opgevat, moest Nahums belofte, vooral voor zijne bedrukte tijdgenoten, zeer welkom worden. Voor ons is echter de waarheid, die er aan ten grondslag ligt, veel belangrijker: dat voor het volk Gods ene volkomene verlossing is weggelegd, en in Christus reeds verschenen is, waardoor de Belial, van welken ten allen tijde een Belials-geest uitgaat, voor eeuwig verstoten wordt.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Nahum 1". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/nahum-1.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile