Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Markus 9

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, MARKUS 9

Mark 9:1

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, MARKUS 9

Mark 9:1

Vers 1

1. En Hij, met deze aankondiging van Zijn zichtbare toekomst in heerlijkheid, die van Zijn onzichtbare komst over Jeruzalem en het Joodse volk verbindend, zei tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen, die hier staan, die de dood niet zullen meemaken, totdat zij gezien zullen hebben dat het koninkrijk van God met kracht gekomen is, door het onschadelijk maken van hen die het nu tegenwerken en het zoeken te vernietigen; zij zullen een van Israël afgezonderde Nieuw Testamentische gemeente aanschouwen.

GESCHIEDENIS VAN JEZUS' VERHEERLIJKING EN VAN DE MAANZIEKE ZOON. ONDERWIJZING OVER OOTMOED EN ERGERNIS

VIII. Mark 9:2-Mark 9:13 (zie ook). Zes dagen zijn voorbijgegaan sinds de dag op welke Jezus Zich met bijzonder gebed heeft voorbereid (Luke 9:18) en waarop Hij vervolgens het gesprek met de discipelen heeft gehad, zonder dat iets was voorgevallen wat de Heilige Evangelisten in hun voorstelling van Zijn leven vermeldden. Toch blijkt uit hetgeen wij in Mark 9:14, zullen lezen dat Hij gedurende deze tijd Zich geheel aan het volk heeft gegeven en Zich ook ontfermd heeft over de ongelukkigen in het bovenste, het noordelijk gedeelte van het land. Zo was Hij langzaam, nauwelijks merkbaar voor de discipelen, bij de berg gekomen op welke, zoals Hij wist, een hemelse gebeurtenis plaats zou hebben. Toen de daartoe bestemde dag was aangebroken ging Hij de avond daarvoor in gezelschap van de drie getuigen, die Hij uit de kring van apostelen had verkoren, de berg op. Daar verheerlijkt Hij Zichzelf na de nacht in gebed te hebben doorgebracht, in de vroegte van de volgende morgen voor hun ogen. "Evenals bij de doop in de Jordaan de Vader in de hemel voor de ogen van de laatste Oud-testamentische profeet, deze ten dood bestemde Jezus voor Zijn Zoon verklaard had, zo gebeurde het hier voor de wetgever en de eerste van de profeten, dus voor de hoofden van het Oude Verbond zelf. Wet en profeten komen zelf persoonlijk; het verbond van het verlangen begroette het nieuwe als zijn vervulling en God sprak voor de tweede maal over Jezus Zijn welgevallen uit".

Vers 1

1. En Hij, met deze aankondiging van Zijn zichtbare toekomst in heerlijkheid, die van Zijn onzichtbare komst over Jeruzalem en het Joodse volk verbindend, zei tot hen: Voorwaar Ik zeg u, dat er sommigen zijn van degenen, die hier staan, die de dood niet zullen meemaken, totdat zij gezien zullen hebben dat het koninkrijk van God met kracht gekomen is, door het onschadelijk maken van hen die het nu tegenwerken en het zoeken te vernietigen; zij zullen een van Israël afgezonderde Nieuw Testamentische gemeente aanschouwen.

GESCHIEDENIS VAN JEZUS' VERHEERLIJKING EN VAN DE MAANZIEKE ZOON. ONDERWIJZING OVER OOTMOED EN ERGERNIS

VIII. Mark 9:2-Mark 9:13 (zie ook). Zes dagen zijn voorbijgegaan sinds de dag op welke Jezus Zich met bijzonder gebed heeft voorbereid (Luke 9:18) en waarop Hij vervolgens het gesprek met de discipelen heeft gehad, zonder dat iets was voorgevallen wat de Heilige Evangelisten in hun voorstelling van Zijn leven vermeldden. Toch blijkt uit hetgeen wij in Mark 9:14, zullen lezen dat Hij gedurende deze tijd Zich geheel aan het volk heeft gegeven en Zich ook ontfermd heeft over de ongelukkigen in het bovenste, het noordelijk gedeelte van het land. Zo was Hij langzaam, nauwelijks merkbaar voor de discipelen, bij de berg gekomen op welke, zoals Hij wist, een hemelse gebeurtenis plaats zou hebben. Toen de daartoe bestemde dag was aangebroken ging Hij de avond daarvoor in gezelschap van de drie getuigen, die Hij uit de kring van apostelen had verkoren, de berg op. Daar verheerlijkt Hij Zichzelf na de nacht in gebed te hebben doorgebracht, in de vroegte van de volgende morgen voor hun ogen. "Evenals bij de doop in de Jordaan de Vader in de hemel voor de ogen van de laatste Oud-testamentische profeet, deze ten dood bestemde Jezus voor Zijn Zoon verklaard had, zo gebeurde het hier voor de wetgever en de eerste van de profeten, dus voor de hoofden van het Oude Verbond zelf. Wet en profeten komen zelf persoonlijk; het verbond van het verlangen begroette het nieuwe als zijn vervulling en God sprak voor de tweede maal over Jezus Zijn welgevallen uit".

Vers 2

2. En na zes dagen, toen Zondag 25 september in het jaar 29 aangebroken was, nam Jezus met Petrus, Jakobus en diens jongeren broeder Johannes met Zich en bracht hen, terwijl Hij van de plaats van Zijn werkzaamheid Zich opmaakte en daar de andere discipelen achterliet, op een hoge berg terzijde, zodat verder niemand bij Hem was; en Hij werd voor hen van gedaante veranderd.

Ongeveer twee uur ten noordoosten van Cesarea Filippi ligt de plaats Kefr Dawar en dicht achter deze de zuidelijkste van de drie toppen, in welke de grote Hermon naar het zuiden heen uitloopt; want de verhevenheid die zich tot het noordeinde van het meer Genesareth naar het zuidoosten uitstrekt is slechts een lager deel, dat van het oosten af gezien nauwelijks een hoogte lijkt. Omdat van een hoge berg sprake is kan niet de berg Paneas bij Cesarea Filippi bedoeld zijn, zoals veel uitleggers hebben aangenomen, maar alleen het Hermongebergte zelf. Toch hoeven wij ook niet te denken aan de hoogste sneeuwstreek van de noordelijke hoofdrug, waarvan de beide toppen nog door niemand van de latere reizigers zijn beklommen, maar alleen aan een gedeelte dat tot dat gebergte behoorde dat voor de eenzaamheid geschikt was en met de verhevenheid van de gebeurtenis overeenkwam, zodat de boven aangewezen top van de enigszins dieper gelegen zuidelijke rug wel passen zou.

Vers 2

2. En na zes dagen, toen Zondag 25 september in het jaar 29 aangebroken was, nam Jezus met Petrus, Jakobus en diens jongeren broeder Johannes met Zich en bracht hen, terwijl Hij van de plaats van Zijn werkzaamheid Zich opmaakte en daar de andere discipelen achterliet, op een hoge berg terzijde, zodat verder niemand bij Hem was; en Hij werd voor hen van gedaante veranderd.

Ongeveer twee uur ten noordoosten van Cesarea Filippi ligt de plaats Kefr Dawar en dicht achter deze de zuidelijkste van de drie toppen, in welke de grote Hermon naar het zuiden heen uitloopt; want de verhevenheid die zich tot het noordeinde van het meer Genesareth naar het zuidoosten uitstrekt is slechts een lager deel, dat van het oosten af gezien nauwelijks een hoogte lijkt. Omdat van een hoge berg sprake is kan niet de berg Paneas bij Cesarea Filippi bedoeld zijn, zoals veel uitleggers hebben aangenomen, maar alleen het Hermongebergte zelf. Toch hoeven wij ook niet te denken aan de hoogste sneeuwstreek van de noordelijke hoofdrug, waarvan de beide toppen nog door niemand van de latere reizigers zijn beklommen, maar alleen aan een gedeelte dat tot dat gebergte behoorde dat voor de eenzaamheid geschikt was en met de verhevenheid van de gebeurtenis overeenkwam, zodat de boven aangewezen top van de enigszins dieper gelegen zuidelijke rug wel passen zou.

Vers 3

3. En Zijn kleren werden bij die verheerlijking die met Zijn lichaam plaats had, ten gevolge van die glans blinkend, zeer wit als sneeuw, zoals geen stoffenmaker op aarde zo wit maken kan.

Vers 3

3. En Zijn kleren werden bij die verheerlijking die met Zijn lichaam plaats had, ten gevolge van die glans blinkend, zeer wit als sneeuw, zoals geen stoffenmaker op aarde zo wit maken kan.

Vers 4

4. En door de discipelen werd verder gezien Elias met Mozes en zij spraken met Jezus z, dat de inhoud daarvan, wat de hoofdzaak aangaat, kon worden verstaan. (Luke 9:31)

Wanneer de verheerlijking van Jezus zelf betekent dat Hij een hemelse heerlijkheid aanneemt die Zijn lichaam verhoogt en het einde van Zijn leven zal vormen, het einde van Hem, die toch volgens Mark 8:31 de dood tegemoet gaat, dan kan de verschijning van Mozes en Elia slechts betekenen dat Hij sterven zal als Mozes, maar om als Elia levend naar de hemel te varen en dat Hij, om dit te kunnen, als Mozes in de dood voor verrotting beschermd zal blijven.

Wij begrijpen waarom de Heere de discipelen oplegde daarover te zwijgen totdat Hij zou zijn opgestaan (Mark 9:9). Zij moesten geen aanleiding geven dat de hoop van anderen en hun eigene valse verwachtingen voedsel ontvingen; zij moesten het dierbaar geheim niet v r de tijd van hun inwendige versterking aan spot en twijfelzucht prijsgeven. "Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw parels niet voor de zwijnen. " Alle wortels moeten in het verborgen werken, voordat de kiem aan het licht komt. Tevens ligt voor ons juist in dat verbod de sleutel van deze gebeurtenis. Tot aan Pasen moesten zij wachten, Pasen moest hen de opheldering geven; op Pasen zouden zij het leven van de verheerlijking aanschouwen, waarvan die gebeurtenis op de berg een voorsmaak was. Staat ons Pasen vast, dan bevreemdt ons ook het station niet meer dat reeds vooraf op Pasen doelde. Het is een lid in de rij van die gebeurtenissen, terwijl de verheerlijkte levensorde begon door te breken waarin de heerlijkheid van Zijn hemelse Vader uit Zijn aardse gedaante te voorschijn kwam, alsof Hij al tot een hogere wereld van het licht behoorde. Het hoort tot de verheerlijking bij de doop en bij dat wonderbare wandelen op de zee, als uitzondering, niet als regel. Wij hebben slechts van ver een afschijnsel daarvan in de uitdrukking van zalige heerlijkheid die ons tegenstraalt uit een menselijk aangezicht, dat door heilige liefde is verhelderd, of in hemelse vrede, die zich over het aangezicht van een stervende kan verbreiden.

Vers 4

4. En door de discipelen werd verder gezien Elias met Mozes en zij spraken met Jezus z, dat de inhoud daarvan, wat de hoofdzaak aangaat, kon worden verstaan. (Luke 9:31)

Wanneer de verheerlijking van Jezus zelf betekent dat Hij een hemelse heerlijkheid aanneemt die Zijn lichaam verhoogt en het einde van Zijn leven zal vormen, het einde van Hem, die toch volgens Mark 8:31 de dood tegemoet gaat, dan kan de verschijning van Mozes en Elia slechts betekenen dat Hij sterven zal als Mozes, maar om als Elia levend naar de hemel te varen en dat Hij, om dit te kunnen, als Mozes in de dood voor verrotting beschermd zal blijven.

Wij begrijpen waarom de Heere de discipelen oplegde daarover te zwijgen totdat Hij zou zijn opgestaan (Mark 9:9). Zij moesten geen aanleiding geven dat de hoop van anderen en hun eigene valse verwachtingen voedsel ontvingen; zij moesten het dierbaar geheim niet v r de tijd van hun inwendige versterking aan spot en twijfelzucht prijsgeven. "Geeft het heilige niet aan de honden en werpt uw parels niet voor de zwijnen. " Alle wortels moeten in het verborgen werken, voordat de kiem aan het licht komt. Tevens ligt voor ons juist in dat verbod de sleutel van deze gebeurtenis. Tot aan Pasen moesten zij wachten, Pasen moest hen de opheldering geven; op Pasen zouden zij het leven van de verheerlijking aanschouwen, waarvan die gebeurtenis op de berg een voorsmaak was. Staat ons Pasen vast, dan bevreemdt ons ook het station niet meer dat reeds vooraf op Pasen doelde. Het is een lid in de rij van die gebeurtenissen, terwijl de verheerlijkte levensorde begon door te breken waarin de heerlijkheid van Zijn hemelse Vader uit Zijn aardse gedaante te voorschijn kwam, alsof Hij al tot een hogere wereld van het licht behoorde. Het hoort tot de verheerlijking bij de doop en bij dat wonderbare wandelen op de zee, als uitzondering, niet als regel. Wij hebben slechts van ver een afschijnsel daarvan in de uitdrukking van zalige heerlijkheid die ons tegenstraalt uit een menselijk aangezicht, dat door heilige liefde is verhelderd, of in hemelse vrede, die zich over het aangezicht van een stervende kan verbreiden.

Vers 5

5. En Petrus antwoorde en zei tot Jezus, toen die beiden weer begonnen te verdwijnen, alsof de Heere er zelf belang in moest stellen die verschijning langer te doen blijven: Rabbi! het is goed, dat wij hier zijn, wij met ons drieënen laat ons drie tabernakelen maken, voor U een en voor Mozes een en voor Elias een.

Vers 5

5. En Petrus antwoorde en zei tot Jezus, toen die beiden weer begonnen te verdwijnen, alsof de Heere er zelf belang in moest stellen die verschijning langer te doen blijven: Rabbi! het is goed, dat wij hier zijn, wij met ons drieënen laat ons drie tabernakelen maken, voor U een en voor Mozes een en voor Elias een.

Vers 7

7. En er kwam, om hen die door het hemellicht in verwarring waren weer tot zichzelf te brengen en voor het volgende vatbaar te maken, een wolk die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: a) Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem en erkent Hem voor de profeet, die (Deuteronomy 18:15, ) beloofd is. a) Isaiah 42:1. Matthew 3:17. Mark 1:11. Luke 3:22. Colossians 1:13. 2 Peter 1:17.

Vers 7

7. En er kwam, om hen die door het hemellicht in verwarring waren weer tot zichzelf te brengen en voor het volgende vatbaar te maken, een wolk die hen overschaduwde, en een stem kwam uit de wolk, zeggende: a) Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem en erkent Hem voor de profeet, die (Deuteronomy 18:15, ) beloofd is. a) Isaiah 42:1. Matthew 3:17. Mark 1:11. Luke 3:22. Colossians 1:13. 2 Peter 1:17.

Vers 8

8. Door de schrik die deze hemelstem veroorzaakte, vielen zij ter aarde. En toen zij weer tot zichzelf waren gekomen en snel rondom zich keken, zagen zij niemand meer dan Jezus alleen bij zich, die tot hen kwam en hen wegleidde.

Er zijn plechtige uren in dit armzalig leven, die door Gods genade de mens tot versterking van zijn geloof worden gegeven, uren en ogenblikken hetzij in Gods huis, in de vergadering van de gemeente, of in de werkzaamheid, of in vertrouwelijk gesprek met vrienden, wanneer zich de hemelse waarheden in wonderbare helderheid voor de ziel ontvouwen. Wij zien de genadige hand die ons leven bestuurt, wij worden gewaar dat Gods oog over ons open is. Wij kunnen alles uit Zijn handen aannemen, want wij weten dat alles tot onze zegen moet dienen. De Geest van het gebed is over de ziel uitgestort, wij kunnen de Onzichtbare in geloof aangrijpen en vasthouden, de hogere wereld is voor het geopend geloofsoog ontsloten, onze lieve doden zijn uit de graven levend geworden; wij zien ze in het hemels vaderhuis, wij weten het, daar wacht ons de eeuwige sabbat. In zulke uren ligt de wereld zo diep, diep beneden onze voeten. Hoe nietig komt ons haar glans, hoe laag haar begeerlijkheid voor! Wij hebben een inwendige vreugde om het gebod van onze God te vervullen; de zwaarste plicht wordt ons gemakkelijk en zalig. Het is niet anders dan alsof alle zonde en alle ellende van dit arme leven overwonnen zouden zijn, alsof de vrede, die ons hart vervult, nooit weer van ons weggenomen zou kunnen worden. En dan?, - nu dan gaat het langzaam van de hoogte van de verheerlijking in het diepe dal van de arme werkelijkheid. Het leven komt weer tot ons met de ernst van de verloochening; in het hart rijzen weer de oude zonden op; de schitterende beelden zijn verbleekt, de gezichten zijn verdwenen en nood, zorgen, zonde en ellende, die ons nog kort geleden als vluchtige schaduwbeelden, als enkel begoocheling voorkwamen, drukken weer met hun hele zwaarte op de ziel en houden neer in het stof. Deze hoogten en diepten die het inwendige leven van de Christen moet doorgaan berusten, evenals in de natuur de afwisseling van dag en nacht, van zonneschijn en storm, op eeuwige wetten die in de behoeften van de menselijke ziel gezocht moeten worden. - Zij zijn even nodig als berg en dal op aarde, die toch ook voor de reiziger niet alleen geheel tegenovergestelde eisen hebben, maar hem ook geheel tegenovergestelde gewaarwordingen afdwingen, die hem buigen, wanneer hij, versmachtend onder de gloed van de zonnestraal met wankelende knieën steile hoogten moet beklimmen, die hem, wanneer hij boven is, door een heerlijk vergezicht uit de hoogte belonen, die vervolgens het aanschouwde doel van zijn weg opnieuw aan zijn oog onttrekken wanneer hij zich gereed maakt van de berghoogten in het diepe dal neer te dalen en hem weer doen hopen, wanneer hij de volgende hoogte heeft beklommen, het in dichtere nabijheid opnieuw voor zich te kunnen zien. Zo'n wandelaar doet het goed wanneer hij van de moeiten van zijn reis een tijd lang uitrust om zich te verkwikken aan het liefelijk beeld, aan het helder vergezicht; het doel van zijn reis is echter niet de begeerde stad van ver te aanschouwen, maar binnen haar muren te wonen. De stad komt niet tot hem, dus moet hij tot haar gaan en nog menig dal moet doorwandeld, nog menige berghoogte moet beklommen worden, v rdat hij kan zeggen: "Ik ben thuis. " In die heilige uren van ons leven, die ons op de hoogte van het uitzien brengen en ons de Heere van de heerlijkheid tonen, hoe Hij ons alle zonde ontneemt, allen twijfel bant, alle raadselen in ons leven oplost en ons met een vrede vervult, die alle verstand te boven gaat, in die uren zien wij wel verder dan in het gewone leven, maar wij zijn daarom niet verder. In die gezichten zijn wij onszelf steeds ver vooruit, ten minste ver verheven boven hetgeen wij in werkelijkheid zijn. En evenals het oog en de gedachte eerder bij het doel komen dan de voet, zo is het ook veel gemakkelijker de waarheid te erkennen dan ze te beoefenen. Zoals oog en gedachte over de aarde zweven en over hoogten en dalen kunnen gaan zonder de grond aan te raken, maar de voet juist op de aarde geplaatst is om ieder stuk grond te bemachtigen, zo kan ook wel een mens in gedachten en bevindingen gemakkelijk goed zijn omdat zij zich boven de werkelijkheid kan verheffen zonder haar aan te raken; maar de zedelijke daad van gehoorzaamheid en van zelfverloochening heeft altijd de voet op de aarde geplaatst, heeft altijd de zwaarte van de werkelijkheid te dragen en te overwinnen. Daar kan het slechts stap voor stap gaan, evenals bij de krijgsman op vijandelijken bodem, die ieder stuk grond moet veroveren en aan de macht van de vijand moet ontwringen. Tot deze gedachte wil ons ook het woord brengen: "Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem; " het horen van Zijn woord, de ootmoedige gehoorzaamheid, is de zekerste weg tot het doel.

Vers 8

8. Door de schrik die deze hemelstem veroorzaakte, vielen zij ter aarde. En toen zij weer tot zichzelf waren gekomen en snel rondom zich keken, zagen zij niemand meer dan Jezus alleen bij zich, die tot hen kwam en hen wegleidde.

Er zijn plechtige uren in dit armzalig leven, die door Gods genade de mens tot versterking van zijn geloof worden gegeven, uren en ogenblikken hetzij in Gods huis, in de vergadering van de gemeente, of in de werkzaamheid, of in vertrouwelijk gesprek met vrienden, wanneer zich de hemelse waarheden in wonderbare helderheid voor de ziel ontvouwen. Wij zien de genadige hand die ons leven bestuurt, wij worden gewaar dat Gods oog over ons open is. Wij kunnen alles uit Zijn handen aannemen, want wij weten dat alles tot onze zegen moet dienen. De Geest van het gebed is over de ziel uitgestort, wij kunnen de Onzichtbare in geloof aangrijpen en vasthouden, de hogere wereld is voor het geopend geloofsoog ontsloten, onze lieve doden zijn uit de graven levend geworden; wij zien ze in het hemels vaderhuis, wij weten het, daar wacht ons de eeuwige sabbat. In zulke uren ligt de wereld zo diep, diep beneden onze voeten. Hoe nietig komt ons haar glans, hoe laag haar begeerlijkheid voor! Wij hebben een inwendige vreugde om het gebod van onze God te vervullen; de zwaarste plicht wordt ons gemakkelijk en zalig. Het is niet anders dan alsof alle zonde en alle ellende van dit arme leven overwonnen zouden zijn, alsof de vrede, die ons hart vervult, nooit weer van ons weggenomen zou kunnen worden. En dan?, - nu dan gaat het langzaam van de hoogte van de verheerlijking in het diepe dal van de arme werkelijkheid. Het leven komt weer tot ons met de ernst van de verloochening; in het hart rijzen weer de oude zonden op; de schitterende beelden zijn verbleekt, de gezichten zijn verdwenen en nood, zorgen, zonde en ellende, die ons nog kort geleden als vluchtige schaduwbeelden, als enkel begoocheling voorkwamen, drukken weer met hun hele zwaarte op de ziel en houden neer in het stof. Deze hoogten en diepten die het inwendige leven van de Christen moet doorgaan berusten, evenals in de natuur de afwisseling van dag en nacht, van zonneschijn en storm, op eeuwige wetten die in de behoeften van de menselijke ziel gezocht moeten worden. - Zij zijn even nodig als berg en dal op aarde, die toch ook voor de reiziger niet alleen geheel tegenovergestelde eisen hebben, maar hem ook geheel tegenovergestelde gewaarwordingen afdwingen, die hem buigen, wanneer hij, versmachtend onder de gloed van de zonnestraal met wankelende knieën steile hoogten moet beklimmen, die hem, wanneer hij boven is, door een heerlijk vergezicht uit de hoogte belonen, die vervolgens het aanschouwde doel van zijn weg opnieuw aan zijn oog onttrekken wanneer hij zich gereed maakt van de berghoogten in het diepe dal neer te dalen en hem weer doen hopen, wanneer hij de volgende hoogte heeft beklommen, het in dichtere nabijheid opnieuw voor zich te kunnen zien. Zo'n wandelaar doet het goed wanneer hij van de moeiten van zijn reis een tijd lang uitrust om zich te verkwikken aan het liefelijk beeld, aan het helder vergezicht; het doel van zijn reis is echter niet de begeerde stad van ver te aanschouwen, maar binnen haar muren te wonen. De stad komt niet tot hem, dus moet hij tot haar gaan en nog menig dal moet doorwandeld, nog menige berghoogte moet beklommen worden, v rdat hij kan zeggen: "Ik ben thuis. " In die heilige uren van ons leven, die ons op de hoogte van het uitzien brengen en ons de Heere van de heerlijkheid tonen, hoe Hij ons alle zonde ontneemt, allen twijfel bant, alle raadselen in ons leven oplost en ons met een vrede vervult, die alle verstand te boven gaat, in die uren zien wij wel verder dan in het gewone leven, maar wij zijn daarom niet verder. In die gezichten zijn wij onszelf steeds ver vooruit, ten minste ver verheven boven hetgeen wij in werkelijkheid zijn. En evenals het oog en de gedachte eerder bij het doel komen dan de voet, zo is het ook veel gemakkelijker de waarheid te erkennen dan ze te beoefenen. Zoals oog en gedachte over de aarde zweven en over hoogten en dalen kunnen gaan zonder de grond aan te raken, maar de voet juist op de aarde geplaatst is om ieder stuk grond te bemachtigen, zo kan ook wel een mens in gedachten en bevindingen gemakkelijk goed zijn omdat zij zich boven de werkelijkheid kan verheffen zonder haar aan te raken; maar de zedelijke daad van gehoorzaamheid en van zelfverloochening heeft altijd de voet op de aarde geplaatst, heeft altijd de zwaarte van de werkelijkheid te dragen en te overwinnen. Daar kan het slechts stap voor stap gaan, evenals bij de krijgsman op vijandelijken bodem, die ieder stuk grond moet veroveren en aan de macht van de vijand moet ontwringen. Tot deze gedachte wil ons ook het woord brengen: "Deze is Mijn geliefde Zoon, hoort Hem; " het horen van Zijn woord, de ootmoedige gehoorzaamheid, is de zekerste weg tot het doel.

Vers 9

9. En toen zij van de berg afkwamen gebood Hij hen dat zij niemand zouden vertellen over hetgeen zij gezien hadden voordat de Zoon des mensen uit de doden opgestaan zou zijn, wanneer zij Zijn getuigen zouden zijn tot aan het einde van de wereld (2 Peter 1:16, ).

Vers 9

9. En toen zij van de berg afkwamen gebood Hij hen dat zij niemand zouden vertellen over hetgeen zij gezien hadden voordat de Zoon des mensen uit de doden opgestaan zou zijn, wanneer zij Zijn getuigen zouden zijn tot aan het einde van de wereld (2 Peter 1:16, ).

Vers 10

10. En zij hielden dit woord voor zichzelf, zodat zij werkelijk tegen niemand iets daarvan zeiden (volgens andere verklaring: uit deze rede van de Heere bleef vooral het laatste woord in hun gedachten hangen), zich onder elkaarafvragende wat het was, uit de doden opstaan, dat Hij van Zich als de Mensenzoon had gezegd.

Het woord van de grondtekst toont aan dat de discipelen niet zonder moeite en zonder zich geweld aan te doen dit geheim zo lang verzwegen hebben gehouden (Luke 9:36). Het is toch waarschijnlijk dat de andere discipelen navraag zullen hebben gedaan wat op de berg gebeurd was en wat Hij daar met hen besproken had. Andere uitleggers willen liever zo vertalen: de discipelen vatten meteen deze rede van de Heere en hielden die vast, terwijl zij er zich aan stoorden en het hen ongelooflijk voorkwam wat Hij hen van Zijn opstanding zei.

Het tweede volgt uit het eerste: terwijl zij het zegel van stilzwijgen streng bewaarden tot op de dag van Zijn opstanding, moesten zij vragen wanneer en hoe dat zou plaats hebben.

10. En zij hielden dit woord voor zichzelf, zodat zij werkelijk tegen niemand iets daarvan zeiden (volgens andere verklaring: uit deze rede van de Heere bleef vooral het laatste woord in hun gedachten hangen), zich onder elkaarafvragende wat het was, uit de doden opstaan, dat Hij van Zich als de Mensenzoon had gezegd.

Het woord van de grondtekst toont aan dat de discipelen niet zonder moeite en zonder zich geweld aan te doen dit geheim zo lang verzwegen hebben gehouden (Luke 9:36). Het is toch waarschijnlijk dat de andere discipelen navraag zullen hebben gedaan wat op de berg gebeurd was en wat Hij daar met hen besproken had. Andere uitleggers willen liever zo vertalen: de discipelen vatten meteen deze rede van de Heere en hielden die vast, terwijl zij er zich aan stoorden en het hen ongelooflijk voorkwam wat Hij hen van Zijn opstanding zei. Het tweede volgt uit het eerste: terwijl zij het zegel van stilzwijgen streng bewaarden tot op de dag van Zijn opstanding, moesten zij vragen wanneer en hoe dat zou plaats hebben.

Vers 10

10. En zij hielden dit woord voor zichzelf, zodat zij werkelijk tegen niemand iets daarvan zeiden (volgens andere verklaring: uit deze rede van de Heere bleef vooral het laatste woord in hun gedachten hangen), zich onder elkaarafvragende wat het was, uit de doden opstaan, dat Hij van Zich als de Mensenzoon had gezegd.

Het woord van de grondtekst toont aan dat de discipelen niet zonder moeite en zonder zich geweld aan te doen dit geheim zo lang verzwegen hebben gehouden (Luke 9:36). Het is toch waarschijnlijk dat de andere discipelen navraag zullen hebben gedaan wat op de berg gebeurd was en wat Hij daar met hen besproken had. Andere uitleggers willen liever zo vertalen: de discipelen vatten meteen deze rede van de Heere en hielden die vast, terwijl zij er zich aan stoorden en het hen ongelooflijk voorkwam wat Hij hen van Zijn opstanding zei.

Het tweede volgt uit het eerste: terwijl zij het zegel van stilzwijgen streng bewaarden tot op de dag van Zijn opstanding, moesten zij vragen wanneer en hoe dat zou plaats hebben.

10. En zij hielden dit woord voor zichzelf, zodat zij werkelijk tegen niemand iets daarvan zeiden (volgens andere verklaring: uit deze rede van de Heere bleef vooral het laatste woord in hun gedachten hangen), zich onder elkaarafvragende wat het was, uit de doden opstaan, dat Hij van Zich als de Mensenzoon had gezegd.

Het woord van de grondtekst toont aan dat de discipelen niet zonder moeite en zonder zich geweld aan te doen dit geheim zo lang verzwegen hebben gehouden (Luke 9:36). Het is toch waarschijnlijk dat de andere discipelen navraag zullen hebben gedaan wat op de berg gebeurd was en wat Hij daar met hen besproken had. Andere uitleggers willen liever zo vertalen: de discipelen vatten meteen deze rede van de Heere en hielden die vast, terwijl zij er zich aan stoorden en het hen ongelooflijk voorkwam wat Hij hen van Zijn opstanding zei. Het tweede volgt uit het eerste: terwijl zij het zegel van stilzwijgen streng bewaarden tot op de dag van Zijn opstanding, moesten zij vragen wanneer en hoe dat zou plaats hebben.

Vers 11

11. En zij vroegen Hem, omdat zij dit na het zo even voorgevallene het allerminst konden bevatten, zeggende: Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elias eerst komen moet voordat de Messias Zich kan openbaren?

Deze vraag staat niet buiten samenhang met de inhoud van hun gesprek onder elkaar; want is Jezus de Christus en moet Elia voor Hem heengaan, dan kan Jezus niet sterven, noch opstaan, tenzij Elias eerst gekomen was. Komt echter Elias, de grote profeet, die zij juist aan de zijde van de verheerlijkte Jezus met Mozes in een gedaante van het licht hebben gezien, hoe zal dan nog dood en opstanding van Jezus mogelijk zijn?

Vers 11

11. En zij vroegen Hem, omdat zij dit na het zo even voorgevallene het allerminst konden bevatten, zeggende: Waarom zeggen de schriftgeleerden dat Elias eerst komen moet voordat de Messias Zich kan openbaren?

Deze vraag staat niet buiten samenhang met de inhoud van hun gesprek onder elkaar; want is Jezus de Christus en moet Elia voor Hem heengaan, dan kan Jezus niet sterven, noch opstaan, tenzij Elias eerst gekomen was. Komt echter Elias, de grote profeet, die zij juist aan de zijde van de verheerlijkte Jezus met Mozes in een gedaante van het licht hebben gezien, hoe zal dan nog dood en opstanding van Jezus mogelijk zijn?

Vers 12

12. En Hij antwoordde en zei tot hen: Elias zal wel, zoals de Schrift zegt (Malachi 4:5, ), eerst komen en alles weer oprichten; de schriftgeleerden hebben daarin volkomen gelijk; en toch moet ook het andere vervuld worden; het zal gebeuren zoals geschreven is a) van de Zoon desmensen op vele plaatsen in het Oude Testament, dat Hij veel lijden zal en veracht worden.

a) Psalms 22:7. Isaiah 53:4. Daniel 9:26.

Vers 12

12. En Hij antwoordde en zei tot hen: Elias zal wel, zoals de Schrift zegt (Malachi 4:5, ), eerst komen en alles weer oprichten; de schriftgeleerden hebben daarin volkomen gelijk; en toch moet ook het andere vervuld worden; het zal gebeuren zoals geschreven is a) van de Zoon desmensen op vele plaatsen in het Oude Testament, dat Hij veel lijden zal en veracht worden.

a) Psalms 22:7. Isaiah 53:4. Daniel 9:26.

Vers 13

13. Dit nu wilt u niet geloven; u wilt zich op alle denkbare manieren onttrekken aan de gedachte van die noodzakelijkheid. Maar Ik zeg u, ook Elias is gekomen in de persoon van Johannes de Doper en zij, de ongelovige Joden, hebben in de personen van Herodes en Herodias met hem gedaan wat zij gewild hebben, a)zoals van hem geschreven is in de geschiedenis, die een voorbeeld is van deze, namelijk die van Achab en Izbel; daaruit kunt u afleiden dat het lijden van de Zoon des mensen eveneens vervuld zal worden.

a)Malachi 4:5, Malachi 4:6.

De Heere schrijft niet alleen aan Herodes toe wat zij naar veler lust en in veler naam deden; Hij erkent ook daarbij het gehele gedrag van het volk over hem, alles wat uit het niet erkennen volgde, waarvan natuurlijk de marteldood van de boetprediker, die door het volk in den steek was gelaten, het einde was; zo verwacht ook de Mensenzoon van hen te lijden. Wij durven niet met zekerheid te bepalen waar het lot van Johannes geprofeteerd is. Ook de levensgeschiedenis van de Thisbiet, die een voorbeeld is (1 Kings 19:1) is niet voldoende, omdat juist Elia's dood niet overeenkomt.

VI. 14-32 (zie ook). Al de beelden van de toekomst met al hun schrik en al hun glans, die de discipelen zo even hebben ontvangen, wijken plotseling voor het onmiddellijke recht van het tegenwoordige. Bij de plaats, waar de negen zijn achtergebleven, bemerken de vier, die van de berg terugkeren, in die kring een onrust, een woordenstrijd tussen hen en de schriftgeleerden. Op de vraag van Jezus komt meteen de oorzaak, de persoon, die er aanleiding toe was, voor de dag. Een vader heeft zijn zoon, die door een boze geest bezeten was, tot de discipelen gebracht, die hem niet hebben kunnen genezen; toen ontstond er een woordenstrijd of Jezus en de Zijnen het onbeperkt vermogen hadden om de demonen uit te bannen, zoals men Hem had willen toeschrijven. De Heere trekt Zich nu Zijn discipelen aan tegenover de schriftgeleerden, wekt de vader tot geloof op en betoont Zijn macht aan de knaap. Daarop toont Hij ook de discipelen waarin zij verkeerd hadden gehandeld en komt met hen terug naar Galilea.

Vers 13

13. Dit nu wilt u niet geloven; u wilt zich op alle denkbare manieren onttrekken aan de gedachte van die noodzakelijkheid. Maar Ik zeg u, ook Elias is gekomen in de persoon van Johannes de Doper en zij, de ongelovige Joden, hebben in de personen van Herodes en Herodias met hem gedaan wat zij gewild hebben, a)zoals van hem geschreven is in de geschiedenis, die een voorbeeld is van deze, namelijk die van Achab en Izbel; daaruit kunt u afleiden dat het lijden van de Zoon des mensen eveneens vervuld zal worden.

a)Malachi 4:5, Malachi 4:6.

De Heere schrijft niet alleen aan Herodes toe wat zij naar veler lust en in veler naam deden; Hij erkent ook daarbij het gehele gedrag van het volk over hem, alles wat uit het niet erkennen volgde, waarvan natuurlijk de marteldood van de boetprediker, die door het volk in den steek was gelaten, het einde was; zo verwacht ook de Mensenzoon van hen te lijden. Wij durven niet met zekerheid te bepalen waar het lot van Johannes geprofeteerd is. Ook de levensgeschiedenis van de Thisbiet, die een voorbeeld is (1 Kings 19:1) is niet voldoende, omdat juist Elia's dood niet overeenkomt.

VI. 14-32 (zie ook). Al de beelden van de toekomst met al hun schrik en al hun glans, die de discipelen zo even hebben ontvangen, wijken plotseling voor het onmiddellijke recht van het tegenwoordige. Bij de plaats, waar de negen zijn achtergebleven, bemerken de vier, die van de berg terugkeren, in die kring een onrust, een woordenstrijd tussen hen en de schriftgeleerden. Op de vraag van Jezus komt meteen de oorzaak, de persoon, die er aanleiding toe was, voor de dag. Een vader heeft zijn zoon, die door een boze geest bezeten was, tot de discipelen gebracht, die hem niet hebben kunnen genezen; toen ontstond er een woordenstrijd of Jezus en de Zijnen het onbeperkt vermogen hadden om de demonen uit te bannen, zoals men Hem had willen toeschrijven. De Heere trekt Zich nu Zijn discipelen aan tegenover de schriftgeleerden, wekt de vader tot geloof op en betoont Zijn macht aan de knaap. Daarop toont Hij ook de discipelen waarin zij verkeerd hadden gehandeld en komt met hen terug naar Galilea.

Vers 14

14. En toen Hij beneden in het dal met de drie bij de overige discipelen gekomen is, die daar de vorigen avond waren achtergelaten, zag Hij een grote schare rondom hen, een teken dat er iets bijzonders was voorgevallen en enigeschriftgeleerden die met hen twistten.

Vers 14

14. En toen Hij beneden in het dal met de drie bij de overige discipelen gekomen is, die daar de vorigen avond waren achtergelaten, zag Hij een grote schare rondom hen, een teken dat er iets bijzonders was voorgevallen en enigeschriftgeleerden die met hen twistten.

Vers 15

15. En meteen zag de hele menigte hem, werd verbaasd en liep op Hem toe, om Hem als de juiste Helper in de nood welkom te heten, groette Hem en betoonden Hem hun eerbied.

Hoe groot is het verschil niet tussen Mozes en Jezus! Toen de profeet van Horeb veertig dagen op de berg was geweest, onderging hij een soort van verheerlijking, zodat zijn aangezicht blonk van de grote heerlijkheid en hij een deksel op zijn aangezicht moest leggen, omdat het volk de glans van zijn heerlijkheid niet kon verdragen. Niet zo onze Heiland: Hij was verheerlijkt geweest met een grotere heerlijkheid dan die van Mozes en toch staat er niet geschreven dat het volk verblind werd door de glans van Zijn aangezicht, maar wel dat zij verbaasd waren, op Hem toeliepen en Hem groetten. De heerlijkheid van de wet stoot af, maar de heerlijkheid van de genade trekt aan. Hoewel Jezus heilig is en rechtvaardig, vloeit er toch met Zijn reinheid zo veel genade en waarheid samen dat zondaars, verbaasd over Zijn goedertierenheid en betoverd door Zijn liefde, tot Hem lopen; zij groeten Hem, worden Zijn discipelen en nemen Hem aan tot hun Heer en Meester. Lezer! het zou mogelijk zijn dat u juist op dit ogenblik verblind wordt door de schitterende glans van Gods wet. Wij voelen haar eisen, maar kunnen haar niet onderhouden in ons leven. Niet dat wij de wet tot zonde maken, integendeel, zij staat bij ons in grote eer, maar door haar worden wij niet tot God getrokken, wij worden veeleer verhard in ons hart en tot de rand van de wanhoop gedreven. U arm hart, wendt van Mozes met al zijn terugstotende glans uw ogen af en zie op Jezus, schitterend met zoveel zachtere heerlijkheid. Zie op Zijn bloedende wonden en op Zijn met doornen gekroond hoofd! Hij is de Zoon van God en daardoor is Hij groter dan Mozes, maar Hij is ook de liefdevolle Heiland en daardoor is Hij tederder dan de Wetgever. Hij verdroeg de toorn van God en openbaarde in Zijn dood meer van Gods gerechtigheid dan de vlammen van Sinaï; maar de gerechtigheid is nu voldaan en is geworden tot bescherming van degenen die in Jezus geloven. Zondaar! zie op de bloedende Zaligmaker en waar u de trekken van Zijn liefde voelt, vlucht in Zijn armen en u zult behouden worden.

Vers 15

15. En meteen zag de hele menigte hem, werd verbaasd en liep op Hem toe, om Hem als de juiste Helper in de nood welkom te heten, groette Hem en betoonden Hem hun eerbied.

Hoe groot is het verschil niet tussen Mozes en Jezus! Toen de profeet van Horeb veertig dagen op de berg was geweest, onderging hij een soort van verheerlijking, zodat zijn aangezicht blonk van de grote heerlijkheid en hij een deksel op zijn aangezicht moest leggen, omdat het volk de glans van zijn heerlijkheid niet kon verdragen. Niet zo onze Heiland: Hij was verheerlijkt geweest met een grotere heerlijkheid dan die van Mozes en toch staat er niet geschreven dat het volk verblind werd door de glans van Zijn aangezicht, maar wel dat zij verbaasd waren, op Hem toeliepen en Hem groetten. De heerlijkheid van de wet stoot af, maar de heerlijkheid van de genade trekt aan. Hoewel Jezus heilig is en rechtvaardig, vloeit er toch met Zijn reinheid zo veel genade en waarheid samen dat zondaars, verbaasd over Zijn goedertierenheid en betoverd door Zijn liefde, tot Hem lopen; zij groeten Hem, worden Zijn discipelen en nemen Hem aan tot hun Heer en Meester. Lezer! het zou mogelijk zijn dat u juist op dit ogenblik verblind wordt door de schitterende glans van Gods wet. Wij voelen haar eisen, maar kunnen haar niet onderhouden in ons leven. Niet dat wij de wet tot zonde maken, integendeel, zij staat bij ons in grote eer, maar door haar worden wij niet tot God getrokken, wij worden veeleer verhard in ons hart en tot de rand van de wanhoop gedreven. U arm hart, wendt van Mozes met al zijn terugstotende glans uw ogen af en zie op Jezus, schitterend met zoveel zachtere heerlijkheid. Zie op Zijn bloedende wonden en op Zijn met doornen gekroond hoofd! Hij is de Zoon van God en daardoor is Hij groter dan Mozes, maar Hij is ook de liefdevolle Heiland en daardoor is Hij tederder dan de Wetgever. Hij verdroeg de toorn van God en openbaarde in Zijn dood meer van Gods gerechtigheid dan de vlammen van Sinaï; maar de gerechtigheid is nu voldaan en is geworden tot bescherming van degenen die in Jezus geloven. Zondaar! zie op de bloedende Zaligmaker en waar u de trekken van Zijn liefde voelt, vlucht in Zijn armen en u zult behouden worden.

Vers 16

16. En Hij lette niet verder op de menigte en vroeg de schriftgeleerden: Waarom twist u met dezen, met Mijn discipelen en waarom valt u hen aan?

Vers 16

16. En Hij lette niet verder op de menigte en vroeg de schriftgeleerden: Waarom twist u met dezen, met Mijn discipelen en waarom valt u hen aan?

Vers 17

17. En een uit de schare bekende dadelijk dat hij de oorzaak van dat alles was. Hij antwoordde: Meester! ik heb mijn zoon tot U ter genezing gebracht, die een stomme geest heeft, die tegelijk doof was (Mark 9:25).

Vers 17

17. En een uit de schare bekende dadelijk dat hij de oorzaak van dat alles was. Hij antwoordde: Meester! ik heb mijn zoon tot U ter genezing gebracht, die een stomme geest heeft, die tegelijk doof was (Mark 9:25).

Vers 18

18. En wanneer de tijd van het periodieke lijden met de verandering van de maan terugkeert, is de ellende boven mate groot. Waar hij hem ook aangrijpt, daar scheurt hij hem en de knaap schuimt uit zijn mond en knerst met zijn tanden enverdort, vermagert van ellende. En ik heb, omdat ik U niet aantrof, Uw discipelen gezegd dat zij hem, de boze geest, zouden uitwerpen en zij hebben niet gekund.

Vers 18

18. En wanneer de tijd van het periodieke lijden met de verandering van de maan terugkeert, is de ellende boven mate groot. Waar hij hem ook aangrijpt, daar scheurt hij hem en de knaap schuimt uit zijn mond en knerst met zijn tanden enverdort, vermagert van ellende. En ik heb, omdat ik U niet aantrof, Uw discipelen gezegd dat zij hem, de boze geest, zouden uitwerpen en zij hebben niet gekund.

Vers 19

19. En Hij antwoordde hem, de vader die zo over de onbekwaamheid van Zijn discipelen klaagde, terwijl Hij Zich bestraffend tot deze wendde en zei: O ongelovig geslacht! hoe lang zal Ik nog bij u zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? breng hem tot Mij.

Markus vertelt alles zoals het zich voordeed aan degenen die van de berg kwamen en hen meer en meer bekend werd. Wij hebben dus de oorsprong van die schildering, die tot in bijzonderheden zich uitstrekte, in de kring van de drie discipelen te zoeken, die met Jezus van de berg kwamen, d. i. zijn zegsman was Petrus. Wat daarentegen de overige discipelen gedurende de tijd van hun scheiding van Jezus is overkomen, wordt niet bericht. Wij vernemen alleen hoe het hen op dat ogenblik ging en hoe de terugkomst van de Heere voor hen een verlossing uit een moeilijke toestand was. De nadere omstandigheden, zoals men die uit de verschillende mededelingen kan opmaken, zijn al bij Matthew 17:16 uitvoerig meegedeeld. Voor de praktische toepassing hier nog slechts de dubbele opmerking van Canstein: 1) wanneer de wereld denkt dat Christus Zich aan de Zijnen heeft onttrokken, denkt zij de goede gelegenheid te hebben gevonden, om hen te beproeven en hen in hun geloof te doen wankelen; 2) wanneer het Evangelie weinig vruchten draagt dan moeten de boden zich zorgvuldig beproeven of de schuld niet aan hen ligt. Daarbij nog een derde van Rieger. Men wil niet graag de arme discipel te hulp komen wanneer zijn zaak in moeite komt, maar wanneer men de Heere ziet komen en zo de zegerijke uitslag voor de goede zaak vermoedt, dan zal men zich ook weer willen omkeren.

Vers 19

19. En Hij antwoordde hem, de vader die zo over de onbekwaamheid van Zijn discipelen klaagde, terwijl Hij Zich bestraffend tot deze wendde en zei: O ongelovig geslacht! hoe lang zal Ik nog bij u zijn, hoe lang zal Ik u nog verdragen? breng hem tot Mij.

Markus vertelt alles zoals het zich voordeed aan degenen die van de berg kwamen en hen meer en meer bekend werd. Wij hebben dus de oorsprong van die schildering, die tot in bijzonderheden zich uitstrekte, in de kring van de drie discipelen te zoeken, die met Jezus van de berg kwamen, d. i. zijn zegsman was Petrus. Wat daarentegen de overige discipelen gedurende de tijd van hun scheiding van Jezus is overkomen, wordt niet bericht. Wij vernemen alleen hoe het hen op dat ogenblik ging en hoe de terugkomst van de Heere voor hen een verlossing uit een moeilijke toestand was. De nadere omstandigheden, zoals men die uit de verschillende mededelingen kan opmaken, zijn al bij Matthew 17:16 uitvoerig meegedeeld. Voor de praktische toepassing hier nog slechts de dubbele opmerking van Canstein: 1) wanneer de wereld denkt dat Christus Zich aan de Zijnen heeft onttrokken, denkt zij de goede gelegenheid te hebben gevonden, om hen te beproeven en hen in hun geloof te doen wankelen; 2) wanneer het Evangelie weinig vruchten draagt dan moeten de boden zich zorgvuldig beproeven of de schuld niet aan hen ligt. Daarbij nog een derde van Rieger. Men wil niet graag de arme discipel te hulp komen wanneer zijn zaak in moeite komt, maar wanneer men de Heere ziet komen en zo de zegerijke uitslag voor de goede zaak vermoedt, dan zal men zich ook weer willen omkeren.

Vers 20

20. En zij, de vader en de discipelen, brachten die knaap tot Hem. a) En toen hij Hem, de sterkere die in Jezus hier tegenover de sterk gewapende stond (Luke 11:21, ), zag, scheurde meteen de geest in de jongen hem; en hij viel op de aarde in hevige kramptrekkingen en wentelde zich al schuimend (Revelation 12:12).

a)Mark 1:26.

Vers 20

20. En zij, de vader en de discipelen, brachten die knaap tot Hem. a) En toen hij Hem, de sterkere die in Jezus hier tegenover de sterk gewapende stond (Luke 11:21, ), zag, scheurde meteen de geest in de jongen hem; en hij viel op de aarde in hevige kramptrekkingen en wentelde zich al schuimend (Revelation 12:12).

a)Mark 1:26.

Vers 21

21. En Hij, in alle kalmte en met wijze bedoeling een onderzoek beginnende, vroeg aan zijn vader: Hoe lang geleden is dit hem overkomen? En hij zei: Van zijn kindsheid af.

Vers 21

21. En Hij, in alle kalmte en met wijze bedoeling een onderzoek beginnende, vroeg aan zijn vader: Hoe lang geleden is dit hem overkomen? En hij zei: Van zijn kindsheid af.

Vers 22

22. En vaak heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen om hem te verderven; maar als Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen en help ons. Ik vertrouw er wel op dat Gij medelijden met ons hebt, maar de hulp zal afhangen van Uw vermogen.

Vers 22

22. En vaak heeft hij hem ook in het vuur en in het water geworpen om hem te verderven; maar als Gij iets kunt, wees met innerlijke ontferming over ons bewogen en help ons. Ik vertrouw er wel op dat Gij medelijden met ons hebt, maar de hulp zal afhangen van Uw vermogen.

Vers 23

23. En Jezus zei tot hem: Als u kunt geloven, kunt u de zegen ontvangen, die u bereid is; a)alle dingen zijn mogelijk voor degene die gelooft.

a) Luke 17:6. Wij zien vaak, zoals bij deze man, dat er een "indien" is, maar wij begaan een misstap door het niet op de juiste plaats te zetten. Indien Jezus mij kan helpen, indien Hij mij genade kan geven om de verzoeking te weerstaan, indien Hij mij vergiffenis kan schenken, indien Hij mij voorspoedig kan maken. Voorwaar, Hij kan en wil, indien u slechts geloven kunt. U hebt u "indien" verkeerd geplaatst. Indien u gelovig vertrouwt zullen alle dingen, zoals zij mogelijk zijn voor Christus ook mogelijk zijn voor u. Het geloof bestaat in de kracht van God en is bekleed met Gods majesteit; het draagt het koninklijk gewaad en rijdt op het koninklijk paard, want de Koning heeft er een welbehagen aan. Zich omgordend met de kracht van de Geest wordt het door Gods almacht in staat gesteld te werken, te strijden en te lijden.

Vers 23

23. En Jezus zei tot hem: Als u kunt geloven, kunt u de zegen ontvangen, die u bereid is; a)alle dingen zijn mogelijk voor degene die gelooft.

a) Luke 17:6. Wij zien vaak, zoals bij deze man, dat er een "indien" is, maar wij begaan een misstap door het niet op de juiste plaats te zetten. Indien Jezus mij kan helpen, indien Hij mij genade kan geven om de verzoeking te weerstaan, indien Hij mij vergiffenis kan schenken, indien Hij mij voorspoedig kan maken. Voorwaar, Hij kan en wil, indien u slechts geloven kunt. U hebt u "indien" verkeerd geplaatst. Indien u gelovig vertrouwt zullen alle dingen, zoals zij mogelijk zijn voor Christus ook mogelijk zijn voor u. Het geloof bestaat in de kracht van God en is bekleed met Gods majesteit; het draagt het koninklijk gewaad en rijdt op het koninklijk paard, want de Koning heeft er een welbehagen aan. Zich omgordend met de kracht van de Geest wordt het door Gods almacht in staat gesteld te werken, te strijden en te lijden.

Vers 24

24. En meteen riep de vader van het kind met tranen: Ik geloof Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp. Help mij, al is het dat mijn geloof, voor zoverre het aanwezig is, om zijn zwakheid U nog altijd als ongeloof voorkomt.

Wij moeten over bovenstaande geschiedenis twee algemene opmerkingen vooraf laten gaan: 1) Over het leven van het kind had de boze geest ondanks zijn boosheid geen macht. Ook latere voorbeelden bewijzen dat, wanneer bezetenen of magnetischen zelfs van een aanmerkelijke hoogte in de diepte storten, of in vuur of water, zolang zij hierbij in de toestand zijn van hun natuurlijke extasen of paroxismen, zij niet gedood, meestal niet eens bijzonder bezeerd worden. - 2) De macht van de demonen heeft zijn wortel in de machteloosheid van de mensen; wanneer bij deze de kracht van het geloof onder de almacht van de genade van Christus ontwaakt, zinken zij in onmacht.

In de opwekking bij Matthew 17:8 hebben wij de genezing van de Heere aan het hart van de vader tot Markus uitgesteld te beschouwen; wij laten nu enige opmerkingen volgen: "Van alle gevallen dat de menselijke ellende voor de ogen van Jezus trad, was het voor ons liggende misschien dat waarin Zijn ontferming het minst levendig was. Het was Hem niet z te moede, dat Hem in de smart van het medelijden de ogen overliepen en het innige, dat de neergebogen vader in zijn klagend smeken legt, heeft zeker op Hem evenmin, ja nog minder indruk gemaakt dan het dringende "help mij" van de Kananese vrouw. In plaats daarvan zien wij Hem Zijn verhevenheid ontvouwen en tonen; daartoe had Hij de meest bepaalde reden ontvangen, doordat de biddende gezegd had: "Als Gij iets kunt. " Daar tegenover verklaart Hij dat er hier nog andere factoren nodig waren dan die van Zijn macht en van Zijn ontferming, van een factor die hij, de behoeftige, geheel voorbij zag, namelijk de juiste stemming van zijn eigen hart. De gewone lezing van onze tekst is: to ei dhnu pisteusai. Volgens de meest betrouwbare handschriften moeten wij echter het laatste woord pisteusaiweglaten en dan is de zin deze: "U spreekt van de macht, van Mijn macht - maar u vergeet de macht die u hebt en wier aanwending de onmisbare voorwaarde tot goed resultaat is. De Heere had in het toneel dat voor Zijn ogen was, het gebrek aan geloof, de zwakheid van het geloof, die overal bestond, waargenomen. Nu Hij van den berg van de verheerlijking neerdaalde, moest Hij dit gebrek met verhoogde droefheid opmerken; door middel toch van hun geloof wilde Hij de wereld redden, de mensen tot geloof dringen. Daarom beveelt Hij de wachtende niet om naar de mate van macht en naar de diepte van medelijden bij de Meester te vragen, maar een onderzoekende blik te werpen op de graad van zijn eigen geloof. Alleen de gelovige gebeurt naar zijn wens, maar hem is ook alles mogelijk. Maken wij hier een leerzame vergelijking! Evenals de Heere hier tot de biddenden vader spreekt, spreekt Hij onmiddellijk daarop (Matthew 17:20) ook tot de discipelen: "Als u geloof hebt, zal niets onmogelijk zijn; " maar de bedoeling is in beide gevallen niet geheel gelijk. Tot de eerste had Hij gezegd: door het geloof kunt u alles verkrijgen, niets zal voor u onbereikbaar zijn; aan deze daarentegen geeft Hij de verzekering: door het geloof kunt u alles verrichten, niets zal voor u te moeilijk zijn. Daar wordt gezegd: met de hand van het geloof kunt u alles grijpen, ook het ver afliggende goed van de hemel tot u naar beneden trekken; maar hier: uw geloofshand kan alle vijandige machten overwinnen, alle geweld ten onder brengen. Daar het wachtende, biddende geloof in zijn overwinning; hier het handelend, werkend geloof in zijn gevolg. Wij gaan nog verder. In beide gevallen is het dezelfde waarheid: de gelovige is niets onmogelijk; maar is in beide gevallen ook het omgekeerde: "alleen de gelovige is het mogelijk" even waar? En zo niet, in welke van beide is het absoluut, in welke slechts relatief waar? Het antwoord is het volgende: ook het zwakkere geloof is voldoende om te nemen, want het heeft met een barmhartige Heer te doen; een sterker geloof is daarentegen nodig tot werken, want dan staat het tegenover de machten van de duisternis die zich willen laten gelden. Het weerwoord van de Heere bracht de ontroering van de vader in het proces van de sterkste beweging; de uitslag was eigenlijk geheel in zijn hand gelegd, nu was hij er dan zelf voor verantwoordelijk. Hij voelt die last zeer zeker. Wij willen wel op het "meteen" geen al te groot gewicht leggen; het betekent bij Markus vaak alleen de eenvoudige voortgang, zonder juist op haast en spoed te doelen, maar het "roepende" geeft meer te kennen dan een luid uitgesproken antwoord; het geeft te kennen dat diepe aandoening aanwezig is: Wat mij aangaat, ik wil graag alle voorwaarden vervullen; wat Gij verlangt, ik zal het doen. Gij begeert geloof: nu ik geloof, wil geloven; en voldoet U mijn geloof niet, doe zelf mijn ongeloof te niet. " Wij van ons standpunt mogen nu een welgevallen in deze belijdenis hebben, maar het is meer dan twijfelachtig of het de Heere bevredigend is voorgekomen. Die geweldige verheffing van het gevoel, die kunstmatige opwinding, verklaard en gemotiveerd door de gestelde voorwaarde - hoe ver staat zij beneden het "grote" geloof van de Kananse vrouw, en het "zo'n" geloof van de hoofdman te Kapernam! Maar er was toch duidelijk een kiem van het geloof aanwezig en Hij, die het gekrakte riet niet verbreekt, veracht die niet. Misschien zou Hij onder andere omstandigheden het gesprek nog hebben voortgezet, maar daartoe was geen gelegenheid; de Heere gaat dadelijk over tot de genezing, omdat Hij Zich genoodzaakt ziet door het volk, dat zich verzamelt, af te zien van verdere pogingen tot verzorging van de ziel.

De man had gesproken alsof het alleen aan Jezus macht of onmacht lag dat zijn zoon geholpen zou worden en hij had zijn twijfel daarbij niet verborgen. Jezus zegt omgekeerd wat het kunnen aangaat, wanneer u zegt "als gij kunt" dan geldt die voorwaarde u, alles is mogelijk voor degene die gelooft. De vader begrijpt ook het antwoord van Jezus: ik heb wel geloof, zegt hij, maar ik voel hoe weinig het voldoende is om hier te verrichten wat nodig is; ontferm U echter ondanks dat over mij, help mij, al moet ik mijn geloof zelf ongelovig noemen. De gedachte van de man is niet, zoals men vaak verklaart, dat de Heere eerst zijn geloof zou sterken (Luke 17:5), opdat hij daarna daardoor hulp zou kunnen verkrijgen, maar dat hij ook nu, in die toestand, die betrekkelijk ongeloof was, toch zou helpen; dat het geloof daardoor zou toenemen is de noodzakelijke vrucht en het gevolg. Ook het beangstigde vaderhart kan het geloof leiden, evenals het beangstigde moederhart bij de Kananitische.

Hier is nog deze moeilijkheid dat het lijkt alsof het geloof van de vader de zoon hielp (vgl. Matthew 8:5, ; Matthew 15:22, ). Het ligt zeer voor de hand aan een besloten zijn van de nakomelingen in de ouders te denken, zoals dat in Hebrews 7:5 is uitgesproken en ook in Romans 5:12, aan de hele voorstelling van de verhouding van Adam en Christus tot de mensheid te grondslag ligt.

Er bestaat zeker tussen ouders en kinderen een diepe, innige verwantschap en samenstemming. Zeer gewichtig is juist deze plaats voor het wezen van het geloof. Jezus leert niets; het is niet te doen om mededeling en aanneming van een waarheid uit het gebied van de kennis, maar slechts om de inwendige stemming en vatbaarheid voor het goddelijke, om met God in de nauwste gemeenschap te zijn. Het is dus niet zozeer het bewustzijn van een waarheid, maar het aanwezig zijn van een werkelijkheid, een wezenlijke gemeenschap met God. Deze is niet alleen van gewicht voor hem die daarin staat, maar rijk in zegen voor allen die hem toebehoren, te rijker in zegen naarmate zij hem nader zijn; daarom dringt ook Jezus zo aan op het geloof van de vader, omdat hij zo zichzelf en zijn zoon het best zou helpen.

Vers 24

24. En meteen riep de vader van het kind met tranen: Ik geloof Heere! kom mijn ongelovigheid te hulp. Help mij, al is het dat mijn geloof, voor zoverre het aanwezig is, om zijn zwakheid U nog altijd als ongeloof voorkomt.

Wij moeten over bovenstaande geschiedenis twee algemene opmerkingen vooraf laten gaan: 1) Over het leven van het kind had de boze geest ondanks zijn boosheid geen macht. Ook latere voorbeelden bewijzen dat, wanneer bezetenen of magnetischen zelfs van een aanmerkelijke hoogte in de diepte storten, of in vuur of water, zolang zij hierbij in de toestand zijn van hun natuurlijke extasen of paroxismen, zij niet gedood, meestal niet eens bijzonder bezeerd worden. - 2) De macht van de demonen heeft zijn wortel in de machteloosheid van de mensen; wanneer bij deze de kracht van het geloof onder de almacht van de genade van Christus ontwaakt, zinken zij in onmacht.

In de opwekking bij Matthew 17:8 hebben wij de genezing van de Heere aan het hart van de vader tot Markus uitgesteld te beschouwen; wij laten nu enige opmerkingen volgen: "Van alle gevallen dat de menselijke ellende voor de ogen van Jezus trad, was het voor ons liggende misschien dat waarin Zijn ontferming het minst levendig was. Het was Hem niet z te moede, dat Hem in de smart van het medelijden de ogen overliepen en het innige, dat de neergebogen vader in zijn klagend smeken legt, heeft zeker op Hem evenmin, ja nog minder indruk gemaakt dan het dringende "help mij" van de Kananese vrouw. In plaats daarvan zien wij Hem Zijn verhevenheid ontvouwen en tonen; daartoe had Hij de meest bepaalde reden ontvangen, doordat de biddende gezegd had: "Als Gij iets kunt. " Daar tegenover verklaart Hij dat er hier nog andere factoren nodig waren dan die van Zijn macht en van Zijn ontferming, van een factor die hij, de behoeftige, geheel voorbij zag, namelijk de juiste stemming van zijn eigen hart. De gewone lezing van onze tekst is: to ei dhnu pisteusai. Volgens de meest betrouwbare handschriften moeten wij echter het laatste woord pisteusaiweglaten en dan is de zin deze: "U spreekt van de macht, van Mijn macht - maar u vergeet de macht die u hebt en wier aanwending de onmisbare voorwaarde tot goed resultaat is. De Heere had in het toneel dat voor Zijn ogen was, het gebrek aan geloof, de zwakheid van het geloof, die overal bestond, waargenomen. Nu Hij van den berg van de verheerlijking neerdaalde, moest Hij dit gebrek met verhoogde droefheid opmerken; door middel toch van hun geloof wilde Hij de wereld redden, de mensen tot geloof dringen. Daarom beveelt Hij de wachtende niet om naar de mate van macht en naar de diepte van medelijden bij de Meester te vragen, maar een onderzoekende blik te werpen op de graad van zijn eigen geloof. Alleen de gelovige gebeurt naar zijn wens, maar hem is ook alles mogelijk. Maken wij hier een leerzame vergelijking! Evenals de Heere hier tot de biddenden vader spreekt, spreekt Hij onmiddellijk daarop (Matthew 17:20) ook tot de discipelen: "Als u geloof hebt, zal niets onmogelijk zijn; " maar de bedoeling is in beide gevallen niet geheel gelijk. Tot de eerste had Hij gezegd: door het geloof kunt u alles verkrijgen, niets zal voor u onbereikbaar zijn; aan deze daarentegen geeft Hij de verzekering: door het geloof kunt u alles verrichten, niets zal voor u te moeilijk zijn. Daar wordt gezegd: met de hand van het geloof kunt u alles grijpen, ook het ver afliggende goed van de hemel tot u naar beneden trekken; maar hier: uw geloofshand kan alle vijandige machten overwinnen, alle geweld ten onder brengen. Daar het wachtende, biddende geloof in zijn overwinning; hier het handelend, werkend geloof in zijn gevolg. Wij gaan nog verder. In beide gevallen is het dezelfde waarheid: de gelovige is niets onmogelijk; maar is in beide gevallen ook het omgekeerde: "alleen de gelovige is het mogelijk" even waar? En zo niet, in welke van beide is het absoluut, in welke slechts relatief waar? Het antwoord is het volgende: ook het zwakkere geloof is voldoende om te nemen, want het heeft met een barmhartige Heer te doen; een sterker geloof is daarentegen nodig tot werken, want dan staat het tegenover de machten van de duisternis die zich willen laten gelden. Het weerwoord van de Heere bracht de ontroering van de vader in het proces van de sterkste beweging; de uitslag was eigenlijk geheel in zijn hand gelegd, nu was hij er dan zelf voor verantwoordelijk. Hij voelt die last zeer zeker. Wij willen wel op het "meteen" geen al te groot gewicht leggen; het betekent bij Markus vaak alleen de eenvoudige voortgang, zonder juist op haast en spoed te doelen, maar het "roepende" geeft meer te kennen dan een luid uitgesproken antwoord; het geeft te kennen dat diepe aandoening aanwezig is: Wat mij aangaat, ik wil graag alle voorwaarden vervullen; wat Gij verlangt, ik zal het doen. Gij begeert geloof: nu ik geloof, wil geloven; en voldoet U mijn geloof niet, doe zelf mijn ongeloof te niet. " Wij van ons standpunt mogen nu een welgevallen in deze belijdenis hebben, maar het is meer dan twijfelachtig of het de Heere bevredigend is voorgekomen. Die geweldige verheffing van het gevoel, die kunstmatige opwinding, verklaard en gemotiveerd door de gestelde voorwaarde - hoe ver staat zij beneden het "grote" geloof van de Kananse vrouw, en het "zo'n" geloof van de hoofdman te Kapernam! Maar er was toch duidelijk een kiem van het geloof aanwezig en Hij, die het gekrakte riet niet verbreekt, veracht die niet. Misschien zou Hij onder andere omstandigheden het gesprek nog hebben voortgezet, maar daartoe was geen gelegenheid; de Heere gaat dadelijk over tot de genezing, omdat Hij Zich genoodzaakt ziet door het volk, dat zich verzamelt, af te zien van verdere pogingen tot verzorging van de ziel.

De man had gesproken alsof het alleen aan Jezus macht of onmacht lag dat zijn zoon geholpen zou worden en hij had zijn twijfel daarbij niet verborgen. Jezus zegt omgekeerd wat het kunnen aangaat, wanneer u zegt "als gij kunt" dan geldt die voorwaarde u, alles is mogelijk voor degene die gelooft. De vader begrijpt ook het antwoord van Jezus: ik heb wel geloof, zegt hij, maar ik voel hoe weinig het voldoende is om hier te verrichten wat nodig is; ontferm U echter ondanks dat over mij, help mij, al moet ik mijn geloof zelf ongelovig noemen. De gedachte van de man is niet, zoals men vaak verklaart, dat de Heere eerst zijn geloof zou sterken (Luke 17:5), opdat hij daarna daardoor hulp zou kunnen verkrijgen, maar dat hij ook nu, in die toestand, die betrekkelijk ongeloof was, toch zou helpen; dat het geloof daardoor zou toenemen is de noodzakelijke vrucht en het gevolg. Ook het beangstigde vaderhart kan het geloof leiden, evenals het beangstigde moederhart bij de Kananitische.

Hier is nog deze moeilijkheid dat het lijkt alsof het geloof van de vader de zoon hielp (vgl. Matthew 8:5, ; Matthew 15:22, ). Het ligt zeer voor de hand aan een besloten zijn van de nakomelingen in de ouders te denken, zoals dat in Hebrews 7:5 is uitgesproken en ook in Romans 5:12, aan de hele voorstelling van de verhouding van Adam en Christus tot de mensheid te grondslag ligt.

Er bestaat zeker tussen ouders en kinderen een diepe, innige verwantschap en samenstemming. Zeer gewichtig is juist deze plaats voor het wezen van het geloof. Jezus leert niets; het is niet te doen om mededeling en aanneming van een waarheid uit het gebied van de kennis, maar slechts om de inwendige stemming en vatbaarheid voor het goddelijke, om met God in de nauwste gemeenschap te zijn. Het is dus niet zozeer het bewustzijn van een waarheid, maar het aanwezig zijn van een werkelijkheid, een wezenlijke gemeenschap met God. Deze is niet alleen van gewicht voor hem die daarin staat, maar rijk in zegen voor allen die hem toebehoren, te rijker in zegen naarmate zij hem nader zijn; daarom dringt ook Jezus zo aan op het geloof van de vader, omdat hij zo zichzelf en zijn zoon het best zou helpen.

Vers 25

25. Intussen werd het woeden van de bezeten knaap steeds heviger en Jezus, die zag dat de menigte gezamenlijk toeliep, wilde de zaak snel ten einde brengen, bestrafte de onreine geest en zei tot hem: Gij stomme en dove geest! Ik, de Meester, beveel u, die Mijn discipelen niet wilde gehoorzamen, ga uit van hem en kom niet meer in hem.

Vers 25

25. Intussen werd het woeden van de bezeten knaap steeds heviger en Jezus, die zag dat de menigte gezamenlijk toeliep, wilde de zaak snel ten einde brengen, bestrafte de onreine geest en zei tot hem: Gij stomme en dove geest! Ik, de Meester, beveel u, die Mijn discipelen niet wilde gehoorzamen, ga uit van hem en kom niet meer in hem.

Vers 26

26. En de roepende onreine geest scheurde de knaap erg en ging uit, voor het laatst op die manier zijn woede tonend; en het kind leek dood, zodat velen zeiden dat het gestorven was.

Vers 26

26. En de roepende onreine geest scheurde de knaap erg en ging uit, voor het laatst op die manier zijn woede tonend; en het kind leek dood, zodat velen zeiden dat het gestorven was.

Vers 27

27. En Jezus greep hem bij de hand, richtte hem op en hij stond op.

Christus kan in onze geschiedenis vergeleken worden met een veldheer, die een bijna verloren slag van zijn legermacht weer herstelt.

Hij spreekt de bozen geest uitvoerig aan; Hij stelt een: "Ik beveel u!" tegenover het gebod van de discipelen, dat zo machteloos was geweest en daardoor de duivel zo stout had gemaakt. Hij voegt er verder tot volkomen geruststelling voor vader en zoon en alle hoorders het bevel bij, dat alleen hier voorkomt, dat hij voor altijd moest uitvaren en niet weer in hem komen mocht; nu moet de dove horen wat hem geboden is, nu wijkt de boze met een laatste woede.

Vers 27

27. En Jezus greep hem bij de hand, richtte hem op en hij stond op.

Christus kan in onze geschiedenis vergeleken worden met een veldheer, die een bijna verloren slag van zijn legermacht weer herstelt.

Hij spreekt de bozen geest uitvoerig aan; Hij stelt een: "Ik beveel u!" tegenover het gebod van de discipelen, dat zo machteloos was geweest en daardoor de duivel zo stout had gemaakt. Hij voegt er verder tot volkomen geruststelling voor vader en zoon en alle hoorders het bevel bij, dat alleen hier voorkomt, dat hij voor altijd moest uitvaren en niet weer in hem komen mocht; nu moet de dove horen wat hem geboden is, nu wijkt de boze met een laatste woede.

Vers 28

28. En toen Hij in het huis gegaan was waar Hij Zijn verblijf in die landstreek hield, vroegen Zijn discipelen Hem, zonder dat zij nu door de volkshoop of andere getuigen omringd waren: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? Lag het aan bijzondere omstandigheden of is dit een soortvan bezetene, over welke Gij ons in Mark 3:15 nog geen macht hebt gegeven? 29. En Hij zei tot hen: Dit geslacht van de duivels kan nergens door uitgaan, dan door bidden en vasten. Daartoe is een gewone mate van geloof niet voldoende, maar er behoort de volste geloofs-energie toe, die alleen door de nauwste vereniging met God en de meest besliste losmaking van de wereld verkregen wordt.

De kracht van het geloof is op de almacht van God gegrond, die de gelovigen haar diensten niet weigert. Het mag echter geen tasten en proberen of beproeven zijn, maar moet een ontwijfelbare zekerheid van het begeren wezen, zoals die alleen mogelijk is bij volle zekerheid van roeping en opdracht, waarin wij handelen en van op Gods woord gegrond vertrouwen van de geest. Niet iedereen bezit en niet overal bezit hij die mate en die zekerheid van vertrouwen; zij is een genadegift en wordt verleend wanneer en aan wie de Heere wil (1 Kor. 12:9 v. ). Er wordt echter niet verlangd de voldoende graad van geloofs-energie en vastheid, zoals de overmeestering van die boze geesten vereist, maar een terugtrekken van het gemoed uit de afleiding van de vele indrukken uit deze wereld, die verslappend zijn en de krachten verteren. Zoals Petrus op die zee zich onafgewend moest houden aan het woord van de Heere, ondanks wind en golven die rondom hem bruisten, zo moet de ziel door vasten en bidden zich geschikt maken om alles te plaatsen onder het woord van de Heere en onder de kracht van Zijn macht en genade. Dan is zij ook werkelijk tegen alle aanvallen bestand; ontbreekt het daarentegen de ziel aan die oefening, dan bestaat het gevaar dat zij bezwijkt, zoals het nu de discipelen was gegaan, terwijl zij vroeger al duivelen hadden uitgeworpen.

Vers 28

28. En toen Hij in het huis gegaan was waar Hij Zijn verblijf in die landstreek hield, vroegen Zijn discipelen Hem, zonder dat zij nu door de volkshoop of andere getuigen omringd waren: Waarom hebben wij hem niet kunnen uitwerpen? Lag het aan bijzondere omstandigheden of is dit een soortvan bezetene, over welke Gij ons in Mark 3:15 nog geen macht hebt gegeven? 29. En Hij zei tot hen: Dit geslacht van de duivels kan nergens door uitgaan, dan door bidden en vasten. Daartoe is een gewone mate van geloof niet voldoende, maar er behoort de volste geloofs-energie toe, die alleen door de nauwste vereniging met God en de meest besliste losmaking van de wereld verkregen wordt.

De kracht van het geloof is op de almacht van God gegrond, die de gelovigen haar diensten niet weigert. Het mag echter geen tasten en proberen of beproeven zijn, maar moet een ontwijfelbare zekerheid van het begeren wezen, zoals die alleen mogelijk is bij volle zekerheid van roeping en opdracht, waarin wij handelen en van op Gods woord gegrond vertrouwen van de geest. Niet iedereen bezit en niet overal bezit hij die mate en die zekerheid van vertrouwen; zij is een genadegift en wordt verleend wanneer en aan wie de Heere wil (1 Kor. 12:9 v. ). Er wordt echter niet verlangd de voldoende graad van geloofs-energie en vastheid, zoals de overmeestering van die boze geesten vereist, maar een terugtrekken van het gemoed uit de afleiding van de vele indrukken uit deze wereld, die verslappend zijn en de krachten verteren. Zoals Petrus op die zee zich onafgewend moest houden aan het woord van de Heere, ondanks wind en golven die rondom hem bruisten, zo moet de ziel door vasten en bidden zich geschikt maken om alles te plaatsen onder het woord van de Heere en onder de kracht van Zijn macht en genade. Dan is zij ook werkelijk tegen alle aanvallen bestand; ontbreekt het daarentegen de ziel aan die oefening, dan bestaat het gevaar dat zij bezwijkt, zoals het nu de discipelen was gegaan, terwijl zij vroeger al duivelen hadden uitgeworpen.

Vers 30

30. a) En van daar gingen zij uit de landstreek van Cesarea Filippi weg en reisden zij door Galilea op de bij Matthew 17:22, Matthew 17:24 genoemde weg en Hij hield Zich nergens op. Hij vermeed bij Zijn aankomst te Kaprnam alle opzien, want Hij wilde niet dat iemand wist, dat Hij weer daar was. Hij wilde al de tijd tot Zijn heengaan uit Galilea met de discipelen alleen doorbrengen.

a)Matthew 16:21; Matthew 20:18. Mark 8:31; Mark 10:33. Luke 18:31; Luke 24:7.

Vers 30

30. a) En van daar gingen zij uit de landstreek van Cesarea Filippi weg en reisden zij door Galilea op de bij Matthew 17:22, Matthew 17:24 genoemde weg en Hij hield Zich nergens op. Hij vermeed bij Zijn aankomst te Kaprnam alle opzien, want Hij wilde niet dat iemand wist, dat Hij weer daar was. Hij wilde al de tijd tot Zijn heengaan uit Galilea met de discipelen alleen doorbrengen.

a)Matthew 16:21; Matthew 20:18. Mark 8:31; Mark 10:33. Luke 18:31; Luke 24:7.

Vers 31

31. Want Hij kwam regelmatig weer terug op het thema van Mark 8:31 en leerde Zijn discipelen en zei tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van de mensen en zij zullen Hem doden en, gedood zijnde, zal Hij op de derde dag weer opstaan.

Ziedaar de grootheid van deze koning. Ziedaar Zijn hoogste eer. Hij kan schitteren: Hij wil zegenen. Hij kan heersen: Hij komt behouden. Een kroon, die allen zou hebben verblind, legt Hij af voor een kruis, dat allen tot zich trekken zal. . . Welaan! indien dit de eer van de Koning is, waarin moeten dan de onderdanen van deze Koning de hun stellen waarin de ware grootheid zoeken? Als het voor hen in een weg van navolging geschieden moet, waar is hij dan hier?

Vers 31

31. Want Hij kwam regelmatig weer terug op het thema van Mark 8:31 en leerde Zijn discipelen en zei tot hen: De Zoon des mensen zal overgeleverd worden in de handen van de mensen en zij zullen Hem doden en, gedood zijnde, zal Hij op de derde dag weer opstaan.

Ziedaar de grootheid van deze koning. Ziedaar Zijn hoogste eer. Hij kan schitteren: Hij wil zegenen. Hij kan heersen: Hij komt behouden. Een kroon, die allen zou hebben verblind, legt Hij af voor een kruis, dat allen tot zich trekken zal. . . Welaan! indien dit de eer van de Koning is, waarin moeten dan de onderdanen van deze Koning de hun stellen waarin de ware grootheid zoeken? Als het voor hen in een weg van navolging geschieden moet, waar is hij dan hier?

Vers 32

32. Maar zij verstonden dat woord niet, omdat zij de duidelijke zin daarvan niet konden geloven en zij vreesden Hem te vragen om niet aan gedachten plaats te geven, die met hun eigen meningen en wensen geheel in strijd waren. Het woord van Zijn geweldige dood sprak hun verwachtingen zozeer tegen, dat zij die niet wilden of konden denken; daarom vroegen zij niet om nadere verklaring. De plaats is een Christelijk psychologisch voorbeeld, dat ons toont hoe moeilijk het is tot een overtuiging te komen, die tegen onze vorige mening en onze wil is gekant, hoe moeilijk de wereld met haar mening omtrent Christus en de Christenen zelf met hun wereldbeschouwing tot een juist inzien in het geheim van het kruis komen.

Zoveel begrepen zij ervan, dat zij er niet graag meer van hoorden. Ook deze verloochening werd van die koninklijke liefde gevergd en zij bracht haar zonder murmureren of tegenspreken. De weg naar het kruis, waar Zijn vijanden Hem wachtten, bewandelde de Zoon des mensen alleen, ofschoon door dierbare vrienden omringd; alleen en niet begrepen.

X. Mark 9:33-Mark 9:50. (zie ook). Met voorbijgaan van de geschiedenis van de tempelschatting, die voor Christelijke gemeenten uit de heidenen geen nader belang had 17:24) bericht onze Evangelist nog het een en ander uit de laatste gesprekken, die Jezus met Zijn discipelen in Galilea heeft gehouden. Ook hier treedt Petrus op de achtergrond, zoals dat menigmaal en opzettelijk in het voor ons liggend Evangelie het geval is.

Vers 32

32. Maar zij verstonden dat woord niet, omdat zij de duidelijke zin daarvan niet konden geloven en zij vreesden Hem te vragen om niet aan gedachten plaats te geven, die met hun eigen meningen en wensen geheel in strijd waren. Het woord van Zijn geweldige dood sprak hun verwachtingen zozeer tegen, dat zij die niet wilden of konden denken; daarom vroegen zij niet om nadere verklaring. De plaats is een Christelijk psychologisch voorbeeld, dat ons toont hoe moeilijk het is tot een overtuiging te komen, die tegen onze vorige mening en onze wil is gekant, hoe moeilijk de wereld met haar mening omtrent Christus en de Christenen zelf met hun wereldbeschouwing tot een juist inzien in het geheim van het kruis komen.

Zoveel begrepen zij ervan, dat zij er niet graag meer van hoorden. Ook deze verloochening werd van die koninklijke liefde gevergd en zij bracht haar zonder murmureren of tegenspreken. De weg naar het kruis, waar Zijn vijanden Hem wachtten, bewandelde de Zoon des mensen alleen, ofschoon door dierbare vrienden omringd; alleen en niet begrepen.

X. Mark 9:33-Mark 9:50. (zie ook). Met voorbijgaan van de geschiedenis van de tempelschatting, die voor Christelijke gemeenten uit de heidenen geen nader belang had 17:24) bericht onze Evangelist nog het een en ander uit de laatste gesprekken, die Jezus met Zijn discipelen in Galilea heeft gehouden. Ook hier treedt Petrus op de achtergrond, zoals dat menigmaal en opzettelijk in het voor ons liggend Evangelie het geval is.

Vers 33

33. En Hij kwam te Kapernam en in het huis van Petrus, waar Hij Zijn woning had genomen, gekomen zijnde, vroeg Hij hen: Waarover had u woorden onder elkaar op de weg hierheen (Mark 9:30)?

Vers 33

33. En Hij kwam te Kapernam en in het huis van Petrus, waar Hij Zijn woning had genomen, gekomen zijnde, vroeg Hij hen: Waarover had u woorden onder elkaar op de weg hierheen (Mark 9:30)?

Vers 34

34. Zij zwegen echter, omdat zij zich schaamden het juiste antwoord te geven; want zij waren op de weg onder elkaar in woorden geweest over de vraag wie de meeste zou zijn.

34. Zij zwegen echter, omdat zij zich schaamden het juiste antwoord te geven; want zij waren op de weg onder elkaar in woorden geweest over de vraag wie de meeste zou zijn.

Vers 34

34. Zij zwegen echter, omdat zij zich schaamden het juiste antwoord te geven; want zij waren op de weg onder elkaar in woorden geweest over de vraag wie de meeste zou zijn.

34. Zij zwegen echter, omdat zij zich schaamden het juiste antwoord te geven; want zij waren op de weg onder elkaar in woorden geweest over de vraag wie de meeste zou zijn.

Vers 35

35. En Hij ging zitten als een rechter, die de vraag zal beslissen en riep de twaalf, opdat Zijn woord, dat Hij nu zou spreken, hen niet zou voorkomen als een woord dat als terloops was geuit, maar zij al het gewicht daarvan zouden voelen. En Hij zei tot hen: a) Als iemand de eerste wil zijn, die zal de laatste van allen zijn en dienaar van allen, anders zal hij zijn wens niet vervuld zien.

a)Matthew 20:27. Mark 10:43.

Vers 35

35. En Hij ging zitten als een rechter, die de vraag zal beslissen en riep de twaalf, opdat Zijn woord, dat Hij nu zou spreken, hen niet zou voorkomen als een woord dat als terloops was geuit, maar zij al het gewicht daarvan zouden voelen. En Hij zei tot hen: a) Als iemand de eerste wil zijn, die zal de laatste van allen zijn en dienaar van allen, anders zal hij zijn wens niet vervuld zien.

a)Matthew 20:27. Mark 10:43.

Vers 36

36. En hij nam een kind, dat misschien tot de familie van Petrus behoorde en plaatste dat midden onder hen, a) omving het met Zijn armen en zei tot hen:

a)Mark 10:16.

Vers 36

36. En hij nam een kind, dat misschien tot de familie van Petrus behoorde en plaatste dat midden onder hen, a) omving het met Zijn armen en zei tot hen:

a)Mark 10:16.

Vers 37

37. a)Wie een van zulke kinderen zal ontvangen in Mijn naam, zodat Zijn persoonlijke betrekking tot Mij hem daartoe dwingt en beweegt, die ontvangt Mij; en wie Mij zal ontvangen, die ontvangt niet Mij niet, maar Degene die Mij gezonden heeft. a)John 13:20.

Jezus kent Zichzelf zo geheel als de persoonlijke uitdrukking van de wil van God, dat wat men Hem doet, onmiddellijk aan God gedaan wordt. En weer zo omvattend is Zijn liefde voor God en mensen, dat ook de zaak van het kleinste lid Gods en Zijn eigen zaak is. In plaats van dus te vragen, wie de grootste was en wie meer, wie minder betekende, moesten zij vragen, wie zij het meest konden dienen, wie het behoeftigste was; want hoe geringer en behoeftiger iemand is, des te meer treedt Hij in hem, die de allergrootste is, Jezus en God zelf, als hulpeisend ons tegen.

Moet dit: Als iemand de eerste wil zijn, die zal de laatste van allen zijn en dienaar van allen, zoveel betekenen als: wie brandt van begeerte om de eerste te zijn (zo als Gregorius de Grote zich servus servorum noemde, om de eerste te worden)? Maar zou zo'n ootmoed enige waarde hebben? Onmogelijk kan de Heere willen zeggen dat het klein worden een middel zou zijn om groot te worden. Zijn woord wil de weg wijzen op welke men in het rijk van God groot wordt zonder het te willen worden en deze weg is de zelfverloochening. Omdat de Heere van de hemel in de gedaante van een dienstknecht rondwandelde, moet ook Zijn kerk deze gedaante hebben.

Ootmoed is eer. Dienen is groot zijn. In dienende liefde zich achter, zich beneden allen stellen; geen verloochening te groot, geen dienst te gering achten, in eigen oog en besef klein te zijn, graag de minste te wezen en het minste zowel als het grootste te doen en dat alles in nederige eenvoudigheid, zonder zelfs over meest of minst te denken, dat maakt, hetzij men Petrus heette of Johannes en in het openbaar tot grote dingen geroepen is, hetzij men een onbekende naam draagt en onopgemerkt voorbij gaat, tot een eerste en voornaamste in het rijk van Hem die gekomen is niet om gediend te worden, maar om te dienen. Ziedaar wat Hij ons zelf ons en diep wil doen voelen, zowel door het woord dat Hij spreekt, als door het stellen, door het omhelzen van een kind in het midden van de kring van hen, die Hij tot apostelen verkozen heeft.

37. a)Wie een van zulke kinderen zal ontvangen in Mijn naam, zodat Zijn persoonlijke betrekking tot Mij hem daartoe dwingt en beweegt, die ontvangt Mij; en wie Mij zal ontvangen, die ontvangt niet Mij niet, maar Degene die Mij gezonden heeft.

a)John 13:20.

Jezus kent Zichzelf zo geheel als de persoonlijke uitdrukking van de wil van God, dat wat men Hem doet, onmiddellijk aan God gedaan wordt. En weer zo omvattend is Zijn liefde voor God en mensen, dat ook de zaak van het kleinste lid Gods en Zijn eigen zaak is. In plaats van dus te vragen, wie de grootste was en wie meer, wie minder betekende, moesten zij vragen, wie zij het meest konden dienen, wie het behoeftigste was; want hoe geringer en behoeftiger iemand is, des te meer treedt Hij in hem, die de allergrootste is, Jezus en God zelf, als hulpeisend ons tegen. Moet dit: Als iemand de eerste wil zijn, die zal de laatste van allen zijn en dienaar van allen, zoveel betekenen als: wie brandt van begeerte om de eerste te zijn (zo als Gregorius de Grote zich servus servorum noemde, om de eerste te worden)? Maar zou zo'n ootmoed enige waarde hebben? Onmogelijk kan de Heere willen zeggen dat het klein worden een middel zou zijn om groot te worden. Zijn woord wil de weg wijzen op welke men in het rijk van God groot wordt zonder het te willen worden en deze weg is de zelfverloochening. Omdat de Heere van de hemel in de gedaante van een dienstknecht rondwandelde, moet ook Zijn kerk deze gedaante hebben.

Ootmoed is eer. Dienen is groot zijn. In dienende liefde zich achter, zich beneden allen stellen; geen verloochening te groot, geen dienst te gering achten, in eigen oog en besef klein te zijn, graag de minste te wezen en het minste zowel als het grootste te doen en dat alles in nederige eenvoudigheid, zonder zelfs over meest of minst te denken, dat maakt, hetzij men Petrus heette of Johannes en in het openbaar tot grote dingen geroepen is, hetzij men een onbekende naam draagt en onopgemerkt voorbij gaat, tot een eerste en voornaamste in het rijk van Hem die gekomen is niet om gediend te worden, maar om te dienen. Ziedaar wat Hij ons zelf ons en diep wil doen voelen, zowel door het woord dat Hij spreekt, als door het stellen, door het omhelzen van een kind in het midden van de kring van hen, die Hij tot apostelen verkozen heeft.

Vers 37

37. a)Wie een van zulke kinderen zal ontvangen in Mijn naam, zodat Zijn persoonlijke betrekking tot Mij hem daartoe dwingt en beweegt, die ontvangt Mij; en wie Mij zal ontvangen, die ontvangt niet Mij niet, maar Degene die Mij gezonden heeft. a)John 13:20.

Jezus kent Zichzelf zo geheel als de persoonlijke uitdrukking van de wil van God, dat wat men Hem doet, onmiddellijk aan God gedaan wordt. En weer zo omvattend is Zijn liefde voor God en mensen, dat ook de zaak van het kleinste lid Gods en Zijn eigen zaak is. In plaats van dus te vragen, wie de grootste was en wie meer, wie minder betekende, moesten zij vragen, wie zij het meest konden dienen, wie het behoeftigste was; want hoe geringer en behoeftiger iemand is, des te meer treedt Hij in hem, die de allergrootste is, Jezus en God zelf, als hulpeisend ons tegen.

Moet dit: Als iemand de eerste wil zijn, die zal de laatste van allen zijn en dienaar van allen, zoveel betekenen als: wie brandt van begeerte om de eerste te zijn (zo als Gregorius de Grote zich servus servorum noemde, om de eerste te worden)? Maar zou zo'n ootmoed enige waarde hebben? Onmogelijk kan de Heere willen zeggen dat het klein worden een middel zou zijn om groot te worden. Zijn woord wil de weg wijzen op welke men in het rijk van God groot wordt zonder het te willen worden en deze weg is de zelfverloochening. Omdat de Heere van de hemel in de gedaante van een dienstknecht rondwandelde, moet ook Zijn kerk deze gedaante hebben.

Ootmoed is eer. Dienen is groot zijn. In dienende liefde zich achter, zich beneden allen stellen; geen verloochening te groot, geen dienst te gering achten, in eigen oog en besef klein te zijn, graag de minste te wezen en het minste zowel als het grootste te doen en dat alles in nederige eenvoudigheid, zonder zelfs over meest of minst te denken, dat maakt, hetzij men Petrus heette of Johannes en in het openbaar tot grote dingen geroepen is, hetzij men een onbekende naam draagt en onopgemerkt voorbij gaat, tot een eerste en voornaamste in het rijk van Hem die gekomen is niet om gediend te worden, maar om te dienen. Ziedaar wat Hij ons zelf ons en diep wil doen voelen, zowel door het woord dat Hij spreekt, als door het stellen, door het omhelzen van een kind in het midden van de kring van hen, die Hij tot apostelen verkozen heeft.

37. a)Wie een van zulke kinderen zal ontvangen in Mijn naam, zodat Zijn persoonlijke betrekking tot Mij hem daartoe dwingt en beweegt, die ontvangt Mij; en wie Mij zal ontvangen, die ontvangt niet Mij niet, maar Degene die Mij gezonden heeft.

a)John 13:20.

Jezus kent Zichzelf zo geheel als de persoonlijke uitdrukking van de wil van God, dat wat men Hem doet, onmiddellijk aan God gedaan wordt. En weer zo omvattend is Zijn liefde voor God en mensen, dat ook de zaak van het kleinste lid Gods en Zijn eigen zaak is. In plaats van dus te vragen, wie de grootste was en wie meer, wie minder betekende, moesten zij vragen, wie zij het meest konden dienen, wie het behoeftigste was; want hoe geringer en behoeftiger iemand is, des te meer treedt Hij in hem, die de allergrootste is, Jezus en God zelf, als hulpeisend ons tegen. Moet dit: Als iemand de eerste wil zijn, die zal de laatste van allen zijn en dienaar van allen, zoveel betekenen als: wie brandt van begeerte om de eerste te zijn (zo als Gregorius de Grote zich servus servorum noemde, om de eerste te worden)? Maar zou zo'n ootmoed enige waarde hebben? Onmogelijk kan de Heere willen zeggen dat het klein worden een middel zou zijn om groot te worden. Zijn woord wil de weg wijzen op welke men in het rijk van God groot wordt zonder het te willen worden en deze weg is de zelfverloochening. Omdat de Heere van de hemel in de gedaante van een dienstknecht rondwandelde, moet ook Zijn kerk deze gedaante hebben.

Ootmoed is eer. Dienen is groot zijn. In dienende liefde zich achter, zich beneden allen stellen; geen verloochening te groot, geen dienst te gering achten, in eigen oog en besef klein te zijn, graag de minste te wezen en het minste zowel als het grootste te doen en dat alles in nederige eenvoudigheid, zonder zelfs over meest of minst te denken, dat maakt, hetzij men Petrus heette of Johannes en in het openbaar tot grote dingen geroepen is, hetzij men een onbekende naam draagt en onopgemerkt voorbij gaat, tot een eerste en voornaamste in het rijk van Hem die gekomen is niet om gediend te worden, maar om te dienen. Ziedaar wat Hij ons zelf ons en diep wil doen voelen, zowel door het woord dat Hij spreekt, als door het stellen, door het omhelzen van een kind in het midden van de kring van hen, die Hij tot apostelen verkozen heeft.

Vers 38

38. En Johannes werd door het in Mijn naam met zijn gedachte op een zaak gebracht, die in verband scheen te staan met datgene waarover werd gesproken. Hij antwoordde Hem, zeggende: Meester! wij hebben iemand gezien die deduivelen uitwierp in Uw naam, door middel van het uitspreken van die en toch hij is een die ons niet volgt; en wij hebben het hem verboden, omdat hij ons niet volgt. Wij wilden hem het recht niet geven zich van Uw naam te bedienen.

Vers 38

38. En Johannes werd door het in Mijn naam met zijn gedachte op een zaak gebracht, die in verband scheen te staan met datgene waarover werd gesproken. Hij antwoordde Hem, zeggende: Meester! wij hebben iemand gezien die deduivelen uitwierp in Uw naam, door middel van het uitspreken van die en toch hij is een die ons niet volgt; en wij hebben het hem verboden, omdat hij ons niet volgt. Wij wilden hem het recht niet geven zich van Uw naam te bedienen.

Vers 39

39. Jezus zei echter: Verbiedt hem niet; want er is niemand die een kracht doen zal in Mijn naam en snel kwaad van Mij kunnen spreken. Dat men Mijn naam bezigt, komt voort uit een zekere mate van geloof en wanneer nu ook de ervaring van de kracht van Mijn naam daarbij komt, zal hij niet lichtvaardig ten opzichte van Mij zijn; zijn eigen daad moet hem dit onmogelijk maken (1 Corinthians 12:3).

Vers 39

39. Jezus zei echter: Verbiedt hem niet; want er is niemand die een kracht doen zal in Mijn naam en snel kwaad van Mij kunnen spreken. Dat men Mijn naam bezigt, komt voort uit een zekere mate van geloof en wanneer nu ook de ervaring van de kracht van Mijn naam daarbij komt, zal hij niet lichtvaardig ten opzichte van Mij zijn; zijn eigen daad moet hem dit onmogelijk maken (1 Corinthians 12:3).

Vers 40

40. Hier is het tegenovergestelde van het in Matthew 12:30 uitgesproken woord van toepassing: want wie niet tegen ons is, die is voor ons.

40. Hier is het tegenovergestelde van het in Matthew 12:30 uitgesproken woord van toepassing: want wie niet tegen ons is, die is voor ons.

Vers 40

40. Hier is het tegenovergestelde van het in Matthew 12:30 uitgesproken woord van toepassing: want wie niet tegen ons is, die is voor ons.

40. Hier is het tegenovergestelde van het in Matthew 12:30 uitgesproken woord van toepassing: want wie niet tegen ons is, die is voor ons.

Vers 41

41. Want wie u een beker water te drinken zal geven in Mijn naam, omdat u discipelen van Christus bent, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon niet verliezen (Matthew 10:42).

Johannes verkreeg door het woord van Jezus aanleiding tot deze mededeling. Nu ontstond de vraag hij hem, hoe ver men daarin dan moest gaan, om het voorhanden zijn van Zijn naam ook in anderen buiten de discipelen te veronderstellen. Zo werd het voor hem een behoefte van het hart om de Heere te laten beslissen over een geval waarin hij met zijn medegenoten de uiterste strengheid had gebruikt. Men had namelijk aangenomen dat wie zich niet openlijk bij de Heere aansloot en Hem volgde, ook geen recht had op Zijn naam. Jezus geeft nu de discipelen te overdenken dat de werking die in Zijn naam uitstroomde, niet groter kon zijn dan de inwendige erkenning van die, dat het dus verderfelijk is, de tedere kleine beginselen van zulk een erkennen door haastige eisen te vernietigen. Opdat zij hem in dit heilig gebied van tedere beginselen toch geen halmpje knakken, keert Hij Zijn koningswoord: "wie niet voor Mij is, die is tegen Mij, " voor hen in het woord van de discipelen om: "Wie niet tegen ons is, die is voor ons. " Zo moeten zij in alle mensen, die zich niet tegen hen hebben uitgesproken bevorderaars van hun zaak zien, omdat niet alleen alle beginselen, maar ook alle voorbereidingen van het geloof, ook de kleinste voor heilig moeten worden gehouden als bestanddelen van het goddelijk zaad van Christus, ook nog om reden dat zij die tegenstanders van Christus discipelen zijn, het overal snel genoeg bekend maken. Nog eens scherpt Hij hen dit in: wie u een beker water te drinken zal geven in Mijn naam, omdat u discipelen van Christus bent, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon niet verliezen; de achting en liefde, die u ook in geringe mate van de mensen in de wereld om Christus wil of in Zijn naam, zelfs in uitwendige betoning van liefde ten dele wordt, bewijst dat zij in enige geestelijke betrekking met Hem staan, die onder Zijn zegen toeneemt.

Johannes stelt door zijn mededeling de vraag, hoe ver dan de bepaling "in Mijn naam" zich uitstrekt en hoe ver de discipelen zich door kennis en gebruik van Jezus' naam verbonden moeten verbonden iemand voor zo een te erkennen, in wie zij Jezus voor zich hebben. De Heere geeft, Zich aansluitend aan het voorgestelde geval, als regel dat men daarop moet letten of de werken die iemand verricht, die zich op Jezus naam beroept, met het wezen van die naam overeenkomen. In dat geval is bij hem een inwendige betrekking, een werkelijke opening voor Jezus aanwezig en het gebruiken van Jezus' naam is meer dan een woord dat door onverschillige harten even gemakkelijk als het is aangeleerd, met het tegenovergestelde kan worden geruild; terwijl daarentegen de gelijkheid in het uitwendige leven, dat de discipelen van Jezus als zodanig leiden, geen absoluut vertrouwbaar middel is voor deze beslissing en juist daarom moeten zij de grenzen van deze gelijkheid in levensvorm niet voor dezelfde houden als de grenzen van het gebied dat tot Jezus behoort. Het laatste is zo ruim, dat zij ook daar waar zij geen onmiddellijk vijandige tegenstand ontmoeten, als een behoren tot en toegekeerd zijn tot Jezus en tot hen mogen veronderstellen. Daarom kunnen zij uit de kleinste dienst, uit een uitwendige beleefdheid die men hen bewijst, op hun titel dat zij dienaren van Christus zijn, afleiden dat men voor hen is; zo'n dienst is dan voor zo'n beslist teken te houden van gevoel voor Jezus, dat hem een onverliesbaar loon kan worden toegezegd.

De zaak van Jezus kan ook gediend worden door degenen die nog niet met volle beslistheid aan Zijn kant staan (Acts 5:34, ): dit mag men terughouden noch verhinderen. Anders is het ten opzichte van de persoonlijke beslissing omtrent de persoonlijke gesteldheid van de harten tegenover Jezus. Dan is van toepassing Matthew 12:30 en in dat opzicht moeten ook degenen op wie het woord van toepassing is: "die niet tegen ons is, is voor ons, " nog een stap verder doen wanneer zij niet op het laatst zichzelf in gevaar willen brengen en uiteindelijk bij de tegenstanders gerekend willen worden (Matthew 7:23). Toch is het billijk en gepast hen daartoe gelegenheid te laten.

Wij moeten bij anderen de draden opzoeken die hen aan Christus verbinden. Het geloof ontstaat in een mens niet opeens volledig; hij heeft zijn voorbereiding, die moet worden opgemerkt. Er is een inwendige, hoewel nog zwakke neiging tot de Verlosser zonder volkomen uitwendige gemeenschap.

Had Johannes wellicht met zijn medeapostelen en die belijder van Jezus, die in Zijn naam krachten deed en in wie hij gee andere misdaad had kunnen ontdekken, dan dat hij Hem niet volgde (zich niet openlijk aan Zijn, Hem overal volgende, discipelen aansloot) door gekwetste hoogmoed zo'n kind gekwetst als waarvan de Heere had gesproken? Dit bekruipt hem. En die Heere, die eenmaal het doen van vele krachten, ja het uitwerpen van boze geesten in Zijn naam geenszins voor een onfeilbaar bewijs van Hem toe te behoren heeft willen laten doorgaan, geeft een nieuw bewijs van naijverige zorg van Zijn liefde voor de rust en de eer van de kleinen, die in Hem geloven, Hij geeft het door liever allen die niet tegen Hem zijn, tegen het voorbarig oordeel of de liefdeloze vermoedens van Zijn discipelen in bescherming te nemen, dan een enkele daaraan bloot te stellen in wie echt de ootmoed en liefde van een echte discipel zou kunnen zijn, een eerste in het Koninkrijk der hemelen uit de kostelijken in Zijn oog.

Vers 41

41. Want wie u een beker water te drinken zal geven in Mijn naam, omdat u discipelen van Christus bent, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon niet verliezen (Matthew 10:42).

Johannes verkreeg door het woord van Jezus aanleiding tot deze mededeling. Nu ontstond de vraag hij hem, hoe ver men daarin dan moest gaan, om het voorhanden zijn van Zijn naam ook in anderen buiten de discipelen te veronderstellen. Zo werd het voor hem een behoefte van het hart om de Heere te laten beslissen over een geval waarin hij met zijn medegenoten de uiterste strengheid had gebruikt. Men had namelijk aangenomen dat wie zich niet openlijk bij de Heere aansloot en Hem volgde, ook geen recht had op Zijn naam. Jezus geeft nu de discipelen te overdenken dat de werking die in Zijn naam uitstroomde, niet groter kon zijn dan de inwendige erkenning van die, dat het dus verderfelijk is, de tedere kleine beginselen van zulk een erkennen door haastige eisen te vernietigen. Opdat zij hem in dit heilig gebied van tedere beginselen toch geen halmpje knakken, keert Hij Zijn koningswoord: "wie niet voor Mij is, die is tegen Mij, " voor hen in het woord van de discipelen om: "Wie niet tegen ons is, die is voor ons. " Zo moeten zij in alle mensen, die zich niet tegen hen hebben uitgesproken bevorderaars van hun zaak zien, omdat niet alleen alle beginselen, maar ook alle voorbereidingen van het geloof, ook de kleinste voor heilig moeten worden gehouden als bestanddelen van het goddelijk zaad van Christus, ook nog om reden dat zij die tegenstanders van Christus discipelen zijn, het overal snel genoeg bekend maken. Nog eens scherpt Hij hen dit in: wie u een beker water te drinken zal geven in Mijn naam, omdat u discipelen van Christus bent, voorwaar zeg Ik u, hij zal zijn loon niet verliezen; de achting en liefde, die u ook in geringe mate van de mensen in de wereld om Christus wil of in Zijn naam, zelfs in uitwendige betoning van liefde ten dele wordt, bewijst dat zij in enige geestelijke betrekking met Hem staan, die onder Zijn zegen toeneemt.

Johannes stelt door zijn mededeling de vraag, hoe ver dan de bepaling "in Mijn naam" zich uitstrekt en hoe ver de discipelen zich door kennis en gebruik van Jezus' naam verbonden moeten verbonden iemand voor zo een te erkennen, in wie zij Jezus voor zich hebben. De Heere geeft, Zich aansluitend aan het voorgestelde geval, als regel dat men daarop moet letten of de werken die iemand verricht, die zich op Jezus naam beroept, met het wezen van die naam overeenkomen. In dat geval is bij hem een inwendige betrekking, een werkelijke opening voor Jezus aanwezig en het gebruiken van Jezus' naam is meer dan een woord dat door onverschillige harten even gemakkelijk als het is aangeleerd, met het tegenovergestelde kan worden geruild; terwijl daarentegen de gelijkheid in het uitwendige leven, dat de discipelen van Jezus als zodanig leiden, geen absoluut vertrouwbaar middel is voor deze beslissing en juist daarom moeten zij de grenzen van deze gelijkheid in levensvorm niet voor dezelfde houden als de grenzen van het gebied dat tot Jezus behoort. Het laatste is zo ruim, dat zij ook daar waar zij geen onmiddellijk vijandige tegenstand ontmoeten, als een behoren tot en toegekeerd zijn tot Jezus en tot hen mogen veronderstellen. Daarom kunnen zij uit de kleinste dienst, uit een uitwendige beleefdheid die men hen bewijst, op hun titel dat zij dienaren van Christus zijn, afleiden dat men voor hen is; zo'n dienst is dan voor zo'n beslist teken te houden van gevoel voor Jezus, dat hem een onverliesbaar loon kan worden toegezegd.

De zaak van Jezus kan ook gediend worden door degenen die nog niet met volle beslistheid aan Zijn kant staan (Acts 5:34, ): dit mag men terughouden noch verhinderen. Anders is het ten opzichte van de persoonlijke beslissing omtrent de persoonlijke gesteldheid van de harten tegenover Jezus. Dan is van toepassing Matthew 12:30 en in dat opzicht moeten ook degenen op wie het woord van toepassing is: "die niet tegen ons is, is voor ons, " nog een stap verder doen wanneer zij niet op het laatst zichzelf in gevaar willen brengen en uiteindelijk bij de tegenstanders gerekend willen worden (Matthew 7:23). Toch is het billijk en gepast hen daartoe gelegenheid te laten.

Wij moeten bij anderen de draden opzoeken die hen aan Christus verbinden. Het geloof ontstaat in een mens niet opeens volledig; hij heeft zijn voorbereiding, die moet worden opgemerkt. Er is een inwendige, hoewel nog zwakke neiging tot de Verlosser zonder volkomen uitwendige gemeenschap.

Had Johannes wellicht met zijn medeapostelen en die belijder van Jezus, die in Zijn naam krachten deed en in wie hij gee andere misdaad had kunnen ontdekken, dan dat hij Hem niet volgde (zich niet openlijk aan Zijn, Hem overal volgende, discipelen aansloot) door gekwetste hoogmoed zo'n kind gekwetst als waarvan de Heere had gesproken? Dit bekruipt hem. En die Heere, die eenmaal het doen van vele krachten, ja het uitwerpen van boze geesten in Zijn naam geenszins voor een onfeilbaar bewijs van Hem toe te behoren heeft willen laten doorgaan, geeft een nieuw bewijs van naijverige zorg van Zijn liefde voor de rust en de eer van de kleinen, die in Hem geloven, Hij geeft het door liever allen die niet tegen Hem zijn, tegen het voorbarig oordeel of de liefdeloze vermoedens van Zijn discipelen in bescherming te nemen, dan een enkele daaraan bloot te stellen in wie echt de ootmoed en liefde van een echte discipel zou kunnen zijn, een eerste in het Koninkrijk der hemelen uit de kostelijken in Zijn oog.

Vers 42

42. En, om nu op Mijn boven (Mark 9:37) afgebroken rede terug te komen, wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het zou beter zijn als hem een molensteen om zijn hals werd gedaan en dat hij in de zee geworpen zou worden, dan dat hij vrij rondgaat en anderen ergert.

Vers 42

42. En, om nu op Mijn boven (Mark 9:37) afgebroken rede terug te komen, wie een van deze kleinen, die in Mij geloven, ergert, het zou beter zijn als hem een molensteen om zijn hals werd gedaan en dat hij in de zee geworpen zou worden, dan dat hij vrij rondgaat en anderen ergert.

Vers 44

44. Waar, zoals in Isaiah 66:24 staat, de worm van de verdoemden niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.

44. Waar, zoals in Isaiah 66:24 staat, de worm van de verdoemden niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.

Vers 44

44. Waar, zoals in Isaiah 66:24 staat, de worm van de verdoemden niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.

44. Waar, zoals in Isaiah 66:24 staat, de worm van de verdoemden niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.

Vers 45

45. En als uw voet u ergert, houw hem af; het is voor u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan met twee voeten in de hel te worden geworpen, in het onuitblusselijk vuur.

Vers 45

45. En als uw voet u ergert, houw hem af; het is voor u beter kreupel tot het leven in te gaan, dan met twee voeten in de hel te worden geworpen, in het onuitblusselijk vuur.

Vers 47

47. En indien uw oog u ergert, werp het uit; het is voor u beter met slechts n oog het koninkrijk Gods in te gaan, dan met twee ogen in het helse vuur geworpen te worden.

Vers 47

47. En indien uw oog u ergert, werp het uit; het is voor u beter met slechts n oog het koninkrijk Gods in te gaan, dan met twee ogen in het helse vuur geworpen te worden.

Vers 48

48. Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.

Evenals men zich er voor behoeden moet anderen in het geloof twijfelend te maken, als voor een verwoesting van het hoogste, dat een menselijke ziel kan hebben, zo moet men er ook voor waken niet zelf van het geloof af te vallen, ook niet ter wille van dat, wat volgens de natuurlijke orde ons waardig schijnt om behouden en bewaard te blijven. Wie zou nog aan hel en helse verdoemenis kunnen twijfelen, nu Christus de waarheid zo sterk bevestigd en verzekerd heeft?

Volgens de beste handschriften komen de woorden: "Waar hun worm enz. " slechts n keer, namelijk in Mark 9:48 voor. Daardoor verkrijgt de rede een opmerkelijke opklimming, omdat het zwaarste wat gezegd kan worden haar eindelijk besluit.

Vers 48

48. Waar hun worm niet sterft en het vuur niet uitgeblust wordt.

Evenals men zich er voor behoeden moet anderen in het geloof twijfelend te maken, als voor een verwoesting van het hoogste, dat een menselijke ziel kan hebben, zo moet men er ook voor waken niet zelf van het geloof af te vallen, ook niet ter wille van dat, wat volgens de natuurlijke orde ons waardig schijnt om behouden en bewaard te blijven. Wie zou nog aan hel en helse verdoemenis kunnen twijfelen, nu Christus de waarheid zo sterk bevestigd en verzekerd heeft?

Volgens de beste handschriften komen de woorden: "Waar hun worm enz. " slechts n keer, namelijk in Mark 9:48 voor. Daardoor verkrijgt de rede een opmerkelijke opklimming, omdat het zwaarste wat gezegd kan worden haar eindelijk besluit.

Vers 50

50. a)Het zout is goed; maar als het zout onzout wordt waarmee zult u dat smakelijk maken? b) Heb zout in uzelf en houd vrede onder elkaar.

a)Matthew 5:13. Luke 14:34. b)Romans 12:18. Hebrews 12:14.

Onder het Oude Testament werd ieder offer gezouten en van ieder offer werd iets verbrand met vuur. Dat haalt Christus hier aan en Hij verklaart het geestelijk, namelijk de oude mens door het Evangelie als door een zout wordt gekruisigd en gezouten, want ons lichaam is het ware offer. (Romans 12:1.

In Mark 9:48 is duidelijk de waarschuwing ten einde die in Mark 9:45 begon; dus kan geen verklaring van Mark 9:49 v. juist zijn, die niet in enig opzicht met die waarschuwing samenhangt, in plaats van met de zin, die aan de gehele voorstelling Mark 9:45-Mark 9:48 ten grondslag ligt, namelijk dat de discipel van Jezus bereid moet zijn in een conflict van zijn natuurlijk belang met zijn geloof, ook het dierbaarste over te geven om de schat van het geloof te behouden. Daarom verwacht men een zin met "want" die zegt dat zulke aanvechtingen noodzakelijk moeten komen en zo'n zin komt hier dan ook werkelijk voor, wanneer men maar geen verwarring in de rede daardoor brengt, dat men het "met vuur" in de eerste helft van Mark 9:49 als een onderscheidend teken van het eerste "gezouten worden" opvat tegenover het tweede, door het "met zout" nader bepaalde d. i. als een tweede middel om te kruiden naast het zout, maar de rede in dat opzicht juist verstaat, dat hier over een zouten, voor het vuur verteld wordt. Het offer is voor het vuur bestemd: door het louterende vuur komt het als welgevallige gave tot God en wordt het tot een liefelijke reuk. Maar opdat het tot God komt moet het vooraf worden gezouten. Als het ongezouten zou zijn en in het vuur komt zou het de verbranding voor God niet aangenaam zijn en het offer tevergeefs. Zo is de mens in zijn vleselijke natuur onbekwaam voor de gemeenschap met God; hij heeft het vuur nodig: d. i. het lijden en de verdrukking in het vlees, opdat zijn geest voor God vrij wordt en met dat doel worden zij door God gezonden. Maar alleen in dat geval komt hij uit dit vuur zoals de bedoeling is, als een voor God welgevallig offer te voorschijn, wanneer hij zout bij zich heeft en bij zich behoudt. Wat het zout betekent kan volgens de samenhang niet twijfelachtig zijn, het is het geloof in zijn zedelijk vernieuwende kracht, het geloof dat bewaard moet worden ook door het afhouwen van hand, voet en oog. Dus is de zin van Mark 9:49 volgens de samenhang deze: Geeft voor uw geloof ook het liefste over, houdt uw geloof vast dat van u zo'n zelfverloochening in het natuurlijke eist; want het Godsrijk wordt verwezenlijkt door een gericht over het vlees, omdat uw weg door het vuur van het lijden gaat. Voor God aangenaam kunt u daaruit alleen te voorschijn komen, wanneer u het geloof op die manier behoudt, dat u omwille van Hem het liefste overgeeft en verloochent. Zo is het dan zeker een goede zaak, het zout (Mark 9:50) d. i. het is een goed, dat werkelijk waarde heeft, het geloof te bezitten, maar alleen wanneer met dat in zijn zedelijk vernieuwende kracht tegenover het vlees stelt. Laat men het stomp worden, doordat men naar het vlees leeft evenals vroeger, v rdat men geloofde, dan is het gedaan met het zegerijk blijven staan in de bestrijding, dan laat men het varen en men ergert zich. Het is een onherstelbaar verlies. Zo zeker als men zout door andere middelen niet weer zout kan maken, zo zeker is het onmogelijk de goddelijke kracht van het geloof door eigen middelen te vergoeden. De zin van het tweede gedeelte van het vers, die zich aan deze gedachte aansluit, besluit de gehele vermaning. In zichzelf moeten zij zout hebben, scherp moet men zijn tegen zichzelf, zoals het geloof dat tegen het natuurlijke leven strijdt eist; maar tegenover elkaar moet men de dienst van de vrede uitoefenen. Beide, het zelfverloochenend vasthouden aan het geloof en de zelfverloochende liefde omtrent de broeders had Jezus in deze hele vermanende rede aanbevolen. Aan de laatste herinnert Hij hier nog eens, omdat een ontevredenheid, uit zelfzucht voortgesproten, de aanleiding tot het gesprek had gegeven.

Het altaar-vuur vormt een tegenstelling tot het vuur van de hel. Het is het goddelijk vuur, waarin de mens vrijwillig met zijn offer ingaat om niet aan het gedwongen helse vuur te worden overgegeven; als wij onszelf oordelen worden wij niet geoordeeld. Die opoffering moet niet voortkomen uit vrees, maar uit liefdevolle gehoorzaamheid, niet als een daad van vrees, maar vrijwillig als een daad van de Geest, van de gehoorzaamheid en dat betekent het zout.

Niet alleen zij die verloren gaan, maar ook zij die behouden worden zullen door het vuur als met zout besprengd worden; de laatsten echter niet door het vuur van het oordeel, maar van de Heilige Geest. - Zoals de offerande voor God niet heilig was zonder met zout besprengd te zijn, zo ook de mens niet die niet gedoopt is met de Heilige Geest die hem voor het bederf van de zonde bewaart. Heb in uzelf wat uzelf van het bederf bevrijdt en anderen voor het bederf bewaart: de genade, de waarheid, de Heilige Geest.

Wij moeten onszelf voor de Heere en onze God tot levende offeranden stellen (Romans 12:1) en als zodanig met zout gezouten zijn; onze bedorven neigingen moeten onderdrukt en gedood worden en wij moeten in onze zielen een geur van genade hebben. Zij die dat zout van de genade bezitten moeten ook tonen dat zij het bezitten, dat zij zout in zichzelf hebben, een levend beginsel van de genade in hun harten, dat de bedorven neigingen uit de ziel uitbant, die onze God zouden beledigen, of onze eigen gewetens, zoals onrein voedsel onreine spijze doet. Ons woord moet altijd met zout zijn besprengd, van genade doortrokken, zodat geen onreine mededeling uit onze mond gaat, maar wij die haten. Laat ons, de schrik voor de Heere kennend, dit zo doen.

Gezegende Jezus, Gij brengt goede berichten. Wie van de profeten onder de wet heeft ooit de verschrikkingen van de Heere in zo'n ontzaglijk licht gesteld als waarin Gij ze geplaatst hebt? Mochten wij allen werkelijk de smart ontvluchten die komen zal en als wij niet op ene of andere dag met vuur gezouten willen worden, mogen dan nu onze harten van Uw genade worden doortrokken.

50. a)Het zout is goed; maar als het zout onzout wordt waarmee zult u dat smakelijk maken? b) Heb zout in uzelf en houd vrede onder elkaar. a)Matthew 5:13. Luke 14:34. b)Romans 12:18. Hebrews 12:14.

Onder het Oude Testament werd ieder offer gezouten en van ieder offer werd iets verbrand met vuur. Dat haalt Christus hier aan en Hij verklaart het geestelijk, namelijk de oude mens door het Evangelie als door een zout wordt gekruisigd en gezouten, want ons lichaam is het ware offer. (Romans 12:1.

In Mark 9:48 is duidelijk de waarschuwing ten einde die in Mark 9:45 begon; dus kan geen verklaring van Mark 9:49 v. juist zijn, die niet in enig opzicht met die waarschuwing samenhangt, in plaats van met de zin, die aan de gehele voorstelling Mark 9:45-Mark 9:48 ten grondslag ligt, namelijk dat de discipel van Jezus bereid moet zijn in een conflict van zijn natuurlijk belang met zijn geloof, ook het dierbaarste over te geven om de schat van het geloof te behouden. Daarom verwacht men een zin met "want" die zegt dat zulke aanvechtingen noodzakelijk moeten komen en zo'n zin komt hier dan ook werkelijk voor, wanneer men maar geen verwarring in de rede daardoor brengt, dat men het "met vuur" in de eerste helft van Mark 9:49 als een onderscheidend teken van het eerste "gezouten worden" opvat tegenover het tweede, door het "met zout" nader bepaalde d. i. als een tweede middel om te kruiden naast het zout, maar de rede in dat opzicht juist verstaat, dat hier over een zouten, voor het vuur verteld wordt. Het offer is voor het vuur bestemd: door het louterende vuur komt het als welgevallige gave tot God en wordt het tot een liefelijke reuk. Maar opdat het tot God komt moet het vooraf worden gezouten. Als het ongezouten zou zijn en in het vuur komt zou het de verbranding voor God niet aangenaam zijn en het offer tevergeefs. Zo is de mens in zijn vleselijke natuur onbekwaam voor de gemeenschap met God; hij heeft het vuur nodig: d. i. het lijden en de verdrukking in het vlees, opdat zijn geest voor God vrij wordt en met dat doel worden zij door God gezonden. Maar alleen in dat geval komt hij uit dit vuur zoals de bedoeling is, als een voor God welgevallig offer te voorschijn, wanneer hij zout bij zich heeft en bij zich behoudt. Wat het zout betekent kan volgens de samenhang niet twijfelachtig zijn, het is het geloof in zijn zedelijk vernieuwende kracht, het geloof dat bewaard moet worden ook door het afhouwen van hand, voet en oog. Dus is de zin van Mark 9:49 volgens de samenhang deze: Geeft voor uw geloof ook het liefste over, houdt uw geloof vast dat van u zo'n zelfverloochening in het natuurlijke eist; want het Godsrijk wordt verwezenlijkt door een gericht over het vlees, omdat uw weg door het vuur van het lijden gaat. Voor God aangenaam kunt u daaruit alleen te voorschijn komen, wanneer u het geloof op die manier behoudt, dat u omwille van Hem het liefste overgeeft en verloochent. Zo is het dan zeker een goede zaak, het zout (Mark 9:50) d. i. het is een goed, dat werkelijk waarde heeft, het geloof te bezitten, maar alleen wanneer met dat in zijn zedelijk vernieuwende kracht tegenover het vlees stelt. Laat men het stomp worden, doordat men naar het vlees leeft evenals vroeger, v rdat men geloofde, dan is het gedaan met het zegerijk blijven staan in de bestrijding, dan laat men het varen en men ergert zich. Het is een onherstelbaar verlies. Zo zeker als men zout door andere middelen niet weer zout kan maken, zo zeker is het onmogelijk de goddelijke kracht van het geloof door eigen middelen te vergoeden. De zin van het tweede gedeelte van het vers, die zich aan deze gedachte aansluit, besluit de gehele vermaning. In zichzelf moeten zij zout hebben, scherp moet men zijn tegen zichzelf, zoals het geloof dat tegen het natuurlijke leven strijdt eist; maar tegenover elkaar moet men de dienst van de vrede uitoefenen. Beide, het zelfverloochenend vasthouden aan het geloof en de zelfverloochende liefde omtrent de broeders had Jezus in deze hele vermanende rede aanbevolen. Aan de laatste herinnert Hij hier nog eens, omdat een ontevredenheid, uit zelfzucht voortgesproten, de aanleiding tot het gesprek had gegeven.

Het altaar-vuur vormt een tegenstelling tot het vuur van de hel. Het is het goddelijk vuur, waarin de mens vrijwillig met zijn offer ingaat om niet aan het gedwongen helse vuur te worden overgegeven; als wij onszelf oordelen worden wij niet geoordeeld. Die opoffering moet niet voortkomen uit vrees, maar uit liefdevolle gehoorzaamheid, niet als een daad van vrees, maar vrijwillig als een daad van de Geest, van de gehoorzaamheid en dat betekent het zout.

Niet alleen zij die verloren gaan, maar ook zij die behouden worden zullen door het vuur als met zout besprengd worden; de laatsten echter niet door het vuur van het oordeel, maar van de Heilige Geest. - Zoals de offerande voor God niet heilig was zonder met zout besprengd te zijn, zo ook de mens niet die niet gedoopt is met de Heilige Geest die hem voor het bederf van de zonde bewaart. Heb in uzelf wat uzelf van het bederf bevrijdt en anderen voor het bederf bewaart: de genade, de waarheid, de Heilige Geest.

Wij moeten onszelf voor de Heere en onze God tot levende offeranden stellen (Romans 12:1) en als zodanig met zout gezouten zijn; onze bedorven neigingen moeten onderdrukt en gedood worden en wij moeten in onze zielen een geur van genade hebben. Zij die dat zout van de genade bezitten moeten ook tonen dat zij het bezitten, dat zij zout in zichzelf hebben, een levend beginsel van de genade in hun harten, dat de bedorven neigingen uit de ziel uitbant, die onze God zouden beledigen, of onze eigen gewetens, zoals onrein voedsel onreine spijze doet. Ons woord moet altijd met zout zijn besprengd, van genade doortrokken, zodat geen onreine mededeling uit onze mond gaat, maar wij die haten. Laat ons, de schrik voor de Heere kennend, dit zo doen.

Gezegende Jezus, Gij brengt goede berichten. Wie van de profeten onder de wet heeft ooit de verschrikkingen van de Heere in zo'n ontzaglijk licht gesteld als waarin Gij ze geplaatst hebt? Mochten wij allen werkelijk de smart ontvluchten die komen zal en als wij niet op ene of andere dag met vuur gezouten willen worden, mogen dan nu onze harten van Uw genade worden doortrokken.

50. a)Het zout is goed; maar als het zout onzout wordt waarmee zult u dat smakelijk maken? b) Heb zout in uzelf en houd vrede onder elkaar.

a)Matthew 5:13. Luke 14:34. b)Romans 12:18. Hebrews 12:14.

Onder het Oude Testament werd ieder offer gezouten en van ieder offer werd iets verbrand met vuur. Dat haalt Christus hier aan en Hij verklaart het geestelijk, namelijk de oude mens door het Evangelie als door een zout wordt gekruisigd en gezouten, want ons lichaam is het ware offer. (Romans 12:1.

In Mark 9:48 is duidelijk de waarschuwing ten einde die in Mark 9:45 begon; dus kan geen verklaring van Mark 9:49 v. juist zijn, die niet in enig opzicht met die waarschuwing samenhangt, in plaats van met de zin, die aan de gehele voorstelling Mark 9:45-Mark 9:48 ten grondslag ligt, namelijk dat de discipel van Jezus bereid moet zijn in een conflict van zijn natuurlijk belang met zijn geloof, ook het dierbaarste over te geven om de schat van het geloof te behouden. Daarom verwacht men een zin met "want" die zegt dat zulke aanvechtingen noodzakelijk moeten komen en zo'n zin komt hier dan ook werkelijk voor, wanneer men maar geen verwarring in de rede daardoor brengt, dat men het "met vuur" in de eerste helft van Mark 9:49 als een onderscheidend teken van het eerste "gezouten worden" opvat tegenover het tweede, door het "met zout" nader bepaalde d. i. als een tweede middel om te kruiden naast het zout, maar de rede in dat opzicht juist verstaat, dat hier over een zouten, voor het vuur verteld wordt. Het offer is voor het vuur bestemd: door het louterende vuur komt het als welgevallige gave tot God en wordt het tot een liefelijke reuk. Maar opdat het tot God komt moet het vooraf worden gezouten. Als het ongezouten zou zijn en in het vuur komt zou het de verbranding voor God niet aangenaam zijn en het offer tevergeefs. Zo is de mens in zijn vleselijke natuur onbekwaam voor de gemeenschap met God; hij heeft het vuur nodig: d. i. het lijden en de verdrukking in het vlees, opdat zijn geest voor God vrij wordt en met dat doel worden zij door God gezonden. Maar alleen in dat geval komt hij uit dit vuur zoals de bedoeling is, als een voor God welgevallig offer te voorschijn, wanneer hij zout bij zich heeft en bij zich behoudt. Wat het zout betekent kan volgens de samenhang niet twijfelachtig zijn, het is het geloof in zijn zedelijk vernieuwende kracht, het geloof dat bewaard moet worden ook door het afhouwen van hand, voet en oog. Dus is de zin van Mark 9:49 volgens de samenhang deze: Geeft voor uw geloof ook het liefste over, houdt uw geloof vast dat van u zo'n zelfverloochening in het natuurlijke eist; want het Godsrijk wordt verwezenlijkt door een gericht over het vlees, omdat uw weg door het vuur van het lijden gaat. Voor God aangenaam kunt u daaruit alleen te voorschijn komen, wanneer u het geloof op die manier behoudt, dat u omwille van Hem het liefste overgeeft en verloochent. Zo is het dan zeker een goede zaak, het zout (Mark 9:50) d. i. het is een goed, dat werkelijk waarde heeft, het geloof te bezitten, maar alleen wanneer met dat in zijn zedelijk vernieuwende kracht tegenover het vlees stelt. Laat men het stomp worden, doordat men naar het vlees leeft evenals vroeger, v rdat men geloofde, dan is het gedaan met het zegerijk blijven staan in de bestrijding, dan laat men het varen en men ergert zich. Het is een onherstelbaar verlies. Zo zeker als men zout door andere middelen niet weer zout kan maken, zo zeker is het onmogelijk de goddelijke kracht van het geloof door eigen middelen te vergoeden. De zin van het tweede gedeelte van het vers, die zich aan deze gedachte aansluit, besluit de gehele vermaning. In zichzelf moeten zij zout hebben, scherp moet men zijn tegen zichzelf, zoals het geloof dat tegen het natuurlijke leven strijdt eist; maar tegenover elkaar moet men de dienst van de vrede uitoefenen. Beide, het zelfverloochenend vasthouden aan het geloof en de zelfverloochende liefde omtrent de broeders had Jezus in deze hele vermanende rede aanbevolen. Aan de laatste herinnert Hij hier nog eens, omdat een ontevredenheid, uit zelfzucht voortgesproten, de aanleiding tot het gesprek had gegeven.

Het altaar-vuur vormt een tegenstelling tot het vuur van de hel. Het is het goddelijk vuur, waarin de mens vrijwillig met zijn offer ingaat om niet aan het gedwongen helse vuur te worden overgegeven; als wij onszelf oordelen worden wij niet geoordeeld. Die opoffering moet niet voortkomen uit vrees, maar uit liefdevolle gehoorzaamheid, niet als een daad van vrees, maar vrijwillig als een daad van de Geest, van de gehoorzaamheid en dat betekent het zout. Niet alleen zij die verloren gaan, maar ook zij die behouden worden zullen door het vuur als met zout besprengd worden; de laatsten echter niet door het vuur van het oordeel, maar van de Heilige Geest. - Zoals de offerande voor God niet heilig was zonder met zout besprengd te zijn, zo ook de mens niet die niet gedoopt is met de Heilige Geest die hem voor het bederf van de zonde bewaart. Heb in uzelf wat uzelf van het bederf bevrijdt en anderen voor het bederf bewaart: de genade, de waarheid, de Heilige Geest.

Wij moeten onszelf voor de Heere en onze God tot levende offeranden stellen (Romans 12:1) en als zodanig met zout gezouten zijn; onze bedorven neigingen moeten onderdrukt en gedood worden en wij moeten in onze zielen een geur van genade hebben. Zij die dat zout van de genade bezitten moeten ook tonen dat zij het bezitten, dat zij zout in zichzelf hebben, een levend beginsel van de genade in hun harten, dat de bedorven neigingen uit de ziel uitbant, die onze God zouden beledigen, of onze eigen gewetens, zoals onrein voedsel onreine spijze doet. Ons woord moet altijd met zout zijn besprengd, van genade doortrokken, zodat geen onreine mededeling uit onze mond gaat, maar wij die haten. Laat ons, de schrik voor de Heere kennend, dit zo doen.

Gezegende Jezus, Gij brengt goede berichten. Wie van de profeten onder de wet heeft ooit de verschrikkingen van de Heere in zo'n ontzaglijk licht gesteld als waarin Gij ze geplaatst hebt? Mochten wij allen werkelijk de smart ontvluchten die komen zal en als wij niet op ene of andere dag met vuur gezouten willen worden, mogen dan nu onze harten van Uw genade worden doortrokken.

Vers 50

50. a)Het zout is goed; maar als het zout onzout wordt waarmee zult u dat smakelijk maken? b) Heb zout in uzelf en houd vrede onder elkaar.

a)Matthew 5:13. Luke 14:34. b)Romans 12:18. Hebrews 12:14.

Onder het Oude Testament werd ieder offer gezouten en van ieder offer werd iets verbrand met vuur. Dat haalt Christus hier aan en Hij verklaart het geestelijk, namelijk de oude mens door het Evangelie als door een zout wordt gekruisigd en gezouten, want ons lichaam is het ware offer. (Romans 12:1.

In Mark 9:48 is duidelijk de waarschuwing ten einde die in Mark 9:45 begon; dus kan geen verklaring van Mark 9:49 v. juist zijn, die niet in enig opzicht met die waarschuwing samenhangt, in plaats van met de zin, die aan de gehele voorstelling Mark 9:45-Mark 9:48 ten grondslag ligt, namelijk dat de discipel van Jezus bereid moet zijn in een conflict van zijn natuurlijk belang met zijn geloof, ook het dierbaarste over te geven om de schat van het geloof te behouden. Daarom verwacht men een zin met "want" die zegt dat zulke aanvechtingen noodzakelijk moeten komen en zo'n zin komt hier dan ook werkelijk voor, wanneer men maar geen verwarring in de rede daardoor brengt, dat men het "met vuur" in de eerste helft van Mark 9:49 als een onderscheidend teken van het eerste "gezouten worden" opvat tegenover het tweede, door het "met zout" nader bepaalde d. i. als een tweede middel om te kruiden naast het zout, maar de rede in dat opzicht juist verstaat, dat hier over een zouten, voor het vuur verteld wordt. Het offer is voor het vuur bestemd: door het louterende vuur komt het als welgevallige gave tot God en wordt het tot een liefelijke reuk. Maar opdat het tot God komt moet het vooraf worden gezouten. Als het ongezouten zou zijn en in het vuur komt zou het de verbranding voor God niet aangenaam zijn en het offer tevergeefs. Zo is de mens in zijn vleselijke natuur onbekwaam voor de gemeenschap met God; hij heeft het vuur nodig: d. i. het lijden en de verdrukking in het vlees, opdat zijn geest voor God vrij wordt en met dat doel worden zij door God gezonden. Maar alleen in dat geval komt hij uit dit vuur zoals de bedoeling is, als een voor God welgevallig offer te voorschijn, wanneer hij zout bij zich heeft en bij zich behoudt. Wat het zout betekent kan volgens de samenhang niet twijfelachtig zijn, het is het geloof in zijn zedelijk vernieuwende kracht, het geloof dat bewaard moet worden ook door het afhouwen van hand, voet en oog. Dus is de zin van Mark 9:49 volgens de samenhang deze: Geeft voor uw geloof ook het liefste over, houdt uw geloof vast dat van u zo'n zelfverloochening in het natuurlijke eist; want het Godsrijk wordt verwezenlijkt door een gericht over het vlees, omdat uw weg door het vuur van het lijden gaat. Voor God aangenaam kunt u daaruit alleen te voorschijn komen, wanneer u het geloof op die manier behoudt, dat u omwille van Hem het liefste overgeeft en verloochent. Zo is het dan zeker een goede zaak, het zout (Mark 9:50) d. i. het is een goed, dat werkelijk waarde heeft, het geloof te bezitten, maar alleen wanneer met dat in zijn zedelijk vernieuwende kracht tegenover het vlees stelt. Laat men het stomp worden, doordat men naar het vlees leeft evenals vroeger, v rdat men geloofde, dan is het gedaan met het zegerijk blijven staan in de bestrijding, dan laat men het varen en men ergert zich. Het is een onherstelbaar verlies. Zo zeker als men zout door andere middelen niet weer zout kan maken, zo zeker is het onmogelijk de goddelijke kracht van het geloof door eigen middelen te vergoeden. De zin van het tweede gedeelte van het vers, die zich aan deze gedachte aansluit, besluit de gehele vermaning. In zichzelf moeten zij zout hebben, scherp moet men zijn tegen zichzelf, zoals het geloof dat tegen het natuurlijke leven strijdt eist; maar tegenover elkaar moet men de dienst van de vrede uitoefenen. Beide, het zelfverloochenend vasthouden aan het geloof en de zelfverloochende liefde omtrent de broeders had Jezus in deze hele vermanende rede aanbevolen. Aan de laatste herinnert Hij hier nog eens, omdat een ontevredenheid, uit zelfzucht voortgesproten, de aanleiding tot het gesprek had gegeven.

Het altaar-vuur vormt een tegenstelling tot het vuur van de hel. Het is het goddelijk vuur, waarin de mens vrijwillig met zijn offer ingaat om niet aan het gedwongen helse vuur te worden overgegeven; als wij onszelf oordelen worden wij niet geoordeeld. Die opoffering moet niet voortkomen uit vrees, maar uit liefdevolle gehoorzaamheid, niet als een daad van vrees, maar vrijwillig als een daad van de Geest, van de gehoorzaamheid en dat betekent het zout.

Niet alleen zij die verloren gaan, maar ook zij die behouden worden zullen door het vuur als met zout besprengd worden; de laatsten echter niet door het vuur van het oordeel, maar van de Heilige Geest. - Zoals de offerande voor God niet heilig was zonder met zout besprengd te zijn, zo ook de mens niet die niet gedoopt is met de Heilige Geest die hem voor het bederf van de zonde bewaart. Heb in uzelf wat uzelf van het bederf bevrijdt en anderen voor het bederf bewaart: de genade, de waarheid, de Heilige Geest.

Wij moeten onszelf voor de Heere en onze God tot levende offeranden stellen (Romans 12:1) en als zodanig met zout gezouten zijn; onze bedorven neigingen moeten onderdrukt en gedood worden en wij moeten in onze zielen een geur van genade hebben. Zij die dat zout van de genade bezitten moeten ook tonen dat zij het bezitten, dat zij zout in zichzelf hebben, een levend beginsel van de genade in hun harten, dat de bedorven neigingen uit de ziel uitbant, die onze God zouden beledigen, of onze eigen gewetens, zoals onrein voedsel onreine spijze doet. Ons woord moet altijd met zout zijn besprengd, van genade doortrokken, zodat geen onreine mededeling uit onze mond gaat, maar wij die haten. Laat ons, de schrik voor de Heere kennend, dit zo doen.

Gezegende Jezus, Gij brengt goede berichten. Wie van de profeten onder de wet heeft ooit de verschrikkingen van de Heere in zo'n ontzaglijk licht gesteld als waarin Gij ze geplaatst hebt? Mochten wij allen werkelijk de smart ontvluchten die komen zal en als wij niet op ene of andere dag met vuur gezouten willen worden, mogen dan nu onze harten van Uw genade worden doortrokken.

50. a)Het zout is goed; maar als het zout onzout wordt waarmee zult u dat smakelijk maken? b) Heb zout in uzelf en houd vrede onder elkaar. a)Matthew 5:13. Luke 14:34. b)Romans 12:18. Hebrews 12:14.

Onder het Oude Testament werd ieder offer gezouten en van ieder offer werd iets verbrand met vuur. Dat haalt Christus hier aan en Hij verklaart het geestelijk, namelijk de oude mens door het Evangelie als door een zout wordt gekruisigd en gezouten, want ons lichaam is het ware offer. (Romans 12:1.

In Mark 9:48 is duidelijk de waarschuwing ten einde die in Mark 9:45 begon; dus kan geen verklaring van Mark 9:49 v. juist zijn, die niet in enig opzicht met die waarschuwing samenhangt, in plaats van met de zin, die aan de gehele voorstelling Mark 9:45-Mark 9:48 ten grondslag ligt, namelijk dat de discipel van Jezus bereid moet zijn in een conflict van zijn natuurlijk belang met zijn geloof, ook het dierbaarste over te geven om de schat van het geloof te behouden. Daarom verwacht men een zin met "want" die zegt dat zulke aanvechtingen noodzakelijk moeten komen en zo'n zin komt hier dan ook werkelijk voor, wanneer men maar geen verwarring in de rede daardoor brengt, dat men het "met vuur" in de eerste helft van Mark 9:49 als een onderscheidend teken van het eerste "gezouten worden" opvat tegenover het tweede, door het "met zout" nader bepaalde d. i. als een tweede middel om te kruiden naast het zout, maar de rede in dat opzicht juist verstaat, dat hier over een zouten, voor het vuur verteld wordt. Het offer is voor het vuur bestemd: door het louterende vuur komt het als welgevallige gave tot God en wordt het tot een liefelijke reuk. Maar opdat het tot God komt moet het vooraf worden gezouten. Als het ongezouten zou zijn en in het vuur komt zou het de verbranding voor God niet aangenaam zijn en het offer tevergeefs. Zo is de mens in zijn vleselijke natuur onbekwaam voor de gemeenschap met God; hij heeft het vuur nodig: d. i. het lijden en de verdrukking in het vlees, opdat zijn geest voor God vrij wordt en met dat doel worden zij door God gezonden. Maar alleen in dat geval komt hij uit dit vuur zoals de bedoeling is, als een voor God welgevallig offer te voorschijn, wanneer hij zout bij zich heeft en bij zich behoudt. Wat het zout betekent kan volgens de samenhang niet twijfelachtig zijn, het is het geloof in zijn zedelijk vernieuwende kracht, het geloof dat bewaard moet worden ook door het afhouwen van hand, voet en oog. Dus is de zin van Mark 9:49 volgens de samenhang deze: Geeft voor uw geloof ook het liefste over, houdt uw geloof vast dat van u zo'n zelfverloochening in het natuurlijke eist; want het Godsrijk wordt verwezenlijkt door een gericht over het vlees, omdat uw weg door het vuur van het lijden gaat. Voor God aangenaam kunt u daaruit alleen te voorschijn komen, wanneer u het geloof op die manier behoudt, dat u omwille van Hem het liefste overgeeft en verloochent. Zo is het dan zeker een goede zaak, het zout (Mark 9:50) d. i. het is een goed, dat werkelijk waarde heeft, het geloof te bezitten, maar alleen wanneer met dat in zijn zedelijk vernieuwende kracht tegenover het vlees stelt. Laat men het stomp worden, doordat men naar het vlees leeft evenals vroeger, v rdat men geloofde, dan is het gedaan met het zegerijk blijven staan in de bestrijding, dan laat men het varen en men ergert zich. Het is een onherstelbaar verlies. Zo zeker als men zout door andere middelen niet weer zout kan maken, zo zeker is het onmogelijk de goddelijke kracht van het geloof door eigen middelen te vergoeden. De zin van het tweede gedeelte van het vers, die zich aan deze gedachte aansluit, besluit de gehele vermaning. In zichzelf moeten zij zout hebben, scherp moet men zijn tegen zichzelf, zoals het geloof dat tegen het natuurlijke leven strijdt eist; maar tegenover elkaar moet men de dienst van de vrede uitoefenen. Beide, het zelfverloochenend vasthouden aan het geloof en de zelfverloochende liefde omtrent de broeders had Jezus in deze hele vermanende rede aanbevolen. Aan de laatste herinnert Hij hier nog eens, omdat een ontevredenheid, uit zelfzucht voortgesproten, de aanleiding tot het gesprek had gegeven.

Het altaar-vuur vormt een tegenstelling tot het vuur van de hel. Het is het goddelijk vuur, waarin de mens vrijwillig met zijn offer ingaat om niet aan het gedwongen helse vuur te worden overgegeven; als wij onszelf oordelen worden wij niet geoordeeld. Die opoffering moet niet voortkomen uit vrees, maar uit liefdevolle gehoorzaamheid, niet als een daad van vrees, maar vrijwillig als een daad van de Geest, van de gehoorzaamheid en dat betekent het zout.

Niet alleen zij die verloren gaan, maar ook zij die behouden worden zullen door het vuur als met zout besprengd worden; de laatsten echter niet door het vuur van het oordeel, maar van de Heilige Geest. - Zoals de offerande voor God niet heilig was zonder met zout besprengd te zijn, zo ook de mens niet die niet gedoopt is met de Heilige Geest die hem voor het bederf van de zonde bewaart. Heb in uzelf wat uzelf van het bederf bevrijdt en anderen voor het bederf bewaart: de genade, de waarheid, de Heilige Geest.

Wij moeten onszelf voor de Heere en onze God tot levende offeranden stellen (Romans 12:1) en als zodanig met zout gezouten zijn; onze bedorven neigingen moeten onderdrukt en gedood worden en wij moeten in onze zielen een geur van genade hebben. Zij die dat zout van de genade bezitten moeten ook tonen dat zij het bezitten, dat zij zout in zichzelf hebben, een levend beginsel van de genade in hun harten, dat de bedorven neigingen uit de ziel uitbant, die onze God zouden beledigen, of onze eigen gewetens, zoals onrein voedsel onreine spijze doet. Ons woord moet altijd met zout zijn besprengd, van genade doortrokken, zodat geen onreine mededeling uit onze mond gaat, maar wij die haten. Laat ons, de schrik voor de Heere kennend, dit zo doen.

Gezegende Jezus, Gij brengt goede berichten. Wie van de profeten onder de wet heeft ooit de verschrikkingen van de Heere in zo'n ontzaglijk licht gesteld als waarin Gij ze geplaatst hebt? Mochten wij allen werkelijk de smart ontvluchten die komen zal en als wij niet op ene of andere dag met vuur gezouten willen worden, mogen dan nu onze harten van Uw genade worden doortrokken.

50. a)Het zout is goed; maar als het zout onzout wordt waarmee zult u dat smakelijk maken? b) Heb zout in uzelf en houd vrede onder elkaar.

a)Matthew 5:13. Luke 14:34. b)Romans 12:18. Hebrews 12:14.

Onder het Oude Testament werd ieder offer gezouten en van ieder offer werd iets verbrand met vuur. Dat haalt Christus hier aan en Hij verklaart het geestelijk, namelijk de oude mens door het Evangelie als door een zout wordt gekruisigd en gezouten, want ons lichaam is het ware offer. (Romans 12:1.

In Mark 9:48 is duidelijk de waarschuwing ten einde die in Mark 9:45 begon; dus kan geen verklaring van Mark 9:49 v. juist zijn, die niet in enig opzicht met die waarschuwing samenhangt, in plaats van met de zin, die aan de gehele voorstelling Mark 9:45-Mark 9:48 ten grondslag ligt, namelijk dat de discipel van Jezus bereid moet zijn in een conflict van zijn natuurlijk belang met zijn geloof, ook het dierbaarste over te geven om de schat van het geloof te behouden. Daarom verwacht men een zin met "want" die zegt dat zulke aanvechtingen noodzakelijk moeten komen en zo'n zin komt hier dan ook werkelijk voor, wanneer men maar geen verwarring in de rede daardoor brengt, dat men het "met vuur" in de eerste helft van Mark 9:49 als een onderscheidend teken van het eerste "gezouten worden" opvat tegenover het tweede, door het "met zout" nader bepaalde d. i. als een tweede middel om te kruiden naast het zout, maar de rede in dat opzicht juist verstaat, dat hier over een zouten, voor het vuur verteld wordt. Het offer is voor het vuur bestemd: door het louterende vuur komt het als welgevallige gave tot God en wordt het tot een liefelijke reuk. Maar opdat het tot God komt moet het vooraf worden gezouten. Als het ongezouten zou zijn en in het vuur komt zou het de verbranding voor God niet aangenaam zijn en het offer tevergeefs. Zo is de mens in zijn vleselijke natuur onbekwaam voor de gemeenschap met God; hij heeft het vuur nodig: d. i. het lijden en de verdrukking in het vlees, opdat zijn geest voor God vrij wordt en met dat doel worden zij door God gezonden. Maar alleen in dat geval komt hij uit dit vuur zoals de bedoeling is, als een voor God welgevallig offer te voorschijn, wanneer hij zout bij zich heeft en bij zich behoudt. Wat het zout betekent kan volgens de samenhang niet twijfelachtig zijn, het is het geloof in zijn zedelijk vernieuwende kracht, het geloof dat bewaard moet worden ook door het afhouwen van hand, voet en oog. Dus is de zin van Mark 9:49 volgens de samenhang deze: Geeft voor uw geloof ook het liefste over, houdt uw geloof vast dat van u zo'n zelfverloochening in het natuurlijke eist; want het Godsrijk wordt verwezenlijkt door een gericht over het vlees, omdat uw weg door het vuur van het lijden gaat. Voor God aangenaam kunt u daaruit alleen te voorschijn komen, wanneer u het geloof op die manier behoudt, dat u omwille van Hem het liefste overgeeft en verloochent. Zo is het dan zeker een goede zaak, het zout (Mark 9:50) d. i. het is een goed, dat werkelijk waarde heeft, het geloof te bezitten, maar alleen wanneer met dat in zijn zedelijk vernieuwende kracht tegenover het vlees stelt. Laat men het stomp worden, doordat men naar het vlees leeft evenals vroeger, v rdat men geloofde, dan is het gedaan met het zegerijk blijven staan in de bestrijding, dan laat men het varen en men ergert zich. Het is een onherstelbaar verlies. Zo zeker als men zout door andere middelen niet weer zout kan maken, zo zeker is het onmogelijk de goddelijke kracht van het geloof door eigen middelen te vergoeden. De zin van het tweede gedeelte van het vers, die zich aan deze gedachte aansluit, besluit de gehele vermaning. In zichzelf moeten zij zout hebben, scherp moet men zijn tegen zichzelf, zoals het geloof dat tegen het natuurlijke leven strijdt eist; maar tegenover elkaar moet men de dienst van de vrede uitoefenen. Beide, het zelfverloochenend vasthouden aan het geloof en de zelfverloochende liefde omtrent de broeders had Jezus in deze hele vermanende rede aanbevolen. Aan de laatste herinnert Hij hier nog eens, omdat een ontevredenheid, uit zelfzucht voortgesproten, de aanleiding tot het gesprek had gegeven.

Het altaar-vuur vormt een tegenstelling tot het vuur van de hel. Het is het goddelijk vuur, waarin de mens vrijwillig met zijn offer ingaat om niet aan het gedwongen helse vuur te worden overgegeven; als wij onszelf oordelen worden wij niet geoordeeld. Die opoffering moet niet voortkomen uit vrees, maar uit liefdevolle gehoorzaamheid, niet als een daad van vrees, maar vrijwillig als een daad van de Geest, van de gehoorzaamheid en dat betekent het zout. Niet alleen zij die verloren gaan, maar ook zij die behouden worden zullen door het vuur als met zout besprengd worden; de laatsten echter niet door het vuur van het oordeel, maar van de Heilige Geest. - Zoals de offerande voor God niet heilig was zonder met zout besprengd te zijn, zo ook de mens niet die niet gedoopt is met de Heilige Geest die hem voor het bederf van de zonde bewaart. Heb in uzelf wat uzelf van het bederf bevrijdt en anderen voor het bederf bewaart: de genade, de waarheid, de Heilige Geest.

Wij moeten onszelf voor de Heere en onze God tot levende offeranden stellen (Romans 12:1) en als zodanig met zout gezouten zijn; onze bedorven neigingen moeten onderdrukt en gedood worden en wij moeten in onze zielen een geur van genade hebben. Zij die dat zout van de genade bezitten moeten ook tonen dat zij het bezitten, dat zij zout in zichzelf hebben, een levend beginsel van de genade in hun harten, dat de bedorven neigingen uit de ziel uitbant, die onze God zouden beledigen, of onze eigen gewetens, zoals onrein voedsel onreine spijze doet. Ons woord moet altijd met zout zijn besprengd, van genade doortrokken, zodat geen onreine mededeling uit onze mond gaat, maar wij die haten. Laat ons, de schrik voor de Heere kennend, dit zo doen.

Gezegende Jezus, Gij brengt goede berichten. Wie van de profeten onder de wet heeft ooit de verschrikkingen van de Heere in zo'n ontzaglijk licht gesteld als waarin Gij ze geplaatst hebt? Mochten wij allen werkelijk de smart ontvluchten die komen zal en als wij niet op ene of andere dag met vuur gezouten willen worden, mogen dan nu onze harten van Uw genade worden doortrokken.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Mark 9". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/mark-9.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile