Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jozua 22

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 22

Joshua 22:1.

DE TWEE EN EEN HALVE STAMMEN RICHTEN BIJ HET HUISWAARTS GAAN EEN ALTAAR OP.

I. Joshua 22:1-Joshua 22:10. Nadat aldus ook de 9 1/2 stammen tot rustig bezit van hun erfdelen gekomen zijn, laat Jozua de hulptroepen van de stammen Ruben, Gad en half-Manasse naar hun haardsteden gaan met dankerkentenis, voor de aan hun broeders bewezen diensten met een liefderijke vermaning om toch getrouw vast te houden aan de Heere en zijn wet. Tevens geeft hij hun vaderlijke zegenwensen. Zij trekken op van Silo. Na de Jordaanlaagte bereikt te hebben, richten zij aan de overzijde van de stroom, hoewel nog binnen de grens van eigenlijk Kanan, een groot aanzienlijk altaar op, om daarmee te betuigen, dat zij ook behoren tot de stammen aan deze zijde en tot het algemene heiligdom van het gehele volk.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 22

Joshua 22:1.

DE TWEE EN EEN HALVE STAMMEN RICHTEN BIJ HET HUISWAARTS GAAN EEN ALTAAR OP.

I. Joshua 22:1-Joshua 22:10. Nadat aldus ook de 9 1/2 stammen tot rustig bezit van hun erfdelen gekomen zijn, laat Jozua de hulptroepen van de stammen Ruben, Gad en half-Manasse naar hun haardsteden gaan met dankerkentenis, voor de aan hun broeders bewezen diensten met een liefderijke vermaning om toch getrouw vast te houden aan de Heere en zijn wet. Tevens geeft hij hun vaderlijke zegenwensen. Zij trekken op van Silo. Na de Jordaanlaagte bereikt te hebben, richten zij aan de overzijde van de stroom, hoewel nog binnen de grens van eigenlijk Kanan, een groot aanzienlijk altaar op, om daarmee te betuigen, dat zij ook behoren tot de stammen aan deze zijde en tot het algemene heiligdom van het gehele volk.

Vers 1

1. Toen, 1)nadat alles ten einde gebracht was, wat bij de inbezitname van het beloofde land behoorde, riep Jozua de Rubenieten, en de Gadieten, en de halve stam van Manasse, de 40.000 krijgslieden van deze 2 1/2 stammen, die de verdelgingsoorlog aan deze zijde meegemaakt hadden (4:12).

1) Volgens sommigen heeft deze gebeurtenis plaatsgevonden, nog v r de verdeling van het land onder de 9 1/2 stammen, volgens anderen na de verdeling. Ons komt het meest waarschijnlijk voor, dat deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden na de verdeling, in elk geval, nadat Israël naar Silo was opgetrokken. Vooral in verband met de verdeling van de steden voor de Levieten, waarbij meer dan hoogstwaarschijnlijk die stammen aanwezig zijn geweest..

Deze stammen hadden niet hoeven te blijven, totdat het land onder de anderen was verdeeld, maar toch zijn zij gebleven, naar onze mening, totdat alles was afgelopen..

Vers 1

1. Toen, 1)nadat alles ten einde gebracht was, wat bij de inbezitname van het beloofde land behoorde, riep Jozua de Rubenieten, en de Gadieten, en de halve stam van Manasse, de 40.000 krijgslieden van deze 2 1/2 stammen, die de verdelgingsoorlog aan deze zijde meegemaakt hadden (4:12).

1) Volgens sommigen heeft deze gebeurtenis plaatsgevonden, nog v r de verdeling van het land onder de 9 1/2 stammen, volgens anderen na de verdeling. Ons komt het meest waarschijnlijk voor, dat deze gebeurtenis heeft plaatsgevonden na de verdeling, in elk geval, nadat Israël naar Silo was opgetrokken. Vooral in verband met de verdeling van de steden voor de Levieten, waarbij meer dan hoogstwaarschijnlijk die stammen aanwezig zijn geweest..

Deze stammen hadden niet hoeven te blijven, totdat het land onder de anderen was verdeeld, maar toch zijn zij gebleven, naar onze mening, totdat alles was afgelopen..

Vers 3

3. Gij hebt uw broeders van de 9 1/2 stammen niet verlaten, nu de lange tijd, van omtrent 8 jaar geleden tot op deze dag toe; maar gij hebt waargenomen de onderhouding van 1) de geboden van de HEERE, uw God, die hij u door Mozes heeft verkondigd.

1) Een uitdrukking, die ook vertaald kan worden, zoals in Leviticus8:35, met door de wacht waarnemen. Zij wordt gebruikt voor het onderhouden van alles, wat met de bevelen van God in verband staat. Een kostelijke getuigenis wordt hier van die stammen gegeven, een getuigenis van stipte gehoorzaamheid aan de geboden de Heere..

Vers 3

3. Gij hebt uw broeders van de 9 1/2 stammen niet verlaten, nu de lange tijd, van omtrent 8 jaar geleden tot op deze dag toe; maar gij hebt waargenomen de onderhouding van 1) de geboden van de HEERE, uw God, die hij u door Mozes heeft verkondigd.

1) Een uitdrukking, die ook vertaald kan worden, zoals in Leviticus8:35, met door de wacht waarnemen. Zij wordt gebruikt voor het onderhouden van alles, wat met de bevelen van God in verband staat. Een kostelijke getuigenis wordt hier van die stammen gegeven, een getuigenis van stipte gehoorzaamheid aan de geboden de Heere..

Vers 4

4. En nu de HEERE, uw God, heeft uw broeders rust gegeven, zoals Hij hun toegezegd had, en hiermee is ook het doel bereikt, waarom gij voor hen uit moest trekken (1:14vv.); keert dan nu wederom, en gaat gij naar uw tenten, 1) naar het land van uw bezittinga) dat u Mozes, de knecht van de HEERE, op uw verzoek gegeven heeft2) aan de overzijde van de Jordaan.

a) Numbers 32:33 Deuteronomy 3:13; Deuteronomy 29:8 Joshua 13:8 Joshua 13:1) Een klassieke uitdrukking voor "woningen," die nog herinnert aan de dagen en jaren van de woestijn..

2) Gedurig worden deze stammen erop gewezen, dat wat zij hebben ontvangen, zij hebben genoten uit de hand van de Heere, dat het vrije gunst van God was. Als leengoederen uit de hand van de Heere hadden zij hun bezittingen te beschouwen. Het is daarom, dat Jozua terstond ernstige waarschuwingen en vermaningen laat volgen. Zullen zij in het bezit ervan blijven, dan hebben zij naarstig de Wet van God te onderhouden..

Vers 4

4. En nu de HEERE, uw God, heeft uw broeders rust gegeven, zoals Hij hun toegezegd had, en hiermee is ook het doel bereikt, waarom gij voor hen uit moest trekken (1:14vv.); keert dan nu wederom, en gaat gij naar uw tenten, 1) naar het land van uw bezittinga) dat u Mozes, de knecht van de HEERE, op uw verzoek gegeven heeft2) aan de overzijde van de Jordaan.

a) Numbers 32:33 Deuteronomy 3:13; Deuteronomy 29:8 Joshua 13:8 Joshua 13:1) Een klassieke uitdrukking voor "woningen," die nog herinnert aan de dagen en jaren van de woestijn..

2) Gedurig worden deze stammen erop gewezen, dat wat zij hebben ontvangen, zij hebben genoten uit de hand van de Heere, dat het vrije gunst van God was. Als leengoederen uit de hand van de Heere hadden zij hun bezittingen te beschouwen. Het is daarom, dat Jozua terstond ernstige waarschuwingen en vermaningen laat volgen. Zullen zij in het bezit ervan blijven, dan hebben zij naarstig de Wet van God te onderhouden..

Vers 5

5. Alleenlijk neemt naarstig waar te doen het gebod en de wet, die u Mozes, de knecht van de HEERE a) geboden heeft, gij en al uw huisgenoten, die u ginds verwachten, dat gij de HEERE, uw God, liefhebt, en dat gij wandelt in al Zijn wegen, en Zijn geboden houdt, en Hem aanhangt, en dat gij Hem dient met uw gehele hart, en met uw gehele ziel. 1)

a) Deuteronomy 8:6; Deuteronomy 10:12; Deuteronomy 11:13,Deuteronomy 11:22

1) Van hun tijdelijke krijgsdienst ontslaat en bevrijdt hij hen zo, dat zij voor immer zijn gebonden aan de heerschappij van de enige, waarachtige God. Hij geeft hen alzo verlof, naar huis terug te keren, maar onder deze verplichting, dat zij, waar zij ook mogen zijn, God zullen dienen, terwijl hij hen voorschrijft, dat zij Zijn wet zullen onderhouden. Maar omdat het in de menselijke natuur ligt om onstandvastig en lui te zijn, zodat de vrees voor God gemakkelijk uit de harten kan worden weggevaagd, en zorgeloosheid en geringschatting dan binnensluipen, eist hij van hen ijver en vlijt in het waarnemen van de Wet. Hij spreekt van de wet van Mozes, opdat zij niet door ijdele kunstenarijen zouden worden verleid, maar gefundeerd in die wet zouden blijven, die zij van den getrouwe knecht van God hadden geleerd. Hij noemt hen daarom ook doel en hoofdsom van de wet op, om God lief te hebben en Hem aan te hangen, omdat een uitwendige verering overigens van weinig gewicht is. Zo drukt hij hen met andere woorden op het hart, dat zij God zullen dienen met geheel hun hart en met geheel hun gemoed, waarmee de volkomenheid van God te dienen wordt aangeduid..

Vers 5

5. Alleenlijk neemt naarstig waar te doen het gebod en de wet, die u Mozes, de knecht van de HEERE a) geboden heeft, gij en al uw huisgenoten, die u ginds verwachten, dat gij de HEERE, uw God, liefhebt, en dat gij wandelt in al Zijn wegen, en Zijn geboden houdt, en Hem aanhangt, en dat gij Hem dient met uw gehele hart, en met uw gehele ziel. 1)

a) Deuteronomy 8:6; Deuteronomy 10:12; Deuteronomy 11:13,Deuteronomy 11:22

1) Van hun tijdelijke krijgsdienst ontslaat en bevrijdt hij hen zo, dat zij voor immer zijn gebonden aan de heerschappij van de enige, waarachtige God. Hij geeft hen alzo verlof, naar huis terug te keren, maar onder deze verplichting, dat zij, waar zij ook mogen zijn, God zullen dienen, terwijl hij hen voorschrijft, dat zij Zijn wet zullen onderhouden. Maar omdat het in de menselijke natuur ligt om onstandvastig en lui te zijn, zodat de vrees voor God gemakkelijk uit de harten kan worden weggevaagd, en zorgeloosheid en geringschatting dan binnensluipen, eist hij van hen ijver en vlijt in het waarnemen van de Wet. Hij spreekt van de wet van Mozes, opdat zij niet door ijdele kunstenarijen zouden worden verleid, maar gefundeerd in die wet zouden blijven, die zij van den getrouwe knecht van God hadden geleerd. Hij noemt hen daarom ook doel en hoofdsom van de wet op, om God lief te hebben en Hem aan te hangen, omdat een uitwendige verering overigens van weinig gewicht is. Zo drukt hij hen met andere woorden op het hart, dat zij God zullen dienen met geheel hun hart en met geheel hun gemoed, waarmee de volkomenheid van God te dienen wordt aangeduid..

Vers 7

7. Want-zoals wij reeds weten-aan de ene helft van de stam van Manasse had Mozes een erfdeel gegeven in Bazan, maar aan de andere helft van dezelfde stam gaf Jozua een erfdeel bij hun broeders, aan deze zijde van de Jordaan westwaarts. Verder ook als Jozua hen, die van Oost-Manasse, de Rubenieten en de Gadieten, op de in Joshua 22:2 vermelde manier, liet vertrekken naar hun tenten, zo zegende hij hen. 1)

1) Nog eens wordt hier mededeling gedaan van hetgeen eerder was gebeurd, ten opzichte van de verdeling van het land. Niet alleen komt dit, omdat dit de Oosterse verteller eigen is, maar ook, omdat de gewijde Schrijver vooral de aandacht wil vestigen op het feit, dat alles gebeurd is in overeenstemming met de bevelen van God, door Mozes, Zijn knecht..

Vers 7

7. Want-zoals wij reeds weten-aan de ene helft van de stam van Manasse had Mozes een erfdeel gegeven in Bazan, maar aan de andere helft van dezelfde stam gaf Jozua een erfdeel bij hun broeders, aan deze zijde van de Jordaan westwaarts. Verder ook als Jozua hen, die van Oost-Manasse, de Rubenieten en de Gadieten, op de in Joshua 22:2 vermelde manier, liet vertrekken naar hun tenten, zo zegende hij hen. 1)

1) Nog eens wordt hier mededeling gedaan van hetgeen eerder was gebeurd, ten opzichte van de verdeling van het land. Niet alleen komt dit, omdat dit de Oosterse verteller eigen is, maar ook, omdat de gewijde Schrijver vooral de aandacht wil vestigen op het feit, dat alles gebeurd is in overeenstemming met de bevelen van God, door Mozes, Zijn knecht..

Vers 8

8. En hij sprak tot hen, zeggende: Keert weer tot uw tenten, en komt aldaar behouden aan met veel rijkdom en met zeer veel vee, met zilver en met goud, en met koper, en met ijzer en met zeer veel kleren; deelt de roof van uw vijanden met uwbroeders, 1) die thuis gebleven zijn; gij zult die volstrekt niet voor u alleen houden; want dat is billijk en recht, zoals ook vroeger, na de strijd tegen de Midianieten, de Heere door Mozes beval, dat slechts de helft van de buit voor hen was, die de veldtocht meegemaakt hadden, de andere helft evenwel voor de overige gemeente (Numbers 31:25). Hierdoor moet noodzakelijk de liefdeband nauwer aangehaald worden.

1) Met uw broeders. Natuurlijk was een groot deel thuis gebleven, om de akker te bebouwen en de bezittingen te bewaren. Alleen het krijgsvolk was meegetrokken, om de andere stammen te helpen. Het was daarom niet meer dan billijk, dat ook zij, die thuis het werk hadden verricht, deelden in de buit. Welk deel deze toekwam wordt niet gezegd, dat wordt overgelaten aan hen zelf. Maar opdat de thuisgeblevenen niet jaloers op hen zouden zijn en opdat de onderlinge band zou worden versterkt, geeft Jozua hun het bevel, om de buit te delen. God zorgt voor allen, voor alle huisgenoten van het geloof, welke rang zij ook bekleden, in welke stand zij ook geplaatst zijn..

Vers 8

8. En hij sprak tot hen, zeggende: Keert weer tot uw tenten, en komt aldaar behouden aan met veel rijkdom en met zeer veel vee, met zilver en met goud, en met koper, en met ijzer en met zeer veel kleren; deelt de roof van uw vijanden met uwbroeders, 1) die thuis gebleven zijn; gij zult die volstrekt niet voor u alleen houden; want dat is billijk en recht, zoals ook vroeger, na de strijd tegen de Midianieten, de Heere door Mozes beval, dat slechts de helft van de buit voor hen was, die de veldtocht meegemaakt hadden, de andere helft evenwel voor de overige gemeente (Numbers 31:25). Hierdoor moet noodzakelijk de liefdeband nauwer aangehaald worden.

1) Met uw broeders. Natuurlijk was een groot deel thuis gebleven, om de akker te bebouwen en de bezittingen te bewaren. Alleen het krijgsvolk was meegetrokken, om de andere stammen te helpen. Het was daarom niet meer dan billijk, dat ook zij, die thuis het werk hadden verricht, deelden in de buit. Welk deel deze toekwam wordt niet gezegd, dat wordt overgelaten aan hen zelf. Maar opdat de thuisgeblevenen niet jaloers op hen zouden zijn en opdat de onderlinge band zou worden versterkt, geeft Jozua hun het bevel, om de buit te delen. God zorgt voor allen, voor alle huisgenoten van het geloof, welke rang zij ook bekleden, in welke stand zij ook geplaatst zijn..

Vers 9

9. Zo keerden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse terug, en trokken van de kinderen van Israël, van Silo, dat in het land Kanan 1) is (21:2), om te gaan naar hetland van Gilead, het gebied, gelegen aan de overzijde van de Jordaan (Numbers 21:30), naar het land van hun bezit, waarin zij bezitters gemaakt waren, naar de mond van de HEERE, door de dienst van Mozes (Numbers 32:33).

1) Het land Kanan en het land Gilead zijn tegenstellingen. Kanan is hetgeen aan deze zijde van de Jordaan ligt, en Gilead het gehele land aan de overzijde van de Jordaan..

Vers 9

9. Zo keerden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse terug, en trokken van de kinderen van Israël, van Silo, dat in het land Kanan 1) is (21:2), om te gaan naar hetland van Gilead, het gebied, gelegen aan de overzijde van de Jordaan (Numbers 21:30), naar het land van hun bezit, waarin zij bezitters gemaakt waren, naar de mond van de HEERE, door de dienst van Mozes (Numbers 32:33).

1) Het land Kanan en het land Gilead zijn tegenstellingen. Kanan is hetgeen aan deze zijde van de Jordaan ligt, en Gilead het gehele land aan de overzijde van de Jordaan..

Vers 10

10. a) Toen zij kwamen aan de grenzen van de Jordaan, die in het land Kanan zijn, in de Jordaan-vlakte, die nog in het eigenlijke Kanan, hoewel aan de overzijde van de Jordaan, ligt, vermoedelijk aan de plaats waar de Wady Fasail of de beek Krith (1 Kings 18:3) in de Jordaan vloeit, zo bouwden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse met de goede bedoeling, om van hen, hun broeders, van wie zij plaatselijk moesten scheiden, toch niet te scheiden, ten opzichte van godsdienst en wetten (Joshua 22:24), aldaar een altaar aan de Jordaan, een altaar groot in het aanzien. 1)

a) Joshua 18:7

1) Niets minder was in hun gemoed opgekomen, dan enige vreemdheid in te voeren in de dienst van God. Maar niet op geringe wijze hebben zij gezondigd, dat zij met voorbijgang van de Hogepriester en zonder hun broeders te raadplegen, een nieuwe zaak hebben uitgevonden. Vervolgens, omdat de zaak, op zichzelf tot een getuigenis opgericht, toch tot een verkeerd doel kon voeren. Wij weten, hoe streng de wet twee altaren verbiedt, omdat God op een plaats alleen vereerd wil worden. Omdat alzo bij de enkele beschouwing ervan, het terstond allen in de gedachte had moeten komen, dat zij een tweede altaar stichten: wie zou dan niet hun heiligschennis veroordeeld hebben, omdat zij dan een dienst omhelsden, waarvan de wet niet wist en die met haar in strijd was? Omdat het daarom voor een goddeloos werk gehouden kon worden, hadden zij hun broeders in zo'n grote en ernstige zaak deelgenoten van hun plan moeten maken. Vervolgens hadden zij de Hogepriester niet mogen voorbijgaan, omdat uit zijn mond naar de wil van God moest gevraagd worden. Berispingswaardig hebben zij daarom gehandeld, omdat zij, alsof zij geheel alleen op de wereld waren, niet hebben gerekend, hoezeer een aanstoot kon ontstaan, vanwege de nieuwigheid van de zaak..

In het Hebreeuws Gadool le-marh, d.i. groot om gezien te kunnen worden. Aanzien, moet dan ook opgevat worden in de zin van: in het aan te zien. De betekenis is deze, dat het zo'n groot altaar werd, dat het reeds van ver kon worden gezien. Het altaar moest een gedenkteken, een gedenkzuil zijn. Vooral om de nauwe verbinding tussen de stammen, aan weerszijden van de Jordaan gelegen, te onderhouden..

Het altaar schijnt juist aan de overkant opgericht te zijn, dicht bij het veer van Jericho. Het vervolg geeft alle reden tot dit beweren..

II. Joshua 22:11-Joshua 22:34. De kinderen van Israël, evenwel, toen zij van het altaar hoorden, vonden in die oprichting de betekenis, dat hun broeders aan de overzijde van de Jordaan zich wilden losrukken van de nige plaats voor de godsdienst en alzo oproerig wilden afvallen van de Heere en Zijn wet; zij besluiten de ban van vernietiging aan hen ten uitvoer te brengen, maar zenden te voren de zoon van de Hogepriester Eleazar met 10 hoofden van de stammen tot hen, om de zaak nauwkeuriger te onderzoeken. Toen pas bleek, wat de bedoeling van de 2 1/2 stammen was met het altaar, en onder lofverheffing tot God, die de broeders voor afval en het gehele volk voor de ondergang bewaard heeft, wordt het denkbeeld van een krijgstocht opgegeven.

Vers 10

10. a) Toen zij kwamen aan de grenzen van de Jordaan, die in het land Kanan zijn, in de Jordaan-vlakte, die nog in het eigenlijke Kanan, hoewel aan de overzijde van de Jordaan, ligt, vermoedelijk aan de plaats waar de Wady Fasail of de beek Krith (1 Kings 18:3) in de Jordaan vloeit, zo bouwden de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse met de goede bedoeling, om van hen, hun broeders, van wie zij plaatselijk moesten scheiden, toch niet te scheiden, ten opzichte van godsdienst en wetten (Joshua 22:24), aldaar een altaar aan de Jordaan, een altaar groot in het aanzien. 1)

a) Joshua 18:7

1) Niets minder was in hun gemoed opgekomen, dan enige vreemdheid in te voeren in de dienst van God. Maar niet op geringe wijze hebben zij gezondigd, dat zij met voorbijgang van de Hogepriester en zonder hun broeders te raadplegen, een nieuwe zaak hebben uitgevonden. Vervolgens, omdat de zaak, op zichzelf tot een getuigenis opgericht, toch tot een verkeerd doel kon voeren. Wij weten, hoe streng de wet twee altaren verbiedt, omdat God op een plaats alleen vereerd wil worden. Omdat alzo bij de enkele beschouwing ervan, het terstond allen in de gedachte had moeten komen, dat zij een tweede altaar stichten: wie zou dan niet hun heiligschennis veroordeeld hebben, omdat zij dan een dienst omhelsden, waarvan de wet niet wist en die met haar in strijd was? Omdat het daarom voor een goddeloos werk gehouden kon worden, hadden zij hun broeders in zo'n grote en ernstige zaak deelgenoten van hun plan moeten maken. Vervolgens hadden zij de Hogepriester niet mogen voorbijgaan, omdat uit zijn mond naar de wil van God moest gevraagd worden. Berispingswaardig hebben zij daarom gehandeld, omdat zij, alsof zij geheel alleen op de wereld waren, niet hebben gerekend, hoezeer een aanstoot kon ontstaan, vanwege de nieuwigheid van de zaak..

In het Hebreeuws Gadool le-marh, d.i. groot om gezien te kunnen worden. Aanzien, moet dan ook opgevat worden in de zin van: in het aan te zien. De betekenis is deze, dat het zo'n groot altaar werd, dat het reeds van ver kon worden gezien. Het altaar moest een gedenkteken, een gedenkzuil zijn. Vooral om de nauwe verbinding tussen de stammen, aan weerszijden van de Jordaan gelegen, te onderhouden..

Het altaar schijnt juist aan de overkant opgericht te zijn, dicht bij het veer van Jericho. Het vervolg geeft alle reden tot dit beweren..

II. Joshua 22:11-Joshua 22:34. De kinderen van Israël, evenwel, toen zij van het altaar hoorden, vonden in die oprichting de betekenis, dat hun broeders aan de overzijde van de Jordaan zich wilden losrukken van de nige plaats voor de godsdienst en alzo oproerig wilden afvallen van de Heere en Zijn wet; zij besluiten de ban van vernietiging aan hen ten uitvoer te brengen, maar zenden te voren de zoon van de Hogepriester Eleazar met 10 hoofden van de stammen tot hen, om de zaak nauwkeuriger te onderzoeken. Toen pas bleek, wat de bedoeling van de 2 1/2 stammen was met het altaar, en onder lofverheffing tot God, die de broeders voor afval en het gehele volk voor de ondergang bewaard heeft, wordt het denkbeeld van een krijgstocht opgegeven.

Vers 11

11. En de kinderen van Israël, in het West-Jordaanland, hoorden zeggen: Ziet, de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse hebben een altaar gebouwd, tegenover 1) het land Kanan, aan de grenzen, de afhelling van de Jordaan, aan de zijde van de kinderen van Israël, aan de grens, die nog tot eigenlijk Kanan behoort.

1) Tegenover, eigenlijk in het front van..

Vers 11

11. En de kinderen van Israël, in het West-Jordaanland, hoorden zeggen: Ziet, de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse hebben een altaar gebouwd, tegenover 1) het land Kanan, aan de grenzen, de afhelling van de Jordaan, aan de zijde van de kinderen van Israël, aan de grens, die nog tot eigenlijk Kanan behoort.

1) Tegenover, eigenlijk in het front van..

Vers 12

12. Toen de kinderen van Israël dit hoorden, verzamelde de gehele vergadering van de kinderen van Israël, verontrust als zij was over dit voornemen, waarin zij een overtreding van Gods gebod meende waar te nemen, dat alle Israëlietenslechts op de ne door God verkoren plaats moesten offeren (Leviticus 7:8vv. Deuteronomy 12:4vv.) te Silo, dat zij tegen hen optrokken met een leger, om volgens het voorschrift in Deuteronomy 13:12, met hen te handelen.

Deze grote ijver van de Israëlieten van deze zijde was prijzenswaardig en recht; want ofschoon het altaar, waarvan hier sprake was, niet bestemd was voor offeraltaar en daarom niet tegen de wet was, zo hadden toch zijn opbouwers rechtmatige grond tot ijvering aan hun broeders gegeven, doordat zij hun werk ondernomen hadden zonder vooraf de Hogepriester te vragen. Niemand kon daarom het eigenlijke doel weten en de door hen gekozen vorm om te betuigen, dat zij met hun broeders aan deze zijde n waren in weten en godsdienst, dat zij gezamenlijk maar n God hadden, "de sterke", die hen uit Egypte had uitgeleid.. Men moest nooit iets belangrijks ondernemen, zonder gemeenschappelijke beraadslaging en overweging, opdat men verhoede, dat iemand zich aan ons ergere. Een Christen moet zelfs de schijn van kwaad vermijden (1 Thessalonians 5:22); want die verwekt slechts boze argwaan.

Zij wilden aanstonds met een leger tegen hen optrekken, indien bevonden werd, dat zij tegen God rebelleerden en van Hem afvallig waren geworden, en ofschoon de verdachte stammen been van hun benen en deelgenoten met hen waren geweest in de verdrukkingen in de woestijn en medestrijders in de oorlogen van Kanan, nochthans indien zij zich leenden tot het dienen van andere goden, dan zouden zij hen niet als zonen van Israël, maar als vijanden en als kinderen van hoererij behandelen, zoals de Heere bevolen had (Deuteronomy 13:2).

Nog maar weinig tijd geleden hadden zij hun zwaard in de schede gestoken, en na al hun gevaren en geleden ongemakken begonnen zij nu de rust te smaken, die God hun gegeven had, maar desondanks wilden zij liever een nieuwe oorlog beginnen, dan op enigerlei wijze nalatig wezen in het beteugelen, bestraffen en wreken van de afgoderij, en van elke stap die daartoe zou kunnen leiden. Inderdaad een zeer edelmoedig besluit en een blijk, dat zij niet alleen zwak hadden voor de godsdienst, maar ook, zoals wij hopen, dat zij zorgvuldig en naarstig waren in het betrachten hiervan. Bederf in de Godsdienst moet aanstonds worden tegengegaan, opdat het geen aankleving krijgt en zich niet op oudheid of oude gebruikelijkheden kan beroepen (Joshua 22:12)..

Vers 12

12. Toen de kinderen van Israël dit hoorden, verzamelde de gehele vergadering van de kinderen van Israël, verontrust als zij was over dit voornemen, waarin zij een overtreding van Gods gebod meende waar te nemen, dat alle Israëlietenslechts op de ne door God verkoren plaats moesten offeren (Leviticus 7:8vv. Deuteronomy 12:4vv.) te Silo, dat zij tegen hen optrokken met een leger, om volgens het voorschrift in Deuteronomy 13:12, met hen te handelen.

Deze grote ijver van de Israëlieten van deze zijde was prijzenswaardig en recht; want ofschoon het altaar, waarvan hier sprake was, niet bestemd was voor offeraltaar en daarom niet tegen de wet was, zo hadden toch zijn opbouwers rechtmatige grond tot ijvering aan hun broeders gegeven, doordat zij hun werk ondernomen hadden zonder vooraf de Hogepriester te vragen. Niemand kon daarom het eigenlijke doel weten en de door hen gekozen vorm om te betuigen, dat zij met hun broeders aan deze zijde n waren in weten en godsdienst, dat zij gezamenlijk maar n God hadden, "de sterke", die hen uit Egypte had uitgeleid.. Men moest nooit iets belangrijks ondernemen, zonder gemeenschappelijke beraadslaging en overweging, opdat men verhoede, dat iemand zich aan ons ergere. Een Christen moet zelfs de schijn van kwaad vermijden (1 Thessalonians 5:22); want die verwekt slechts boze argwaan.

Zij wilden aanstonds met een leger tegen hen optrekken, indien bevonden werd, dat zij tegen God rebelleerden en van Hem afvallig waren geworden, en ofschoon de verdachte stammen been van hun benen en deelgenoten met hen waren geweest in de verdrukkingen in de woestijn en medestrijders in de oorlogen van Kanan, nochthans indien zij zich leenden tot het dienen van andere goden, dan zouden zij hen niet als zonen van Israël, maar als vijanden en als kinderen van hoererij behandelen, zoals de Heere bevolen had (Deuteronomy 13:2).

Nog maar weinig tijd geleden hadden zij hun zwaard in de schede gestoken, en na al hun gevaren en geleden ongemakken begonnen zij nu de rust te smaken, die God hun gegeven had, maar desondanks wilden zij liever een nieuwe oorlog beginnen, dan op enigerlei wijze nalatig wezen in het beteugelen, bestraffen en wreken van de afgoderij, en van elke stap die daartoe zou kunnen leiden. Inderdaad een zeer edelmoedig besluit en een blijk, dat zij niet alleen zwak hadden voor de godsdienst, maar ook, zoals wij hopen, dat zij zorgvuldig en naarstig waren in het betrachten hiervan. Bederf in de Godsdienst moet aanstonds worden tegengegaan, opdat het geen aankleving krijgt en zich niet op oudheid of oude gebruikelijkheden kan beroepen (Joshua 22:12)..

Vers 13

13. En de kinderen van Israël zonden aan de kinderen van Ruben en aan de kinderen van Gad, en aan de halve stam van Manasse, in het land Gilead, Pinehas, 1) de zoon en toekomstige opvolger van Eleazar, de Hogepriester.

1) Pinehas had reeds vroeger voor de ere van Jehova geijverd, zoals we weten uit de geschiedenis in Numbers 25:1, 31. Ook nu zal hij zich aanstonds aan het hoofd hebben gesteld van hen, die wensten op te komen voor de eer van God. Hij doet zich ook nu kennen als een heldhaftig man, die met kracht wenst door te tasten, om de zonde bij de wortel af te snijden. Ziet hij echter later, dat zij die stammen verkeerd hebben beoordeeld, dan is hij aanstonds ook gereed, om de hand van de verzoening te reiken. Rechtvaardigheid en liefde gaan bij hem hand in hand..

Zoals wij ons herinneren, had Pinehas reeds vroeger uitgemunt door zijn ijver, voor de Heere, toen hij de plaag te Bal-Peor, veroorzaakt door de hoererijen van de kinderen van Israël, deed ophouden. Later voerde hij ook de verdedigingsoorlog tegen de Midianieten (Numbers 25:7vv.; 31:6). Wij mogen gerust aannemen, dat Pinehas, die hier opnieuw op de voorgrond treedt als geschiedkundig persoon, in dit krachtdadig besluit een grote rol heeft gespeeld. Terwijl juist de omstandigheid, dat hij gezonden wordt om tot waar verstand van zaken te komen, ten duidelijkste bewijst, dat ook in deze zijn raad werd opgevolgd. Dit alles doet ons een juiste blik werpen op het aldus van twee zijden verlichte karakter van Pinehas: IJverig was hij en doortastend voor de naam van de Heere; vol geneeskracht en tact om een diepgeworteld kwaad uit te roeien, maar niet onbesuisd, niet als iemand die zonder liefde is. Is hij de eerste om een krachtig en snelwerkend besluit te nemen, hij is ook de eerste om een verzoening te bewerkstelligen, waar maar enigszins termen hiervoor aanwezig zijn. Deze twee trekken uit zijn karakter doen hem voorzeker in onze achting stijgen, en graag kennen wij hem een plaats toe onder de mannen, de helden, die Israël zoveel gehad heeft..

Vers 13

13. En de kinderen van Israël zonden aan de kinderen van Ruben en aan de kinderen van Gad, en aan de halve stam van Manasse, in het land Gilead, Pinehas, 1) de zoon en toekomstige opvolger van Eleazar, de Hogepriester.

1) Pinehas had reeds vroeger voor de ere van Jehova geijverd, zoals we weten uit de geschiedenis in Numbers 25:1, 31. Ook nu zal hij zich aanstonds aan het hoofd hebben gesteld van hen, die wensten op te komen voor de eer van God. Hij doet zich ook nu kennen als een heldhaftig man, die met kracht wenst door te tasten, om de zonde bij de wortel af te snijden. Ziet hij echter later, dat zij die stammen verkeerd hebben beoordeeld, dan is hij aanstonds ook gereed, om de hand van de verzoening te reiken. Rechtvaardigheid en liefde gaan bij hem hand in hand..

Zoals wij ons herinneren, had Pinehas reeds vroeger uitgemunt door zijn ijver, voor de Heere, toen hij de plaag te Bal-Peor, veroorzaakt door de hoererijen van de kinderen van Israël, deed ophouden. Later voerde hij ook de verdedigingsoorlog tegen de Midianieten (Numbers 25:7vv.; 31:6). Wij mogen gerust aannemen, dat Pinehas, die hier opnieuw op de voorgrond treedt als geschiedkundig persoon, in dit krachtdadig besluit een grote rol heeft gespeeld. Terwijl juist de omstandigheid, dat hij gezonden wordt om tot waar verstand van zaken te komen, ten duidelijkste bewijst, dat ook in deze zijn raad werd opgevolgd. Dit alles doet ons een juiste blik werpen op het aldus van twee zijden verlichte karakter van Pinehas: IJverig was hij en doortastend voor de naam van de Heere; vol geneeskracht en tact om een diepgeworteld kwaad uit te roeien, maar niet onbesuisd, niet als iemand die zonder liefde is. Is hij de eerste om een krachtig en snelwerkend besluit te nemen, hij is ook de eerste om een verzoening te bewerkstelligen, waar maar enigszins termen hiervoor aanwezig zijn. Deze twee trekken uit zijn karakter doen hem voorzeker in onze achting stijgen, en graag kennen wij hem een plaats toe onder de mannen, de helden, die Israël zoveel gehad heeft..

Vers 14

14. En tien vorsten 1) met hem, van ieder vaderlijk huis n vorst (Exodus 6:14), uit al de stammen van Israël; en zij, deze vorsten of hoofden, waren tevens, een ieder een hoofd van het huis van hun vaderen over de duizenden van Israël, of uit de geslachten vanIsraël.

1) Tien vorsten, dus ook een vorst uit de stam van West-Manasse. Vleselijke banden konden niet verhinderen, dat ook deze stam zich keert tegen de stam van Oost-Manasse, wanneer deze de eer van God heeft aangetast..

De zin van deze woorden is, dat er uit de 9 1/2 stam 10 afgevaardigen, dus ook de West-Manasse, gezonden werden. Het voornaamste hoofd uit het voornaamste geslacht van iedere stam werd daartoe gekozen. Dit was bij de genealogische aanleg van Israël gemakkelijk uit te maken..

Vers 14

14. En tien vorsten 1) met hem, van ieder vaderlijk huis n vorst (Exodus 6:14), uit al de stammen van Israël; en zij, deze vorsten of hoofden, waren tevens, een ieder een hoofd van het huis van hun vaderen over de duizenden van Israël, of uit de geslachten vanIsraël.

1) Tien vorsten, dus ook een vorst uit de stam van West-Manasse. Vleselijke banden konden niet verhinderen, dat ook deze stam zich keert tegen de stam van Oost-Manasse, wanneer deze de eer van God heeft aangetast..

De zin van deze woorden is, dat er uit de 9 1/2 stam 10 afgevaardigen, dus ook de West-Manasse, gezonden werden. Het voornaamste hoofd uit het voornaamste geslacht van iedere stam werd daartoe gekozen. Dit was bij de genealogische aanleg van Israël gemakkelijk uit te maken..

Vers 16

16. Aldus 1)spreekt de gehele gemeente van de HEERE, die Hem, de Heere, trouw gebleven is en voor Zijn rechten tegenover U wil optreden: Welke overtreding is dit, waarmee gij overtreden hebt tegen de God van Israël, heden d.i. zo schielijk afkerende van achter de HEERE, mits of, hierin dat gij een bijzonder altaar voor U gebouwd hebt, hetgeen klaarblijkelijk met geen ander plan gebeurd is, dan om heden tegen de HEERE weerspannig 2) te zijn, en u een godsdienst op eigen hand te maken?

1) Alsof het reeds een uitgemaakte zaak was, dat zij met dit enkel altaar tegen God waren opgestaan, beschuldigen zij hen, en wel op een zeer harde en scherpe wijze, van trouweloosheid. Zij nemen daarom voor bewezen aan, dat het altaar was opgericht, opdat daarop de twee stammen hun offeranden zouden brengen. In deze mening bedriegen zij zich, omdat het tot een ander doel en gebruik was bestemd. Verder, indien het waar was geweest, wat zij in hun harten hadden bedacht, dan zou het gehele beklag, wat zij hadden gebezigd, rechtvaardig zijn geweest. Want het was een duidelijke misdaad van trouweloosheid, iets in de dienst van God te veranderen, Wie te gehoorzamen meer waard is dan alle slachtoffers (1 Samuel 15:22), en op de beste beweeggrond was deze veroordeling gefundeerd, nl. dat zij afvalligen waren, die zich door een eigen altaar lieten verleiden..

2) Uit de grondtekst blijkt duidelijk, dat Pinehas deze woorden uitspreekt in diepe verontwaardiging en in steeds klimmende ernst. Heeft hij eerst gesproken van overtreding, aan het slot van dit vers noemt hij dezelfde zonde weerspannigheid, om daarmee die stammen met de meeste nadruk hun zonde en schuld voor ogen te stellen. Zij moeten goed weten, wat zij hebben gedaan. En, opdat zijn woorden des te meer nadruk zullen maken, haalt hij twee gebeurtenissen aan, die hen nog vers in het geheugen liggen: de zonde met Bal-Peor en die van Achan..

Vers 16

16. Aldus 1)spreekt de gehele gemeente van de HEERE, die Hem, de Heere, trouw gebleven is en voor Zijn rechten tegenover U wil optreden: Welke overtreding is dit, waarmee gij overtreden hebt tegen de God van Israël, heden d.i. zo schielijk afkerende van achter de HEERE, mits of, hierin dat gij een bijzonder altaar voor U gebouwd hebt, hetgeen klaarblijkelijk met geen ander plan gebeurd is, dan om heden tegen de HEERE weerspannig 2) te zijn, en u een godsdienst op eigen hand te maken?

1) Alsof het reeds een uitgemaakte zaak was, dat zij met dit enkel altaar tegen God waren opgestaan, beschuldigen zij hen, en wel op een zeer harde en scherpe wijze, van trouweloosheid. Zij nemen daarom voor bewezen aan, dat het altaar was opgericht, opdat daarop de twee stammen hun offeranden zouden brengen. In deze mening bedriegen zij zich, omdat het tot een ander doel en gebruik was bestemd. Verder, indien het waar was geweest, wat zij in hun harten hadden bedacht, dan zou het gehele beklag, wat zij hadden gebezigd, rechtvaardig zijn geweest. Want het was een duidelijke misdaad van trouweloosheid, iets in de dienst van God te veranderen, Wie te gehoorzamen meer waard is dan alle slachtoffers (1 Samuel 15:22), en op de beste beweeggrond was deze veroordeling gefundeerd, nl. dat zij afvalligen waren, die zich door een eigen altaar lieten verleiden..

2) Uit de grondtekst blijkt duidelijk, dat Pinehas deze woorden uitspreekt in diepe verontwaardiging en in steeds klimmende ernst. Heeft hij eerst gesproken van overtreding, aan het slot van dit vers noemt hij dezelfde zonde weerspannigheid, om daarmee die stammen met de meeste nadruk hun zonde en schuld voor ogen te stellen. Zij moeten goed weten, wat zij hebben gedaan. En, opdat zijn woorden des te meer nadruk zullen maken, haalt hij twee gebeurtenissen aan, die hen nog vers in het geheugen liggen: de zonde met Bal-Peor en die van Achan..

Vers 17

17. Is ons de ongerechtigheid van Peor te weinig, heugt ons die ongerechtigheid niet meer, die wij weleer bedreven hebben in de dienst van Peor? a) van welke misdaad wij nog niet gereinigd zijn tot op deze dag; 1) hoewelde plaag voor die zonde in de vergadering van de HEERE geweest is, en 24.000 man weggeraapt heeft. Men moest toch letten op zulke kastijdingen.

a) Numbers 25:2 Deuteronomy 4:3

1) De betekenis is natuurlijk niet, dat Israël nog niet van die misdaad gezuiverd was, dat die misdaad nog niet was vergeven. Calvijn verklaart het, alsof hij wilde zeggen, dat de herinnering nog niet geheel was begraven in het binnenste, of dat die straf nog niet was vergeten. Anderen zijn van mening, dat Pinehas hier het oog heeft op de schande, die daardoor op Israël was gekomen en nog niet geheel was uitgewist bij de Heidense volken, terwijl weer anderen van mening zijn, en ons inziens terecht, dat de bedoeling van deze woorden is, dat bij Israël nog maar al te zeer een verborgen neiging gevonden werd, om zich van God af te keren en de afgoden aan te hangen..

Vers 17

17. Is ons de ongerechtigheid van Peor te weinig, heugt ons die ongerechtigheid niet meer, die wij weleer bedreven hebben in de dienst van Peor? a) van welke misdaad wij nog niet gereinigd zijn tot op deze dag; 1) hoewelde plaag voor die zonde in de vergadering van de HEERE geweest is, en 24.000 man weggeraapt heeft. Men moest toch letten op zulke kastijdingen.

a) Numbers 25:2 Deuteronomy 4:3

1) De betekenis is natuurlijk niet, dat Israël nog niet van die misdaad gezuiverd was, dat die misdaad nog niet was vergeven. Calvijn verklaart het, alsof hij wilde zeggen, dat de herinnering nog niet geheel was begraven in het binnenste, of dat die straf nog niet was vergeten. Anderen zijn van mening, dat Pinehas hier het oog heeft op de schande, die daardoor op Israël was gekomen en nog niet geheel was uitgewist bij de Heidense volken, terwijl weer anderen van mening zijn, en ons inziens terecht, dat de bedoeling van deze woorden is, dat bij Israël nog maar al te zeer een verborgen neiging gevonden werd, om zich van God af te keren en de afgoden aan te hangen..

Vers 19

19. Maar toch, indien het land van uw bezitting onrein 1) is, komt dan over in het land van de bezitting van de HEERE, in het land aan deze zijde, waar de tabernakel van de HEERE woont, en neemt bezit in het midden van ons; wij willen u immers een deel van het onze afstaan, maar zijt toch niet weerspannig tegen de HEERE, en zijt daardoor ook niet weerspannig tegen ons, een altaar voor u bouwende, behalve het altaar van de HEERE onze God, 2) Door dit te doen verderft gij niet alleen u zelf maar ook ons.

1) Onrein wordt hier het Overjordaanse genoemd, niet omdat er niet de tabernakel was gevestigd, maar in de zin van bezoedeld, zodat er een altaar met zijn zondoffers nodig was om de onreinheid weg te nemen. Natuurlijk wordt hier veronderstellenderwijs gesproken..

2) Hieruit zien wij de heilige ijver van Pinehas voor de eer van Gods Naam, en tegelijk een heilige vrees voor Zijn Goddelijk misnoegen. Liever een gedeelte van hun eigen bezittingen afstaan willen zij, dan de toorn van de Heere verwekken, dan dat de eer van God werd geschonden en de heerlijkheid van Zijn dienst werd onteerd..

Vers 19

19. Maar toch, indien het land van uw bezitting onrein 1) is, komt dan over in het land van de bezitting van de HEERE, in het land aan deze zijde, waar de tabernakel van de HEERE woont, en neemt bezit in het midden van ons; wij willen u immers een deel van het onze afstaan, maar zijt toch niet weerspannig tegen de HEERE, en zijt daardoor ook niet weerspannig tegen ons, een altaar voor u bouwende, behalve het altaar van de HEERE onze God, 2) Door dit te doen verderft gij niet alleen u zelf maar ook ons.

1) Onrein wordt hier het Overjordaanse genoemd, niet omdat er niet de tabernakel was gevestigd, maar in de zin van bezoedeld, zodat er een altaar met zijn zondoffers nodig was om de onreinheid weg te nemen. Natuurlijk wordt hier veronderstellenderwijs gesproken..

2) Hieruit zien wij de heilige ijver van Pinehas voor de eer van Gods Naam, en tegelijk een heilige vrees voor Zijn Goddelijk misnoegen. Liever een gedeelte van hun eigen bezittingen afstaan willen zij, dan de toorn van de Heere verwekken, dan dat de eer van God werd geschonden en de heerlijkheid van Zijn dienst werd onteerd..

Vers 22

22. 1) De God der goden, de Heere, de God der goden, de HEERE, die alleen de ware God is en een Richter van gedachten, Die weet het, Israël zelf zal het daarom ook weten, wat wij in de zin hebben gehad! 2) Is het doorweerspannigheid of is het door overtreding tegen de HEERE, zo behoudt ons heden niet, liever: 3) zo helpt ons heden niet.

1) De samenvoeging van de drie namen van de Heere El, Elohim en Jehova, de aanroeping dus van God als de Sterke, als het Hoogste Wezen en als de Verbondsgod dient, om te versterken, wat zij zullen zeggen. Zo zeker zijn zij van de eerlijkheid van hun zaak, dat zij niet vertoornd worden. Zij weten het en durven zich op Gods alwetendheid te beroepen, dat zij hoegenaamd geen plan hebben gehad, om tegen God te rebelleren..

De drievoudige aanroeping El Elohim, Jehova, geeft de grote verbazing te kennen, die de beschuldiging teweegbrengt en de krachtige afwering van zoiets ondoordachts, Luther geeft: "de sterke God, de Heere" enz. De Godsnaam "El" wordt dan ook gebruikt, wanneer man zich de sterkte als een eigenschap van God voorstelt.. 2) In het Hebreeuws staat hier het woordje im en daardoor krijgt deze uitdrukking de vorm van eedzwering. Een betere vertaling is deze: Waarlijk niet in weerspannigheid of door overtreding tegen de Heere is het, n.l. wat wij hebben gedaan. Helpt ons dan maar heden niet. De bedoeling is, door deze woorden, in de vorm van een eed uitgesproken, duidelijk te kennen te geven, dat zij geheel onschuldig staan aan de hun toegedichte overtreding. Ook alles, wat nu volgt, is in dezelfde vorm geuit..

3) Hier gaat de rede van de derde in de tweede persoon over. Het is dus een eedzwering: "Zo moogt gij ons niet helpen, indien deze aantijging waarheid bevat.".

Vers 22

22. 1) De God der goden, de Heere, de God der goden, de HEERE, die alleen de ware God is en een Richter van gedachten, Die weet het, Israël zelf zal het daarom ook weten, wat wij in de zin hebben gehad! 2) Is het doorweerspannigheid of is het door overtreding tegen de HEERE, zo behoudt ons heden niet, liever: 3) zo helpt ons heden niet.

1) De samenvoeging van de drie namen van de Heere El, Elohim en Jehova, de aanroeping dus van God als de Sterke, als het Hoogste Wezen en als de Verbondsgod dient, om te versterken, wat zij zullen zeggen. Zo zeker zijn zij van de eerlijkheid van hun zaak, dat zij niet vertoornd worden. Zij weten het en durven zich op Gods alwetendheid te beroepen, dat zij hoegenaamd geen plan hebben gehad, om tegen God te rebelleren..

De drievoudige aanroeping El Elohim, Jehova, geeft de grote verbazing te kennen, die de beschuldiging teweegbrengt en de krachtige afwering van zoiets ondoordachts, Luther geeft: "de sterke God, de Heere" enz. De Godsnaam "El" wordt dan ook gebruikt, wanneer man zich de sterkte als een eigenschap van God voorstelt.. 2) In het Hebreeuws staat hier het woordje im en daardoor krijgt deze uitdrukking de vorm van eedzwering. Een betere vertaling is deze: Waarlijk niet in weerspannigheid of door overtreding tegen de Heere is het, n.l. wat wij hebben gedaan. Helpt ons dan maar heden niet. De bedoeling is, door deze woorden, in de vorm van een eed uitgesproken, duidelijk te kennen te geven, dat zij geheel onschuldig staan aan de hun toegedichte overtreding. Ook alles, wat nu volgt, is in dezelfde vorm geuit..

3) Hier gaat de rede van de derde in de tweede persoon over. Het is dus een eedzwering: "Zo moogt gij ons niet helpen, indien deze aantijging waarheid bevat.".

Vers 23

23. Dat wij ons een altaar zouden gebouwd hebben, om ons van achter de HEERE, en van achter de plaats, waar Hij Zijn naam wil doen wonen, af te keren, of om brandoffer en spijsoffer daarop te offeren, of om drankoffer daarop te doen, in plaats van op het altaar, dat Hij ons gewezen heeft, zo eise het de HEERE 1) van ons, wat wij tegen Hem gezondigd hebben, en hij late ons niet ongestraft.

1) Zo eise het de Heere, d.i. zo moge Hij ons tot verantwoording roepen en ons alleen Zijn straffen doen voelen!.

Vers 23

23. Dat wij ons een altaar zouden gebouwd hebben, om ons van achter de HEERE, en van achter de plaats, waar Hij Zijn naam wil doen wonen, af te keren, of om brandoffer en spijsoffer daarop te offeren, of om drankoffer daarop te doen, in plaats van op het altaar, dat Hij ons gewezen heeft, zo eise het de HEERE 1) van ons, wat wij tegen Hem gezondigd hebben, en hij late ons niet ongestraft.

1) Zo eise het de Heere, d.i. zo moge Hij ons tot verantwoording roepen en ons alleen Zijn straffen doen voelen!.

Vers 24

24. En zo wij dit niet veelmeer uit zorg vanwege deze zaak gedaan hebben, zeggende of, denkende bij de oprichting: Morgen mochten uw kinderen tot onze kinderen sprekenzeggende: Wat hebt gij met de HEERE, de God van Israël te doen?1)

1) Alsof de Heere alleen de God was van de stammen aan deze zijde van de Jordaan en niet Die van de Overjordaanse stammen. Zij vrezen in de toekomst buitengesloten te worden, buiten de ware en zuivere dienst van God. Dit wensen zij te voorkomen voor hun nakomelingen..

Het woord morgen, in het Hebreeuws staat er Mahor, kan ook vertaald worden door: in de toekomst..

Vers 24

24. En zo wij dit niet veelmeer uit zorg vanwege deze zaak gedaan hebben, zeggende of, denkende bij de oprichting: Morgen mochten uw kinderen tot onze kinderen sprekenzeggende: Wat hebt gij met de HEERE, de God van Israël te doen?1)

1) Alsof de Heere alleen de God was van de stammen aan deze zijde van de Jordaan en niet Die van de Overjordaanse stammen. Zij vrezen in de toekomst buitengesloten te worden, buiten de ware en zuivere dienst van God. Dit wensen zij te voorkomen voor hun nakomelingen..

Het woord morgen, in het Hebreeuws staat er Mahor, kan ook vertaald worden door: in de toekomst..

Vers 25

25. De HEERE heeft immers de Jordaan tot grens gezet tussen ons en tussen u; dit is niet bij toeval gebeurd maar door Zijn Voorzienigheid, gij kinderen van Ruben, en gij kinderen van Gad! gij allen aan de overzijde van de Jordaan, gij hebt geen deel aan de HEERE, maar ons alleen behoort Hij toe, aan ons, die aan deze zijde wonen en in wier midden Hij Zijn tent heeft opgericht. Zo mochten uw kinderen onze kinderen doen ophouden, dat zijde HEERE niet vreesden, 1) en zij zich tot andere goden wenden, die wij niet gekend hebben.

1) Men moet alle mogelijke vlijt aanwenden, zodat de ware godsdienst in wezen blijft, en tot op de nakomelingen wordt voortgeplant, want dat is het beste, wat men kan nalaten. 2. Zoals een goede vader vaak een boom plant, waarvan zijn kinderen en kindskinderen pas de vruchten plukken en de aangename schaduw genieten, zo moeten veel meer Christelijke ouders hun kinderen de godsvrucht inscherpen en ze op hun nakomelingen proberen over te brengen. 3. Zij die voor zichzelf de zoetheid en aangenaamheid van de Godsdienst gesmaakt hebben, kunnen niet anders dan zeer begerig zijn, dat hun kinderen daarvan deelgenoten mogen wezen, omdat niets hen zo zeer bevreesd en bekommerd maakt, dan dat hun nakomelingen op een bepaalde tijd mogen ophouden, de Heere te vrezen en aangezien worden als mensen, die geen deel aan God en aan Christus hebben (Joshua 22:25)..

Deze bezorgdheid was niet zonder grond. Daar namelijk in alle beloften en verordeningen immer slechts Kanan (aan deze zijde van de Jordaan Numbers 34:1-Numbers 34:12) als het land genoemd is, dat Jehova zijn volk tot erfenis had gegeven, zo kon hierdoor in de toekomst wel de valse gevolgtrekking worden gemaakt, dat slechts de in het eigenlijke Kanan wonende stammen het echte volk van Jehova uitmaakten..

Vers 25

25. De HEERE heeft immers de Jordaan tot grens gezet tussen ons en tussen u; dit is niet bij toeval gebeurd maar door Zijn Voorzienigheid, gij kinderen van Ruben, en gij kinderen van Gad! gij allen aan de overzijde van de Jordaan, gij hebt geen deel aan de HEERE, maar ons alleen behoort Hij toe, aan ons, die aan deze zijde wonen en in wier midden Hij Zijn tent heeft opgericht. Zo mochten uw kinderen onze kinderen doen ophouden, dat zijde HEERE niet vreesden, 1) en zij zich tot andere goden wenden, die wij niet gekend hebben.

1) Men moet alle mogelijke vlijt aanwenden, zodat de ware godsdienst in wezen blijft, en tot op de nakomelingen wordt voortgeplant, want dat is het beste, wat men kan nalaten. 2. Zoals een goede vader vaak een boom plant, waarvan zijn kinderen en kindskinderen pas de vruchten plukken en de aangename schaduw genieten, zo moeten veel meer Christelijke ouders hun kinderen de godsvrucht inscherpen en ze op hun nakomelingen proberen over te brengen. 3. Zij die voor zichzelf de zoetheid en aangenaamheid van de Godsdienst gesmaakt hebben, kunnen niet anders dan zeer begerig zijn, dat hun kinderen daarvan deelgenoten mogen wezen, omdat niets hen zo zeer bevreesd en bekommerd maakt, dan dat hun nakomelingen op een bepaalde tijd mogen ophouden, de Heere te vrezen en aangezien worden als mensen, die geen deel aan God en aan Christus hebben (Joshua 22:25)..

Deze bezorgdheid was niet zonder grond. Daar namelijk in alle beloften en verordeningen immer slechts Kanan (aan deze zijde van de Jordaan Numbers 34:1-Numbers 34:12) als het land genoemd is, dat Jehova zijn volk tot erfenis had gegeven, zo kon hierdoor in de toekomst wel de valse gevolgtrekking worden gemaakt, dat slechts de in het eigenlijke Kanan wonende stammen het echte volk van Jehova uitmaakten..

Vers 29

29. Het zij verre van ons, -hetgeen gij ons toeschrijft als beweeggrond tot het oprichten van een altaar: -van ons dat wij zouden weerspannig zijn tegen de HEERE, of dat wij op deze dag, na pas ons land verlaten te hebben, ons al dadelijk van achter de HEERE afkeren zouden, bouwende een altaar ten brandoffer, ten spijsoffer, of ten slachtoffer, behalve het ene rechtmatige altaar van de HEERE, onze God, dat voor Zijn tabernakel is; veel meer zullen wij n nu, n in het vervolg daar alleen onze offers brengen.

Terwijl de twee doelen, waarin de 12 stammen gesplitst werden, uit elkaar gingen en de 2 1/2 stammen naar hun woonplaats terugkeerden, terwijl de 9 1/2 stammen hun erfdeel in eigenlijk Kanan, aan deze zijde in bezit namen, dreigde aan beide zijden een groot gevaar dat, wanneer het niet op het juiste tijdstip werd erkend en overwonnen door vastere aaneensluiting, vroeger of later een algehele scheiding van die twee hoofdbestanddelen in de godsdienst, en dus weldra in het gehele volksbestaan, ten gevolge gehad zou hebben. Aan de ene kant konden de 2 1/2 stammen in hun rijk gezegend, uitgestrekt land aan de overzijde van de Jordaan, dat bijna 2/3 gedeelte van eigenlijk Kanan besloeg, allicht hun broeders in het westen vergeten. Veel meer dan deze zich met de veeteelt bezighoudende, konden zij zich gevoegelijk bij de Ammonieten, Moabieten of Midianieten aansluiten. Maar al te spoedig konden zij op de gedachte komen, zich een eigen heiligdom te maken, een bijzondere godsdienst aan te nemen, omdat het opgaan naar de feesten in het land aan deze zijde met veel moeilijkheden gepaard ging. Dit van hun kant dreigend gevaar wordt bij hen tot een levend bewustzijn gebracht door de verdenking, die doorstraalde in de rede van een Pinehas, die hun zo beslist tegemoet trad. Het middel is hard, maar het is ook het enige om het gevaar, dat van deze kant dreigt, in de kiem te smoren. Aan de andere kant kon bij de stammen van deze kant makkelijk de gedachte ontstaan, dat zij alleen de ware gemeente van de Heere vormden; niet alleen toch hadden zij het heiligdom van de Heere in hun midden, maar ook in alle beloften van God aan hun vaderen, was het alleen hun land, het Kanan aan deze zijde, dat de Heere Zijn volk tot erfdeel geven wilde (Numbers 32:5). Wanneer men nu dit bijzonder toebehoren aan de Heere liet gelden, was het maar al te zeer te vrezen dat de stammen van de andere zijde werden teruggestoten, en daardoor genoodzaakt de banden van de onderlinge volksgemeenschap te verbreken. Daarom is het goed, dat de gelegenheid tot die gedachte reeds van te voren wordt afgesneden voor de 9 1/2 stammen, nog v r de ontwikkeling van het Israëlietisch volksleven door datgene, wat de Rubenieten en Gadieten met hun altaar te kennen geven. In deze geschiedenis merken wij enerzijds menselijke onvoorzichtigheid; aan de andere kant menselijke kortzichtigheid op: Onvoorzichtigheid aan de kant van hen, die zonder voorafgaande beraadslaging met hun broeders het altaar gebouwd hebben, kortzichtigheid aan de zijde van de anderen, die bij de onderneming al dadelijk aan boze voornemens denken; maar waar in de diepste diepte van het hart een zucht naar God is en liefde voor het goede en rechtvaardige-zoals hier het geval is aan beide zijden-daar weet de Heere de harten, zo snel gescheiden door menselijke zwakheid, toch weer bijeen te voegen, en ook dat, wat de Zijnen in hun zwakheid verkeerd doen, moet tot hun welzijn dienen..

Vers 29

29. Het zij verre van ons, -hetgeen gij ons toeschrijft als beweeggrond tot het oprichten van een altaar: -van ons dat wij zouden weerspannig zijn tegen de HEERE, of dat wij op deze dag, na pas ons land verlaten te hebben, ons al dadelijk van achter de HEERE afkeren zouden, bouwende een altaar ten brandoffer, ten spijsoffer, of ten slachtoffer, behalve het ene rechtmatige altaar van de HEERE, onze God, dat voor Zijn tabernakel is; veel meer zullen wij n nu, n in het vervolg daar alleen onze offers brengen.

Terwijl de twee doelen, waarin de 12 stammen gesplitst werden, uit elkaar gingen en de 2 1/2 stammen naar hun woonplaats terugkeerden, terwijl de 9 1/2 stammen hun erfdeel in eigenlijk Kanan, aan deze zijde in bezit namen, dreigde aan beide zijden een groot gevaar dat, wanneer het niet op het juiste tijdstip werd erkend en overwonnen door vastere aaneensluiting, vroeger of later een algehele scheiding van die twee hoofdbestanddelen in de godsdienst, en dus weldra in het gehele volksbestaan, ten gevolge gehad zou hebben. Aan de ene kant konden de 2 1/2 stammen in hun rijk gezegend, uitgestrekt land aan de overzijde van de Jordaan, dat bijna 2/3 gedeelte van eigenlijk Kanan besloeg, allicht hun broeders in het westen vergeten. Veel meer dan deze zich met de veeteelt bezighoudende, konden zij zich gevoegelijk bij de Ammonieten, Moabieten of Midianieten aansluiten. Maar al te spoedig konden zij op de gedachte komen, zich een eigen heiligdom te maken, een bijzondere godsdienst aan te nemen, omdat het opgaan naar de feesten in het land aan deze zijde met veel moeilijkheden gepaard ging. Dit van hun kant dreigend gevaar wordt bij hen tot een levend bewustzijn gebracht door de verdenking, die doorstraalde in de rede van een Pinehas, die hun zo beslist tegemoet trad. Het middel is hard, maar het is ook het enige om het gevaar, dat van deze kant dreigt, in de kiem te smoren. Aan de andere kant kon bij de stammen van deze kant makkelijk de gedachte ontstaan, dat zij alleen de ware gemeente van de Heere vormden; niet alleen toch hadden zij het heiligdom van de Heere in hun midden, maar ook in alle beloften van God aan hun vaderen, was het alleen hun land, het Kanan aan deze zijde, dat de Heere Zijn volk tot erfdeel geven wilde (Numbers 32:5). Wanneer men nu dit bijzonder toebehoren aan de Heere liet gelden, was het maar al te zeer te vrezen dat de stammen van de andere zijde werden teruggestoten, en daardoor genoodzaakt de banden van de onderlinge volksgemeenschap te verbreken. Daarom is het goed, dat de gelegenheid tot die gedachte reeds van te voren wordt afgesneden voor de 9 1/2 stammen, nog v r de ontwikkeling van het Israëlietisch volksleven door datgene, wat de Rubenieten en Gadieten met hun altaar te kennen geven. In deze geschiedenis merken wij enerzijds menselijke onvoorzichtigheid; aan de andere kant menselijke kortzichtigheid op: Onvoorzichtigheid aan de kant van hen, die zonder voorafgaande beraadslaging met hun broeders het altaar gebouwd hebben, kortzichtigheid aan de zijde van de anderen, die bij de onderneming al dadelijk aan boze voornemens denken; maar waar in de diepste diepte van het hart een zucht naar God is en liefde voor het goede en rechtvaardige-zoals hier het geval is aan beide zijden-daar weet de Heere de harten, zo snel gescheiden door menselijke zwakheid, toch weer bijeen te voegen, en ook dat, wat de Zijnen in hun zwakheid verkeerd doen, moet tot hun welzijn dienen..

Vers 30

30. Toen de priester Pinehas, en de oversten van de vergadering en de hoofden van de duizenden (geslachten) van Israël, die bij hem waren, de woorden hoorden, die de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de kinderen van Manasse gesproken hadden, was het goed in hun ogen. 1)

1) Terecht matigen Pinehas en de afgezanten hun ijver, terwijl zij niet eigenzinnig op hun stuk blijven staan, noch bij hun eenmaal opgevat vooroordeel blijven, maar de verontschuldigingen gul en gaarne aannemen. Velen nu, indien zij in enige zaken beledigd zijn en verbitterd, kunnen door geen verdediging verzoend worden, ja zelfs rakelen zij op, wat zij op kwaadwillige en onbillijke wijze maar kunnen ophalen, liever dan dat zij de schijn willen geven voor een billijke rede te wijken. En dit voorbeeld is daarom wel waardig opgemerkt te worden opdat, wanneer wij door een niet genoeg gekende zaak beledigd zijn, wij ons van hardnekkigheid onthouden, en liever ons laten buigen tot een billijk oordeel. Verder dat de kinderen van Ruben, Gad en Manasse vrij van misdaad worden bevonden, dit schrijven Pinehas en de gezanten toe aan de gunst van God. Want met deze woorden: "Wij weten, dat God in ons midden is" wijzen zij aan, dat God hun gunstig is en Zijn zorg heeft aangewend tot hun behoud. Dit moet zeker opgemerkt worden, omdat daaruit blijkt dat wij nooit van God afvallen, of tot goddeloosheid vervallen, tenzij Hij ons verlaat en ons overgeeft tot een verkeerde zin. Iedere afgoderij toont daarom reeds een te voren van God verlaten zijn, zodat Hij de straf op de misdaden met rechtvaardige vergelding uitvoert. Ondertussen moet men vasthouden, dat wij niet anders in de godsvrucht volharden, dan wanneer God bij ons en met ons is, ons door Zijne hand ondersteunt, en door de kracht van zijn Geest tot volharding bekrachtigt..

Vers 30

30. Toen de priester Pinehas, en de oversten van de vergadering en de hoofden van de duizenden (geslachten) van Israël, die bij hem waren, de woorden hoorden, die de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad, en de kinderen van Manasse gesproken hadden, was het goed in hun ogen. 1)

1) Terecht matigen Pinehas en de afgezanten hun ijver, terwijl zij niet eigenzinnig op hun stuk blijven staan, noch bij hun eenmaal opgevat vooroordeel blijven, maar de verontschuldigingen gul en gaarne aannemen. Velen nu, indien zij in enige zaken beledigd zijn en verbitterd, kunnen door geen verdediging verzoend worden, ja zelfs rakelen zij op, wat zij op kwaadwillige en onbillijke wijze maar kunnen ophalen, liever dan dat zij de schijn willen geven voor een billijke rede te wijken. En dit voorbeeld is daarom wel waardig opgemerkt te worden opdat, wanneer wij door een niet genoeg gekende zaak beledigd zijn, wij ons van hardnekkigheid onthouden, en liever ons laten buigen tot een billijk oordeel. Verder dat de kinderen van Ruben, Gad en Manasse vrij van misdaad worden bevonden, dit schrijven Pinehas en de gezanten toe aan de gunst van God. Want met deze woorden: "Wij weten, dat God in ons midden is" wijzen zij aan, dat God hun gunstig is en Zijn zorg heeft aangewend tot hun behoud. Dit moet zeker opgemerkt worden, omdat daaruit blijkt dat wij nooit van God afvallen, of tot goddeloosheid vervallen, tenzij Hij ons verlaat en ons overgeeft tot een verkeerde zin. Iedere afgoderij toont daarom reeds een te voren van God verlaten zijn, zodat Hij de straf op de misdaden met rechtvaardige vergelding uitvoert. Ondertussen moet men vasthouden, dat wij niet anders in de godsvrucht volharden, dan wanneer God bij ons en met ons is, ons door Zijne hand ondersteunt, en door de kracht van zijn Geest tot volharding bekrachtigt..

Vers 32

32. En Pinehas, de zoon van de hogepriester Eleazar, keerde terug met de oversten, die bij hem waren, van de kinderen van Ruben, en van de kinderen van Gad, uit het land Gilead, naar het land Kanan, tot de kinderen van Israël, 1)en zij brachten hun antwoord weer, wat zij vernomen hadden over de oprichting van het bewuste altaar.

1)Hoogstwaarschijnlijk was het volk, vertegenwoordigd door zijn oudsten, niet uiteengegaan, maar wachtte op het verslag van Pinehas en zijn medegezanten. Dit antwoord bevredigde hen niet alleen, zodat zij niet besluiten op te trekken met een leger tegen de Overjordaanse stammen, maar zij vonden er ook stof in, om de Heere te loven voor het feit, dat hun broeders trouw waren gebleven aan de dienst van God en aan de onderhouding van de Wet, en hiervoor, dat zij niet behoefden op te treden als wrekers van Gods gerechtigheid. Een goed voorbeeld voor de Kerk van de Heere, voor de verhoudingen in die Kerk. Uit liefde voor de Naam van de Heere en uit liefde voor de broeders tuchtigen, maar niet om te tuchtigen.. 33. Het antwoord nu was ook goed in de ogen van de overige kinderen van Israël, die de uitslag verwacht hadden, en de kinderen van Israël, loofden God, die hun Zijn genade niet onthouden had, en zeiden niet meer van tegen hen op te trekken met een leger om het land te verderven, waarin de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad woonden.

Deze verhouding tussen broeders is de ware. De kinderen van Israël hadden zonder twijfel hun broeders van de overzijde, waarmee zij zoveel ervaren hadden, lief; maar die liefde mag niet zijn ten koste van de wet van de Heere, met loslating van het beginsel van het recht. Neen, de roede van God in de hand van dienaren van de gerechtigheid moet evenzeer de liefste broeder, de innigste vriend treffen, zij dan ook, dat die slagen het hart van hem, die slaat als openrijten. Maar nu, het oordeel is afgewend, de roede ingetrokken, de onschuld voor het oog onthuld, is het nu wonder, dat het hart van de Israëlieten dubbel verheugd is? Hun broeders zijn gered, hun is de smart bespaard, zelf een gesel van God te zijn, de Heere is niet geweken met Zijn genade. Hem zij daarvoor dan ook de lof. Zo is ook de verhouding van de Chritelijke gemeente: straffen uit liefde, niet om te straffen..

Vers 32

32. En Pinehas, de zoon van de hogepriester Eleazar, keerde terug met de oversten, die bij hem waren, van de kinderen van Ruben, en van de kinderen van Gad, uit het land Gilead, naar het land Kanan, tot de kinderen van Israël, 1)en zij brachten hun antwoord weer, wat zij vernomen hadden over de oprichting van het bewuste altaar.

1)Hoogstwaarschijnlijk was het volk, vertegenwoordigd door zijn oudsten, niet uiteengegaan, maar wachtte op het verslag van Pinehas en zijn medegezanten. Dit antwoord bevredigde hen niet alleen, zodat zij niet besluiten op te trekken met een leger tegen de Overjordaanse stammen, maar zij vonden er ook stof in, om de Heere te loven voor het feit, dat hun broeders trouw waren gebleven aan de dienst van God en aan de onderhouding van de Wet, en hiervoor, dat zij niet behoefden op te treden als wrekers van Gods gerechtigheid. Een goed voorbeeld voor de Kerk van de Heere, voor de verhoudingen in die Kerk. Uit liefde voor de Naam van de Heere en uit liefde voor de broeders tuchtigen, maar niet om te tuchtigen.. 33. Het antwoord nu was ook goed in de ogen van de overige kinderen van Israël, die de uitslag verwacht hadden, en de kinderen van Israël, loofden God, die hun Zijn genade niet onthouden had, en zeiden niet meer van tegen hen op te trekken met een leger om het land te verderven, waarin de kinderen van Ruben, en de kinderen van Gad woonden.

Deze verhouding tussen broeders is de ware. De kinderen van Israël hadden zonder twijfel hun broeders van de overzijde, waarmee zij zoveel ervaren hadden, lief; maar die liefde mag niet zijn ten koste van de wet van de Heere, met loslating van het beginsel van het recht. Neen, de roede van God in de hand van dienaren van de gerechtigheid moet evenzeer de liefste broeder, de innigste vriend treffen, zij dan ook, dat die slagen het hart van hem, die slaat als openrijten. Maar nu, het oordeel is afgewend, de roede ingetrokken, de onschuld voor het oog onthuld, is het nu wonder, dat het hart van de Israëlieten dubbel verheugd is? Hun broeders zijn gered, hun is de smart bespaard, zelf een gesel van God te zijn, de Heere is niet geweken met Zijn genade. Hem zij daarvoor dan ook de lof. Zo is ook de verhouding van de Chritelijke gemeente: straffen uit liefde, niet om te straffen..

Vers 34

34. En de kinderen van Ruben en de kinderen van Gad noemden dat altaar, ook en wel allereerst voor de ogen van hun landgenoten: Dat het een getuige zij tussen ons, dat deHEERE God is. 1)

1)Uitdrukkelijk noemen zij dat altaar "Getuige," opdat het nooit aanleiding zou geven tot zonde en afgoderij, tot overtreding van de geboden van de Heere. Het moet van weerszijden een getuigenis zijn van de betrekking waarin zij stonden, tegenover de Heere God en tegenover elkaar. Indien dus later hun kinderen de Wet zouden verlaten, zou dit altaar een getuige tegen hen zijn..

Vers 34

34. En de kinderen van Ruben en de kinderen van Gad noemden dat altaar, ook en wel allereerst voor de ogen van hun landgenoten: Dat het een getuige zij tussen ons, dat deHEERE God is. 1)

1)Uitdrukkelijk noemen zij dat altaar "Getuige," opdat het nooit aanleiding zou geven tot zonde en afgoderij, tot overtreding van de geboden van de Heere. Het moet van weerszijden een getuigenis zijn van de betrekking waarin zij stonden, tegenover de Heere God en tegenover elkaar. Indien dus later hun kinderen de Wet zouden verlaten, zou dit altaar een getuige tegen hen zijn..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 22". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-22.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile