Lectionary Calendar
Friday, June 7th, 2024
the Week of Proper 4 / Ordinary 9
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jozua 15

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 15

Joshua 15:1.

GRENZEN EN STEDEN VAN DE STAM JUDA.

I. Joshua 15:1-Joshua 15:63. Terwijl het nu werkelijk tot een uitloting komt onder de negen en een halve stam, ontvangt de stam Juda door Gods beschikking, zijn erfdeel in dezelfde streek, waar reeds Kaleb het zijn gekregen heeft, zodat deze nu te midden van zijn stamgenoten woont. Juda's erfdeel nu ligt in het zuiden van Kanan, en zijn grenzen worden naar de vier windstreken beschreven (Joshua 15:1-Joshua 15:12); daarna wordt reeds nu van Kaleb bericht, hoe hij meer dan 10 jaar later door de verdrijving van de Enakieten, het gebied van Hebron in bezit genomen heeft (Joshua 15:13-Joshua 15:19); tenslotte volgt een opgave van de steden, die in de verschillende delen van het gebied gelegen waren (Joshua 15:20-Joshua 15:63).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 15

Joshua 15:1.

GRENZEN EN STEDEN VAN DE STAM JUDA.

I. Joshua 15:1-Joshua 15:63. Terwijl het nu werkelijk tot een uitloting komt onder de negen en een halve stam, ontvangt de stam Juda door Gods beschikking, zijn erfdeel in dezelfde streek, waar reeds Kaleb het zijn gekregen heeft, zodat deze nu te midden van zijn stamgenoten woont. Juda's erfdeel nu ligt in het zuiden van Kanan, en zijn grenzen worden naar de vier windstreken beschreven (Joshua 15:1-Joshua 15:12); daarna wordt reeds nu van Kaleb bericht, hoe hij meer dan 10 jaar later door de verdrijving van de Enakieten, het gebied van Hebron in bezit genomen heeft (Joshua 15:13-Joshua 15:19); tenslotte volgt een opgave van de steden, die in de verschillende delen van het gebied gelegen waren (Joshua 15:20-Joshua 15:63).

Vers 1

1. En het lot voor de stam van de kinderen van Juda, naar hun gezinnen, was: aan de grens van Edom, de woestijn Zin, zuidwaarts, was het uiterste tegen het zuiden. Het erfdeel reikte dus in het zuidoosten tot aan het gebied van Edom, en strekte zich dan verder uit;

Vers 1

1. En het lot voor de stam van de kinderen van Juda, naar hun gezinnen, was: aan de grens van Edom, de woestijn Zin, zuidwaarts, was het uiterste tegen het zuiden. Het erfdeel reikte dus in het zuidoosten tot aan het gebied van Edom, en strekte zich dan verder uit;

Vers 6

6. En deze grens zal opgaan tot Beth-hogla, 3/4 uur ten noordwesten van de Jordaanmonding, het tegenwoordige Ain Hadschlah, en zal doorgaan van het noorden naar Beth-Araba, naar de noordzijde van Beth-Araba, 1/2 uur ten zuidwestenvan Beth-Hagla; en deze grens zal opgaan tot de steen van Bohan, de zoon van Ruben. 1)

1) Daar de Rubenieten geen deel hadden ten westen van de Jordaan, veronderstelt men, dat de steen van Bohan, de zoon van Ruben, de begraafplaats aanwijst f van een zoon van Ruben, die stierf, terwijl zijn vader in Kanan was, f van een groot bevelhebber van die stam, die in het legerkamp te Gilgal stierf..

De "steen van Bohan" moet wegens het "opgaan" hoger, d.i. het westelijk gebergte nabij en wegens het "afgaan" (18:17) aan de rand van het gebergte, en niet er op gelegen hebben..

Zie verder 18:8.

Vers 6

6. En deze grens zal opgaan tot Beth-hogla, 3/4 uur ten noordwesten van de Jordaanmonding, het tegenwoordige Ain Hadschlah, en zal doorgaan van het noorden naar Beth-Araba, naar de noordzijde van Beth-Araba, 1/2 uur ten zuidwestenvan Beth-Hagla; en deze grens zal opgaan tot de steen van Bohan, de zoon van Ruben. 1)

1) Daar de Rubenieten geen deel hadden ten westen van de Jordaan, veronderstelt men, dat de steen van Bohan, de zoon van Ruben, de begraafplaats aanwijst f van een zoon van Ruben, die stierf, terwijl zijn vader in Kanan was, f van een groot bevelhebber van die stam, die in het legerkamp te Gilgal stierf..

De "steen van Bohan" moet wegens het "opgaan" hoger, d.i. het westelijk gebergte nabij en wegens het "afgaan" (18:17) aan de rand van het gebergte, en niet er op gelegen hebben..

Zie verder 18:8.

Vers 7

7. Verder zal deze grens opgaan naar Debir 1) van het dal van Achor (7:24,26 7:24,26), en zal noordwaarts zien naar Gilgal of Gelioth (18:17 Judges 3:19, dat tegenover de opgang van Admmim 2) is, die ten zuiden van de beek is, waarschijnlijk in de streek van de huidige ruïne el Deïm noordelijk van de straat tussen Jeruzalem en Jericho. Daarna zal deze grens doorgaan tot het water van En-Smes (Zonnebron, tegenwoordig Apostelbron, 3/4 uur noordoostelijk van Jeruzalem), en haaruitgangen zullen wezen te En-rgel, aan de zuidoostzijde van Jeruzalem.

1) Dit Debir moet niet verwisseld worden met de plaats met dezelfde naam in Joshua 15:15, maar gezocht worden in het huidige Wady-Daber, ten zuidwesten van Beth-Hogla in het gebergte Admmin, heden "het rode veld" genaamd, waar zich thans nog een groot vierhoekig, meer woest liggend huis bevindt, dat vroeger diende tot schuilplaats voor de reiziger tegen de rovers, die in de omstreken zwierven; het wordt voor de plaats gehouden, waar de Samaritaan barmhartigheid bewees Luke 10:30. De grond is daar rood, van daar de naam "het rode veld"..

Vers 7

7. Verder zal deze grens opgaan naar Debir 1) van het dal van Achor (7:24,26 7:24,26), en zal noordwaarts zien naar Gilgal of Gelioth (18:17 Judges 3:19, dat tegenover de opgang van Admmim 2) is, die ten zuiden van de beek is, waarschijnlijk in de streek van de huidige ruïne el Deïm noordelijk van de straat tussen Jeruzalem en Jericho. Daarna zal deze grens doorgaan tot het water van En-Smes (Zonnebron, tegenwoordig Apostelbron, 3/4 uur noordoostelijk van Jeruzalem), en haaruitgangen zullen wezen te En-rgel, aan de zuidoostzijde van Jeruzalem.

1) Dit Debir moet niet verwisseld worden met de plaats met dezelfde naam in Joshua 15:15, maar gezocht worden in het huidige Wady-Daber, ten zuidwesten van Beth-Hogla in het gebergte Admmin, heden "het rode veld" genaamd, waar zich thans nog een groot vierhoekig, meer woest liggend huis bevindt, dat vroeger diende tot schuilplaats voor de reiziger tegen de rovers, die in de omstreken zwierven; het wordt voor de plaats gehouden, waar de Samaritaan barmhartigheid bewees Luke 10:30. De grond is daar rood, van daar de naam "het rode veld"..

Vers 8

8. En deze grens zal opgaan door het dal Ben Hinnom, d.i. van de zoon van Hinnom, 1) aan de zijde van de Jebusiet van het zuiden, langs de zuidzijde van de stad van de Jebusieten, dit is Jeruzalem; en deze grens zal opwaarts gaan tot de top van de berg, die vooraan het dal van Hinnom is, westwaarts, dat in het uiterste van het dal van de Refaïeten 2) is, ten noorden.

1) Het dal Ben of Ben-Hinnom, van de zoon of van de zonen van Hinnom, was op de zuidzijde van de berg Sion gelegen, en is vooral sinds de dagen van Achaz berucht geworden vanwege de afgodendienst van Moloch (2 Koningen ingen .20:10 Jeremiah 7:31). Hoogstwaarschijnlijk heeft een zekere Hinnom aldaar bezittingen gehad..

2) Veel kunstenaars slaan, wanneer zij gehele bladzijden met getallen en namen in de Heilige Schrift aantreffen, deze over, en vestigen daarentegen hun blikken met de grootste oplettendheid op die plaatsen, waar de heerlijke heilige gebouwen beschreven worden, onder het voorwendsel, dat dit eerste nutteloos is; en men schaamt zich dus niet te beweren, dat datgene, wat God toch zelf gesproken heeft, niet nodig is te weten. Vlijtige bergwerkers gaan ook die bergen die zeer woest en onvruchtbaar schijnen, niet voorbij, maar dringen veeleer voorwaarts en zoeken de gouden zilveraderen, die zich daarin bevinden op. Hoe zou men dan een plaats van de Heilige Schrift, die doorgaans de rijkste schat van hemelse waarheid in zich bevat, al is die ook verborgen, mogen voorbijgaan?.

De duistere beschrijving en onbekende namen van de steden en personen die in de volgende verzen voorkomen, moeten evenals overal in de Heilige Schrift niet oppervlakkig voorbijgaan worden, alsof het slechts namen en niets anders waren; maar zij moeten in het bijzonder door vergelijking met andere plaatsen in de Heilige Schrift of van andere schrijvers, tot grotere duidelijkheid gebracht worden. Hierdoor kan men tot een vollediger kennis en beter inzicht van de heilige geschiedenis komen, en een diepere blik leren slaan in de profeten. Alles toch, wat zich in Gods woord bevindt, is ontegenzeglijk nuttig, en dus ook niet onvruchtbaar om onderzocht te worden.

De vlakte van Refaïm, die hier en in 2 Samuel 5:18; 2 Samuel 23:13 en Isaiah 17:5 vermeld wordt, droeg haar naam waarschijnlijk naar de reuzenstam van de Refaïmieten, waarvan reeds ten tijde van Mozes nog slechts enige geslachten bestonden (Deuteronomy 2:23). Echter worden in de geschiedenis van David ook nog enige van hen genoemd. Door een onbeduidender bergrug van het dal Ben-Hinnom gescheiden, strekte zij zich een 1/2 uur breed en 1 uur lang zuidwestwaarts, van Jeruzalem uit tot Mar Elias, dat ongeveer midden tussen Jeruzalem en Bethlehem gelegen was. Zij werd in het noorden door een bergrug begrensd, die aan de linkerzijde stuit op de straatweg van Jeruzalem naar Joppe; deze bergrug wordt hier zonder twijfel bedoeld, 3/4 uur noordwestwaarts van daar, te rechterzijde van de straat naar Joppe, bevindt zich het dorp Liftha met een overvloedige bron, die een streek land met bloeiende tuinen bevochtigt. Dit is de bron Nefthah, die in Joshua 15:9 vermeld wordt.. 9. Daarna zal deze grens strekken van de hoogte van de berg tot aan de waterfontein Nefthah, het huidige dorp Liftha, 1) en uitgaan tot de steden van hetgebergte Efron, westwaarts van het terpentijndal gelegen. Verder zal deze grens noordwaarts zich uitstrekken naar Bala, dat is Kirjath-Jarim, het tegenwoordige Kureyet el Enab, 3 uur ten noordwesten van Jeruzalem.

1) Nefthah, het huidige Liftha, is een dorp ongeveer een uur van Jeruzalem, met rijke waterbronnen, waardoor volgens V.d.Velde vele bloeiende tuinen worden bewaterd..

Vers 8

8. En deze grens zal opgaan door het dal Ben Hinnom, d.i. van de zoon van Hinnom, 1) aan de zijde van de Jebusiet van het zuiden, langs de zuidzijde van de stad van de Jebusieten, dit is Jeruzalem; en deze grens zal opwaarts gaan tot de top van de berg, die vooraan het dal van Hinnom is, westwaarts, dat in het uiterste van het dal van de Refaïeten 2) is, ten noorden.

1) Het dal Ben of Ben-Hinnom, van de zoon of van de zonen van Hinnom, was op de zuidzijde van de berg Sion gelegen, en is vooral sinds de dagen van Achaz berucht geworden vanwege de afgodendienst van Moloch (2 Koningen ingen .20:10 Jeremiah 7:31). Hoogstwaarschijnlijk heeft een zekere Hinnom aldaar bezittingen gehad..

2) Veel kunstenaars slaan, wanneer zij gehele bladzijden met getallen en namen in de Heilige Schrift aantreffen, deze over, en vestigen daarentegen hun blikken met de grootste oplettendheid op die plaatsen, waar de heerlijke heilige gebouwen beschreven worden, onder het voorwendsel, dat dit eerste nutteloos is; en men schaamt zich dus niet te beweren, dat datgene, wat God toch zelf gesproken heeft, niet nodig is te weten. Vlijtige bergwerkers gaan ook die bergen die zeer woest en onvruchtbaar schijnen, niet voorbij, maar dringen veeleer voorwaarts en zoeken de gouden zilveraderen, die zich daarin bevinden op. Hoe zou men dan een plaats van de Heilige Schrift, die doorgaans de rijkste schat van hemelse waarheid in zich bevat, al is die ook verborgen, mogen voorbijgaan?.

De duistere beschrijving en onbekende namen van de steden en personen die in de volgende verzen voorkomen, moeten evenals overal in de Heilige Schrift niet oppervlakkig voorbijgaan worden, alsof het slechts namen en niets anders waren; maar zij moeten in het bijzonder door vergelijking met andere plaatsen in de Heilige Schrift of van andere schrijvers, tot grotere duidelijkheid gebracht worden. Hierdoor kan men tot een vollediger kennis en beter inzicht van de heilige geschiedenis komen, en een diepere blik leren slaan in de profeten. Alles toch, wat zich in Gods woord bevindt, is ontegenzeglijk nuttig, en dus ook niet onvruchtbaar om onderzocht te worden.

De vlakte van Refaïm, die hier en in 2 Samuel 5:18; 2 Samuel 23:13 en Isaiah 17:5 vermeld wordt, droeg haar naam waarschijnlijk naar de reuzenstam van de Refaïmieten, waarvan reeds ten tijde van Mozes nog slechts enige geslachten bestonden (Deuteronomy 2:23). Echter worden in de geschiedenis van David ook nog enige van hen genoemd. Door een onbeduidender bergrug van het dal Ben-Hinnom gescheiden, strekte zij zich een 1/2 uur breed en 1 uur lang zuidwestwaarts, van Jeruzalem uit tot Mar Elias, dat ongeveer midden tussen Jeruzalem en Bethlehem gelegen was. Zij werd in het noorden door een bergrug begrensd, die aan de linkerzijde stuit op de straatweg van Jeruzalem naar Joppe; deze bergrug wordt hier zonder twijfel bedoeld, 3/4 uur noordwestwaarts van daar, te rechterzijde van de straat naar Joppe, bevindt zich het dorp Liftha met een overvloedige bron, die een streek land met bloeiende tuinen bevochtigt. Dit is de bron Nefthah, die in Joshua 15:9 vermeld wordt.. 9. Daarna zal deze grens strekken van de hoogte van de berg tot aan de waterfontein Nefthah, het huidige dorp Liftha, 1) en uitgaan tot de steden van hetgebergte Efron, westwaarts van het terpentijndal gelegen. Verder zal deze grens noordwaarts zich uitstrekken naar Bala, dat is Kirjath-Jarim, het tegenwoordige Kureyet el Enab, 3 uur ten noordwesten van Jeruzalem.

1) Nefthah, het huidige Liftha, is een dorp ongeveer een uur van Jeruzalem, met rijke waterbronnen, waardoor volgens V.d.Velde vele bloeiende tuinen worden bewaterd..

Vers 10

10. Daarna, nadat zij van Jeruzalem noordwestwaarts gegaan is (Joshua 15:8,Joshua 15:9), zal deze grens zich omkeren van Bala in het westen, naar het gebergte Seïr, 1) een bergrug in het zuidwesten, bestaande uit steile bergtoppen, en zal doorgaan aan de zijde van de berg Jearim van het noorden, aan de noordzijde van Har-Jearim, deze is Chesaln, het huidige Kesla, aan de zuidhelling van de straks genoemde berg (Genesis 32:3), en zij zal zuidwestwaarts komen naar Beth-Smes, 4 uur ten noorden van Eleutheropolis, en door Timna gaan, 3/4 uur ten westen van Beth-Smes;

1) Dit Seïr moet wel onderscheiden worden van het gebergte Seïr in Idumea. Dit Seïr is een bergrug in het zuidoosten, waarop volgens Robinson, Saris en Mischr liggen..

Vers 10

10. Daarna, nadat zij van Jeruzalem noordwestwaarts gegaan is (Joshua 15:8,Joshua 15:9), zal deze grens zich omkeren van Bala in het westen, naar het gebergte Seïr, 1) een bergrug in het zuidwesten, bestaande uit steile bergtoppen, en zal doorgaan aan de zijde van de berg Jearim van het noorden, aan de noordzijde van Har-Jearim, deze is Chesaln, het huidige Kesla, aan de zuidhelling van de straks genoemde berg (Genesis 32:3), en zij zal zuidwestwaarts komen naar Beth-Smes, 4 uur ten noorden van Eleutheropolis, en door Timna gaan, 3/4 uur ten westen van Beth-Smes;

1) Dit Seïr moet wel onderscheiden worden van het gebergte Seïr in Idumea. Dit Seïr is een bergrug in het zuidoosten, waarop volgens Robinson, Saris en Mischr liggen..

Vers 11

11. Verder zal deze grens uitgaan aan de zijde van Ekron (13:3), noordwaarts, en deze grens zal strekken naar Sichron 1) aan, en over de berg Bala gaan, een rij heuvels tussen Ekron en Jabne, en uitgaan te Jabneël, of Jabne (2 Chronicles 26:6), later Jamnia genoemd (1 Makk.4:15), in het gebied van de Filistijnen; en de uitgangen van deze grens zullen zijn naar de Middellandse Zee.

1) Sichron wordt gehouden voor het tegenwoordige Sugheir, 1 uur zuidwaarts van Jibnah. Jabneël, of Jabne is het tegenwoordige Jibnah, 4 uur van Joppe. Volgens V.d.Velde ruim n uur uit de kust van de Middellandse Zee, nu nog een aanzienlijk dorp. Jabneël was de uiterste noordwestelijke grensplaats van Juda's erfdeel..

Sichron wordt verder niet vermeld..

Vers 11

11. Verder zal deze grens uitgaan aan de zijde van Ekron (13:3), noordwaarts, en deze grens zal strekken naar Sichron 1) aan, en over de berg Bala gaan, een rij heuvels tussen Ekron en Jabne, en uitgaan te Jabneël, of Jabne (2 Chronicles 26:6), later Jamnia genoemd (1 Makk.4:15), in het gebied van de Filistijnen; en de uitgangen van deze grens zullen zijn naar de Middellandse Zee.

1) Sichron wordt gehouden voor het tegenwoordige Sugheir, 1 uur zuidwaarts van Jibnah. Jabneël, of Jabne is het tegenwoordige Jibnah, 4 uur van Joppe. Volgens V.d.Velde ruim n uur uit de kust van de Middellandse Zee, nu nog een aanzienlijk dorp. Jabneël was de uiterste noordwestelijke grensplaats van Juda's erfdeel..

Sichron wordt verder niet vermeld..

Vers 12

12. De grens nu tegen het westen zal zijn tot de grote, de zo-even genoemde Middellandse Zee, en diens grens. Dit is de grens van de kinderen van Juda rondom heen, naar hun gezinnen (Numbers 34:6).

De noordelijke grens (Joshua 15:5-Joshua 15:11) komt met betrekking tot de oostelijke helft, later nog eens voor, maar in omgekeerde richting, van het westen naar het oosten, als zuidergrens van de stam Benjamin (18:15-19). Op de westelijke helft daarentegen vielen de steden Zarea, Beth-Semes, Thimna, Esthaol en Ekron naderhand de stam Dan toe (19:40-48

Vers 12

12. De grens nu tegen het westen zal zijn tot de grote, de zo-even genoemde Middellandse Zee, en diens grens. Dit is de grens van de kinderen van Juda rondom heen, naar hun gezinnen (Numbers 34:6).

De noordelijke grens (Joshua 15:5-Joshua 15:11) komt met betrekking tot de oostelijke helft, later nog eens voor, maar in omgekeerde richting, van het westen naar het oosten, als zuidergrens van de stam Benjamin (18:15-19). Op de westelijke helft daarentegen vielen de steden Zarea, Beth-Semes, Thimna, Esthaol en Ekron naderhand de stam Dan toe (19:40-48

Vers 13

13. Doch Kaleb, de zoon van Jefunne, had hij, zoals in 14:6-15 meer uitvoerig verteld is, nog v r het begin van de loting, een deel gegeven in het midden van de kinderen van Juda, zijn stamgenoten, naar de mond van de HEERE tot Jozua, de stad van Arba, vader van Enak, de stamvader van het geslacht van de Enakieten, dat is Hebron 1) (Judges 1:20).

1) Door deze herinnering wordt het verhaal van de verovering van Hebron en Debir door Kaleb ingeleid. Hetzelfde verhaal vindt men in Judges 1:10-Judges 1:15. Daaruit blijkt dat, wat hier vermeld wordt, wel eerst heeft plaatsgevonden na Jozua's dood, maar toch hier wordt verteld, omdat het in verband staat met de verdeling en in bezitneming van het land, door de stam van Juda..

Vers 13

13. Doch Kaleb, de zoon van Jefunne, had hij, zoals in 14:6-15 meer uitvoerig verteld is, nog v r het begin van de loting, een deel gegeven in het midden van de kinderen van Juda, zijn stamgenoten, naar de mond van de HEERE tot Jozua, de stad van Arba, vader van Enak, de stamvader van het geslacht van de Enakieten, dat is Hebron 1) (Judges 1:20).

1) Door deze herinnering wordt het verhaal van de verovering van Hebron en Debir door Kaleb ingeleid. Hetzelfde verhaal vindt men in Judges 1:10-Judges 1:15. Daaruit blijkt dat, wat hier vermeld wordt, wel eerst heeft plaatsgevonden na Jozua's dood, maar toch hier wordt verteld, omdat het in verband staat met de verdeling en in bezitneming van het land, door de stam van Juda..

Vers 15

15. En van daar toog hij, nadat hij de Enakieten in Hebron uitgeroeid had, opwaarts tot de inwoners van Debir, een stad, die (Joshua 10:39), 5 uur ten zuidwesten van Hebron gelegen is, en die eveneens tot zijnerfenis zou behoren. De naam van Debir nu was daarvoor Kirjath-Sfer, d.i. Boekenstad.

Zij werd ook Kirjath-Sanna, d.i. stad van de palmtakken genoemd (Joshua 15:49), en was door haar hoge en vrije ligging op de top van een gebergte, en doordat zij rondom omgeven was met rotsen, uit kalksteen bestaande, zeer moeilijk te veroveren..

Vers 15

15. En van daar toog hij, nadat hij de Enakieten in Hebron uitgeroeid had, opwaarts tot de inwoners van Debir, een stad, die (Joshua 10:39), 5 uur ten zuidwesten van Hebron gelegen is, en die eveneens tot zijnerfenis zou behoren. De naam van Debir nu was daarvoor Kirjath-Sfer, d.i. Boekenstad.

Zij werd ook Kirjath-Sanna, d.i. stad van de palmtakken genoemd (Joshua 15:49), en was door haar hoge en vrije ligging op de top van een gebergte, en doordat zij rondom omgeven was met rotsen, uit kalksteen bestaande, zeer moeilijk te veroveren..

Vers 17

17. Othniël nu, de zoon van Kenaz, de broeder van Kaleb, 1) nam haar in; en hij gaf hem, volgens zijn belofte, Achsa, zijn dochter, tot vrouw.

1) De Statenvertaling geeft: van de broeder van Kaleb. De Joodse vertaling, de broeder van Kaleb. In het eerste geval is Kaleb de oom van Othniël, in het tweede de eigen broeder. Het laatste komt overeen met de mededeling in Judges 1:13, Judges 3:9. Zoon van Kenaz is een andere uitdrukking voor "de Kenaziet." Broeder van Kaleb slaat terug op Othniël en niet op Kenaz. Het huwelijk met de dochter van een broeder was door de wet niet verboden (Leviticus 8:7-Leviticus 8:18)..

15. En van daar toog hij, nadat hij de Enakieten in Hebron uitgeroeid had, opwaarts tot de inwoners van Debir, een stad, die (Joshua 10:39), 5 uur ten zuidwesten van Hebron gelegen is, en die eveneens tot zijnerfenis zou behoren. De naam van Debir nu was daarvoor Kirjath-Sfer, d.i. Boekenstad.

Zij werd ook Kirjath-Sanna, d.i. stad van de palmtakken genoemd (Joshua 15:49), en was door haar hoge en vrije ligging op de top van een gebergte, en doordat zij rondom omgeven was met rotsen, uit kalksteen bestaande, zeer moeilijk te veroveren..

15. En van daar toog hij, nadat hij de Enakieten in Hebron uitgeroeid had, opwaarts tot de inwoners van Debir, een stad, die (Joshua 10:39), 5 uur ten zuidwesten van Hebron gelegen is, en die eveneens tot zijnerfenis zou behoren. De naam van Debir nu was daarvoor Kirjath-Sfer, d.i. Boekenstad.

Zij werd ook Kirjath-Sanna, d.i. stad van de palmtakken genoemd (Joshua 15:49), en was door haar hoge en vrije ligging op de top van een gebergte, en doordat zij rondom omgeven was met rotsen, uit kalksteen bestaande, zeer moeilijk te veroveren.. 17. Othniël nu, de zoon van Kenaz, de broeder van Kaleb, 1) nam haar in; en hij gaf hem, volgens zijn belofte, Achsa, zijn dochter, tot vrouw.

1) De Statenvertaling geeft: van de broeder van Kaleb. De Joodse vertaling, de broeder van Kaleb. In het eerste geval is Kaleb de oom van Othniël, in het tweede de eigen broeder. Het laatste komt overeen met de mededeling in Judges 1:13, Judges 3:9. Zoon van Kenaz is een andere uitdrukking voor "de Kenaziet." Broeder van Kaleb slaat terug op Othniël en niet op Kenaz. Het huwelijk met de dochter van een broeder was door de wet niet verboden (Leviticus 8:7-Leviticus 8:18)..

Vers 17

17. Othniël nu, de zoon van Kenaz, de broeder van Kaleb, 1) nam haar in; en hij gaf hem, volgens zijn belofte, Achsa, zijn dochter, tot vrouw.

1) De Statenvertaling geeft: van de broeder van Kaleb. De Joodse vertaling, de broeder van Kaleb. In het eerste geval is Kaleb de oom van Othniël, in het tweede de eigen broeder. Het laatste komt overeen met de mededeling in Judges 1:13, Judges 3:9. Zoon van Kenaz is een andere uitdrukking voor "de Kenaziet." Broeder van Kaleb slaat terug op Othniël en niet op Kenaz. Het huwelijk met de dochter van een broeder was door de wet niet verboden (Leviticus 8:7-Leviticus 8:18)..

15. En van daar toog hij, nadat hij de Enakieten in Hebron uitgeroeid had, opwaarts tot de inwoners van Debir, een stad, die (Joshua 10:39), 5 uur ten zuidwesten van Hebron gelegen is, en die eveneens tot zijnerfenis zou behoren. De naam van Debir nu was daarvoor Kirjath-Sfer, d.i. Boekenstad.

Zij werd ook Kirjath-Sanna, d.i. stad van de palmtakken genoemd (Joshua 15:49), en was door haar hoge en vrije ligging op de top van een gebergte, en doordat zij rondom omgeven was met rotsen, uit kalksteen bestaande, zeer moeilijk te veroveren..

15. En van daar toog hij, nadat hij de Enakieten in Hebron uitgeroeid had, opwaarts tot de inwoners van Debir, een stad, die (Joshua 10:39), 5 uur ten zuidwesten van Hebron gelegen is, en die eveneens tot zijnerfenis zou behoren. De naam van Debir nu was daarvoor Kirjath-Sfer, d.i. Boekenstad.

Zij werd ook Kirjath-Sanna, d.i. stad van de palmtakken genoemd (Joshua 15:49), en was door haar hoge en vrije ligging op de top van een gebergte, en doordat zij rondom omgeven was met rotsen, uit kalksteen bestaande, zeer moeilijk te veroveren.. 17. Othniël nu, de zoon van Kenaz, de broeder van Kaleb, 1) nam haar in; en hij gaf hem, volgens zijn belofte, Achsa, zijn dochter, tot vrouw.

1) De Statenvertaling geeft: van de broeder van Kaleb. De Joodse vertaling, de broeder van Kaleb. In het eerste geval is Kaleb de oom van Othniël, in het tweede de eigen broeder. Het laatste komt overeen met de mededeling in Judges 1:13, Judges 3:9. Zoon van Kenaz is een andere uitdrukking voor "de Kenaziet." Broeder van Kaleb slaat terug op Othniël en niet op Kenaz. Het huwelijk met de dochter van een broeder was door de wet niet verboden (Leviticus 8:7-Leviticus 8:18)..

Vers 18

18. En het gebeurde toen zij, van Hebron afgehaald zijnde, waar zij gedurende de belegering van Debir zich had opgehouden, tot hem d.i. tot Othniël kwam, om zijn vrouw te worden, zo porde zij hem aan, om een veld van haar vader te begeren, als huwelijksgift voor de nieuwe huishouding, omdat de streek van Debir wegens gebrek aan water bijna alleen onvruchtbaar land bevatte. Omdat Othniël daarin geen genoegen kon nemen, nam zij zelf het op zich, deze eis voor haar vader te brengen. Op een ezel rijdende begaf zij zich tot Kaleb, en zij sprong, toen zij in zijn nabijheid kwam, om daardoor op een bijzondere wijze haar eerbied te tonen (Genesis 24:64) van de ezel af; 1) toen sprak Kaleb, die uit deze ontmoeting wel begreep, dat zij een bede tot hem in haar hart had, tot haar: Wat is u? Wat begeert gij van mij?

1) Achas sprong van de ezel, n om daarmee haar eerbied voor haar vader te kennen te geven, n omdat zij als smekelinge tot hem naderde. Kaleb begreep dit laatste dan ook zeer goed, en kwam daarom tot haar met de vraag: Wat is u, d.i. wat wilt ge?.

Vers 18

18. En het gebeurde toen zij, van Hebron afgehaald zijnde, waar zij gedurende de belegering van Debir zich had opgehouden, tot hem d.i. tot Othniël kwam, om zijn vrouw te worden, zo porde zij hem aan, om een veld van haar vader te begeren, als huwelijksgift voor de nieuwe huishouding, omdat de streek van Debir wegens gebrek aan water bijna alleen onvruchtbaar land bevatte. Omdat Othniël daarin geen genoegen kon nemen, nam zij zelf het op zich, deze eis voor haar vader te brengen. Op een ezel rijdende begaf zij zich tot Kaleb, en zij sprong, toen zij in zijn nabijheid kwam, om daardoor op een bijzondere wijze haar eerbied te tonen (Genesis 24:64) van de ezel af; 1) toen sprak Kaleb, die uit deze ontmoeting wel begreep, dat zij een bede tot hem in haar hart had, tot haar: Wat is u? Wat begeert gij van mij?

1) Achas sprong van de ezel, n om daarmee haar eerbied voor haar vader te kennen te geven, n omdat zij als smekelinge tot hem naderde. Kaleb begreep dit laatste dan ook zeer goed, en kwam daarom tot haar met de vraag: Wat is u, d.i. wat wilt ge?.

Vers 19

19. En zij zei: Geef mij een zegen, een nieuwe gave van uw gunst (Genesis 33:11); omdat gij mij als mijn uitzet een dor land gegeven hebt, dat op zichzelfniet voldoende is voor ons levensonderhoud, geef mij ook waterwellingen, geef mij nog land hierbij, dat rijk is aan water, en geschikt om te bebouwen, opdat ik met mijn huis geen gebrek behoef te lijden. Toen gaf hij haar, haar begeerte toestaande, hoge waterwellingen en lage waterwellingen, een landstreek in de omtrek van Debir, die genoeg voorzien was van hoog- en laaggelegen bronnen.

Het tegenwoordige dorp Dhoberiyeh, dat wij met Knobel voor de plaats houden, waar eens Debir stond, is ten gevolge van zijn ligging, die aan het slot van het 15e vers nader beschreven is, op grote afstand van alle kanten zichtbaar, het biedt echter met zijn vooruitstekende kalksteenrotsen een ruw en treurig uitzicht; uitgezonderd enige olijfgaarden, dicht bij de plaats zelf, mist men er alle boomgewassen en graanvelden, ofschoon men er voortreffelijk weiland heeft. Deze aanblik zal Achsa, die van Hebron, dus uit een geheel andere streek kwam, wel tot deze bede bewogen hebben; welke bronnen haar vader haar echter gegeven heeft, laat zich niet nader verklaren, daar in de nabijheid van Dhoberiyeh tot nu toe, zulke bronnen nog niet ontdekt zijn, slechts op de bodem van smalle dalen vindt men graanvelden. Overigens wordt deze geschiedenis bijna met dezelfde woorden nog eens in Judges 1:10-Judges 1:15 herhaald, en daar staat zij ook op de geschikte plaats.. Uit deze historie leren wij: dat ouders nooit voor verloren moeten achten, hetgeen zij tot wezenlijk nut van hun kinderen besteden en niet karig omtrent hen moeten zijn, in het bijzonder wanneer zij zich wel schikken. Kaleb had zonen (1 Chronicles 4:15) en nochthans bedeelde hij zijn dochter zeer mild. Zij, die vrekachtig zijn omtrent hun kinderen en hen het benodigde en betamelijke onthouden, terwijl zij in staat zijn, om het hen erin te kunnen laten delen, vergeten hun ouderlijke betrekking (Joshua 15:19)..

Vers 19

19. En zij zei: Geef mij een zegen, een nieuwe gave van uw gunst (Genesis 33:11); omdat gij mij als mijn uitzet een dor land gegeven hebt, dat op zichzelfniet voldoende is voor ons levensonderhoud, geef mij ook waterwellingen, geef mij nog land hierbij, dat rijk is aan water, en geschikt om te bebouwen, opdat ik met mijn huis geen gebrek behoef te lijden. Toen gaf hij haar, haar begeerte toestaande, hoge waterwellingen en lage waterwellingen, een landstreek in de omtrek van Debir, die genoeg voorzien was van hoog- en laaggelegen bronnen.

Het tegenwoordige dorp Dhoberiyeh, dat wij met Knobel voor de plaats houden, waar eens Debir stond, is ten gevolge van zijn ligging, die aan het slot van het 15e vers nader beschreven is, op grote afstand van alle kanten zichtbaar, het biedt echter met zijn vooruitstekende kalksteenrotsen een ruw en treurig uitzicht; uitgezonderd enige olijfgaarden, dicht bij de plaats zelf, mist men er alle boomgewassen en graanvelden, ofschoon men er voortreffelijk weiland heeft. Deze aanblik zal Achsa, die van Hebron, dus uit een geheel andere streek kwam, wel tot deze bede bewogen hebben; welke bronnen haar vader haar echter gegeven heeft, laat zich niet nader verklaren, daar in de nabijheid van Dhoberiyeh tot nu toe, zulke bronnen nog niet ontdekt zijn, slechts op de bodem van smalle dalen vindt men graanvelden. Overigens wordt deze geschiedenis bijna met dezelfde woorden nog eens in Judges 1:10-Judges 1:15 herhaald, en daar staat zij ook op de geschikte plaats.. Uit deze historie leren wij: dat ouders nooit voor verloren moeten achten, hetgeen zij tot wezenlijk nut van hun kinderen besteden en niet karig omtrent hen moeten zijn, in het bijzonder wanneer zij zich wel schikken. Kaleb had zonen (1 Chronicles 4:15) en nochthans bedeelde hij zijn dochter zeer mild. Zij, die vrekachtig zijn omtrent hun kinderen en hen het benodigde en betamelijke onthouden, terwijl zij in staat zijn, om het hen erin te kunnen laten delen, vergeten hun ouderlijke betrekking (Joshua 15:19)..

Vers 21

21. De steden nu, van het uiterste van de stam van de kinderen van Juda tot de grens van Edom tegen het zuiden, 1) zijn: Kabzeël (2 Samuel 23:20 Nehemiah 11:25), wat haar ligging betreft nog onbekend, en Eder, en Jagur, beide alleen hier genoemd eneveneens nog niet gevonden.

1) De steden in de landstreek, tegen het zuiden gelegen, worden verdeeld in vier groepen. De eerste groep wordt vermeld in Joshua 15:21-Joshua 15:23 ; de tweede in Joshua 15:24,Joshua 15:25 ; de derde in Joshua 15:26-Joshua 15:28 ; de vierde in Joshua 15:29-Joshua 15:32. Deze hele landstreek strekt zich uit van de Araba, aan de zuidpunt van de Dode Zee, tot de kust van de Middellandse Zee, en wel over de gehele breedte van het land..

Een stuk hiervan wordt later aan de stam van Simeon gegeven, opdat, zoals Calvijn terecht aanmerkt, "de verspreiding vervuld wordt, waarvan Jakob had geprofeteerd (Genesis 49:7), zodat de nakomelingschap van Simeon, als op andermans grond, als vreemdeling zou verkeren. Daarom zijn zij door de kinderen van Juda als gastvrienden toegelaten.".

Vers 21

21. De steden nu, van het uiterste van de stam van de kinderen van Juda tot de grens van Edom tegen het zuiden, 1) zijn: Kabzeël (2 Samuel 23:20 Nehemiah 11:25), wat haar ligging betreft nog onbekend, en Eder, en Jagur, beide alleen hier genoemd eneveneens nog niet gevonden.

1) De steden in de landstreek, tegen het zuiden gelegen, worden verdeeld in vier groepen. De eerste groep wordt vermeld in Joshua 15:21-Joshua 15:23 ; de tweede in Joshua 15:24,Joshua 15:25 ; de derde in Joshua 15:26-Joshua 15:28 ; de vierde in Joshua 15:29-Joshua 15:32. Deze hele landstreek strekt zich uit van de Araba, aan de zuidpunt van de Dode Zee, tot de kust van de Middellandse Zee, en wel over de gehele breedte van het land..

Een stuk hiervan wordt later aan de stam van Simeon gegeven, opdat, zoals Calvijn terecht aanmerkt, "de verspreiding vervuld wordt, waarvan Jakob had geprofeteerd (Genesis 49:7), zodat de nakomelingschap van Simeon, als op andermans grond, als vreemdeling zou verkeren. Daarom zijn zij door de kinderen van Juda als gastvrienden toegelaten.".

Vers 24

24. Zif, wellicht tussen Arad en Molada gelegen, en niet te verwisselen met een ander Zif (Joshua 15:55), en Telem, vermoedelijk hetzelfde als Thelaim (1 Samuel 15:4), maar niet nader te bepalen, dan dat het in het zuidoostelijk gedeelte van het gebied lag, en Baloth,1) Balath-Beër of Ramath van het zuiden (19:8; 1 Samuel 30:27), het tegenwoordige Lechieh, ook eenvoudig Bal genoemd (1 Chronicles 4:33) en niet te verwarren met het in 19:44; 1 Koningen .9:18 vermelde Balath of Baelath, dat hetzelfde is als het in Joshua 15:11 genoemde Bala.

1) Nu el-Lechiëh geheten. Vroeger ook Ramath tegen het zuiden (Joshua 19:8). Simson noemde die plaats Ramath Lechi, d.i. Ramath van het kinnebakken. Lechi en el-Lechiëh staan met elkaar in zeer nauw verband..

Vers 24

24. Zif, wellicht tussen Arad en Molada gelegen, en niet te verwisselen met een ander Zif (Joshua 15:55), en Telem, vermoedelijk hetzelfde als Thelaim (1 Samuel 15:4), maar niet nader te bepalen, dan dat het in het zuidoostelijk gedeelte van het gebied lag, en Baloth,1) Balath-Beër of Ramath van het zuiden (19:8; 1 Samuel 30:27), het tegenwoordige Lechieh, ook eenvoudig Bal genoemd (1 Chronicles 4:33) en niet te verwarren met het in 19:44; 1 Koningen .9:18 vermelde Balath of Baelath, dat hetzelfde is als het in Joshua 15:11 genoemde Bala.

1) Nu el-Lechiëh geheten. Vroeger ook Ramath tegen het zuiden (Joshua 19:8). Simson noemde die plaats Ramath Lechi, d.i. Ramath van het kinnebakken. Lechi en el-Lechiëh staan met elkaar in zeer nauw verband..

Vers 28

28. En Hazar-Sual, d.i. Vossenhof, ook niet nader bekend; en Beër-Sba 1) (Genesis 21:14vv.; 22:19; 25:23; 29:10; 46:1-5 zuidwest-waarts van Hebron, de zuidelijkste plaats van Palestina (Judges 20:1; 2 Samuel 17:11vv), en Biz-Jtheja, dat niet te bepalen is.

1) De putten van Beër-sba zijn uit de verte niet zichtbaar. Ik kan mij nu volkomen voorstellen, hoe Hagar, toen haar kind van dorst dreigde te stikken tijdens haar dwaling in deze woestijn, zich dichtbij zo'n waterput bevond, zonder zich er nochthans van bewust te zijn, totdat de Heere haar ogen opende en haar op een kleine afstand slechts water deed vinden. 30. En El-Thlad, of ook alleen Tholad (1 Chronicles 4:29), dat nog niet ontdekt is, en Chesil, ook Bethul (19:4), of Bethuël (1 Chronicles 4:30) genoemd, 5 1/4 uur zuidwaarts van Berseba, en Horma, 1) 2 1/2 uur zuidwestwaarts van Chesil of Elusa (Numbers 13:1),

1) In Hhora zou ik wel genegen zijn het Horma van Joshua 15:30, Joshua 19:4 te zoeken, maar dan moet dit een ander Horma zijn, dan dat in het gebergte Seïr, waarvan in Numbers 14:45, Numbers 21:3 als ook in Deuteronomy 1:44 en Judges 1:17 wordt gesproken. Is deze gissing juist, dan geloof ik, is Hhora ook hetzelfde Horma als n van de 31 koninklijke steden, die Jozua sloeg, in Joshua 12:14 vermeld. De Hebreeuwse M wordt in de Arabische vorm van Horma soms weggelaten.

Vers 28

28. En Hazar-Sual, d.i. Vossenhof, ook niet nader bekend; en Beër-Sba 1) (Genesis 21:14vv.; 22:19; 25:23; 29:10; 46:1-5 zuidwest-waarts van Hebron, de zuidelijkste plaats van Palestina (Judges 20:1; 2 Samuel 17:11vv), en Biz-Jtheja, dat niet te bepalen is.

1) De putten van Beër-sba zijn uit de verte niet zichtbaar. Ik kan mij nu volkomen voorstellen, hoe Hagar, toen haar kind van dorst dreigde te stikken tijdens haar dwaling in deze woestijn, zich dichtbij zo'n waterput bevond, zonder zich er nochthans van bewust te zijn, totdat de Heere haar ogen opende en haar op een kleine afstand slechts water deed vinden. 30. En El-Thlad, of ook alleen Tholad (1 Chronicles 4:29), dat nog niet ontdekt is, en Chesil, ook Bethul (19:4), of Bethuël (1 Chronicles 4:30) genoemd, 5 1/4 uur zuidwaarts van Berseba, en Horma, 1) 2 1/2 uur zuidwestwaarts van Chesil of Elusa (Numbers 13:1),

1) In Hhora zou ik wel genegen zijn het Horma van Joshua 15:30, Joshua 19:4 te zoeken, maar dan moet dit een ander Horma zijn, dan dat in het gebergte Seïr, waarvan in Numbers 14:45, Numbers 21:3 als ook in Deuteronomy 1:44 en Judges 1:17 wordt gesproken. Is deze gissing juist, dan geloof ik, is Hhora ook hetzelfde Horma als n van de 31 koninklijke steden, die Jozua sloeg, in Joshua 12:14 vermeld. De Hebreeuwse M wordt in de Arabische vorm van Horma soms weggelaten.

Vers 33

33. In de laagte, 1) in het heuvelachtig landschap, dat aan de vlakte van Sefala (Joshua 12:9) grenst en de overgang tot het gebergte vormt, zijn: Esthal, 3 uur noordwaarts van Gad of Eleutheropolis, en Zora, volgens Judges 13:2; Judges 16:31 noordwaarts van Esthal, en Asna, niet te verwarren met de in Joshua 15:43 genoemde stad, maar evenals deze nog niet te bepalen,

1) In het Hebreeuws Baschefelah, d.i. in de laagte. Soms blijft dit woord onvertaald. Deze "laagte" strekte zich uit van het gebergte van Juda tot de Middellandse Zee. Zuidelijk grensde zij aan de Negeb en noordelijk tot Ramleh. Deze steden zijn in vier groepen verdeeld. De eerste groep wordt vermeld in Joshua 15:33-Joshua 15:36 ; de tweede in Joshua 15:37-Joshua 15:41 ; de derde in Joshua 15:42-Joshua 15:44; de vierde in Joshua 15:45-Joshua 15:47..

Vers 33

33. In de laagte, 1) in het heuvelachtig landschap, dat aan de vlakte van Sefala (Joshua 12:9) grenst en de overgang tot het gebergte vormt, zijn: Esthal, 3 uur noordwaarts van Gad of Eleutheropolis, en Zora, volgens Judges 13:2; Judges 16:31 noordwaarts van Esthal, en Asna, niet te verwarren met de in Joshua 15:43 genoemde stad, maar evenals deze nog niet te bepalen,

1) In het Hebreeuws Baschefelah, d.i. in de laagte. Soms blijft dit woord onvertaald. Deze "laagte" strekte zich uit van het gebergte van Juda tot de Middellandse Zee. Zuidelijk grensde zij aan de Negeb en noordelijk tot Ramleh. Deze steden zijn in vier groepen verdeeld. De eerste groep wordt vermeld in Joshua 15:33-Joshua 15:36 ; de tweede in Joshua 15:37-Joshua 15:41 ; de derde in Joshua 15:42-Joshua 15:44; de vierde in Joshua 15:45-Joshua 15:47..

Vers 36

36. En Saraim, in 1 Samuel 17:52 eveneens vermeld: op de weg naar Sarim-Luther: bij de poorten- tot aan Gad en tot aan Ekron, dus westwaarts van Socho en Azka, het tegenwoordige Zakarija, en Adithaïm, dat nog onbekend is, en Gedra, en Gedrothaïm: 1) veertiensteden en haar dorpen, wanneer men de beide laatstgenoemde voor n landschap neemt.

1) Beide namen betekenen een en dezelfde stad, die dezelfde schijnt als het in 2 Chronicles 28:18 vermelde Gederoth en van het andere "Gederoth" in Joshua 15:41 onderscheiden moet worden. Zij lag 4 uur zuidwaarts van Lydda, op de weg naar Eleutheropolis, in de streek van Thimath en Saraim..

Vers 36

36. En Saraim, in 1 Samuel 17:52 eveneens vermeld: op de weg naar Sarim-Luther: bij de poorten- tot aan Gad en tot aan Ekron, dus westwaarts van Socho en Azka, het tegenwoordige Zakarija, en Adithaïm, dat nog onbekend is, en Gedra, en Gedrothaïm: 1) veertiensteden en haar dorpen, wanneer men de beide laatstgenoemde voor n landschap neemt.

1) Beide namen betekenen een en dezelfde stad, die dezelfde schijnt als het in 2 Chronicles 28:18 vermelde Gederoth en van het andere "Gederoth" in Joshua 15:41 onderscheiden moet worden. Zij lag 4 uur zuidwaarts van Lydda, op de weg naar Eleutheropolis, in de streek van Thimath en Saraim..

Vers 38

38. En Dilan, dat onbekend is, en Mizpe, 1) d.i. wacht, en Jkteël, waarschijnlijk noordwaarts van Mizpe.

1) Niet te verwarren met de plaats met dezelfde naam die in de stam van Benjamin voorkomt (18:26), maar te zoeken op de heuvel, die noordwestwaarts van Eleutheropolis ligt, en in de Middeleeuwen Alba Specula of Blanche Garde werd geheten. Nu Tel es Sapheeh. Het is gelegen op een hoge heuvel, en men heeft er een uitgestrekt gezicht op de omtrek..

Vers 38

38. En Dilan, dat onbekend is, en Mizpe, 1) d.i. wacht, en Jkteël, waarschijnlijk noordwaarts van Mizpe.

1) Niet te verwarren met de plaats met dezelfde naam die in de stam van Benjamin voorkomt (18:26), maar te zoeken op de heuvel, die noordwestwaarts van Eleutheropolis ligt, en in de Middeleeuwen Alba Specula of Blanche Garde werd geheten. Nu Tel es Sapheeh. Het is gelegen op een hoge heuvel, en men heeft er een uitgestrekt gezicht op de omtrek..

Vers 39

39. Lachis, het tegenwoordige Um Lakis (10:3), en Bozkath, wellicht op de plaats van Pagaba, ten zuiden van Lachis, en Eglon, 1)het tegenwoordige Aglang, nu Kabeibeh genoemd (10:3). 1) Van Eglon is niets meer over dan enige potscherven en verspreide brokken steen.

Vers 39

39. Lachis, het tegenwoordige Um Lakis (10:3), en Bozkath, wellicht op de plaats van Pagaba, ten zuiden van Lachis, en Eglon, 1)het tegenwoordige Aglang, nu Kabeibeh genoemd (10:3). 1) Van Eglon is niets meer over dan enige potscherven en verspreide brokken steen.

Vers 41

41. En Gedrth, dat onbekend is, Beth-Dagon, 1) en Nama, eveneens onbekend, en Makkda (10:10): zestien steden en haar dorpen.

1) Niet te verwarren met een andere plaats met dezelfde naam, aan de grenzen van de stam Aser (19:27); maar niet nader te bepalen, omdat Beit Dedschan op de weg tussen Lydda en Joppe, bij welke plaats de kaarten gewoonlijk de naam Beth Dagon voegen, ver boven de noordelijke grens van de stam Juda reikt..

Vers 41

41. En Gedrth, dat onbekend is, Beth-Dagon, 1) en Nama, eveneens onbekend, en Makkda (10:10): zestien steden en haar dorpen.

1) Niet te verwarren met een andere plaats met dezelfde naam, aan de grenzen van de stam Aser (19:27); maar niet nader te bepalen, omdat Beit Dedschan op de weg tussen Lydda en Joppe, bij welke plaats de kaarten gewoonlijk de naam Beth Dagon voegen, ver boven de noordelijke grens van de stam Juda reikt..

Vers 44

44. En Kehila, west- of zuidwestwaarts van het gebergte Hebron, 1) en Achzib, of Chezib (Genesis 38:5), enige uren ten noordwesten van Rimmon (Joshua 15:32), en Marza, ten zuidwesten van Eleutheropolis: negen steden en haar dorpen.

1) In de geschiedenis van David (1 Samuel 23:1) en nog na de ballingschap (Nehemiah 3:17) genoemd, is het Keeila, Ceila van het Onom, oostelijk van Eleutheropolis, het tegenwoordige Kila..

Zijn ligging is niet nader te bepalen, indien het op de plaats van de tegenwoordige ruïne Kîla tussen Eleutheropolis en Hebron aangeduid wordt, dan komt dit niet overeen met deze plaats en met 1 Samuel 23:5 overeen, volgens welke plaats David van het woud Hareth naar Kehíla afdaalt..

Vers 44

44. En Kehila, west- of zuidwestwaarts van het gebergte Hebron, 1) en Achzib, of Chezib (Genesis 38:5), enige uren ten noordwesten van Rimmon (Joshua 15:32), en Marza, ten zuidwesten van Eleutheropolis: negen steden en haar dorpen.

1) In de geschiedenis van David (1 Samuel 23:1) en nog na de ballingschap (Nehemiah 3:17) genoemd, is het Keeila, Ceila van het Onom, oostelijk van Eleutheropolis, het tegenwoordige Kila..

Zijn ligging is niet nader te bepalen, indien het op de plaats van de tegenwoordige ruïne Kîla tussen Eleutheropolis en Hebron aangeduid wordt, dan komt dit niet overeen met deze plaats en met 1 Samuel 23:5 overeen, volgens welke plaats David van het woud Hareth naar Kehíla afdaalt..

Vers 45

45. Ekron 1) (13:3) en haar onderhorige plaatsen en haar dorpen.

1) Van de Filistijnse koningsstad, eerst voor Juda bestemd, doch daarna aan Dan toegewezen (Joshua 19:43), ofschoon niet ten ondergebracht (Judges 1:18), bestaat thans niet meer dan de plaats, waar het eenmaal heeft gelegen. Wel zijn er nog twee grote oude putten met ommuurde kanten en drinkbakken daarbij aanwezig, maar hoewel van hoge oudheid, twijfel ik toch, naar de vorm van de steen te oordelen, of zij wel tot de tijd van de Filistijnen opklimmen..

Vers 45

45. Ekron 1) (13:3) en haar onderhorige plaatsen en haar dorpen.

1) Van de Filistijnse koningsstad, eerst voor Juda bestemd, doch daarna aan Dan toegewezen (Joshua 19:43), ofschoon niet ten ondergebracht (Judges 1:18), bestaat thans niet meer dan de plaats, waar het eenmaal heeft gelegen. Wel zijn er nog twee grote oude putten met ommuurde kanten en drinkbakken daarbij aanwezig, maar hoewel van hoge oudheid, twijfel ik toch, naar de vorm van de steen te oordelen, of zij wel tot de tijd van de Filistijnen opklimmen..

Vers 47

47. Asdod, haar onderhorige plaatsen 1) en haar dorpen, Gaza, haar onderhorige plaatsen en haar dorpen, tot aan de rivier van Egypte, de Wady el Arisch; en de grote zee, en haar grens.

1) In de opsomming van de Filistijnse steden, wordt telkens gesproken van onderhorige plaatsen. Hiermee worden bedoeld die steden, welke van de hoofdsteden afhankelijk waren. Zij worden daarom niet genoemd, omdat zij wel Juda zijn toebedeeld, maar niet in het bezit van die stam zijn gekomen. Gath en Askelon worden niet genoemd, omdat deze beide steden tussen de andere, die wel genoemd zijn, in lagen..

De stam van Juda zou dus het gehele gebied van de Filistijnen toebehoorden; maar tot de Babylonische ballingschap toe is deze nooit geheel en voor altijd in het bezit daarvan gekomen.. 48. Op het gebergte 1) van Juda nu, en wel hoofdzakelijk in het zuidelijk gedeelte van het gebergte lagen: Samir, ten opzichte van de ligging nog niet juist bekend, en Jatthir, nu Attir, en Socho, 2 uur noordwaartsvan Jatthir.

1) De steden op het gebergte worden in 5 groepen verdeeld. Het is de landstreek van Hebron tot Jeruzalem. De eerste groep wordt vermeld in Joshua 15:48-Joshua 15:51 ; de tweede in Joshua 15:52-Joshua 15:54; de derde in Joshua 15:55-Joshua 15:57 ; de vierde in Joshua 15:58,Joshua 15:59 ; de vijfde in Joshua 15:60. In de Septuaginta wordt nog een geheel district vermeld, dat ook aan de stam van Juda is gegeven..

Vers 47

47. Asdod, haar onderhorige plaatsen 1) en haar dorpen, Gaza, haar onderhorige plaatsen en haar dorpen, tot aan de rivier van Egypte, de Wady el Arisch; en de grote zee, en haar grens.

1) In de opsomming van de Filistijnse steden, wordt telkens gesproken van onderhorige plaatsen. Hiermee worden bedoeld die steden, welke van de hoofdsteden afhankelijk waren. Zij worden daarom niet genoemd, omdat zij wel Juda zijn toebedeeld, maar niet in het bezit van die stam zijn gekomen. Gath en Askelon worden niet genoemd, omdat deze beide steden tussen de andere, die wel genoemd zijn, in lagen..

De stam van Juda zou dus het gehele gebied van de Filistijnen toebehoorden; maar tot de Babylonische ballingschap toe is deze nooit geheel en voor altijd in het bezit daarvan gekomen.. 48. Op het gebergte 1) van Juda nu, en wel hoofdzakelijk in het zuidelijk gedeelte van het gebergte lagen: Samir, ten opzichte van de ligging nog niet juist bekend, en Jatthir, nu Attir, en Socho, 2 uur noordwaartsvan Jatthir.

1) De steden op het gebergte worden in 5 groepen verdeeld. Het is de landstreek van Hebron tot Jeruzalem. De eerste groep wordt vermeld in Joshua 15:48-Joshua 15:51 ; de tweede in Joshua 15:52-Joshua 15:54; de derde in Joshua 15:55-Joshua 15:57 ; de vierde in Joshua 15:58,Joshua 15:59 ; de vijfde in Joshua 15:60. In de Septuaginta wordt nog een geheel district vermeld, dat ook aan de stam van Juda is gegeven..

Vers 50

50. En Anab, ten noordoosten van Socho, en Estemo, ten oosten van Socho, en Anim. 1)

1) Wellicht, volgens V.d.Velde, het tegenwoordige Beni-nïm, dat Robinson identificeert met Caphar Baracha (de stad van de zegening).

Vers 50

50. En Anab, ten noordoosten van Socho, en Estemo, ten oosten van Socho, en Anim. 1)

1) Wellicht, volgens V.d.Velde, het tegenwoordige Beni-nïm, dat Robinson identificeert met Caphar Baracha (de stad van de zegening).

Vers 59

59. En Marath, dat nog niet ontdekt is, en Beth-Anth, oostwaarts van Halhul, en wel onmiddellijk in de nabijheid, en Eltekon, dat ook onbekend is: zes steden en haar dorpen. 1)

1) In de Septuaginta worden bij Joshua 15:59 nog bovendien elf steden vermeld, als ook behorende bij het erfdeel van Juda. In de Alexandrijnse vertaling, volgens de codd, Alx en Vat zijn de namen aldus: Theko of Thekaa (2 Samuel 14:2 Amos 1:1), op een berg gelegen, 2 uur ten zuiden van Bethlehem, en Efrata, d.i. Bethlehem, 2 uur ten zuiden van Jeruzalem, nu nog Beit-Lukm geheten en Phagor, ten zuidwesten van Bethlehem, en Aitan of Etham (2 Chronicles 11:6), ten zuiden van Bethlehem, en Kulon, het tegenwoordige Kulonieh, waarschijnlijk Sares, 1/2 uur noordwestwaarts van Jeruzalem, en Tatam, onbekend, en Sores, 4 uur oostwaarts van Jeruzalem, nu Ain Karim met een klooster ter ere van Johannes de Doper, en Galem, nog niet gevonden, en Baither, ten zuidwesten van Jeruzalem, en Manocho, of Manachath (1 Chronicles 9:6), nog niet gevonden. Elf steden en haar dorpen. Velen zijn van mening, dat door een overschrijver deze steden bij vergissing zijn weggelaten. Anderen, zoals Hiëronymus en Hengstenberg, dat zij een toevoeging van de Septuaginta zijn. Voor het eerste idee is meer te zeggen, dan voor het laatste, omdat deze steden ongetwijfeld tot het erfdeel van Juda hebben behoord..

Vers 59

59. En Marath, dat nog niet ontdekt is, en Beth-Anth, oostwaarts van Halhul, en wel onmiddellijk in de nabijheid, en Eltekon, dat ook onbekend is: zes steden en haar dorpen. 1)

1) In de Septuaginta worden bij Joshua 15:59 nog bovendien elf steden vermeld, als ook behorende bij het erfdeel van Juda. In de Alexandrijnse vertaling, volgens de codd, Alx en Vat zijn de namen aldus: Theko of Thekaa (2 Samuel 14:2 Amos 1:1), op een berg gelegen, 2 uur ten zuiden van Bethlehem, en Efrata, d.i. Bethlehem, 2 uur ten zuiden van Jeruzalem, nu nog Beit-Lukm geheten en Phagor, ten zuidwesten van Bethlehem, en Aitan of Etham (2 Chronicles 11:6), ten zuiden van Bethlehem, en Kulon, het tegenwoordige Kulonieh, waarschijnlijk Sares, 1/2 uur noordwestwaarts van Jeruzalem, en Tatam, onbekend, en Sores, 4 uur oostwaarts van Jeruzalem, nu Ain Karim met een klooster ter ere van Johannes de Doper, en Galem, nog niet gevonden, en Baither, ten zuidwesten van Jeruzalem, en Manocho, of Manachath (1 Chronicles 9:6), nog niet gevonden. Elf steden en haar dorpen. Velen zijn van mening, dat door een overschrijver deze steden bij vergissing zijn weggelaten. Anderen, zoals Hiëronymus en Hengstenberg, dat zij een toevoeging van de Septuaginta zijn. Voor het eerste idee is meer te zeggen, dan voor het laatste, omdat deze steden ongetwijfeld tot het erfdeel van Juda hebben behoord..

Vers 62

62. En Nibsan, eveneens onbekend, en de Zoutstad, 1) in het Zoutdal aan het zuidelijk einde van de Dode Zee, en Engedi, in het midden van de rotsachtige kust van de Dode Zee: zes steden en haar dorpen.

1) Het is uit deze naam duidelijk, dat deze stad niet ver van de zoutberg heeft gelegen. Deze steenhoop Elin-mzghal zag ik, maar ik durf hem niet voor de bouwval van een stad of sterkte houden, juist om het volkomen gemis van water..

Vers 62

62. En Nibsan, eveneens onbekend, en de Zoutstad, 1) in het Zoutdal aan het zuidelijk einde van de Dode Zee, en Engedi, in het midden van de rotsachtige kust van de Dode Zee: zes steden en haar dorpen.

1) Het is uit deze naam duidelijk, dat deze stad niet ver van de zoutberg heeft gelegen. Deze steenhoop Elin-mzghal zag ik, maar ik durf hem niet voor de bouwval van een stad of sterkte houden, juist om het volkomen gemis van water..

Vers 63

63. Maar de kinderen van Juda, hoewel zij Jeruzalem, dat op de grenzen van hun veroverde stam lag, na Jozua's dood veroverden en in brand staken (Judges 1:8), konden de Jebusieten, inwoners van Jeruzalem niet geheeldaaruit verdrijven; 1) alzo woonden de Jebusieten bij de kinderen van Juda en die van Benjamin (Judges 1:21) te Jeruzalem tot deze dag, 2) waarop dit geschreven werd, toe. Zij zetelden zich namelijk z vast op de berg Sion, dat eerst David, nadat hij over de twaalf stammen koning geworden was, hun de burcht ontrukken kon, en zichzelf daar een residentie kon grondvesten (2 Samuel 5:6vv.).

1) Dit heeft niet de bedoeling, om het volk te verontschuldigen, noch wordt het met dit doel vooropgezet, omdat, indien zij zich met ijver erop hadden toegelegd, zo veel als een machtig man doen kan en een goede uitkomst had hen dan in de steek gelaten, op God Zelf de schande was teruggekomen, Die toch beloofd had, dat Hij hen voortdurend tot een Veldheer zou zijn, totdat Hij hun het lege land had gegeven, en dat Hij horzels zou zenden, om de inwoners te verdrijven (Deuteronomy 7:20). Daarom stond het nergens anders aan, dan aan hun traagheid, dat zij de stad Jeruzalem niet hebben bemachtigd. Zij hebben het daarom niet kunnen doen, omdat hun lauwheid hen in de weg stond, terwijl zij uit verlangen naar rust, het bevel van God hebben veronachtzaamd. Een plaats betrachtingswaardig opdat wij daaruit zouden leren, om onze krachten ijverig te besteden, om de bevelen van God te volbrengen en geen gelegenheid te laten voorbijgaan, opdat de deur niet voor de talmende gesloten worde. Een matig uitstel zou nog geoorloofd zijn, maar een talmen voor lange tijd, is een versmaden van de zegeningen van God..

2)Jeruzalem, d.i. burcht van de vrede, ook alleen Salem (vrede) Genesis 14:18 Psalms 76:3 of naar zijn oorspronkelijke bewoners Jebus (Judges 19:10vv.) genoemd, heet thans el Kuts, en ligt op een hoogte, die de vorm heeft van een landtong, die in het westen, zuiden, oosten en noordoosten door twee diepe, meestal zeer sterk afgetekende dalen begrensd wordt, en gedeeltelijk ook in het noorden met hoger opstijgende bergruggen van het gebergte van Juda tezamen hangt. Tussen die beide dalen, het dal Jozafat, dat door de beek Kidron besproeid werd, in het noordoosten en oosten, en het dal Gihon, waarvan de voortzetting het dal van de zonen van Hinnom (Joshua 15:8) vormt in het zuiden en westen, strekt zich een andere laagte uit, die echter niet zo diep is. Door deze laagte wordt de landtong, waarop de stad ligt, in twee tamelijk gelijke helften gedeeld, die oost- en westwaarts tegenover elkaar liggen, en waarvan de oostelijke in het zuiden spitser uitloopt dan de westelijke, terwijl deze meer afgerond schijnt. De westelijke helft wordt dan verder door een dal, dat nu met puin opgevuld is, in een zuidelijke heuveltop en in een noordelijke hoogte gescheiden; een soortgelijke splitsing heeft er met de oostelijke helft plaats in haar noordelijk gedeelte, zodat wij dus 4 heuvels onderscheiden moeten: Zion in het zuidwesten, Akra noordwaarts daartegenover, Bezetha in het noordoosten en Moriah met het spitse uiteinde Ophel in het zuidoosten. Ofschoon op een van de hoogste plaatsen van de hoogvlakte van Juda gelegen (volgens Roth 2870 voet hoog), is Jeruzalem toch niet ver zichtbaar; reizigers, die van het westen komen, zien de stad eerst op een afstand van 10 minuten; van het oosten af wordt men haar eerst gewaar op de top van de Olijfberg, alleen van het noorden krijgt men haar iets vroeger in het oog. Zij is namelijk rondom door bergen omgeven, die als vestingwallen de beide genoemde dalen omringen en boven de bergtong, waarop de stad ligt, uitsteken (Psalms 125:5). Aan de westkant dus aan de overzijde van het dal Gihon, ligt de berg Gihon; aan de Zuidzijde, of aan de overzijde van het dal van de zonen van Himmon, ligt de berg van de boze raad, waar de joden in een huis, waarvan de puinhopen thans nog bestaan, het besluit zouden opgevat hebben om Jezus te doden (John 11:47vv.); aan de oostzijde verheft zich de Olijfberg, die 175 voet hoger is dan de hoogste punt van de berg Sion, en 300 voet hoger dan de plaats van de tempel, vanuit het dal Jozafat, dat zo genoemd is naar de vierde koning van het rijk van Juda (1 Kings 22:41vv.), wiens grafteken hier getoond wordt; maar tegelijk was dit naar de mening van de joden hetzelfde dal, waarin de Heere Zijn gericht hield, Joel 3:7. "Jozafat" betekent namelijk in het Nederlands: de Heere richt. Van de Olijfberg af is de stad tegen de westelijke berg Gihon amfitheatersgewijs gebouwd. Hij strekt zich een groot uur van het noorden naar het zuiden uit en bestaat uit 3 koppen: de noordelijke heet de Galileërberg, omdat hier de jongeren van de Heer na Zijn hemelvaart, door de twee mannen in witte klederen aangesproken zouden zijn als "mannen van Galilea" (Acts 1:10vv.); de middelste is volgens de overlevering de plaats van de hemelvaart, en heeft op zijn top de hemelvaartskerk; hier worden ook de laatste voetstappen van de Verlosser aan de pelgrims getoond; de zuidelijke spits eindelijk is de berg van de Ergernis (Mashith, 2 Koningen ingen .23:13), omdat hier Salomo aan Kamos, de afgod van de Moabieten, geofferd zou hebben (1 Kings 11:7). Nog noemen wij in het noorden van de stad de heuvel Scopus (d.i. de wacht), waar Titus vanaf de top in de laatste joodse oorlog, toen hij van het noorden op Jeruzalem aanrukte, het eerste de stad en haar prachtige tempel aanschouwde. Andere plaatselijke opmerkingen, zullen wij later ten beste geven, als de gelegenheid zich daartoe voordoet..

Vers 63

63. Maar de kinderen van Juda, hoewel zij Jeruzalem, dat op de grenzen van hun veroverde stam lag, na Jozua's dood veroverden en in brand staken (Judges 1:8), konden de Jebusieten, inwoners van Jeruzalem niet geheeldaaruit verdrijven; 1) alzo woonden de Jebusieten bij de kinderen van Juda en die van Benjamin (Judges 1:21) te Jeruzalem tot deze dag, 2) waarop dit geschreven werd, toe. Zij zetelden zich namelijk z vast op de berg Sion, dat eerst David, nadat hij over de twaalf stammen koning geworden was, hun de burcht ontrukken kon, en zichzelf daar een residentie kon grondvesten (2 Samuel 5:6vv.).

1) Dit heeft niet de bedoeling, om het volk te verontschuldigen, noch wordt het met dit doel vooropgezet, omdat, indien zij zich met ijver erop hadden toegelegd, zo veel als een machtig man doen kan en een goede uitkomst had hen dan in de steek gelaten, op God Zelf de schande was teruggekomen, Die toch beloofd had, dat Hij hen voortdurend tot een Veldheer zou zijn, totdat Hij hun het lege land had gegeven, en dat Hij horzels zou zenden, om de inwoners te verdrijven (Deuteronomy 7:20). Daarom stond het nergens anders aan, dan aan hun traagheid, dat zij de stad Jeruzalem niet hebben bemachtigd. Zij hebben het daarom niet kunnen doen, omdat hun lauwheid hen in de weg stond, terwijl zij uit verlangen naar rust, het bevel van God hebben veronachtzaamd. Een plaats betrachtingswaardig opdat wij daaruit zouden leren, om onze krachten ijverig te besteden, om de bevelen van God te volbrengen en geen gelegenheid te laten voorbijgaan, opdat de deur niet voor de talmende gesloten worde. Een matig uitstel zou nog geoorloofd zijn, maar een talmen voor lange tijd, is een versmaden van de zegeningen van God..

2)Jeruzalem, d.i. burcht van de vrede, ook alleen Salem (vrede) Genesis 14:18 Psalms 76:3 of naar zijn oorspronkelijke bewoners Jebus (Judges 19:10vv.) genoemd, heet thans el Kuts, en ligt op een hoogte, die de vorm heeft van een landtong, die in het westen, zuiden, oosten en noordoosten door twee diepe, meestal zeer sterk afgetekende dalen begrensd wordt, en gedeeltelijk ook in het noorden met hoger opstijgende bergruggen van het gebergte van Juda tezamen hangt. Tussen die beide dalen, het dal Jozafat, dat door de beek Kidron besproeid werd, in het noordoosten en oosten, en het dal Gihon, waarvan de voortzetting het dal van de zonen van Hinnom (Joshua 15:8) vormt in het zuiden en westen, strekt zich een andere laagte uit, die echter niet zo diep is. Door deze laagte wordt de landtong, waarop de stad ligt, in twee tamelijk gelijke helften gedeeld, die oost- en westwaarts tegenover elkaar liggen, en waarvan de oostelijke in het zuiden spitser uitloopt dan de westelijke, terwijl deze meer afgerond schijnt. De westelijke helft wordt dan verder door een dal, dat nu met puin opgevuld is, in een zuidelijke heuveltop en in een noordelijke hoogte gescheiden; een soortgelijke splitsing heeft er met de oostelijke helft plaats in haar noordelijk gedeelte, zodat wij dus 4 heuvels onderscheiden moeten: Zion in het zuidwesten, Akra noordwaarts daartegenover, Bezetha in het noordoosten en Moriah met het spitse uiteinde Ophel in het zuidoosten. Ofschoon op een van de hoogste plaatsen van de hoogvlakte van Juda gelegen (volgens Roth 2870 voet hoog), is Jeruzalem toch niet ver zichtbaar; reizigers, die van het westen komen, zien de stad eerst op een afstand van 10 minuten; van het oosten af wordt men haar eerst gewaar op de top van de Olijfberg, alleen van het noorden krijgt men haar iets vroeger in het oog. Zij is namelijk rondom door bergen omgeven, die als vestingwallen de beide genoemde dalen omringen en boven de bergtong, waarop de stad ligt, uitsteken (Psalms 125:5). Aan de westkant dus aan de overzijde van het dal Gihon, ligt de berg Gihon; aan de Zuidzijde, of aan de overzijde van het dal van de zonen van Himmon, ligt de berg van de boze raad, waar de joden in een huis, waarvan de puinhopen thans nog bestaan, het besluit zouden opgevat hebben om Jezus te doden (John 11:47vv.); aan de oostzijde verheft zich de Olijfberg, die 175 voet hoger is dan de hoogste punt van de berg Sion, en 300 voet hoger dan de plaats van de tempel, vanuit het dal Jozafat, dat zo genoemd is naar de vierde koning van het rijk van Juda (1 Kings 22:41vv.), wiens grafteken hier getoond wordt; maar tegelijk was dit naar de mening van de joden hetzelfde dal, waarin de Heere Zijn gericht hield, Joel 3:7. "Jozafat" betekent namelijk in het Nederlands: de Heere richt. Van de Olijfberg af is de stad tegen de westelijke berg Gihon amfitheatersgewijs gebouwd. Hij strekt zich een groot uur van het noorden naar het zuiden uit en bestaat uit 3 koppen: de noordelijke heet de Galileërberg, omdat hier de jongeren van de Heer na Zijn hemelvaart, door de twee mannen in witte klederen aangesproken zouden zijn als "mannen van Galilea" (Acts 1:10vv.); de middelste is volgens de overlevering de plaats van de hemelvaart, en heeft op zijn top de hemelvaartskerk; hier worden ook de laatste voetstappen van de Verlosser aan de pelgrims getoond; de zuidelijke spits eindelijk is de berg van de Ergernis (Mashith, 2 Koningen ingen .23:13), omdat hier Salomo aan Kamos, de afgod van de Moabieten, geofferd zou hebben (1 Kings 11:7). Nog noemen wij in het noorden van de stad de heuvel Scopus (d.i. de wacht), waar Titus vanaf de top in de laatste joodse oorlog, toen hij van het noorden op Jeruzalem aanrukte, het eerste de stad en haar prachtige tempel aanschouwde. Andere plaatselijke opmerkingen, zullen wij later ten beste geven, als de gelegenheid zich daartoe voordoet..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 15". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-15.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile