Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jozua 13

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 13

Joshua 13:1.

DE VERDELING VAN HET LAND WORDT VOORGENOMEN.

I. Joshua 13:1-Joshua 13:14. Terwijl nu de verovering van het land in het geheel, voor zo ver het allereerst nodig was, volbracht is, ontvangt Jozua van de Heere een bevel om, daar hij reeds welbedaagd is, thans over te gaan tot de verdeling onder de negen en een halve stam, die nog geen erfdeel ontvangen hadden. Over het gebied dat nog niet veroverd was in het bijzonder over dat aan de zuidkust van de Middellandse Zee en aan de noordkust, behoefde hij zich niet te bekommeren. De Heere zou, te Zijner tijd, dit land aan de kinderen van Israël nog geven tot een bezit, evenals het noorden van het Oost-Jordaanland, van waar de Gezurieten en de Machathieten nog niet verdreven waren.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOZUA 13

Joshua 13:1.

DE VERDELING VAN HET LAND WORDT VOORGENOMEN.

I. Joshua 13:1-Joshua 13:14. Terwijl nu de verovering van het land in het geheel, voor zo ver het allereerst nodig was, volbracht is, ontvangt Jozua van de Heere een bevel om, daar hij reeds welbedaagd is, thans over te gaan tot de verdeling onder de negen en een halve stam, die nog geen erfdeel ontvangen hadden. Over het gebied dat nog niet veroverd was in het bijzonder over dat aan de zuidkust van de Middellandse Zee en aan de noordkust, behoefde hij zich niet te bekommeren. De Heere zou, te Zijner tijd, dit land aan de kinderen van Israël nog geven tot een bezit, evenals het noorden van het Oost-Jordaanland, van waar de Gezurieten en de Machathieten nog niet verdreven waren.

Vers 1

1. Jozua nu, nadat hij zo het ene gedeelte van zijn last volbracht had en het gehele land had ingenomen (11:23), was oud en wel bedaagd, hij telde reeds ongeveer 100 jaar; en de Heere zei tot hem: Gij zijt oud geworden, welbedaagd, en er is nog zeer veel land overgebleven, om dat erfelijk te bezitten.

1) De Heere maakt Jozua er opmerkzaam op, dat hij oud was geworden, om die ouderdom als beweegreden te gebruiken voor het bevel, dat Hij hem zal geven. Jozua was oud geworden, veel land was nog in te nemen. Welnu, Jozua moest nu van het oorlogvoeren afzien, om zich geheel te kunnen wijden aan de verdeling van het land, opdat dit nog in orde kwam voor zijn dood..

In Joshua 13:7 wordt ons het bevel meegedeeld. Joshua 13:2-Joshua 13:6 is tussenzin. Daarin worden de nog niet veroverde landen opgesomd..

Vers 1

1. Jozua nu, nadat hij zo het ene gedeelte van zijn last volbracht had en het gehele land had ingenomen (11:23), was oud en wel bedaagd, hij telde reeds ongeveer 100 jaar; en de Heere zei tot hem: Gij zijt oud geworden, welbedaagd, en er is nog zeer veel land overgebleven, om dat erfelijk te bezitten.

1) De Heere maakt Jozua er opmerkzaam op, dat hij oud was geworden, om die ouderdom als beweegreden te gebruiken voor het bevel, dat Hij hem zal geven. Jozua was oud geworden, veel land was nog in te nemen. Welnu, Jozua moest nu van het oorlogvoeren afzien, om zich geheel te kunnen wijden aan de verdeling van het land, opdat dit nog in orde kwam voor zijn dood..

In Joshua 13:7 wordt ons het bevel meegedeeld. Joshua 13:2-Joshua 13:6 is tussenzin. Daarin worden de nog niet veroverde landen opgesomd..

Vers 2

2. Dit is namelijk het land, dat overgebleven is: geheel Galilea, d.i. al de grenzen van de Filistijnen 1) in de vlakte van Sephala aan de zuidkust van de Middellandse Zee, en het gehele Gesuri, de gehele landstreek, die door de Gesurieten bewoond wordt (1 Samuel 27:8), aande rand van het noordwestelijk gedeelte van de woestijn van Arabië, dat aan Egypte grenst.

1) De oude grenzen worden in het geheugen terug geroepen, die vroeger door God gesteld zijn, opdat Jozua en het volk er vast van overtuigd zouden zijn, dat het Verbond met Abraham opgericht, in alle delen in vervulling moest treden. Waarom hun bevolen wordt, al hun ijver aan te wenden, om dat te verkrijgen, wat nu nog was overgebleven..

Over de oorsprong van de Filistijnen en hun komst in Kanan bestaan verschillende inzichten. Uit Genesis 10:14 Deuteronomy 2:7 Jeremiah 47:4 Amos 7:9 kunnen wij echter dit met zekerheid vaststellen, dat zij in de tijd, waarin deze geschiedenis zich beweegt, een gemengd volk vormden. Zij bestonden uit de eigenlijke Filistijnen (vreemdelingen, uitgewekenen), die reeds lang v r Abraham van Egypte naar Kolchis getrokken en van daar geweken waren naar de kustlanden van de Middellandse Zee, die tussen Gaza en Pelusium lagen; en uit de Caphiorim, die eveneens van Kolchis aan de Zwarte Zee waren uitgegaan, toen echter naar Kreta waren getrokken en pas van daar, waarschijnlijk tijdens het 215-jarig verblijf van de kinderen van Israël in Egypte, naar Kanan waren overgestoken; daarom zijn ook in Ezekiel 25:16 en Zephaniah 2:5 de Keretim of Kretensen (volgens Luther: "krijgslieden) parallel genoemd met de Filistijnen, om n en hetzelfde volk aan te duiden. In de tijd van de vermenging van beide volksstammen ging de oorspronkelijke aartsvaderlijke herderstaat over in een krijgsstaat, die tezamen een bond vormden onder 5 vorsten, wier hoofdsteden ons boven genoemd zijn. Vier daarvan bestaan nu nog onder de namen Ghazzeh, Esdod, Askalon en Akir, al zijn zij ook gedeeltelijk tot dorpen versmolten. Waar echter Gad gelegen heeft schijnt reeds niet meer bekend geweest te zijn aan Hiëronymus, daar hij het eens in de nabijheid van Asdod en later op de weg tussen Gaza en Eleutheropolis zoekt. Uit verschillende omstandigheden in de Bijbelse opgaven, die wij hier niet nader uiteen zullen zetten, hebben enige geleerden opgemaakt, dat Gad dezelfde stad was als Eleutheropolis (Jos 10:29); allereerst sluiten wij ons bij deze mening aan, totdat latere naspeuringen van reizigers ons in het vervolg nadere aanduiding kunnen geven van de ligging van deze stad..

2) De Gesurieten waren een kleine volksstam in het zuiden van het land van de Filistijnen..

Vers 2

2. Dit is namelijk het land, dat overgebleven is: geheel Galilea, d.i. al de grenzen van de Filistijnen 1) in de vlakte van Sephala aan de zuidkust van de Middellandse Zee, en het gehele Gesuri, de gehele landstreek, die door de Gesurieten bewoond wordt (1 Samuel 27:8), aande rand van het noordwestelijk gedeelte van de woestijn van Arabië, dat aan Egypte grenst.

1) De oude grenzen worden in het geheugen terug geroepen, die vroeger door God gesteld zijn, opdat Jozua en het volk er vast van overtuigd zouden zijn, dat het Verbond met Abraham opgericht, in alle delen in vervulling moest treden. Waarom hun bevolen wordt, al hun ijver aan te wenden, om dat te verkrijgen, wat nu nog was overgebleven..

Over de oorsprong van de Filistijnen en hun komst in Kanan bestaan verschillende inzichten. Uit Genesis 10:14 Deuteronomy 2:7 Jeremiah 47:4 Amos 7:9 kunnen wij echter dit met zekerheid vaststellen, dat zij in de tijd, waarin deze geschiedenis zich beweegt, een gemengd volk vormden. Zij bestonden uit de eigenlijke Filistijnen (vreemdelingen, uitgewekenen), die reeds lang v r Abraham van Egypte naar Kolchis getrokken en van daar geweken waren naar de kustlanden van de Middellandse Zee, die tussen Gaza en Pelusium lagen; en uit de Caphiorim, die eveneens van Kolchis aan de Zwarte Zee waren uitgegaan, toen echter naar Kreta waren getrokken en pas van daar, waarschijnlijk tijdens het 215-jarig verblijf van de kinderen van Israël in Egypte, naar Kanan waren overgestoken; daarom zijn ook in Ezekiel 25:16 en Zephaniah 2:5 de Keretim of Kretensen (volgens Luther: "krijgslieden) parallel genoemd met de Filistijnen, om n en hetzelfde volk aan te duiden. In de tijd van de vermenging van beide volksstammen ging de oorspronkelijke aartsvaderlijke herderstaat over in een krijgsstaat, die tezamen een bond vormden onder 5 vorsten, wier hoofdsteden ons boven genoemd zijn. Vier daarvan bestaan nu nog onder de namen Ghazzeh, Esdod, Askalon en Akir, al zijn zij ook gedeeltelijk tot dorpen versmolten. Waar echter Gad gelegen heeft schijnt reeds niet meer bekend geweest te zijn aan Hiëronymus, daar hij het eens in de nabijheid van Asdod en later op de weg tussen Gaza en Eleutheropolis zoekt. Uit verschillende omstandigheden in de Bijbelse opgaven, die wij hier niet nader uiteen zullen zetten, hebben enige geleerden opgemaakt, dat Gad dezelfde stad was als Eleutheropolis (Jos 10:29); allereerst sluiten wij ons bij deze mening aan, totdat latere naspeuringen van reizigers ons in het vervolg nadere aanduiding kunnen geven van de ligging van deze stad..

2) De Gesurieten waren een kleine volksstam in het zuiden van het land van de Filistijnen..

Vers 3

3. Van de Sichor, 1) Wady el Arisch, die vooraan Egypte is, en de grens vormt ten zuidwesten (15:4,47), tot aan de grens van Ekron, aan die zijde van de Nahr-Rubin, twee uur ten zuidwesten van Ramleh, tegen het Noorden, dat de Kananieten toegerekend wordt, 2) en dus met de overige steden van de Filistijnen ook behoort tot het land van de Kananieten; dat door u veroverd moet worden, ofschoon de Filistijnen niet van Kanan afstammen (Genesis 10:14); vijf vorsten van de Filistijnen hebben deze streek nog in bezit: namelijk de Gazatiet, de vorst van Gaza, dat hetzuidelijkste ligt, 1 uur van de zee verwijderd en Asdodiet, de vorst van Asdod, dat vijf mijl verder noordwaarts ligt, een half uur van de zee, de Askeloniet, de vorst van Askelon of Askalon, ongeveer midden tussen Gaza en Asdod, onmiddellijk aan zee gelegen; de Gethiet, vorst van Gad, en Ekroniet, de vorst van Ekron, de noordelijke grensstad, diereeds eerder vermeld is, en behalve deze wonen naar het zuiden heen nog de Avvieten, een volksstam, die door de Filistijnen bij hun komst gevonden en teruggedreven werd (Deuteronomy 2:23).

1) De Sichor is niet de Nijl. Deze stroomt midden door Egypte en niet vooraan, of zoals beter vertaald is: oostelijk van Egypte..

Sichor is een oude naam, gewoonlijk aan de Nijl gegeven. Poole meent, dat hier bedoeld wordt, "de rivier van Egypte" in het zuiden van Kanan..

2) Of hetgeen gerekend wordt tot het gebied van de Kananieten. De Filistijnen waren geen nakomelingen van Kanan. Hun gebied behoorde echter wel tot dat van de Kananieten. Zij hadden zich van buitenaf in die landstreek aan de Middellandse Zee gevestigd. De schrijver doet deze mededeling, om daarmee het goed recht van de verovering aan te geven..

Vers 3

3. Van de Sichor, 1) Wady el Arisch, die vooraan Egypte is, en de grens vormt ten zuidwesten (15:4,47), tot aan de grens van Ekron, aan die zijde van de Nahr-Rubin, twee uur ten zuidwesten van Ramleh, tegen het Noorden, dat de Kananieten toegerekend wordt, 2) en dus met de overige steden van de Filistijnen ook behoort tot het land van de Kananieten; dat door u veroverd moet worden, ofschoon de Filistijnen niet van Kanan afstammen (Genesis 10:14); vijf vorsten van de Filistijnen hebben deze streek nog in bezit: namelijk de Gazatiet, de vorst van Gaza, dat hetzuidelijkste ligt, 1 uur van de zee verwijderd en Asdodiet, de vorst van Asdod, dat vijf mijl verder noordwaarts ligt, een half uur van de zee, de Askeloniet, de vorst van Askelon of Askalon, ongeveer midden tussen Gaza en Asdod, onmiddellijk aan zee gelegen; de Gethiet, vorst van Gad, en Ekroniet, de vorst van Ekron, de noordelijke grensstad, diereeds eerder vermeld is, en behalve deze wonen naar het zuiden heen nog de Avvieten, een volksstam, die door de Filistijnen bij hun komst gevonden en teruggedreven werd (Deuteronomy 2:23).

1) De Sichor is niet de Nijl. Deze stroomt midden door Egypte en niet vooraan, of zoals beter vertaald is: oostelijk van Egypte..

Sichor is een oude naam, gewoonlijk aan de Nijl gegeven. Poole meent, dat hier bedoeld wordt, "de rivier van Egypte" in het zuiden van Kanan..

2) Of hetgeen gerekend wordt tot het gebied van de Kananieten. De Filistijnen waren geen nakomelingen van Kanan. Hun gebied behoorde echter wel tot dat van de Kananieten. Zij hadden zich van buitenaf in die landstreek aan de Middellandse Zee gevestigd. De schrijver doet deze mededeling, om daarmee het goed recht van de verovering aan te geven..

Vers 4

4. Van het zuiden, 1) in het noordelijk gedeelte van het land, is nog in te nemen het gehele land van de Kananieten, de zogenaamde Feniciërs, die van Tyrus tot aan de andere zijde van Sidon wonen, en ten oosten vanSidon, op een steile bergrug van de Libanon, Meara, die van de Sidoniërs is, (d.i. grot van de Sidoniërs zie ), tot Afek 2) toe, aan de hoofdbron van de Adonis-rivier (Deuteronomy 23:18), tot aan de grens van de Amorieten. 3)

1) Van het zuiden. De Septuaginta, de Vulgata en de Syrische vertaling trekken deze woorden (in het Hebreeuws Methiman bij het vorige vers, omdat de Avvieten in het zuiden woonden, en de Kananieten, waarvan in dit vers sprake is, in het noorden. De zuidelijke Kananieten waren door Jozua geheel verslagen en hun landen van Kades-Barna tot Gosen toe veroverd. Het komt ook ons veel aannemelijker voor, om met genoemde vertalingen dit vers te laten beginnen met: Het gehele land enz..

2) Afek is het huidige Afka, een dorp, wel van geringe betekenis, maar sierlijk gelegen. De ruïnen zijn er nog te zien van de Venustempel, die door Constantijn werd vernietigd, om de ontuchtige afgodendienst, zoals Eusebius in zijn "leven van Constantijn" meedeelt..

3) Deze toevoeging laat zich, in zoverre wij de ethnografische verhouding van die tijd kennen, niet nader verklaren. Aan het gebied van koning Og van Bazan is hier natuurlijk niet te denken, want dat lag aan de overzijde van de Jordaan; de Amorieten moeten echter behalve daar, en behalve in de omstreken van Hebron (Deuteronomy 1:8) ook nog ten noorden van Aphek, in de streek land, die aan de Dschebel-Makmel (Numbers 34:7) grensde, gewoond hebben. De juiste berichten hierover missen wij. Het "Meara van de Sidoniërs", is het huidige Dschezzin, een schuilhoek van de Druzen..

Vers 4

4. Van het zuiden, 1) in het noordelijk gedeelte van het land, is nog in te nemen het gehele land van de Kananieten, de zogenaamde Feniciërs, die van Tyrus tot aan de andere zijde van Sidon wonen, en ten oosten vanSidon, op een steile bergrug van de Libanon, Meara, die van de Sidoniërs is, (d.i. grot van de Sidoniërs zie ), tot Afek 2) toe, aan de hoofdbron van de Adonis-rivier (Deuteronomy 23:18), tot aan de grens van de Amorieten. 3)

1) Van het zuiden. De Septuaginta, de Vulgata en de Syrische vertaling trekken deze woorden (in het Hebreeuws Methiman bij het vorige vers, omdat de Avvieten in het zuiden woonden, en de Kananieten, waarvan in dit vers sprake is, in het noorden. De zuidelijke Kananieten waren door Jozua geheel verslagen en hun landen van Kades-Barna tot Gosen toe veroverd. Het komt ook ons veel aannemelijker voor, om met genoemde vertalingen dit vers te laten beginnen met: Het gehele land enz..

2) Afek is het huidige Afka, een dorp, wel van geringe betekenis, maar sierlijk gelegen. De ruïnen zijn er nog te zien van de Venustempel, die door Constantijn werd vernietigd, om de ontuchtige afgodendienst, zoals Eusebius in zijn "leven van Constantijn" meedeelt..

3) Deze toevoeging laat zich, in zoverre wij de ethnografische verhouding van die tijd kennen, niet nader verklaren. Aan het gebied van koning Og van Bazan is hier natuurlijk niet te denken, want dat lag aan de overzijde van de Jordaan; de Amorieten moeten echter behalve daar, en behalve in de omstreken van Hebron (Deuteronomy 1:8) ook nog ten noorden van Aphek, in de streek land, die aan de Dschebel-Makmel (Numbers 34:7) grensde, gewoond hebben. De juiste berichten hierover missen wij. Het "Meara van de Sidoniërs", is het huidige Dschezzin, een schuilhoek van de Druzen..

Vers 5

5. Daartoe het land van de Giblieten, van de bewoners van Gebal, dat bij de Grieken en Romeinen Syblus genoemd wordt, en de gehele Libanon tegen de opgang van de zon, 1)dat ten oosten van het gebied van de Giblieten ligt, van Bal-Gad, of Bal-Hermon, onderaan de berg Hermon, tot aan de ingang van Hamath of Epiphania, aan de Orontes in Syrië.

1) Hiermee wordt de Anti-Libanon uitgezonderd..

Vers 5

5. Daartoe het land van de Giblieten, van de bewoners van Gebal, dat bij de Grieken en Romeinen Syblus genoemd wordt, en de gehele Libanon tegen de opgang van de zon, 1)dat ten oosten van het gebied van de Giblieten ligt, van Bal-Gad, of Bal-Hermon, onderaan de berg Hermon, tot aan de ingang van Hamath of Epiphania, aan de Orontes in Syrië.

1) Hiermee wordt de Anti-Libanon uitgezonderd..

Vers 6

6. Allen, die op het gebergte wonen van de Libanon aan tot Misrefth-maïm 1) (warme wateren) toe, op de kust van de Middellandse Zee, en dus al de Sidoniërs of Feniciërs. Deze onderwerping echter zal niet reeds nu plaatsvinden.Ik zal hen, n.l. de Kananieten die nog uit te roeien zijn, langzamerhand verdrijven van het aangezicht van de kinderen van Israël volgens hetgeen Ik (Exodus 23:29vv. Deuteronomy 7:22) gesproken heb; wat gij daarentegen onderwerpen moet, is allereerst genoeg. Alleen 2) maak, dat het reeds veroverde gebied Israël ten erfdeel valt, zoals Ik u geboden heb, 3) opdat gij ook nog dit tweede deel van Mijn last, u opgedragen in 1:16, volbrengt voordat uw leven ten einde spoedt.

1) Hiermee wordt het voorgebergte Nahara bedoeld..

2) Alleen, d.i. ofschoon gij het nog niet veroverd hebt, verdeel het toch, handel dus alsof het reeds veroverd is. Israël ten erfdeel vallen wil hier niet zeggen, verover het, meer geef het Israël nu reeds tot een erfdeel, verdeel het nu, handel ermee als met overwonnen en in bezit genomen land.. Wij leren hieruit, om in het volbrengen van onze zaken, aan de mond van God te hangen, opdat geen aarzeling ons doe vertoeven..

3) Wij moeten onze zaligheid uitwerken, dan zal God ons en met ons werken; wij moeten onze geestelijke vijanden weerstaan; dan zal God hen onder de voet treden; wij moeten voortgaan in ons christelijk werk en volharden, dan zal God ons blijven voorgaan..

Vers 6

6. Allen, die op het gebergte wonen van de Libanon aan tot Misrefth-maïm 1) (warme wateren) toe, op de kust van de Middellandse Zee, en dus al de Sidoniërs of Feniciërs. Deze onderwerping echter zal niet reeds nu plaatsvinden.Ik zal hen, n.l. de Kananieten die nog uit te roeien zijn, langzamerhand verdrijven van het aangezicht van de kinderen van Israël volgens hetgeen Ik (Exodus 23:29vv. Deuteronomy 7:22) gesproken heb; wat gij daarentegen onderwerpen moet, is allereerst genoeg. Alleen 2) maak, dat het reeds veroverde gebied Israël ten erfdeel valt, zoals Ik u geboden heb, 3) opdat gij ook nog dit tweede deel van Mijn last, u opgedragen in 1:16, volbrengt voordat uw leven ten einde spoedt.

1) Hiermee wordt het voorgebergte Nahara bedoeld..

2) Alleen, d.i. ofschoon gij het nog niet veroverd hebt, verdeel het toch, handel dus alsof het reeds veroverd is. Israël ten erfdeel vallen wil hier niet zeggen, verover het, meer geef het Israël nu reeds tot een erfdeel, verdeel het nu, handel ermee als met overwonnen en in bezit genomen land.. Wij leren hieruit, om in het volbrengen van onze zaken, aan de mond van God te hangen, opdat geen aarzeling ons doe vertoeven..

3) Wij moeten onze zaligheid uitwerken, dan zal God ons en met ons werken; wij moeten onze geestelijke vijanden weerstaan; dan zal God hen onder de voet treden; wij moeten voortgaan in ons christelijk werk en volharden, dan zal God ons blijven voorgaan..

Vers 7

7. En nu, deel dit reeds onderworpen land (12:7-24) tot een erfdeel aan de negen stammen, Juda, Simeon, Benjamin, Dan, Efraïm, Zebulon, Issaschar, Aser, Nafthali, en aan de halve stam van Manasse.

Vers 7

7. En nu, deel dit reeds onderworpen land (12:7-24) tot een erfdeel aan de negen stammen, Juda, Simeon, Benjamin, Dan, Efraïm, Zebulon, Issaschar, Aser, Nafthali, en aan de halve stam van Manasse.

Vers 8

8. Met wie, namelijk de andere halve stam, de Rubenieten en Gadieten hun erfenis ontvangen hebben, die Mozes hun gaf aan de overzijde van de Jordaan tegen het oosten, oostelijk van het eigenlijke Kanan, zoals Mozes, de knecht van de HEERE, hun gegeven had, op grond van hun eigen verzoek (Numbers 32:1).

Vers 8

8. Met wie, namelijk de andere halve stam, de Rubenieten en Gadieten hun erfenis ontvangen hebben, die Mozes hun gaf aan de overzijde van de Jordaan tegen het oosten, oostelijk van het eigenlijke Kanan, zoals Mozes, de knecht van de HEERE, hun gegeven had, op grond van hun eigen verzoek (Numbers 32:1).

Vers 9

9. Van Aroër af, dat aan de oever van de beek Arnon, aan de noordelijke rand van het dal Arnon is, en nog een weinig verder zuidwaarts de stad, die in het midden van de beek is, van Ar-Moab, en al het vlakke land van Mdeba tot Dibon toe,1) volgens Numbers 21:30, de gehele hoogvlakte, die zich van de beek Arnon af tot Hesbon 2) uitstrekt en voor het grootste gedeelte zonder bomen is.

1) In Numbers 21:30 wordt deze vlakte genoemd: de velden van Moab..

2) Hesbon is het vierde van de landschappen, die beschreven zijn: "Numbers 21:30"..

Vers 9

9. Van Aroër af, dat aan de oever van de beek Arnon, aan de noordelijke rand van het dal Arnon is, en nog een weinig verder zuidwaarts de stad, die in het midden van de beek is, van Ar-Moab, en al het vlakke land van Mdeba tot Dibon toe,1) volgens Numbers 21:30, de gehele hoogvlakte, die zich van de beek Arnon af tot Hesbon 2) uitstrekt en voor het grootste gedeelte zonder bomen is.

1) In Numbers 21:30 wordt deze vlakte genoemd: de velden van Moab..

2) Hesbon is het vierde van de landschappen, die beschreven zijn: "Numbers 21:30"..

Vers 11

11. En het noordelijke Gilead, aan de rechterzijde van de Jabbok, en de grens van de Gezurieten en de Machathieten, het overige land dat noordelijk daarvan ligt, tot aan het gebied van de Gezurieten en de Machathieten, die tot de Arameïsche of Syrische volksstammen behoren (Numbers 32:41), en de gehele berg Hermon, tussen Machath en Gesur, en geheel Bazan, zuidoostwaarts, tot Salcha toe (12:5);

Vers 11

11. En het noordelijke Gilead, aan de rechterzijde van de Jabbok, en de grens van de Gezurieten en de Machathieten, het overige land dat noordelijk daarvan ligt, tot aan het gebied van de Gezurieten en de Machathieten, die tot de Arameïsche of Syrische volksstammen behoren (Numbers 32:41), en de gehele berg Hermon, tussen Machath en Gesur, en geheel Bazan, zuidoostwaarts, tot Salcha toe (12:5);

Vers 12

12. Het gehele koninkrijk van Og in Bazan, die geregeerd heeft te Astarth en te Edreï: deze is overig gebleven uit het overblijfsel van de reuzen (12:4), die Mozes heeft verslagen, en heeft ze verdreven (Numbers 21:33vv.).

Vers 12

12. Het gehele koninkrijk van Og in Bazan, die geregeerd heeft te Astarth en te Edreï: deze is overig gebleven uit het overblijfsel van de reuzen (12:4), die Mozes heeft verslagen, en heeft ze verdreven (Numbers 21:33vv.).

Vers 14

14. Alleenlijk gaf hij de stam Levi geen erfenis. Want de vuuroffers van God, de aandelen, die in de wet vastgesteld zijn van de offers van de HEERE van Israël, benevens de tienden en eerstelingen, zijn zijn erfenis, 1) zoalsHij tot hem gesproken had (Numbers 18:8-Numbers 18:32).

1) De dienaren van de Heere moeten zich onverschillig tonen voor de wereldse belangen en het volk moet zorgdragen, dat hun het nodige niet ontbreekt. Gelukkig zij, die de Heere, de God van Israël, tot hun erfenis hebben, al hebben zij weinig wereldse goederen tot hun deel. Zijn Voorzienigheid zal in hun behoeften voorzien, Zijn geestelijke vertroostingen zullen hun zielen dragen en ondersteunen, totdat zij die volheid van genot en vreugde verlangen, die is aan de rechterhand van God voor eeuwig..

Evenals reeds in Joshua 13:2-Joshua 13:6 de onmiddellijke rede van de Heere wordt uitgebreid door vermelding van datgene wat tot het nog niet veroverde gebied in het West-Jordaanland behoorde, om die in de tweede helft van het zesde vers weer voort te zetten, zo voegt de heilige schrijver in Joshua 13:8-Joshua 13:14 een nauwkeuriger uiteenzetting toe aan de woorden van God, die in Joshua 13:7,Joshua 13:8 zijn gesteld, en baant zich daardoor een geleidelijker overgang tot de afdeling Joshua 13:15-Joshua 13:33. Deze schrijfwijze, waarin de rede van de Heere, zonder het te doen blijken, overgaat in die van een mens, is juist het omgekeerde van datgene, wat wij in Deuteronomium gelegenheid hadden om op te merken, waar de rede van een mens, in die van de Heere overgaat (Deuteronomy 11:14); maar rust overigens geheel op dezelfde grond..

Ook deze uitzondering was noodzakelijk, opdat de Levieten zich nooit als onrechtvaardig onterfd zouden beschouwen en zo over hun eigendomsrecht geen grote beweging zouden maken. Hij herinnert, dat van deze bepaling Mozes de auteur was, en tegelijk leert hij, dat zij geen reden hadden om te klagen, waarom hun dit ontnomen werd, omdat de vergoeding zeer aan de dag kwam. Maar ofschoon de offeranden niet op dezelfde wijze werden verdeeld, hadden zij toch genoeg, omdat hun voedsel hun gegeven werd uit alle eerstelingen en tienden. Verder, zoals God hun aan zich verbond door loon, om zorg te dragen voor Zijn heiligheden, zo ook vermaande Hij tegelijkertijd het volk, om getrouw de offeranden te brengen, waar zijn offeranden de Levieten voorzagen van levensmiddelen..

II. Joshua 13:15-Joshua 13:33. De vermelding van het Oost-Jordaanland heeft tot gevolg, dat het geschiedverhaal van de verdeling van Kanan begint met hetgeen Mozes reeds vroeger met betrekking daarop gedaan heeft, toen hij dit land aan de halve stam tot erfenis gaf; ditzelfde wordt nu nog eenmaal in zijn omvang beschreven; tevens worden de voornaamste steden van de stammen Ruben, Gad en Oost-Manasse ieder in het bijzonder genoemd. Alleen de stam Levi kreeg ook toen geen enkel erfdeel, volgens de bepaling van God.

Vers 14

14. Alleenlijk gaf hij de stam Levi geen erfenis. Want de vuuroffers van God, de aandelen, die in de wet vastgesteld zijn van de offers van de HEERE van Israël, benevens de tienden en eerstelingen, zijn zijn erfenis, 1) zoalsHij tot hem gesproken had (Numbers 18:8-Numbers 18:32).

1) De dienaren van de Heere moeten zich onverschillig tonen voor de wereldse belangen en het volk moet zorgdragen, dat hun het nodige niet ontbreekt. Gelukkig zij, die de Heere, de God van Israël, tot hun erfenis hebben, al hebben zij weinig wereldse goederen tot hun deel. Zijn Voorzienigheid zal in hun behoeften voorzien, Zijn geestelijke vertroostingen zullen hun zielen dragen en ondersteunen, totdat zij die volheid van genot en vreugde verlangen, die is aan de rechterhand van God voor eeuwig..

Evenals reeds in Joshua 13:2-Joshua 13:6 de onmiddellijke rede van de Heere wordt uitgebreid door vermelding van datgene wat tot het nog niet veroverde gebied in het West-Jordaanland behoorde, om die in de tweede helft van het zesde vers weer voort te zetten, zo voegt de heilige schrijver in Joshua 13:8-Joshua 13:14 een nauwkeuriger uiteenzetting toe aan de woorden van God, die in Joshua 13:7,Joshua 13:8 zijn gesteld, en baant zich daardoor een geleidelijker overgang tot de afdeling Joshua 13:15-Joshua 13:33. Deze schrijfwijze, waarin de rede van de Heere, zonder het te doen blijken, overgaat in die van een mens, is juist het omgekeerde van datgene, wat wij in Deuteronomium gelegenheid hadden om op te merken, waar de rede van een mens, in die van de Heere overgaat (Deuteronomy 11:14); maar rust overigens geheel op dezelfde grond..

Ook deze uitzondering was noodzakelijk, opdat de Levieten zich nooit als onrechtvaardig onterfd zouden beschouwen en zo over hun eigendomsrecht geen grote beweging zouden maken. Hij herinnert, dat van deze bepaling Mozes de auteur was, en tegelijk leert hij, dat zij geen reden hadden om te klagen, waarom hun dit ontnomen werd, omdat de vergoeding zeer aan de dag kwam. Maar ofschoon de offeranden niet op dezelfde wijze werden verdeeld, hadden zij toch genoeg, omdat hun voedsel hun gegeven werd uit alle eerstelingen en tienden. Verder, zoals God hun aan zich verbond door loon, om zorg te dragen voor Zijn heiligheden, zo ook vermaande Hij tegelijkertijd het volk, om getrouw de offeranden te brengen, waar zijn offeranden de Levieten voorzagen van levensmiddelen..

II. Joshua 13:15-Joshua 13:33. De vermelding van het Oost-Jordaanland heeft tot gevolg, dat het geschiedverhaal van de verdeling van Kanan begint met hetgeen Mozes reeds vroeger met betrekking daarop gedaan heeft, toen hij dit land aan de halve stam tot erfenis gaf; ditzelfde wordt nu nog eenmaal in zijn omvang beschreven; tevens worden de voornaamste steden van de stammen Ruben, Gad en Oost-Manasse ieder in het bijzonder genoemd. Alleen de stam Levi kreeg ook toen geen enkel erfdeel, volgens de bepaling van God.

Vers 15

15. Alzo gaf Mozes, 1) bij gelegenheid van de verdeling van het Oost-Jordaanland (Joshua 13:8vv.), aan de stam van de kinderen van Ruben een erfenis naar hun gezinnen, naar evenredigheid van de grootte en het aantal van de gezinnen, die tot de stam behoorden (Numbers 26:54).

1) Wat reeds duidelijk genoeg scheen gezegd te zijn, wordt nu nog eens in het bijzonder voortgezet, niet slechts, opdat de mededeling het volk zou aansporen tot dankbaarheid, omdat Gods goedheid door zoveel openlijke bewijzen tentoongespreid werd en als voor de ogen geschilderd, maar ook, opdat ieder zijn erfdeel zonder moeite en twist zou genieten. Wij weten hoe sterk de begeerte van de mens is, om een voorwendsel tot een proces te zoeken, zodat niemand zijn recht ongeschonden kan bezitten, tenzij een zuivere en heldere bepaling van het recht alle twistvragen afsnijdt..

Vers 15

15. Alzo gaf Mozes, 1) bij gelegenheid van de verdeling van het Oost-Jordaanland (Joshua 13:8vv.), aan de stam van de kinderen van Ruben een erfenis naar hun gezinnen, naar evenredigheid van de grootte en het aantal van de gezinnen, die tot de stam behoorden (Numbers 26:54).

1) Wat reeds duidelijk genoeg scheen gezegd te zijn, wordt nu nog eens in het bijzonder voortgezet, niet slechts, opdat de mededeling het volk zou aansporen tot dankbaarheid, omdat Gods goedheid door zoveel openlijke bewijzen tentoongespreid werd en als voor de ogen geschilderd, maar ook, opdat ieder zijn erfdeel zonder moeite en twist zou genieten. Wij weten hoe sterk de begeerte van de mens is, om een voorwendsel tot een proces te zoeken, zodat niemand zijn recht ongeschonden kan bezitten, tenzij een zuivere en heldere bepaling van het recht alle twistvragen afsnijdt..

Vers 16

16. Dat hun grens was van Aroër af, dat aan de oever van de beek Arnon is, en verder zuidwaarts de stad, die in het midden van de beek is, die in het dal zelf is gelegen, namelijk Ar-Moab (Joshua 13:9 ; ook "Numbers 21:15), en al het vlakke land, dat zich vandaar noordoostwaarts uitstrekt tot Mdeba toe;

16. Dat hun grens was van Aroër af, dat aan de oever van de beek Arnon is, en verder zuidwaarts de stad, die in het midden van de beek is, die in het dal zelf is gelegen, namelijk Ar-Moab (Joshua 13:9 ; ook "Numbers 21:15), en al het vlakke land, dat zich vandaar noordoostwaarts uitstrekt tot Mdeba toe;

Vers 16

16. Dat hun grens was van Aroër af, dat aan de oever van de beek Arnon is, en verder zuidwaarts de stad, die in het midden van de beek is, die in het dal zelf is gelegen, namelijk Ar-Moab (Joshua 13:9 ; ook "Numbers 21:15), en al het vlakke land, dat zich vandaar noordoostwaarts uitstrekt tot Mdeba toe;

16. Dat hun grens was van Aroër af, dat aan de oever van de beek Arnon is, en verder zuidwaarts de stad, die in het midden van de beek is, die in het dal zelf is gelegen, namelijk Ar-Moab (Joshua 13:9 ; ook "Numbers 21:15), en al het vlakke land, dat zich vandaar noordoostwaarts uitstrekt tot Mdeba toe;

Vers 21

21. En alle overige steden van het vlakke land, en het gehele koninkrijk, nl. het gehele zuidelijk gedeelte van het koninkrijk van Sihon, de koning van de Amorieten, die te Hesbon regeerde, die Mozes geslagen heeft (Numbers 21:21), evenals de vorsten van Midian: Evi, en Rekem, en Zur, en Hur, en Reba, geweldige, 1) vroegere leenmannen van Sihon, die reeds v r hem inwoners van het land waren, en na hun bevrijding met de Moabieten gemene zaak maakten tegen de kinderen van Israël (Numbers 22:4vv.).

1) In het Hebreeuws Nesikee Sihon. In de Statenvertaling met geweldigen vertaald; betere vertaling is: vazallen; leenmannen van Sihon. De Engelse vertaling geeft: hertogen..

Vers 21

21. En alle overige steden van het vlakke land, en het gehele koninkrijk, nl. het gehele zuidelijk gedeelte van het koninkrijk van Sihon, de koning van de Amorieten, die te Hesbon regeerde, die Mozes geslagen heeft (Numbers 21:21), evenals de vorsten van Midian: Evi, en Rekem, en Zur, en Hur, en Reba, geweldige, 1) vroegere leenmannen van Sihon, die reeds v r hem inwoners van het land waren, en na hun bevrijding met de Moabieten gemene zaak maakten tegen de kinderen van Israël (Numbers 22:4vv.).

1) In het Hebreeuws Nesikee Sihon. In de Statenvertaling met geweldigen vertaald; betere vertaling is: vazallen; leenmannen van Sihon. De Engelse vertaling geeft: hertogen..

Vers 22

22. Daartoe hebben de kinderen van Israël, behalve deze vijf vorsten van de Midianieten, met het zwaard gedood Bileam, 1) de zoon van Beor, de voorzegger, behalve degenen, die daarenboven nog van hen in die slag (Numbers 31:3vv.) verslagen zijn.

1) Dat Bileam hier vermeld wordt, is meer dan hoogstwaarschijnlijk, omdat hij de Midianieten aangezet heeft oorlog te voeren met de Israëlieten, en als profeet op n lijn dient gesteld met de vorsten..

Vers 22

22. Daartoe hebben de kinderen van Israël, behalve deze vijf vorsten van de Midianieten, met het zwaard gedood Bileam, 1) de zoon van Beor, de voorzegger, behalve degenen, die daarenboven nog van hen in die slag (Numbers 31:3vv.) verslagen zijn.

1) Dat Bileam hier vermeld wordt, is meer dan hoogstwaarschijnlijk, omdat hij de Midianieten aangezet heeft oorlog te voeren met de Israëlieten, en als profeet op n lijn dient gesteld met de vorsten..

Vers 27

27. En in het Jordaandal behoorden daartoe Beth-Haram, het latere Livias, Beth-nimra, en Sukkth1) (Genesis 33:17), en Zefon, d.i. noorden, dat in ieder geval niet ver van het zuidoostelijk uiteinde van de zee van Gennezareth gelegen was, wat over was, welke steden het overige deel vormden van het koninkrijk van Sihon, de koning te Hesbon, terwijl het andere gedeelte aan de kinderen van Ruben gegeven werd (Joshua 13:21); de Jordaan, en haar grens was tegen het westen, tot aanhet einde van de zee van Cinnereth, over de Jordaan, tegen het oosten. De stad Cinnereth lag daarentegen aan de overzijde van de Jordaan, ten oosten van de naar haar genoemde zee (19:35).

1) Al die kaarten, die zich op de naspeuringen van Robinson richten, wijzen ons het hier en in Genesis 33:17 bedoelde Sukkth aan op de plaats van het huidige Scub, aan de westzijde van de Jordaan, boven Bethsean. Deze ligging komt zeer goed overeen met de plaats in 1 Koningen .7:46. Daarentegen komt zij niet overeen met deze passage, volgens welke Sukkth aan de oostelijke oever van de Jordaan gezocht moet worden. Twee plaatsen zullen dus waarschijnlijk dezelfde naam gedragen hebben, zoals ook Ritter, Van Raumer en anderen menen..

Vers 27

27. En in het Jordaandal behoorden daartoe Beth-Haram, het latere Livias, Beth-nimra, en Sukkth1) (Genesis 33:17), en Zefon, d.i. noorden, dat in ieder geval niet ver van het zuidoostelijk uiteinde van de zee van Gennezareth gelegen was, wat over was, welke steden het overige deel vormden van het koninkrijk van Sihon, de koning te Hesbon, terwijl het andere gedeelte aan de kinderen van Ruben gegeven werd (Joshua 13:21); de Jordaan, en haar grens was tegen het westen, tot aanhet einde van de zee van Cinnereth, over de Jordaan, tegen het oosten. De stad Cinnereth lag daarentegen aan de overzijde van de Jordaan, ten oosten van de naar haar genoemde zee (19:35).

1) Al die kaarten, die zich op de naspeuringen van Robinson richten, wijzen ons het hier en in Genesis 33:17 bedoelde Sukkth aan op de plaats van het huidige Scub, aan de westzijde van de Jordaan, boven Bethsean. Deze ligging komt zeer goed overeen met de plaats in 1 Koningen .7:46. Daarentegen komt zij niet overeen met deze passage, volgens welke Sukkth aan de oostelijke oever van de Jordaan gezocht moet worden. Twee plaatsen zullen dus waarschijnlijk dezelfde naam gedragen hebben, zoals ook Ritter, Van Raumer en anderen menen..

Vers 33

33. Maar aan de stam van Levi gaf Mozes geen erfdeel: 1) de HEERE, de God van Israël is zelf hun erfdeel, zoals Hij tot hen gesproken heeft (Numbers 18:20 Deuteronomy 10:9; Deuteronomy 18:2). 1) Aan het slot wordt opnieuw de stam van Levi uitgesloten, opdat de Levieten voor het vervolg niet zouden voorwenden, dat ook zij deel hadden aan dat, wat aan de Gadieten en de Rubenieten en de halve stam van Manasse zonder loting toebedeeld was, wat wel gemakkelijk tot eigen voordeel was uit te leggen, dat een gedeelte onder die andere stammen aan hen was overgelaten. Maar nu worden niet de offeranden hun erfenis genoemd, zoals kort te voren, maar God zelf, waardoor zij, indien zij niet tevreden waren, een bij uitstek ondragelijke en trotse zucht tot afkeuren zouden openbaren..

Deze verordening diende, opdat Gods dienaren zich geheel aan Zijn dienst toewijden en daarmee bezig zouden zijn, zonder door aardse zorgen en verrichtingen daarin verhinderd te worden, en opdat er door dit middel een bestendige verbintenis van hartelijke liefde en genegenheid zou zijn tussen het volk aan de ene, en diens leraren aan de andere zijde (Joshua 13:33)..

Joshua 13:33 is een herhaling van Joshua 13:14, alleen met dit verschil, dat nu de Heere zelf het Levieten erfdeel wordt genoemd, opdat zij des te eerder erin zouden berusten, dat zij geen eigen erfdeel van het land ontvingen..

Het is niet mogelijk de ligging van al de steden, in dit en de volgende hoofdstukken vermeld, nauwkeurig op te geven. De veranderingen, die het land Kanan gedurende de laatste 3000 jaar heeft ondergaan, hebben velen van haar doen verdwijnen, terwijl de namen van anderen verandert zijn. Dit is echter geen bewijsgrond tegen de gewijde geschiedenis: in andere landstreken merken wij hetzelfde op. De ligging van Troje en van Babylon, twee van de beroemdste steden in de oude geschiedenis, kan niet stellig worden aangewezen, en menig boekdeel is daaromtrent reeds gevuld; terwijl de ligging van de meeste belangrijke plaatsen in de Heilige Schrift vermeld, nog nauwkeuriger kan vastgesteld worden; anderen van minder betekenis bestonden in de dagen van Hiëronymus en Eusebius, door wie zij beschreven werden: en verscheidenen zijn in de laatste tijden opgespoord door de ijver van hedendaagse reizigers..

33. Maar aan de stam van Levi gaf Mozes geen erfdeel: 1) de HEERE, de God van Israël is zelf hun erfdeel, zoals Hij tot hen gesproken heeft (Numbers 18:20 Deuteronomy 10:9; Deuteronomy 18:2).

1) Aan het slot wordt opnieuw de stam van Levi uitgesloten, opdat de Levieten voor het vervolg niet zouden voorwenden, dat ook zij deel hadden aan dat, wat aan de Gadieten en de Rubenieten en de halve stam van Manasse zonder loting toebedeeld was, wat wel gemakkelijk tot eigen voordeel was uit te leggen, dat een gedeelte onder die andere stammen aan hen was overgelaten. Maar nu worden niet de offeranden hun erfenis genoemd, zoals kort te voren, maar God zelf, waardoor zij, indien zij niet tevreden waren, een bij uitstek ondragelijke en trotse zucht tot afkeuren zouden openbaren..

Deze verordening diende, opdat Gods dienaren zich geheel aan Zijn dienst toewijden en daarmee bezig zouden zijn, zonder door aardse zorgen en verrichtingen daarin verhinderd te worden, en opdat er door dit middel een bestendige verbintenis van hartelijke liefde en genegenheid zou zijn tussen het volk aan de ene, en diens leraren aan de andere zijde (Joshua 13:33)..

Joshua 13:33 is een herhaling van Joshua 13:14, alleen met dit verschil, dat nu de Heere zelf het Levieten erfdeel wordt genoemd, opdat zij des te eerder erin zouden berusten, dat zij geen eigen erfdeel van het land ontvingen..

Het is niet mogelijk de ligging van al de steden, in dit en de volgende hoofdstukken vermeld, nauwkeurig op te geven. De veranderingen, die het land Kanan gedurende de laatste 3000 jaar heeft ondergaan, hebben velen van haar doen verdwijnen, terwijl de namen van anderen verandert zijn. Dit is echter geen bewijsgrond tegen de gewijde geschiedenis: in andere landstreken merken wij hetzelfde op. De ligging van Troje en van Babylon, twee van de beroemdste steden in de oude geschiedenis, kan niet stellig worden aangewezen, en menig boekdeel is daaromtrent reeds gevuld; terwijl de ligging van de meeste belangrijke plaatsen in de Heilige Schrift vermeld, nog nauwkeuriger kan vastgesteld worden; anderen van minder betekenis bestonden in de dagen van Hiëronymus en Eusebius, door wie zij beschreven werden: en verscheidenen zijn in de laatste tijden opgespoord door de ijver van hedendaagse reizigers..

Vers 33

33. Maar aan de stam van Levi gaf Mozes geen erfdeel: 1) de HEERE, de God van Israël is zelf hun erfdeel, zoals Hij tot hen gesproken heeft (Numbers 18:20 Deuteronomy 10:9; Deuteronomy 18:2). 1) Aan het slot wordt opnieuw de stam van Levi uitgesloten, opdat de Levieten voor het vervolg niet zouden voorwenden, dat ook zij deel hadden aan dat, wat aan de Gadieten en de Rubenieten en de halve stam van Manasse zonder loting toebedeeld was, wat wel gemakkelijk tot eigen voordeel was uit te leggen, dat een gedeelte onder die andere stammen aan hen was overgelaten. Maar nu worden niet de offeranden hun erfenis genoemd, zoals kort te voren, maar God zelf, waardoor zij, indien zij niet tevreden waren, een bij uitstek ondragelijke en trotse zucht tot afkeuren zouden openbaren..

Deze verordening diende, opdat Gods dienaren zich geheel aan Zijn dienst toewijden en daarmee bezig zouden zijn, zonder door aardse zorgen en verrichtingen daarin verhinderd te worden, en opdat er door dit middel een bestendige verbintenis van hartelijke liefde en genegenheid zou zijn tussen het volk aan de ene, en diens leraren aan de andere zijde (Joshua 13:33)..

Joshua 13:33 is een herhaling van Joshua 13:14, alleen met dit verschil, dat nu de Heere zelf het Levieten erfdeel wordt genoemd, opdat zij des te eerder erin zouden berusten, dat zij geen eigen erfdeel van het land ontvingen..

Het is niet mogelijk de ligging van al de steden, in dit en de volgende hoofdstukken vermeld, nauwkeurig op te geven. De veranderingen, die het land Kanan gedurende de laatste 3000 jaar heeft ondergaan, hebben velen van haar doen verdwijnen, terwijl de namen van anderen verandert zijn. Dit is echter geen bewijsgrond tegen de gewijde geschiedenis: in andere landstreken merken wij hetzelfde op. De ligging van Troje en van Babylon, twee van de beroemdste steden in de oude geschiedenis, kan niet stellig worden aangewezen, en menig boekdeel is daaromtrent reeds gevuld; terwijl de ligging van de meeste belangrijke plaatsen in de Heilige Schrift vermeld, nog nauwkeuriger kan vastgesteld worden; anderen van minder betekenis bestonden in de dagen van Hiëronymus en Eusebius, door wie zij beschreven werden: en verscheidenen zijn in de laatste tijden opgespoord door de ijver van hedendaagse reizigers..

33. Maar aan de stam van Levi gaf Mozes geen erfdeel: 1) de HEERE, de God van Israël is zelf hun erfdeel, zoals Hij tot hen gesproken heeft (Numbers 18:20 Deuteronomy 10:9; Deuteronomy 18:2).

1) Aan het slot wordt opnieuw de stam van Levi uitgesloten, opdat de Levieten voor het vervolg niet zouden voorwenden, dat ook zij deel hadden aan dat, wat aan de Gadieten en de Rubenieten en de halve stam van Manasse zonder loting toebedeeld was, wat wel gemakkelijk tot eigen voordeel was uit te leggen, dat een gedeelte onder die andere stammen aan hen was overgelaten. Maar nu worden niet de offeranden hun erfenis genoemd, zoals kort te voren, maar God zelf, waardoor zij, indien zij niet tevreden waren, een bij uitstek ondragelijke en trotse zucht tot afkeuren zouden openbaren..

Deze verordening diende, opdat Gods dienaren zich geheel aan Zijn dienst toewijden en daarmee bezig zouden zijn, zonder door aardse zorgen en verrichtingen daarin verhinderd te worden, en opdat er door dit middel een bestendige verbintenis van hartelijke liefde en genegenheid zou zijn tussen het volk aan de ene, en diens leraren aan de andere zijde (Joshua 13:33)..

Joshua 13:33 is een herhaling van Joshua 13:14, alleen met dit verschil, dat nu de Heere zelf het Levieten erfdeel wordt genoemd, opdat zij des te eerder erin zouden berusten, dat zij geen eigen erfdeel van het land ontvingen..

Het is niet mogelijk de ligging van al de steden, in dit en de volgende hoofdstukken vermeld, nauwkeurig op te geven. De veranderingen, die het land Kanan gedurende de laatste 3000 jaar heeft ondergaan, hebben velen van haar doen verdwijnen, terwijl de namen van anderen verandert zijn. Dit is echter geen bewijsgrond tegen de gewijde geschiedenis: in andere landstreken merken wij hetzelfde op. De ligging van Troje en van Babylon, twee van de beroemdste steden in de oude geschiedenis, kan niet stellig worden aangewezen, en menig boekdeel is daaromtrent reeds gevuld; terwijl de ligging van de meeste belangrijke plaatsen in de Heilige Schrift vermeld, nog nauwkeuriger kan vastgesteld worden; anderen van minder betekenis bestonden in de dagen van Hiëronymus en Eusebius, door wie zij beschreven werden: en verscheidenen zijn in de laatste tijden opgespoord door de ijver van hedendaagse reizigers..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Joshua 13". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/joshua-13.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile