Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Job 34

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 34

Job 34:1.

ELIHU BERISPT JOB'S REDENEN, EN GAAT VOORT GODS GERECHTIGHEID TE VERDEDIGEN.

De tweede hoofdzonde, waaraan Job zich in zijn spreken schuldig gemaakt heeft, en waarin zijne verborgene eigengerechtigheid openbaar geworden was, bestond daarin, dat hij in zijn eigen leven en in het wereldbestuur Gods gerechtigheid geloochend, en God daardoor tot ene blinde natuurkracht vernederd heeft, dat hij verder in den samenhang daarmee de bewering voorgesteld heeft, dat den mens zijne godzaligheid geen nut deed, daar hij toch als een goddeloze behandeld werd. Daartegen is Elihu's tweede rede gericht (Job 34:1, 35). Geheel anders dan de vrienden verdedigt Elihu Gods gerechtigheid, die door Job in de beide bovengenoemde aan elkaar vastsluitende beweringen aangevallen is; hij beproeft niet, de vele raadsels in de geschiedenis der mensen verstandelijk op te lossen, als door onrechtvaardige beschuldigingen tegen hen, wie zij aangaan, maar hij bewijst Gods gerechtigheid uit Zijn eeuwig goddelijk Wezen, uit Zijne wereldschepping en onderhouding, uit zijn onpartijdig wereldgericht. De kern ook van deze in tweeën verdeelde rede is de herhaalde heen wijzing daarop, dat slechts ware inwendige verootmoediging den mens voor zulke misdadige gedachten bewaart en daarvan reinigt.

I. Job 34:1-Job 34:9. Hoort mij aan, gij allen, die verstand hebt! Oordeelt met mij over hetgeen Job beweerd heeft, namelijk dat God onrechtvaardig in zijne wereldregering handelt, en dat den mens zijne vroomheid niets helpt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JOB 34

Job 34:1.

ELIHU BERISPT JOB'S REDENEN, EN GAAT VOORT GODS GERECHTIGHEID TE VERDEDIGEN.

De tweede hoofdzonde, waaraan Job zich in zijn spreken schuldig gemaakt heeft, en waarin zijne verborgene eigengerechtigheid openbaar geworden was, bestond daarin, dat hij in zijn eigen leven en in het wereldbestuur Gods gerechtigheid geloochend, en God daardoor tot ene blinde natuurkracht vernederd heeft, dat hij verder in den samenhang daarmee de bewering voorgesteld heeft, dat den mens zijne godzaligheid geen nut deed, daar hij toch als een goddeloze behandeld werd. Daartegen is Elihu's tweede rede gericht (Job 34:1, 35). Geheel anders dan de vrienden verdedigt Elihu Gods gerechtigheid, die door Job in de beide bovengenoemde aan elkaar vastsluitende beweringen aangevallen is; hij beproeft niet, de vele raadsels in de geschiedenis der mensen verstandelijk op te lossen, als door onrechtvaardige beschuldigingen tegen hen, wie zij aangaan, maar hij bewijst Gods gerechtigheid uit Zijn eeuwig goddelijk Wezen, uit Zijne wereldschepping en onderhouding, uit zijn onpartijdig wereldgericht. De kern ook van deze in tweeën verdeelde rede is de herhaalde heen wijzing daarop, dat slechts ware inwendige verootmoediging den mens voor zulke misdadige gedachten bewaart en daarvan reinigt.

I. Job 34:1-Job 34:9. Hoort mij aan, gij allen, die verstand hebt! Oordeelt met mij over hetgeen Job beweerd heeft, namelijk dat God onrechtvaardig in zijne wereldregering handelt, en dat den mens zijne vroomheid niets helpt.

Vers 1

1. Verder antwoordde Elihu 1), hief hij op nieuw aan, en zei:

1) Na een weinig gerust te hebben, begint Elihu op nieuw te spreken, dewijl Job blijft zwijgen. De wijzen en de verstandigen (Job 34:2) zijn zij, die langzamerhand een kring hebben gevormd om Job en zijne vrienden.

Vers 1

1. Verder antwoordde Elihu 1), hief hij op nieuw aan, en zei:

1) Na een weinig gerust te hebben, begint Elihu op nieuw te spreken, dewijl Job blijft zwijgen. De wijzen en de verstandigen (Job 34:2) zijn zij, die langzamerhand een kring hebben gevormd om Job en zijne vrienden.

Vers 2

2. Hoort gij, die waarlijk wijzen zijn onder degenen, die zich rondom ons verzamelden, hoort mijne woorden en, gij verstandigen! neigt de oren naar mij,

Vers 2

2. Hoort gij, die waarlijk wijzen zijn onder degenen, die zich rondom ons verzamelden, hoort mijne woorden en, gij verstandigen! neigt de oren naar mij,

Vers 3

3. Want het oor proeft de woorden en onderscheidt ze, gelijk het gehemelte de spijze smaakt; oordeelt dus met verenigde krachten over hetgeen ik nu wil zeggen (zie Job 12:11).

Vers 3

3. Want het oor proeft de woorden en onderscheidt ze, gelijk het gehemelte de spijze smaakt; oordeelt dus met verenigde krachten over hetgeen ik nu wil zeggen (zie Job 12:11).

Vers 4

4. Laat ons kiezen, beproeven, voor ons wat recht is (1 Thessalonians 5:21), laat ons kennen onder ons, gemeenschappelijk oordelen wat goed is.

Vers 4

4. Laat ons kiezen, beproeven, voor ons wat recht is (1 Thessalonians 5:21), laat ons kennen onder ons, gemeenschappelijk oordelen wat goed is.

Vers 5

5. Want Job heeft gezegd (Job 13:18; Job 23:10; Job 27:2 ben rechtvaardig, zonder schuld, en God heeft mijn recht weggenomen. Hij weigert mij recht te doen en behandelt mij als een goddeloze.

Vers 5

5. Want Job heeft gezegd (Job 13:18; Job 23:10; Job 27:2 ben rechtvaardig, zonder schuld, en God heeft mijn recht weggenomen. Hij weigert mij recht te doen en behandelt mij als een goddeloze.

Vers 6

6. Ik moet liegen in mijn recht, Gods toorn en straf verklaren mij schuldig, hoewel ik onschuldig ben (zie Job 9:20); mijn pijl is smartelijk zonder overtreding, zonder iets misdaan te hebben, waardig om daarom van Gods genade verstoken te zijn (Job 13:23 vv.), wonden mij de pijlen van Gods toorn (zie Job 6:4; Job 16:9; Job 19:11

Vers 6

6. Ik moet liegen in mijn recht, Gods toorn en straf verklaren mij schuldig, hoewel ik onschuldig ben (zie Job 9:20); mijn pijl is smartelijk zonder overtreding, zonder iets misdaan te hebben, waardig om daarom van Gods genade verstoken te zijn (Job 13:23 vv.), wonden mij de pijlen van Gods toorn (zie Job 6:4; Job 16:9; Job 19:11

Vers 7

7. Wat man is er in de gehele wereld zo vermetel, gelijk Job? hij drinkt de bespotting 1), de lastering van God in als water, zij is hem ene verkwikking.

1) In het Hebreeën Lag. Bespotting. in den zin van, spottende, lasterende, onvrome taal. Elihu wil zeggen, dat hij nog nooit iemand op zo buitensporige, op zo onvrome wijze had horen spreken, zodat zijne rede veel meer den schijn had van uit de school der spotters te komen, dan uit die van de vrienden en liefhebbers Gods. Vandaar dat in het volgende vers wordt gezegd, dat hij als het ware zich bevond in het gezelschap van de werkers der ongerechtigheid. Elihu zegt hier niet, dat Job zulk een man is, maar dat hij zich aldus vertoont. Ongetwijfeld spreekt hij zo, om Job's consciëntie wakker te schudden en hem tot boete en berouw te brengen.

Vers 7

7. Wat man is er in de gehele wereld zo vermetel, gelijk Job? hij drinkt de bespotting 1), de lastering van God in als water, zij is hem ene verkwikking.

1) In het Hebreeën Lag. Bespotting. in den zin van, spottende, lasterende, onvrome taal. Elihu wil zeggen, dat hij nog nooit iemand op zo buitensporige, op zo onvrome wijze had horen spreken, zodat zijne rede veel meer den schijn had van uit de school der spotters te komen, dan uit die van de vrienden en liefhebbers Gods. Vandaar dat in het volgende vers wordt gezegd, dat hij als het ware zich bevond in het gezelschap van de werkers der ongerechtigheid. Elihu zegt hier niet, dat Job zulk een man is, maar dat hij zich aldus vertoont. Ongetwijfeld spreekt hij zo, om Job's consciëntie wakker te schudden en hem tot boete en berouw te brengen.

Vers 8

8. En hij is als een, die in zijne redenen tegen God gaat over weg, in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt vol ontevredenheid tegen God met goddeloze lieden.

Niemand kan van de gemeenschap met de zonde der goddelozen vrijgesproken worden, die in woorden en daden zich met de misdadigers gelijk stelt, al spreekt hij ook in anderen zin en niet een ander doel..

Vers 8

8. En hij is als een, die in zijne redenen tegen God gaat over weg, in gezelschap met de werkers der ongerechtigheid, en wandelt vol ontevredenheid tegen God met goddeloze lieden.

Niemand kan van de gemeenschap met de zonde der goddelozen vrijgesproken worden, die in woorden en daden zich met de misdadigers gelijk stelt, al spreekt hij ook in anderen zin en niet een ander doel..

Vers 9

9. Want hij, Job, heeft gezegd (Job 9:22,Job 9:29; Job 21:7; Job 24:1, baat een man niet als hij welbehagen heeft aan God, als hij godzalig is (Job 22:2).

10.

II. Job 34:10-Job 34:20. God kan niet onrechtvaardig handelen. Hij alleen is het toch, die uit vrije liefde alle wetten in de wereld gesteld heeft en onderhoudt. Des te groter vermetelheid is het, zulk enen Heerser door valse verwijten te lasteren; Hij toch oefent over hogen en nederigen een gelijk, een onpartijdig gericht.

Vers 9

9. Want hij, Job, heeft gezegd (Job 9:22,Job 9:29; Job 21:7; Job 24:1, baat een man niet als hij welbehagen heeft aan God, als hij godzalig is (Job 22:2).

10.

II. Job 34:10-Job 34:20. God kan niet onrechtvaardig handelen. Hij alleen is het toch, die uit vrije liefde alle wetten in de wereld gesteld heeft en onderhoudt. Des te groter vermetelheid is het, zulk enen Heerser door valse verwijten te lasteren; Hij toch oefent over hogen en nederigen een gelijk, een onpartijdig gericht.

Vers 10

10. Daarom 1), gij lieden van verstand! die een hart hebt, hoort naar mij; verre a) zij God van goddeloosheid, ondenkbaar is onrechtvaardigheid van Hem, en verre zij de Almachtige van onrecht2), gelijk Job Hem toeschrijft.

a) Deuteronomy 32:4. 2 Chronicles 19:7. Job 8:3; Job 36:23. Psalms 92:16. Romans 9:14.

1) Heeft hij in het vorige Hoofdstuk Job er bij willen bepalen, dat God hem niet had willen plagen, maar dat dit lijden tot zijn geestelijk nut was gezonden, in dit Hoofdstuk toont hij aan, dat God geen onrecht doet, ook al kastijdt Hij hem nog zo hevig.

2) Ziedaar de hoofdsom van dit Hoofdstuk. Doch dit schijnt al te algemeen en gewoon te zijn, en niet nodig, dat daarover enige woorden worden gesproken, dewijl op het eerste gezicht niemand zou durven stellen, dat God niet rechtvaardig is. Maar toch wordt er nauwelijks n op de honderd gevonden, die de rechtvaardigheid Gods, zoals zij werkelijk is, erkent, en zij, die daaromtrent hun plicht doen, zondigen nog. Ik meen de zeer rechtvaardigen, wie het nog gebeurt, dat zij door twijfelingen daaromtrent geschokt worden. Wat moet men dan niet stellen, ten opzichte van de gewone en goddeloze mensen, die met opgewekt worden, om God te verheerlijken, noch zich daarop met ijver toeleggen?.

Hij kan niet willens iets kwaads doen, of de mensen strengelijk bestraffen. Hij wil nooit straffen, dan daar de zonde het eist, en niet dan naar dezelve mate is, want dan zou Hij onrecht plegen en het recht verkeren. In Zijn beslissend vonnis vellen, heeft hij altijd een oog op de verdiensten derzulken, en ziet geen persoon aan; maar doet elkeen zonder onderscheid recht en de hemelen zullen binnen kort Zijn gerechtigheid openbaren. Omdat Hij een oneindig volmaakt en heilig God is, kan Hij zelf geen kwaad doen, noch het in anderen dulden. Schoon Hij de Almachtige is, gebruikt Hij nooit Zijn vermogen, gelijk de machtigen dezer aarde veeltijds doen, om het onrecht te ondersteunen..

Elihu noemt hier God met opzet den Almachtige, om daardoor aan te duiden, dat Hij is de Algenoegzame God, die met het kwaad niet kan verzocht worden, om iets te doen, wat met het Recht strijdt. Hij is de Almachtige, Wie loon en straf ten dienste staan, om deze in den weg van het striktste Recht uit te delen en toe te passen.

Over Zijn Almacht wordt vanaf Job 34:13 gesproken, waar dan ook de bewijsvoering begint, dat de Almachtige verre is van onrecht.

Vers 10

10. Daarom 1), gij lieden van verstand! die een hart hebt, hoort naar mij; verre a) zij God van goddeloosheid, ondenkbaar is onrechtvaardigheid van Hem, en verre zij de Almachtige van onrecht2), gelijk Job Hem toeschrijft.

a) Deuteronomy 32:4. 2 Chronicles 19:7. Job 8:3; Job 36:23. Psalms 92:16. Romans 9:14.

1) Heeft hij in het vorige Hoofdstuk Job er bij willen bepalen, dat God hem niet had willen plagen, maar dat dit lijden tot zijn geestelijk nut was gezonden, in dit Hoofdstuk toont hij aan, dat God geen onrecht doet, ook al kastijdt Hij hem nog zo hevig.

2) Ziedaar de hoofdsom van dit Hoofdstuk. Doch dit schijnt al te algemeen en gewoon te zijn, en niet nodig, dat daarover enige woorden worden gesproken, dewijl op het eerste gezicht niemand zou durven stellen, dat God niet rechtvaardig is. Maar toch wordt er nauwelijks n op de honderd gevonden, die de rechtvaardigheid Gods, zoals zij werkelijk is, erkent, en zij, die daaromtrent hun plicht doen, zondigen nog. Ik meen de zeer rechtvaardigen, wie het nog gebeurt, dat zij door twijfelingen daaromtrent geschokt worden. Wat moet men dan niet stellen, ten opzichte van de gewone en goddeloze mensen, die met opgewekt worden, om God te verheerlijken, noch zich daarop met ijver toeleggen?.

Hij kan niet willens iets kwaads doen, of de mensen strengelijk bestraffen. Hij wil nooit straffen, dan daar de zonde het eist, en niet dan naar dezelve mate is, want dan zou Hij onrecht plegen en het recht verkeren. In Zijn beslissend vonnis vellen, heeft hij altijd een oog op de verdiensten derzulken, en ziet geen persoon aan; maar doet elkeen zonder onderscheid recht en de hemelen zullen binnen kort Zijn gerechtigheid openbaren. Omdat Hij een oneindig volmaakt en heilig God is, kan Hij zelf geen kwaad doen, noch het in anderen dulden. Schoon Hij de Almachtige is, gebruikt Hij nooit Zijn vermogen, gelijk de machtigen dezer aarde veeltijds doen, om het onrecht te ondersteunen..

Elihu noemt hier God met opzet den Almachtige, om daardoor aan te duiden, dat Hij is de Algenoegzame God, die met het kwaad niet kan verzocht worden, om iets te doen, wat met het Recht strijdt. Hij is de Almachtige, Wie loon en straf ten dienste staan, om deze in den weg van het striktste Recht uit te delen en toe te passen.

Over Zijn Almacht wordt vanaf Job 34:13 gesproken, waar dan ook de bewijsvoering begint, dat de Almachtige verre is van onrecht.

Vers 11

11. a) Want het tegendeel is waar, naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden, ieder ondervindt naar zijne verdiensten.

a) Psalms 62:13. Proverbs 24:12. Jeremiah 17:10; Jeremiah 42:19. Ezekiel 7:27; Ezekiel 33:20. Matthew 16:27. Romans 2:6. 1 Corinthians 3:8. 2 Corinthians 5:10. 3:25. 1 Peter 1:17. Revelation 2:12.

Vers 11

11. a) Want het tegendeel is waar, naar het werk des mensen vergeldt Hij hem, en naar eens ieders weg doet Hij het hem vinden, ieder ondervindt naar zijne verdiensten.

a) Psalms 62:13. Proverbs 24:12. Jeremiah 17:10; Jeremiah 42:19. Ezekiel 7:27; Ezekiel 33:20. Matthew 16:27. Romans 2:6. 1 Corinthians 3:8. 2 Corinthians 5:10. 3:25. 1 Peter 1:17. Revelation 2:12.

Vers 12

12. Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, Hij spreekt geen onrechtvaardig vonnis uit, en de Almachtige verkeert het recht niet.

De stelling, die Elihu hier nog eens nauwkeurig positief en negatief uitspreekt en aan de volgende bewijsvoering laat voorgaan, is in `t algemeen dezelfde als die, welke de vrienden Job zo dikwijls voorhielden; maar hun bewijsvoering is geheel van die van die van Elihu verschillend. Zij meenden, dat het bewijs zo gemakkelijk was als een rekenkunstig voorbeeld, maar werkten met hun oppervlakkig begrip van Gods gerechtigheid Job in de hand, die, even als zij, deze eigenschap Gods van de andere losrukte en als geheel n met de als willekeur opgevatte Almacht voorstelde. Elihu daarentegen toont vooreerst, hoe de recht opgevatte almacht Gods n is met de goddelijke gerechtigheid. Reeds op aarde is het zo, dat de allerhoogste aardse macht ook de meest onpartijdige en rechtvaardige is, die ieder geeft, wat hem toekomt, terwijl die in macht gelijk staan, ook meestal jegens elkaar het onrechtvaardigst zijn. In de allerhoogste mate moet Gods Almacht, omdat zij boven alle geschapene wezens staat, ook volkomen onpartijdig en rechtvaardig jegens alle wezens zijn en ieder laten ondervinden, wat hem toekomt. Terwijl alzo Gods Almacht en Gerechtigheid verwisselde, toont Elihu de wonderbare harmonie van deze en van alle eigenschappen Gods, die als vele stralen van een en hetzelfde middelpunt uitgaan. Waar Zijne Almacht is, daar is ook Zijne Goedheid en Zijne Rechtvaardigheid..

Vers 12

12. Ook waarlijk, God handelt niet goddelooslijk, Hij spreekt geen onrechtvaardig vonnis uit, en de Almachtige verkeert het recht niet.

De stelling, die Elihu hier nog eens nauwkeurig positief en negatief uitspreekt en aan de volgende bewijsvoering laat voorgaan, is in `t algemeen dezelfde als die, welke de vrienden Job zo dikwijls voorhielden; maar hun bewijsvoering is geheel van die van die van Elihu verschillend. Zij meenden, dat het bewijs zo gemakkelijk was als een rekenkunstig voorbeeld, maar werkten met hun oppervlakkig begrip van Gods gerechtigheid Job in de hand, die, even als zij, deze eigenschap Gods van de andere losrukte en als geheel n met de als willekeur opgevatte Almacht voorstelde. Elihu daarentegen toont vooreerst, hoe de recht opgevatte almacht Gods n is met de goddelijke gerechtigheid. Reeds op aarde is het zo, dat de allerhoogste aardse macht ook de meest onpartijdige en rechtvaardige is, die ieder geeft, wat hem toekomt, terwijl die in macht gelijk staan, ook meestal jegens elkaar het onrechtvaardigst zijn. In de allerhoogste mate moet Gods Almacht, omdat zij boven alle geschapene wezens staat, ook volkomen onpartijdig en rechtvaardig jegens alle wezens zijn en ieder laten ondervinden, wat hem toekomt. Terwijl alzo Gods Almacht en Gerechtigheid verwisselde, toont Elihu de wonderbare harmonie van deze en van alle eigenschappen Gods, die als vele stralen van een en hetzelfde middelpunt uitgaan. Waar Zijne Almacht is, daar is ook Zijne Goedheid en Zijne Rechtvaardigheid..

Vers 13

13. Wie heeft Hem als Regeerder en Verzorger gesteld over de aarde? en wie heeft de ganse wereld geschikt, wie heeft haar in het aanzijn geroepen?

Vers 13

13. Wie heeft Hem als Regeerder en Verzorger gesteld over de aarde? en wie heeft de ganse wereld geschikt, wie heeft haar in het aanzijn geroepen?

Vers 14

14. a) Indien Hij Zijn hart tegen, tot hem zette, Zijnen geest en Zijnen adem zou Hij tot Zich vergaderen 1), of, tot Zich zelven vergaderen.

a) Psalms 104:28; Ecclesiastes 12:7.

1) Job 34:14 is geheel een voorzin, waarvan de nazin in Job 34:15 vervat is.

Elihu wil zeggen, indien de Almachtige Zijn hart op Zich zelven richtte, en Zijn geest en adem tot Zich zelven deed terugkeren, als Hij weer als v r de Schepping, enkel algenoegzaam in Zich zelven werd, in den zin, dat Hij zijn hand van den mens en van alle vlees aftrok, dan zou alles weer tot het niet terugkeren.

Aan de ene zijde wordt hier Gods Almacht, aan de andere zijde Zijn Vrijmacht en Genade verheerlijkt. Al deed God allen sterven, gelijk nu Job's lot scheen te zijn, dan mocht en kon men toch niet zeggen, dat bij God onrecht is. Want uit Zich zelven is Hij er toe bewogen, om aarde en hemel te scheppen, om Zichzelfs wille houdt Hij nog alles in stand. De wereld, de mens is geschapen, en wordt behouden, niet om des mensen wille, maar om Gods wille.

Zou God dan ook het striktst recht doen gelden, en niet genade bewijzen, niemand zou in het leven kunnen blijven. Dit komt hier alles zo treffend uit.

Vers 14

14. a) Indien Hij Zijn hart tegen, tot hem zette, Zijnen geest en Zijnen adem zou Hij tot Zich vergaderen 1), of, tot Zich zelven vergaderen.

a) Psalms 104:28; Ecclesiastes 12:7.

1) Job 34:14 is geheel een voorzin, waarvan de nazin in Job 34:15 vervat is.

Elihu wil zeggen, indien de Almachtige Zijn hart op Zich zelven richtte, en Zijn geest en adem tot Zich zelven deed terugkeren, als Hij weer als v r de Schepping, enkel algenoegzaam in Zich zelven werd, in den zin, dat Hij zijn hand van den mens en van alle vlees aftrok, dan zou alles weer tot het niet terugkeren.

Aan de ene zijde wordt hier Gods Almacht, aan de andere zijde Zijn Vrijmacht en Genade verheerlijkt. Al deed God allen sterven, gelijk nu Job's lot scheen te zijn, dan mocht en kon men toch niet zeggen, dat bij God onrecht is. Want uit Zich zelven is Hij er toe bewogen, om aarde en hemel te scheppen, om Zichzelfs wille houdt Hij nog alles in stand. De wereld, de mens is geschapen, en wordt behouden, niet om des mensen wille, maar om Gods wille.

Zou God dan ook het striktst recht doen gelden, en niet genade bewijzen, niemand zou in het leven kunnen blijven. Dit komt hier alles zo treffend uit.

Vers 15

15. Alle vlees zou te gelijk den geest geven en de mens zou a) tot stof wederkeren; het is alzo Gods liefde en goedheid alleen, die allen het leven en den adem heeft gegeven en in stand houdt. Zou hij niet de Rechtvaardige zijn?

a) Genesis 3:19. Ecclesiastes 12:7.

Vers 15

15. Alle vlees zou te gelijk den geest geven en de mens zou a) tot stof wederkeren; het is alzo Gods liefde en goedheid alleen, die allen het leven en den adem heeft gegeven en in stand houdt. Zou hij niet de Rechtvaardige zijn?

a) Genesis 3:19. Ecclesiastes 12:7.

Vers 16

16. Zo er dan verstand bij u is, om waarheid en leugen te onderscheiden, hoor dit, wat ik nu spreken zal; neig de oren tot de stem mijner woorden.

Vers 16

16. Zo er dan verstand bij u is, om waarheid en leugen te onderscheiden, hoor dit, wat ik nu spreken zal; neig de oren tot de stem mijner woorden.

Vers 17

17. a) Zou Hij ook, die het recht haat, den gewonde b) verbinden1)? Ware die Almachtige een willekeurig Heerser, zou dan bij de zonde der mensen niet geschieden wat ik zei, dat alle vlees te gelijk den geest gaf, zou er dan van regeren Gods sprake kunnen zijn, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen? Hoe misdadig en onzinnig ware dit!

a) Genesis 18:25. Job 8:3; Job 21:22. Romans 3:5. b) Job 5:18. 1) Verbinden, beter, regeren. Want toch Elihu wijst hier op de Gods regering. En nu is het een feit, dat regeren met recht doen in het allernauwste verband staat. Waar het recht opzij wordt gezet, mag men voor een wijle tijds heersen als tiran, maar van regeren is geen sprake. Wanneer het recht opzij wordt gezet en losgelaten, valt alle ware regiment los uit elkaar. En als dan de gehele schepping n regering Gods aanduidt, is het dan mogelijk God te verdenken van het onrecht te begunstigen? Dit kan niet.

Het woord in den grondtekst beduidt in de eerste plaats, beteugelen. Het onrecht beteugelen. De Engelse Vertaling heeft, regeren. Het woord gewonde staat niet in den grondtekst.

Vers 17

17. a) Zou Hij ook, die het recht haat, den gewonde b) verbinden1)? Ware die Almachtige een willekeurig Heerser, zou dan bij de zonde der mensen niet geschieden wat ik zei, dat alle vlees te gelijk den geest gaf, zou er dan van regeren Gods sprake kunnen zijn, en zoudt gij den zeer Rechtvaardige verdoemen? Hoe misdadig en onzinnig ware dit!

a) Genesis 18:25. Job 8:3; Job 21:22. Romans 3:5. b) Job 5:18. 1) Verbinden, beter, regeren. Want toch Elihu wijst hier op de Gods regering. En nu is het een feit, dat regeren met recht doen in het allernauwste verband staat. Waar het recht opzij wordt gezet, mag men voor een wijle tijds heersen als tiran, maar van regeren is geen sprake. Wanneer het recht opzij wordt gezet en losgelaten, valt alle ware regiment los uit elkaar. En als dan de gehele schepping n regering Gods aanduidt, is het dan mogelijk God te verdenken van het onrecht te begunstigen? Dit kan niet.

Het woord in den grondtekst beduidt in de eerste plaats, beteugelen. Het onrecht beteugelen. De Engelse Vertaling heeft, regeren. Het woord gewonde staat niet in den grondtekst.

Vers 18

18. Zou men het ondernemen, om tot enen koning te zeggen: Gij Belial, gij nietswaardig man! tot de prinsen, de boven vele verhevenen: gij goddelozen 1)! Hoe veel te min moogt gij dan de ere aantasten van den Vorst des hemels, en den Koning der koningen van ongerechtigheid en partijdigheid beschuldigen!

1) Opdat wij te beter deze plaats leren kennen, laten we er dan op letten, dat, ofschoon vorsten en bestuurders niet zo zijn als zij behoren te zijn, God niet te min wil, dat wij hen eren. En ofschoon zij op zich zelve de ere onwaardig zijn, God heeft echter hen Zijn teken ingedrukt en wil, dat deze eer hun worde bewezen, opdat wij zeggen: Deze, o Heere, regeren en besturen ons in Uwen Naam, wij behoren ons derhalve aan hen te onderwerpen..

Vers 18

18. Zou men het ondernemen, om tot enen koning te zeggen: Gij Belial, gij nietswaardig man! tot de prinsen, de boven vele verhevenen: gij goddelozen 1)! Hoe veel te min moogt gij dan de ere aantasten van den Vorst des hemels, en den Koning der koningen van ongerechtigheid en partijdigheid beschuldigen!

1) Opdat wij te beter deze plaats leren kennen, laten we er dan op letten, dat, ofschoon vorsten en bestuurders niet zo zijn als zij behoren te zijn, God niet te min wil, dat wij hen eren. En ofschoon zij op zich zelve de ere onwaardig zijn, God heeft echter hen Zijn teken ingedrukt en wil, dat deze eer hun worde bewezen, opdat wij zeggen: Deze, o Heere, regeren en besturen ons in Uwen Naam, wij behoren ons derhalve aan hen te onderwerpen..

Vers 19

19. Hoe dan tot Dien, die het aangezicht der vorsten a) niet aanneemt, hen niet voortrekt, en den rijke voor den arme niet kent, geen voorkeur geeft? want zij zijn allen, koning zowel als bedelaar, Zijner handen werk 1).

a) Deuteronomy 10:17. 2 Chronicles 19:7. Job 37:24. Acts 10:34. Romans 2:11. Galatians 2:6. Ephesians 6:9. Colossians 3:25. 1 Peter 1:17.

1) Allen zijn we Gods kinderen en worden door Hem op gelijke wijze aangezien, hetzij dat wij rijk of arm zijn. Job zou, schoon arm, evenveel eer en gunst genieten, als toen hij rijk was, want God heeft den arme en den rijke uit hetzelfde stof bereid en in een zelfde vorm gegoten..

Vers 19

19. Hoe dan tot Dien, die het aangezicht der vorsten a) niet aanneemt, hen niet voortrekt, en den rijke voor den arme niet kent, geen voorkeur geeft? want zij zijn allen, koning zowel als bedelaar, Zijner handen werk 1).

a) Deuteronomy 10:17. 2 Chronicles 19:7. Job 37:24. Acts 10:34. Romans 2:11. Galatians 2:6. Ephesians 6:9. Colossians 3:25. 1 Peter 1:17.

1) Allen zijn we Gods kinderen en worden door Hem op gelijke wijze aangezien, hetzij dat wij rijk of arm zijn. Job zou, schoon arm, evenveel eer en gunst genieten, als toen hij rijk was, want God heeft den arme en den rijke uit hetzelfde stof bereid en in een zelfde vorm gegoten..

Vers 20

20. Ik zal u het bewijs geven, dat zij gelijk behandeld worden. In een ogenblik sterven zij, ook de machtigste beheersers, zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga, dat het sterft of vergaat, in den diepsten slaap neemt het gericht hen weg, en de machtige wordt weggenomen zonder mensenhand, alleen door de onzichtbare hand Gods.

21.

III. Job 34:21-Job 34:28. Ook als de Alwetende oefent God rechtvaardig gericht uit. Niemand kan zich voor Zijne ogen verbergen; Hij kent ieder geheel en al v r alle onderzoek en stort ook de machtigsten plotseling neer. Alzo kent Hij de werken der mensen, en Hij betoont dat door Zijn openbaar gericht. Maar dikwijls leggen de machtigen het er op toe, om Zijn gericht over zich te doen komen. 21. Ook Zijne Alwetendheid sluit alle partijdigheid uit; want a) Zijne ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijne treden, alle wegen der mensen, hoe verborgen zij ook zijn.

a) 2 Chronicles 16:9. Job 31:4. Psalms 34:16. Proverbs 5:21; Proverbs 15:3. Jeremiah 16:17; Jeremiah 32:19.

Vers 20

20. Ik zal u het bewijs geven, dat zij gelijk behandeld worden. In een ogenblik sterven zij, ook de machtigste beheersers, zelfs ter middernacht wordt een volk geschud, dat het doorga, dat het sterft of vergaat, in den diepsten slaap neemt het gericht hen weg, en de machtige wordt weggenomen zonder mensenhand, alleen door de onzichtbare hand Gods.

21.

III. Job 34:21-Job 34:28. Ook als de Alwetende oefent God rechtvaardig gericht uit. Niemand kan zich voor Zijne ogen verbergen; Hij kent ieder geheel en al v r alle onderzoek en stort ook de machtigsten plotseling neer. Alzo kent Hij de werken der mensen, en Hij betoont dat door Zijn openbaar gericht. Maar dikwijls leggen de machtigen het er op toe, om Zijn gericht over zich te doen komen. 21. Ook Zijne Alwetendheid sluit alle partijdigheid uit; want a) Zijne ogen zijn op ieders wegen, en Hij ziet al zijne treden, alle wegen der mensen, hoe verborgen zij ook zijn.

a) 2 Chronicles 16:9. Job 31:4. Psalms 34:16. Proverbs 5:21; Proverbs 15:3. Jeremiah 16:17; Jeremiah 32:19.

Vers 22

22. a) Er is gene duisternis, en er is gene schaduw des doods, dat aldaar daarvan de werkers der ongerechtigheid zich voor Zijne heilige ogen verbergen mochten.

a) Psalms 139:12. Amos 9:2,Amos 9:3. Hebrews 4:13.

Vers 22

22. a) Er is gene duisternis, en er is gene schaduw des doods, dat aldaar daarvan de werkers der ongerechtigheid zich voor Zijne heilige ogen verbergen mochten.

a) Psalms 139:12. Amos 9:2,Amos 9:3. Hebrews 4:13.

Vers 23

23. Gewis, Hij legt den mens niet te veel op 1), Hij legt hem geen onrecht op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden.

1) Of: Hij behoeft niet lang op den mens te zien, dat Hij zich als God stelle in het gericht. Elihu wil dan zeggen, dat Hij, de Alwetende, geen onderzoek, gelijk de aardse rechters, bedoelt in te stellen, niet het v r en tegen behoeft te overwegen, aleer Hij op den Rechterstoel plaats neemt. Neen, Hij kent den mens, Hij weet alles van hem, Hij ziet tot in de verborgenste schuilhoeken van het hart. En daarom is Hij machtig, om als in n ogenblik op de zonde de straf te doen volgen. Vandaar dat de grondtekst in Job 34:24 de vertaling eist: Zonder bepaald onderzoek, waar onze Staten-Overzetters hebben vertaald: dat men het niet doorzoeken kan.

Vers 23

23. Gewis, Hij legt den mens niet te veel op 1), Hij legt hem geen onrecht op, dat hij tegen God in het gericht zou mogen treden.

1) Of: Hij behoeft niet lang op den mens te zien, dat Hij zich als God stelle in het gericht. Elihu wil dan zeggen, dat Hij, de Alwetende, geen onderzoek, gelijk de aardse rechters, bedoelt in te stellen, niet het v r en tegen behoeft te overwegen, aleer Hij op den Rechterstoel plaats neemt. Neen, Hij kent den mens, Hij weet alles van hem, Hij ziet tot in de verborgenste schuilhoeken van het hart. En daarom is Hij machtig, om als in n ogenblik op de zonde de straf te doen volgen. Vandaar dat de grondtekst in Job 34:24 de vertaling eist: Zonder bepaald onderzoek, waar onze Staten-Overzetters hebben vertaald: dat men het niet doorzoeken kan.

Vers 24

24. Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, zonder hun zaken te behoeven te doorzoeken, en stelt anderen in hun plaats; Hij geeft geen antwoord van Zijne daden, maar eist, dat wij aan Zijne rechtvaardigheid zullen geloven.

Vers 24

24. Hij vermorzelt de geweldigen, dat men het niet doorzoeken kan, zonder hun zaken te behoeven te doorzoeken, en stelt anderen in hun plaats; Hij geeft geen antwoord van Zijne daden, maar eist, dat wij aan Zijne rechtvaardigheid zullen geloven.

Vers 25

25. Daarom, dat Hij hun werken kent, houdt Hij niet eerst een gerichtsdag met oproeping van getuigen, omdat Hij de Alwetende is, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld, die goddeloos zijn, in een ogenblik, in den nacht, als zij zich het veiligste achten.

Vers 25

25. Daarom, dat Hij hun werken kent, houdt Hij niet eerst een gerichtsdag met oproeping van getuigen, omdat Hij de Alwetende is, zo keert Hij hen des nachts om, en zij worden verbrijzeld, die goddeloos zijn, in een ogenblik, in den nacht, als zij zich het veiligste achten.

Vers 26

26. Hij klopt hen zamen als goddelozen, Hij stoot hen neer,in ene plaats, waar aanschouwers zijn 1), voor aller oog.

1) Zeer juist hebben onze Staten-Overzetters vertaald door, in een plaats, waar aanschouwers zijn, dit wil niet zeggen, op de plaats, waar de gerichtshandel plaats heeft, maar liever op ene opene plaats, waar veler oog kan zien, hoe God Zijne oordelen voltrekt.

Vers 26

26. Hij klopt hen zamen als goddelozen, Hij stoot hen neer,in ene plaats, waar aanschouwers zijn 1), voor aller oog.

1) Zeer juist hebben onze Staten-Overzetters vertaald door, in een plaats, waar aanschouwers zijn, dit wil niet zeggen, op de plaats, waar de gerichtshandel plaats heeft, maar liever op ene opene plaats, waar veler oog kan zien, hoe God Zijne oordelen voltrekt.

Vers 27

27. Daarom, dat zij van achter Hem, hunnen Schepper, afgeweken zijn a), en geen Zijner wegen verstaan hebben, noch bewandelen.

a) Psalms 28:5. Isaiah 5:12.

Vers 27

27. Daarom, dat zij van achter Hem, hunnen Schepper, afgeweken zijn a), en geen Zijner wegen verstaan hebben, noch bewandelen.

a) Psalms 28:5. Isaiah 5:12.

Vers 28

28. God laat hem omkomen, opdat Hij op hem het geroep, het geschreeuw des door hem gekwelden armen brengen, en het geroep der ellendigen verhore, de ongerechtigheid, die ten hemel schreide, bezocht. 29.

IV. Job 34:29-Job 34:37. Onbereikbaar voor menselijke aanklacht en trots voert God het bestuur over volken en bijzondere personen, en niets wendt Zijne rechtvaardige straffen af, dan ootmoedige belijdenis met bede om ontdekking der verborgene zonden. Zou Zich nu God in Zijn vergeldend besturen misschien naar het ontevreden bedillen van mensen vol aanmatiging en zonder verstand richten? Moet God u nog zwaarder beproeven, opdat gij de grote zonde van zulke lasterlijke redenen inzaagt?

Vers 28

28. God laat hem omkomen, opdat Hij op hem het geroep, het geschreeuw des door hem gekwelden armen brengen, en het geroep der ellendigen verhore, de ongerechtigheid, die ten hemel schreide, bezocht. 29.

IV. Job 34:29-Job 34:37. Onbereikbaar voor menselijke aanklacht en trots voert God het bestuur over volken en bijzondere personen, en niets wendt Zijne rechtvaardige straffen af, dan ootmoedige belijdenis met bede om ontdekking der verborgene zonden. Zou Zich nu God in Zijn vergeldend besturen misschien naar het ontevreden bedillen van mensen vol aanmatiging en zonder verstand richten? Moet God u nog zwaarder beproeven, opdat gij de grote zonde van zulke lasterlijke redenen inzaagt?

Vers 29

29. Als Hij, op zulk een noodgeschrei der ellendigen met Zijn gericht komt, en het stilt, door de tirannen te verdelgen, wie zal dan beroeren, wie zou het onrecht durven noemen; als Hij het aangezicht voor zulke verdrukkers, en voor alle verachters van Zijne ongerechtigheid in toorn verbergt, Zijne genade van hen wegneemt en hen straft (Psalms 13:2; Psalms 10:1), wie zal Hem dan aanschouwen, wie zal Hem dan ten gerichte durven roepen, gelijk gij, o Job, gedaan hebt, het is hetzelfde zowel voor een volk als voor enen mens alleen1)?

1) V.d.Palm verklaart dit tweede gedeelte: "Als dit gebeurt is het dan betameljk God te verdenken, als ware Hij niet de rechtvaardige Rechter? Kan, mag Hij dan Zijn aangezicht niet verbergen? en is `t niet om `t even of dit volken of bijzondere personen aangaat".

Vers 29

29. Als Hij, op zulk een noodgeschrei der ellendigen met Zijn gericht komt, en het stilt, door de tirannen te verdelgen, wie zal dan beroeren, wie zou het onrecht durven noemen; als Hij het aangezicht voor zulke verdrukkers, en voor alle verachters van Zijne ongerechtigheid in toorn verbergt, Zijne genade van hen wegneemt en hen straft (Psalms 13:2; Psalms 10:1), wie zal Hem dan aanschouwen, wie zal Hem dan ten gerichte durven roepen, gelijk gij, o Job, gedaan hebt, het is hetzelfde zowel voor een volk als voor enen mens alleen1)?

1) V.d.Palm verklaart dit tweede gedeelte: "Als dit gebeurt is het dan betameljk God te verdenken, als ware Hij niet de rechtvaardige Rechter? Kan, mag Hij dan Zijn aangezicht niet verbergen? en is `t niet om `t even of dit volken of bijzondere personen aangaat".

Vers 30

30. Dit doet God met dat doel, opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en gene strikken des volks, geen valstrikken voor het volk zijn. Zo heeft dan geen verborgen booswicht reden om te verwachten, dat hij straffeloos zal kunnen voortgaan anderen ten valstrik te zijn.

Vers 30

30. Dit doet God met dat doel, opdat de huichelachtige mens niet meer regere, en gene strikken des volks, geen valstrikken voor het volk zijn. Zo heeft dan geen verborgen booswicht reden om te verwachten, dat hij straffeloos zal kunnen voortgaan anderen ten valstrik te zijn.

Vers 31

31. Zeker is die straf rechtvaardig, of heeft hij, die zo geslagen werd, zich tot den Heere bekeerd, en tot God gezegd 1): Ik heb uwe straf verdragen, die Gij in rechtmatigen toorn op mij legdet; ik zal het niet verderven door opstaan of klagen, maar mij gewillig onderwerpen.

1) Dit vers is op verschillende wijze vertaald. Delitzsch zet over: Want tot God zegt daar wel een: Ik heb mij zelf te hoog geschat, ik zal geen kwaad meer doen. Ewald: Want zegt men zo tot God: Ik boet, wat ik niet misdreven heb.

In elk geval, vooral in verband met het volgende vers, geeft Elihu de gestalte aan van een berouwhebbende, van iemand, die zijn hart uitstort voor zijn God. Hij wijst den weg aan, waarop vrede en zaligheid, geluk en voorspoed weer kan verkregen worden.

Vers 31

31. Zeker is die straf rechtvaardig, of heeft hij, die zo geslagen werd, zich tot den Heere bekeerd, en tot God gezegd 1): Ik heb uwe straf verdragen, die Gij in rechtmatigen toorn op mij legdet; ik zal het niet verderven door opstaan of klagen, maar mij gewillig onderwerpen.

1) Dit vers is op verschillende wijze vertaald. Delitzsch zet over: Want tot God zegt daar wel een: Ik heb mij zelf te hoog geschat, ik zal geen kwaad meer doen. Ewald: Want zegt men zo tot God: Ik boet, wat ik niet misdreven heb.

In elk geval, vooral in verband met het volgende vers, geeft Elihu de gestalte aan van een berouwhebbende, van iemand, die zijn hart uitstort voor zijn God. Hij wijst den weg aan, waarop vrede en zaligheid, geluk en voorspoed weer kan verkregen worden.

Vers 32

32. Behalve wat ik zie van mijne zonden, zijn er nog zo vele verborgene zonden, leer Gij mij o God! die kennen (Psalms 19:13; Psalms 90:8); heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen. Door zulk ene belijdenis had men tot vergeving kunnen komen. God is dus rechtvaardig, wanneer Hij hen, die zich niet wilden verootmoedigen, om hunnen hoogmoed straft.

Vers 32

32. Behalve wat ik zie van mijne zonden, zijn er nog zo vele verborgene zonden, leer Gij mij o God! die kennen (Psalms 19:13; Psalms 90:8); heb ik onrecht gewrocht, ik zal het niet meer doen. Door zulk ene belijdenis had men tot vergeving kunnen komen. God is dus rechtvaardig, wanneer Hij hen, die zich niet wilden verootmoedigen, om hunnen hoogmoed straft.

Vers 33

33. Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal? zult gij den Heere de regelen der vergelding voorschrijven? ik moet u dit vragen, dewijl gij Hem versmaadt, dewijl gij des Heren wegen bedild hebt. Zoudt gij dan verkiezen des Heren wegen te bepalen? gij wilt het zo, en niet ik?ik voor mij zou verre daarvan zijn! wat weet gij dan, wat hebt gij tegen dit alles? Spreukenek 1)!

1) Job heeft wel niet de vergeldingsleer Gods verworpen, maar wel berispt de wijze, waarop God met hem had gehandeld. Daarom vraagt Elihu hem hier, of Job hem de zuivere lijnen van Gods wedervergelding wil aanduiden. Hij weet echter, dat de lieden van verstand (letterlijk, van hart) het met hem eens zijn, en de wijzen hem gelijk geven, wanneer hij de rechtvaardigheid Gods verdedigt.

Vers 33

33. Zal het van u zijn, hoe Hij iets vergelden zal? zult gij den Heere de regelen der vergelding voorschrijven? ik moet u dit vragen, dewijl gij Hem versmaadt, dewijl gij des Heren wegen bedild hebt. Zoudt gij dan verkiezen des Heren wegen te bepalen? gij wilt het zo, en niet ik?ik voor mij zou verre daarvan zijn! wat weet gij dan, wat hebt gij tegen dit alles? Spreukenek 1)!

1) Job heeft wel niet de vergeldingsleer Gods verworpen, maar wel berispt de wijze, waarop God met hem had gehandeld. Daarom vraagt Elihu hem hier, of Job hem de zuivere lijnen van Gods wedervergelding wil aanduiden. Hij weet echter, dat de lieden van verstand (letterlijk, van hart) het met hem eens zijn, en de wijzen hem gelijk geven, wanneer hij de rechtvaardigheid Gods verdedigt.

Vers 34

34. De lieden van verstand van hart zullen met of, tot mij zeggen, zullen mij toestemmen, en een wijs man zal naar mij horen, die aandachtig toehoorde zal mij in het gelijk stellen.

Vers 34

34. De lieden van verstand van hart zullen met of, tot mij zeggen, zullen mij toestemmen, en een wijs man zal naar mij horen, die aandachtig toehoorde zal mij in het gelijk stellen.

Vers 35

35. Hij zal mede zeggen, dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, toen Hij God van onrecht beschuldigde, en dat zijne woorden niet met kloek verstand geweest zijn, zonder recht inzicht in de diepte van zijne eigene zonde en van den vaderlijken wil van God.

Vers 35

35. Hij zal mede zeggen, dat Job niet met wetenschap gesproken heeft, toen Hij God van onrecht beschuldigde, en dat zijne woorden niet met kloek verstand geweest zijn, zonder recht inzicht in de diepte van zijne eigene zonde en van den vaderlijken wil van God.

Vers 36

36. Mijn Vader 1)! laat toch Job beproefd worden tot het einde toe, totdat hij geheel gereinigd zij van deze verkeerdheid des harten, om zijner antwoorden wil, door welke hij zich onder de gerechtige lieden stelt.

1) Het woord in den grondtekst betekent wel, mijn vader, maar kan ook in verband met het stamverwant Arabisch overgezet worden door: Och. Volgens Wetstein wordt in Haran nog immer dit woord gebruikt in den zin van: Ik bid U. De Engelse Vertaling heeft: Mijne begeerte is het.

Vers 36

36. Mijn Vader 1)! laat toch Job beproefd worden tot het einde toe, totdat hij geheel gereinigd zij van deze verkeerdheid des harten, om zijner antwoorden wil, door welke hij zich onder de gerechtige lieden stelt.

1) Het woord in den grondtekst betekent wel, mijn vader, maar kan ook in verband met het stamverwant Arabisch overgezet worden door: Och. Volgens Wetstein wordt in Haran nog immer dit woord gebruikt in den zin van: Ik bid U. De Engelse Vertaling heeft: Mijne begeerte is het.

Vers 37

37. Want tot zijne zonde van eigengerechtigen hoogmoed zou hij nog overtreding bijvoegen of, voegt hij nog toe door lasterlijke redenen tegen God; hij zou, zo hij thans genezen werd, onder ons in de handen klappen, over ons zich in triomf verheffen, en hij zou zijne redenen vermenigvuldigen tegen God 1), nog te meer tegen den Heere opstaan, als die hem met onrecht zou bejegend hebben.

1) Of, hij klapt onder ons in de handen en vermenigvuldigt vele redenen tegen God.

Vers 37

37. Want tot zijne zonde van eigengerechtigen hoogmoed zou hij nog overtreding bijvoegen of, voegt hij nog toe door lasterlijke redenen tegen God; hij zou, zo hij thans genezen werd, onder ons in de handen klappen, over ons zich in triomf verheffen, en hij zou zijne redenen vermenigvuldigen tegen God 1), nog te meer tegen den Heere opstaan, als die hem met onrecht zou bejegend hebben.

1) Of, hij klapt onder ons in de handen en vermenigvuldigt vele redenen tegen God.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Job 34". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/job-34.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile