Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 45

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 45

Isaiah 45:1.

VERLOSSING UIT DE BABYLONISCHE BALLINGSCHAP.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 45

Isaiah 45:1.

VERLOSSING UIT DE BABYLONISCHE BALLINGSCHAP.

Vers 1

1. Alzo zegt de HEERE tot Zijnen gezalfde, tot den vroeger (Isaiah 44:28) genoemden, door Hem zelven verwekten (Isaiah 41:25) koning, die ene bijzondere zending in Zijnen dienst had te volbrengen (Daniel 2:1), tot Cores, wiens rechterhand Ik vat als Helper, om de volken voor Zijn aangezicht neer te werpen; en Ik zal de lenden der koningen van Azië tegenover hem ontbinden, den gordel der koningen losmaken, hen ontwapenen, beroven van alle macht, ja van hun koninklijke waardigheid, waarvan de prachtige gordel een der tekenen was, om voor zijn aangezicht de deuren der landen, in welke hij als overwinnaar zal binnentreden, te openen, en de poorten der steden, voor welke hij als veroveraar verschijnt, zullen niet gesloten worden, maar tot zijne binnenlating zich openen.

Vers 1

1. Alzo zegt de HEERE tot Zijnen gezalfde, tot den vroeger (Isaiah 44:28) genoemden, door Hem zelven verwekten (Isaiah 41:25) koning, die ene bijzondere zending in Zijnen dienst had te volbrengen (Daniel 2:1), tot Cores, wiens rechterhand Ik vat als Helper, om de volken voor Zijn aangezicht neer te werpen; en Ik zal de lenden der koningen van Azië tegenover hem ontbinden, den gordel der koningen losmaken, hen ontwapenen, beroven van alle macht, ja van hun koninklijke waardigheid, waarvan de prachtige gordel een der tekenen was, om voor zijn aangezicht de deuren der landen, in welke hij als overwinnaar zal binnentreden, te openen, en de poorten der steden, voor welke hij als veroveraar verschijnt, zullen niet gesloten worden, maar tot zijne binnenlating zich openen.

Vers 2

2. Ik zal, om baan te maken, voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen recht maken, alle moeilijkheden, die u in den weg staan, wegruimen; de koperen deuren van Babylon zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen, waarmee hare 100 poorten gesloten zijn (Daniel 4:27), zal Ik in stukken slaan. 1)

1) De stad Babel was beroemd om hare 100 koperen poorten. Hierop wijst nu de Heere God door den Profeet. In Babel waren ook onnoemelijk veel schatten verborgen en hierop wijst het volgende vers.

De Heere God zou dit alles aan Cyrus geven, wiens politiek niet was die der zelfzucht, gelijk der andere beheersers der wereld. Cyrus was door God beschikt, om de ellendigen te verlossen van hun verdrukkers, om recht en gerechtigheid te doen.

Vers 2

2. Ik zal, om baan te maken, voor uw aangezicht gaan, en Ik zal de kromme wegen recht maken, alle moeilijkheden, die u in den weg staan, wegruimen; de koperen deuren van Babylon zal Ik verbreken, en de ijzeren grendelen, waarmee hare 100 poorten gesloten zijn (Daniel 4:27), zal Ik in stukken slaan. 1)

1) De stad Babel was beroemd om hare 100 koperen poorten. Hierop wijst nu de Heere God door den Profeet. In Babel waren ook onnoemelijk veel schatten verborgen en hierop wijst het volgende vers.

De Heere God zou dit alles aan Cyrus geven, wiens politiek niet was die der zelfzucht, gelijk der andere beheersers der wereld. Cyrus was door God beschikt, om de ellendigen te verlossen van hun verdrukkers, om recht en gerechtigheid te doen.

Vers 3

3. En Ik zal u geven de schatten der stad (Jeremiah 50:37; Jeremiah 51:13), die in de duisternissen zijn, in vaste onderaardse gewelven bewaard, en de verborgene rijkdommen, zulk enen macht en zulk een krijgsgeluk verleen Ik u, opdat gij moogt weten, dat Ik de HEERE ben, die u bij uwen naam roep, de God van Israël;

Dit is duidelijk vervuld bij de overwinning, welke Cyrus behaald heeft op den rijken Croesus, koning van Lydië en op het koninkrijk van Babel, waardoor onnoemelijke schatten in zijne handen vielen.

Vers 3

3. En Ik zal u geven de schatten der stad (Jeremiah 50:37; Jeremiah 51:13), die in de duisternissen zijn, in vaste onderaardse gewelven bewaard, en de verborgene rijkdommen, zulk enen macht en zulk een krijgsgeluk verleen Ik u, opdat gij moogt weten, dat Ik de HEERE ben, die u bij uwen naam roep, de God van Israël;

Dit is duidelijk vervuld bij de overwinning, welke Cyrus behaald heeft op den rijken Croesus, koning van Lydië en op het koninkrijk van Babel, waardoor onnoemelijke schatten in zijne handen vielen.

Vers 4

4. Om Jakob's, Mijns knechts wil, en Israël's, Mijns uitverkorenen (Isaiah 41:8), zal Ik hen door uwe hand verlossen; ja Ik riep u bij uwen naam, gelijk in Isaiah 44:28 voorzeggend geschied is; Ik noemde u toe met erenamen als Mijn herder, Mijn Gezalfde, man Mijns raads (Isaiah 44:28; Isaiah 45:1; Isaiah 46:11 hoewel gij Mij niet kendet, 1) daar gij nog lang niet geboren waart (Jeremiah 1:5).

1) Beter: toen gij Mij nog niet kendet, d. i. niet, toen gij u nog neerboogt voor valse goden, gelijk sommigen willen, maar toen gij nog niet geboren waart. Tot Jeremia zegt de Heere ook: Eer Ik u in de baarmoeder had geformeerd, heb Ik u gekend, d. i. v r uwe geboorte. Dit zelfde geldt ook van het slot van Isaiah 45:5.

Vers 4

4. Om Jakob's, Mijns knechts wil, en Israël's, Mijns uitverkorenen (Isaiah 41:8), zal Ik hen door uwe hand verlossen; ja Ik riep u bij uwen naam, gelijk in Isaiah 44:28 voorzeggend geschied is; Ik noemde u toe met erenamen als Mijn herder, Mijn Gezalfde, man Mijns raads (Isaiah 44:28; Isaiah 45:1; Isaiah 46:11 hoewel gij Mij niet kendet, 1) daar gij nog lang niet geboren waart (Jeremiah 1:5).

1) Beter: toen gij Mij nog niet kendet, d. i. niet, toen gij u nog neerboogt voor valse goden, gelijk sommigen willen, maar toen gij nog niet geboren waart. Tot Jeremia zegt de Heere ook: Eer Ik u in de baarmoeder had geformeerd, heb Ik u gekend, d. i. v r uwe geboorte. Dit zelfde geldt ook van het slot van Isaiah 45:5.

Vers 5

5. a) Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God (Deuteronomy 4:35, Deuteronomy 4:39; Deuteronomy 32:39. Isaiah 37:20; Isaiah 43:11), dit is de waarheid, welke gij uit alles moet erkennen, wat Ik aan u en door u doe (Ezra 1:2); Ik zal u gorden, u tot krachtige en zegenrijke volvoering van Mijn plan toerusten, hoewel gij Mij niet kent (Isaiah 45:4).

a) Isaiah 41:8.

Vers 5

5. a) Ik ben de HEERE, en niemand meer, buiten Mij is er geen God (Deuteronomy 4:35, Deuteronomy 4:39; Deuteronomy 32:39. Isaiah 37:20; Isaiah 43:11), dit is de waarheid, welke gij uit alles moet erkennen, wat Ik aan u en door u doe (Ezra 1:2); Ik zal u gorden, u tot krachtige en zegenrijke volvoering van Mijn plan toerusten, hoewel gij Mij niet kent (Isaiah 45:4).

a) Isaiah 41:8.

Vers 6

6. Opdat men wijd en zijn in de wereld, uit de grote gebeurtenissen, die door u geschieden, weet, van den opgang der zon en van den ondergang, dat er buiten Mij niets is. Ik ben de HEERE en niemand meer 1); Ik ben alles in allen, en buiten Mij vermag niemand iets (Isaiah 44:24).

1) Dit wordt hier tot Cyrus gezegd, ten einde hij de zonde zijner voorzaten niet mocht navolgen, die niet alleen aan den afgodendienst zich zeer vergaapt, maar ook door het staan naar ene volstrekte macht en de opperheerschappij over anderen, zelfs er op uit waren, om zich als goden van hun onderdanen te doen eren. Cyrus had dus, hoe groot en gevierd hij ook op de wereld worden mocht, te gedenken, dat hij een mens was en bleef, en dat er maar n God ware.

Vers 6

6. Opdat men wijd en zijn in de wereld, uit de grote gebeurtenissen, die door u geschieden, weet, van den opgang der zon en van den ondergang, dat er buiten Mij niets is. Ik ben de HEERE en niemand meer 1); Ik ben alles in allen, en buiten Mij vermag niemand iets (Isaiah 44:24).

1) Dit wordt hier tot Cyrus gezegd, ten einde hij de zonde zijner voorzaten niet mocht navolgen, die niet alleen aan den afgodendienst zich zeer vergaapt, maar ook door het staan naar ene volstrekte macht en de opperheerschappij over anderen, zelfs er op uit waren, om zich als goden van hun onderdanen te doen eren. Cyrus had dus, hoe groot en gevierd hij ook op de wereld worden mocht, te gedenken, dat hij een mens was en bleef, en dat er maar n God ware.

Vers 7

7. Ik formeer het licht en schep de duisternis 1) in de natuurlijke wereld (Jeremiah 31:35), Ik maak den vrede en schep a) het kwaad 2) in de mensenwereld (Job 12:14), Ik, de HEERE, doe al deze dingen.

a) Klaagt. 3:38. Amos 3:6.

1) Waar hier de eenheid Gods en Zijne verwekking van licht en duisternis, van goed en kwaad met zoveel nadruk op den voorgrond wordt gesteld, daar wordt duidelijk gedoeld op de leer van Zoroaster (Zerduscht. ongeveer 800 v. C.), welke de Perzen aanhingen, en die reeds v r hem in beginsel in de oude godsdienstvoorstellingen van dit volk lag. Zoraster nam een onbegrensd oorspronkelijk wezen aan, waaruit zonder begin door het scheppende woord twee wezens: Ormuzd en Ahriman voortkwamen, de eerste als het reine, oneindige licht, en de schepper van al het goede, de ander de duisternis en schepper van het kwaad, beide in een onafgebroken strijd met elkaar. Onze tekst voert tegen die leer strijd. Door Mani (ongeveer 270 n. C.) is deze dwaling van het Parsismus in de Christelijke kerk doorgedrongen, en vervolgens het Manicheïsme in de Christenheid voort gedrongen door alle tijden heen; maar reeds Jesaja heeft er tegen geijverd, en juist hier, nu de Heere tot den Perzischen koning spreekt. Het schijnt ook, dat Cores, zonder den landsgodsdienst der Perzen te veranderen, wat niet in zijne macht stond, zich van die dwaling heeft gereinigd en vrij gehouden.

2) De uitdrukking: "Ik schep het kwaad" is geheel iets anders dan: "Ik doe het kwaad. " God is niet oorzaak van het zedelijk kwaad, want Hij is de volstrekt Heilige, maar Hij regeert het kwaad en straft het en vervult er Zijnen raad mede. Op deze wijze moeten wij echter nooit over onze zonden spreken als zij v r ons zijn; wel als zij achter ons zijn tot wering van wanhoop. Wee ons als wij zeggen: "laat ons zondigen, het zal toch wel terecht komen. " Dit zou hetzelfde zijn, alsof men zich in het lichaam sneed en zei: "het zal toch wel genezen. " Ja het zal wel weer genezen, maar misschien met levenslang verlies van een lichamelijk, of verminking er van, of met ene geknakte gezondheid en in elk geval met smart en pijn, met tijdverlies en geldverlies.

Hiermede wordt zo beslist mogelijk gezegd, dat de Heere de oorzaak is niet alleen van voorspoed en zegen, maar ook van de rampspoeden en het kruis des levens, niet alleen van de beproevingen, maar ook van de verzoekingen. De Heere heeft den boom der beproeving, den boom der kennis des goede en des kwaads geplant in den hof van Eden, echter niet opdat de mens zou vallen, maar opdat hij om Gods wille zou staande blijven.

Vers 7

7. Ik formeer het licht en schep de duisternis 1) in de natuurlijke wereld (Jeremiah 31:35), Ik maak den vrede en schep a) het kwaad 2) in de mensenwereld (Job 12:14), Ik, de HEERE, doe al deze dingen.

a) Klaagt. 3:38. Amos 3:6.

1) Waar hier de eenheid Gods en Zijne verwekking van licht en duisternis, van goed en kwaad met zoveel nadruk op den voorgrond wordt gesteld, daar wordt duidelijk gedoeld op de leer van Zoroaster (Zerduscht. ongeveer 800 v. C.), welke de Perzen aanhingen, en die reeds v r hem in beginsel in de oude godsdienstvoorstellingen van dit volk lag. Zoraster nam een onbegrensd oorspronkelijk wezen aan, waaruit zonder begin door het scheppende woord twee wezens: Ormuzd en Ahriman voortkwamen, de eerste als het reine, oneindige licht, en de schepper van al het goede, de ander de duisternis en schepper van het kwaad, beide in een onafgebroken strijd met elkaar. Onze tekst voert tegen die leer strijd. Door Mani (ongeveer 270 n. C.) is deze dwaling van het Parsismus in de Christelijke kerk doorgedrongen, en vervolgens het Manicheïsme in de Christenheid voort gedrongen door alle tijden heen; maar reeds Jesaja heeft er tegen geijverd, en juist hier, nu de Heere tot den Perzischen koning spreekt. Het schijnt ook, dat Cores, zonder den landsgodsdienst der Perzen te veranderen, wat niet in zijne macht stond, zich van die dwaling heeft gereinigd en vrij gehouden.

2) De uitdrukking: "Ik schep het kwaad" is geheel iets anders dan: "Ik doe het kwaad. " God is niet oorzaak van het zedelijk kwaad, want Hij is de volstrekt Heilige, maar Hij regeert het kwaad en straft het en vervult er Zijnen raad mede. Op deze wijze moeten wij echter nooit over onze zonden spreken als zij v r ons zijn; wel als zij achter ons zijn tot wering van wanhoop. Wee ons als wij zeggen: "laat ons zondigen, het zal toch wel terecht komen. " Dit zou hetzelfde zijn, alsof men zich in het lichaam sneed en zei: "het zal toch wel genezen. " Ja het zal wel weer genezen, maar misschien met levenslang verlies van een lichamelijk, of verminking er van, of met ene geknakte gezondheid en in elk geval met smart en pijn, met tijdverlies en geldverlies.

Hiermede wordt zo beslist mogelijk gezegd, dat de Heere de oorzaak is niet alleen van voorspoed en zegen, maar ook van de rampspoeden en het kruis des levens, niet alleen van de beproevingen, maar ook van de verzoekingen. De Heere heeft den boom der beproeving, den boom der kennis des goede en des kwaads geplant in den hof van Eden, echter niet opdat de mens zou vallen, maar opdat hij om Gods wille zou staande blijven.

Vers 8

8. Drupt dan, opdat de raad Mijns heils over Mijn volk worde volbracht, gij hemelen! van boven af den geestelijken zegen in hemelse goederen, die gij in u bevat, even als dauw naar beneden valt, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid, Zij mogen als in stromen nederdalen; en de aarde met haren vruchtbaren moederschoot opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruite: Ik de HEERE heb ze geschapen, die volheid van heil en gerechtigheid, die uit vruchtbaarmaking der aarde door de hemelen ontstaat, en bewerk daardoor ene nieuwe schepping.

De bedoeling is: God wil van de tijden van Cyrus af ene grotere vereniging tussen hemel en aarde stichten, de ware gerechtigheid van den hemel openbaren, en de aarde of de harten der mensen door Zijnen Geest zo vormen, dat zij die gerechtigheid en het daaraan verbondene heil in geloof moesten aannemen. Het begin der vervulling is omstreeks den tijd der wederkomst uit Babel, maar de volkomen vervulling onder den Messias in het Nieuwe Testament.

Wat de zaak aangaat heeft de Vulgata recht, wanneer zij deze plaats onmiddellijk op Christus en de ontvangenis van den Zoon Gods door de maagd Maria overzet: Rorate coeli desuper, et nubes pluant Justum, aperiatur terra et germinet salvatorem et Justitia oriatur simul. "Dauwt, gij hemelen van boven, en dat de wolken den Rechtvaardige regenen, de aarde opene zich en doe den Heiland uitwassen, en gerechtigheid tevens uitspruiten. " De woorden zijn dan ook genomen voor den dag der boodschap aan Maria en vormen den grondtoon voor de Rorate-missen in de Roomse kerk, die acht dagen v r `t Kerstfeest beginnen.

De gerechtigheid toch, die in den hemel woont, moet alle andere gerechtigheid onder het mensdom voortbrengen, want alle goede gaven en volmaakte giften komen van Boven, van den Vader der lichten, die Zijn geest aan de ware bidders zendt, en hun harten opent, om dien te ontvangen, opdat zij vruchten voortbrengen der bekering waardig, aan welke Hij uit genade de zaligheid heeft toegezegd.

Vers 8

8. Drupt dan, opdat de raad Mijns heils over Mijn volk worde volbracht, gij hemelen! van boven af den geestelijken zegen in hemelse goederen, die gij in u bevat, even als dauw naar beneden valt, en dat de wolken vloeien van gerechtigheid, Zij mogen als in stromen nederdalen; en de aarde met haren vruchtbaren moederschoot opene zich, en dat allerlei heil uitwasse, en gerechtigheid te zamen uitspruite: Ik de HEERE heb ze geschapen, die volheid van heil en gerechtigheid, die uit vruchtbaarmaking der aarde door de hemelen ontstaat, en bewerk daardoor ene nieuwe schepping.

De bedoeling is: God wil van de tijden van Cyrus af ene grotere vereniging tussen hemel en aarde stichten, de ware gerechtigheid van den hemel openbaren, en de aarde of de harten der mensen door Zijnen Geest zo vormen, dat zij die gerechtigheid en het daaraan verbondene heil in geloof moesten aannemen. Het begin der vervulling is omstreeks den tijd der wederkomst uit Babel, maar de volkomen vervulling onder den Messias in het Nieuwe Testament.

Wat de zaak aangaat heeft de Vulgata recht, wanneer zij deze plaats onmiddellijk op Christus en de ontvangenis van den Zoon Gods door de maagd Maria overzet: Rorate coeli desuper, et nubes pluant Justum, aperiatur terra et germinet salvatorem et Justitia oriatur simul. "Dauwt, gij hemelen van boven, en dat de wolken den Rechtvaardige regenen, de aarde opene zich en doe den Heiland uitwassen, en gerechtigheid tevens uitspruiten. " De woorden zijn dan ook genomen voor den dag der boodschap aan Maria en vormen den grondtoon voor de Rorate-missen in de Roomse kerk, die acht dagen v r `t Kerstfeest beginnen.

De gerechtigheid toch, die in den hemel woont, moet alle andere gerechtigheid onder het mensdom voortbrengen, want alle goede gaven en volmaakte giften komen van Boven, van den Vader der lichten, die Zijn geest aan de ware bidders zendt, en hun harten opent, om dien te ontvangen, opdat zij vruchten voortbrengen der bekering waardig, aan welke Hij uit genade de zaligheid heeft toegezegd.

Vers 9

9. Met zulk ene heerlijke toekomst voor zich moest dan ook niemand bevreesd zijn, of over de tegenwoordige ellende morren. Wee dan ook dien, die, gelijk Israël ten opzichte van den Heere, zijnen God doet (Isaiah 40:27; Isaiah 49:24; Isaiah 51:13; Isaiah 58:3) met zijnen Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven, die tegen zijnen Maken opstaat, alsof `t nietig schepsel een zijner gelijken voor had. Zal ook het leem tot zijnen formeerder zeggen, wanneer deze een vat maakt: Wat maakt gij? of zal uw werk zeggen: Hij heeft gene handen, hij is niet in staat zijn werk te volbrengen, want wie mij ziet, zal niet zeggen, dat ik het kunststuk van enen wijzen meester ben (Jeremiah 18:1, Romans 9:20).

Vers 9

9. Met zulk ene heerlijke toekomst voor zich moest dan ook niemand bevreesd zijn, of over de tegenwoordige ellende morren. Wee dan ook dien, die, gelijk Israël ten opzichte van den Heere, zijnen God doet (Isaiah 40:27; Isaiah 49:24; Isaiah 51:13; Isaiah 58:3) met zijnen Formeerder twist, gelijk een potscherf met aarden potscherven, die tegen zijnen Maken opstaat, alsof `t nietig schepsel een zijner gelijken voor had. Zal ook het leem tot zijnen formeerder zeggen, wanneer deze een vat maakt: Wat maakt gij? of zal uw werk zeggen: Hij heeft gene handen, hij is niet in staat zijn werk te volbrengen, want wie mij ziet, zal niet zeggen, dat ik het kunststuk van enen wijzen meester ben (Jeremiah 18:1, Romans 9:20).

Vers 10

10. Wee dien, om ene andere gelijkenis te gebruiken, die tot den vader zegt: Wat genereert gij, wanneer gij geen beter lot kunt geven, dan waarin ik mij bevind? en tot de vrouw, wat baart gij kinderen, wanneer het hun niet beter gaat dan mij?

De kunstenaar kan het onnutte vat, door zijne handen geformeerd, wanneer het hem gelieft in stukken slaan. Hoe mag het maaksel van den meester rekenschap vragen aangaande, dat, wat hij daarmee denkt aan te vangen? Ondankbaar, onredelijk schepsel!

Stuitender en ruwer kan gene taal zijn, dan wanneer het kind tot den vader zegt: "wat teelt gij?" en tot de moeder: "wat baart gij?" Dankbaar moet het `t leven als een geschenk van vrije genade aannemen en Hem de volle macht daarover laten, die het gegeven heeft. Dit is ene besliste roepstem der waarheid, die wij reeds uit het Oude Verbond vernemen, en altijd staat het schepsel ook nog in `t nieuwe tegen Dien op, onder Wiens almachtige hand wij ons ootmoedig moeten buigen.

De Heere wijst hier op Zijne volstrekte Soevereiniteit en op Zijne algenoegzaamheid, om alle ongenoegen en klachten van Zijn volk te onderdrukken, en opdat alle tegenwerpingen tegen de middelen, welke Hij in Zijne voorzienige zorg en genade aanwendt, zullen ophouden.

Vers 10

10. Wee dien, om ene andere gelijkenis te gebruiken, die tot den vader zegt: Wat genereert gij, wanneer gij geen beter lot kunt geven, dan waarin ik mij bevind? en tot de vrouw, wat baart gij kinderen, wanneer het hun niet beter gaat dan mij?

De kunstenaar kan het onnutte vat, door zijne handen geformeerd, wanneer het hem gelieft in stukken slaan. Hoe mag het maaksel van den meester rekenschap vragen aangaande, dat, wat hij daarmee denkt aan te vangen? Ondankbaar, onredelijk schepsel!

Stuitender en ruwer kan gene taal zijn, dan wanneer het kind tot den vader zegt: "wat teelt gij?" en tot de moeder: "wat baart gij?" Dankbaar moet het `t leven als een geschenk van vrije genade aannemen en Hem de volle macht daarover laten, die het gegeven heeft. Dit is ene besliste roepstem der waarheid, die wij reeds uit het Oude Verbond vernemen, en altijd staat het schepsel ook nog in `t nieuwe tegen Dien op, onder Wiens almachtige hand wij ons ootmoedig moeten buigen.

De Heere wijst hier op Zijne volstrekte Soevereiniteit en op Zijne algenoegzaamheid, om alle ongenoegen en klachten van Zijn volk te onderdrukken, en opdat alle tegenwerpingen tegen de middelen, welke Hij in Zijne voorzienige zorg en genade aanwendt, zullen ophouden.

Vers 11

11. Alzo zegt de HEERE tot zulke ruwe en vermetele opstandelingen, die om de wegen, langs welke Hij Zijn volk leidt, Hem tot verantwoording willen roepen, de Heilige Israël's en Zijn Formeerder 1) wiens werk (Isaiah 45:9) en wiens zoon (Isaiah 45:10) dit volk is: Zij hebben Mij, zo ver is hun schaamteloosheid gegaan, van de toekomende dingen gevraagd; (Isaiah 44:7 zij hebben Mij tot verantwoording willen roepen omtrent het lot van Mijne kinderen; zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven, 2) in plaats van stil aan Mij over te laten, wat Ik met Israël doen zal.

1) Ook met deze woorden kondigt de Heere Zijne Soevereiniteit en Zijn recht aan, hetwelk Hij op Israël bezit. Hij is de Heilige Israël's, Wiens doen enkel majesteit is, en die daarom niet ter verantwoording mag worden geroepen over Zijne daden. Hij is tevens degene, die Israël heeft voortgebracht. Israël is het werk Zijner handen.

2) In het Hebreeën Hathijoth schealoeni al-banai weal-poal jadai thetsawoeni. Beter: Vraagt Mij naar de toekomende dingen, Mijne zonen, en Mijn handenwerk laat dat aan Mijn zorg over.

Zo heeft ook de Engelse vertaling.

De Heere God wil hier zeggen: Laat wat voorbij is rusten, maar wilt gij de toekomst weten, wat in het vervolg zal geschieden, doe er dan bij Mij onderzoek naar en laat Mij dan de zorg over voor mijne zonen, die Ik verwekt heb en voor Mijn handenwerk, hetwelk Ik geformeerd heb. De Heere snijdt hiermede alle twistvragen af en roept het volk tot Zich, opdat het zich alleen tot Hem wenden zou.

In de volgende verzen openbaart de Heere dan ook, wat de toekomst baren zal. Mocht het volk der ballingschap ook al vrezen, dat de veroveringen van Cyrus hen tot nog dieper ellende zouden voeren, die bange vrees zou beschaamd worden, want juist diezelfde Cyrus was de door God bestemde en verkorene, om Zijn volk uit de ellende te verlossen.

Vers 11

11. Alzo zegt de HEERE tot zulke ruwe en vermetele opstandelingen, die om de wegen, langs welke Hij Zijn volk leidt, Hem tot verantwoording willen roepen, de Heilige Israël's en Zijn Formeerder 1) wiens werk (Isaiah 45:9) en wiens zoon (Isaiah 45:10) dit volk is: Zij hebben Mij, zo ver is hun schaamteloosheid gegaan, van de toekomende dingen gevraagd; (Isaiah 44:7 zij hebben Mij tot verantwoording willen roepen omtrent het lot van Mijne kinderen; zoudt gij Mij van het werk Mijner handen bevel geven, 2) in plaats van stil aan Mij over te laten, wat Ik met Israël doen zal.

1) Ook met deze woorden kondigt de Heere Zijne Soevereiniteit en Zijn recht aan, hetwelk Hij op Israël bezit. Hij is de Heilige Israël's, Wiens doen enkel majesteit is, en die daarom niet ter verantwoording mag worden geroepen over Zijne daden. Hij is tevens degene, die Israël heeft voortgebracht. Israël is het werk Zijner handen.

2) In het Hebreeën Hathijoth schealoeni al-banai weal-poal jadai thetsawoeni. Beter: Vraagt Mij naar de toekomende dingen, Mijne zonen, en Mijn handenwerk laat dat aan Mijn zorg over.

Zo heeft ook de Engelse vertaling.

De Heere God wil hier zeggen: Laat wat voorbij is rusten, maar wilt gij de toekomst weten, wat in het vervolg zal geschieden, doe er dan bij Mij onderzoek naar en laat Mij dan de zorg over voor mijne zonen, die Ik verwekt heb en voor Mijn handenwerk, hetwelk Ik geformeerd heb. De Heere snijdt hiermede alle twistvragen af en roept het volk tot Zich, opdat het zich alleen tot Hem wenden zou.

In de volgende verzen openbaart de Heere dan ook, wat de toekomst baren zal. Mocht het volk der ballingschap ook al vrezen, dat de veroveringen van Cyrus hen tot nog dieper ellende zouden voeren, die bange vrees zou beschaamd worden, want juist diezelfde Cyrus was de door God bestemde en verkorene, om Zijn volk uit de ellende te verlossen.

Vers 12

12. Gij hebt genoegzaam zekerheid, dat Ik tot alles, wat Ik wil doen, ook de macht bezit, zo gij het slechts wilt opmerken uit de werken, die reeds aanwezig zijn, namelijk uit de schepping der wereld. Ik (op dit woord moet volgens den grondtekst bijzondere nadruk worden gelegd) heb de aarde gemaakt, en Ik heb den mens daarop geschapen (Genesis 1:1, Isaiah 40:28; Isaiah 40:5; Isaiah 44:24); Ik ben het! Mijne handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir bevel gegeven, dat het in `t leven treden zou (Isaiah 40:22, Isaiah 40:26).

Vers 12

12. Gij hebt genoegzaam zekerheid, dat Ik tot alles, wat Ik wil doen, ook de macht bezit, zo gij het slechts wilt opmerken uit de werken, die reeds aanwezig zijn, namelijk uit de schepping der wereld. Ik (op dit woord moet volgens den grondtekst bijzondere nadruk worden gelegd) heb de aarde gemaakt, en Ik heb den mens daarop geschapen (Genesis 1:1, Isaiah 40:28; Isaiah 40:5; Isaiah 44:24); Ik ben het! Mijne handen hebben de hemelen uitgebreid, en Ik heb al hun heir bevel gegeven, dat het in `t leven treden zou (Isaiah 40:22, Isaiah 40:26).

Vers 13

13. Ik, de almachtige Schepper en Onderhouder der wereld, wil deze Mijne almacht stellen ten dienste van Mijn volk Israël; Ik heb hem, Cores, door wie het uit de gevangenschap zal worden bevrijd (Isaiah 44:28), verwekt in gerechtigheid (Isaiah 42:6), en al zijne wegen zal Ik recht maken, zodat hij ongehinderd tot zijn doel kan voortgaan (Isaiah 45:2); hij zal Mijne stad Jeruzalem a) bouwen, en hij zal Mijne gevangenen loslaten, dat zij vrij worden en weer naar hun vaderland mogen terugtrekken, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen, zo als anders gevangenen voor hun vrijlating, moeten betalen, daar Ik reeds op andere wijze hem schadeloos heb gesteld (Isaiah 52:3; Isaiah 43:3).

a) 2 Chronicles 36:22. Ezra 1:1.

1) Cyrus door Gods hand en macht gesterkt en door Hem in gerechtigheid verwekt zijnde, zou langs rechtgemaakte wegen des Heren stad bouwen en dat Jeruzalem, dat nu nog woest lag, uit zijn puinhopen doen verrijzen tot den vorigen glans en luister. Hij zou zijn volk rechtvaardigen, der onderdrukten zaak handhaven en hen, die nu nog gevangen waren, op een vrije en edelmoedige wijze, om niet en zonder losgeld en zonder eigenbelang vrij maken en ontslaan. Zo is Christus ook indertijd gezalfd, om de arme gevangene zielen los te maken van onder het juk des Satans, en dat was een ontheffing van een veel erger slaafse dwangmacht, dan die Israël prangde.

Het tot op zekere hoogte typische karakter van Cyrus komt steeds duidelijker voor den dag; de woorden hebben dus ook ene eeuwig geldende geestelijke betekenis.

Vers 13

13. Ik, de almachtige Schepper en Onderhouder der wereld, wil deze Mijne almacht stellen ten dienste van Mijn volk Israël; Ik heb hem, Cores, door wie het uit de gevangenschap zal worden bevrijd (Isaiah 44:28), verwekt in gerechtigheid (Isaiah 42:6), en al zijne wegen zal Ik recht maken, zodat hij ongehinderd tot zijn doel kan voortgaan (Isaiah 45:2); hij zal Mijne stad Jeruzalem a) bouwen, en hij zal Mijne gevangenen loslaten, dat zij vrij worden en weer naar hun vaderland mogen terugtrekken, niet voor prijs, noch voor geschenk, zegt de HEERE der heirscharen, zo als anders gevangenen voor hun vrijlating, moeten betalen, daar Ik reeds op andere wijze hem schadeloos heb gesteld (Isaiah 52:3; Isaiah 43:3).

a) 2 Chronicles 36:22. Ezra 1:1.

1) Cyrus door Gods hand en macht gesterkt en door Hem in gerechtigheid verwekt zijnde, zou langs rechtgemaakte wegen des Heren stad bouwen en dat Jeruzalem, dat nu nog woest lag, uit zijn puinhopen doen verrijzen tot den vorigen glans en luister. Hij zou zijn volk rechtvaardigen, der onderdrukten zaak handhaven en hen, die nu nog gevangen waren, op een vrije en edelmoedige wijze, om niet en zonder losgeld en zonder eigenbelang vrij maken en ontslaan. Zo is Christus ook indertijd gezalfd, om de arme gevangene zielen los te maken van onder het juk des Satans, en dat was een ontheffing van een veel erger slaafse dwangmacht, dan die Israël prangde.

Het tot op zekere hoogte typische karakter van Cyrus komt steeds duidelijker voor den dag; de woorden hebben dus ook ene eeuwig geldende geestelijke betekenis.

Vers 14

14. Alzo zegt de HEERE, Zijne rede nu onmiddellijk tot Israël richtende en het de heerlijke uitkomst der wegen, die met Cyrus beginnen, verkondigende: De arbeid der Egyptenaren, wat zij met hunnen handel verwierven, en de koophandel der Moren, wat de Ethiopiërs gewonnen hebben, en der Sabeërs 1) in den staat Meroë (Genesis 10:7), der mannen van grote lengte, (Isaiah 18:2), zullen tot u, Mijn volk overkomen, in uwe volksgemeenschap treden, en zij zullen de uwe zijn met al wat zij bezitten; zij zullen u navolgen, aangetrokken door de heerlijkheid van hetgeen bij u te vinden is; in boeien der geestelijke macht, die gij uitoefent, zullen zij overkomen tot u, en zij zullen zich voor u neerbuigen, om der wille van Hem, die bij u is en Zich aan u verheerlijkt; zij zullen u smeken, zeggende: Neemt ons in uw midden op, want gewis, God is in u, en er is anders geen God (Isaiah 44:6) meer (Psalms 140:11).

1) Het is opmerkelijk, dat de drie genoemde volken altijd op den voorgrond staan, wanneer er sprake van is dat God aan Zijn volk de erve der heidenen (Psalms 111:6) wil geven (zie Psalms 68:32; Psalms 72:10. Isaiah 10:1. Isaiah 18:7; Isaiah 19:16); maar het is ook opmerkelijk, dat het dezelfde volken zijn, die in Isaiah 43:3 aan Cores als losgeld voor Israël worden toegezegd. Geschiedkundig is de voorzegging daardoor vervuld, dat in de eerste eeuwen na Christus in die landen de bloeiendste gemeenten waren, gelijk dan ook daar de leer der Drie-eenheid door Athanasius de overwinning behaalde. Een voorspel der vervulling is echter misschien geweest, dat onder de knechten en maagden, die met het terugkerende volk naar Palestina kwamen (Ezra 2:65), zich vele krijgsgevangenen bevonden, ten minste in Xen. Cyrop. VII 1, 45 wordt bericht, dat Cyrus aan de Egyptenaren, die in den slag met Croesus waren gevangen genomen, bijzondere woonplaatsen aanwees.

2) Het valt in `t oog, dat, wat rechtmatig alleen aan God toekomt, namelijk aanbidding, smeken, hier aan de gemeente des Heren wordt toegekend. De Heere en Zijne gemeente vormen toch inderdaad n onafscheidelijk geheel. Zo wordt in 1 Corinthians 12:12 de uitdrukking "Christus" van de gemeente gebruikt in zoverre zij hoofd en leden in zich bevat, en in Openbaring :9 wordt de aanbidding eveneens het deel der gemeente.

Vers 14

14. Alzo zegt de HEERE, Zijne rede nu onmiddellijk tot Israël richtende en het de heerlijke uitkomst der wegen, die met Cyrus beginnen, verkondigende: De arbeid der Egyptenaren, wat zij met hunnen handel verwierven, en de koophandel der Moren, wat de Ethiopiërs gewonnen hebben, en der Sabeërs 1) in den staat Meroë (Genesis 10:7), der mannen van grote lengte, (Isaiah 18:2), zullen tot u, Mijn volk overkomen, in uwe volksgemeenschap treden, en zij zullen de uwe zijn met al wat zij bezitten; zij zullen u navolgen, aangetrokken door de heerlijkheid van hetgeen bij u te vinden is; in boeien der geestelijke macht, die gij uitoefent, zullen zij overkomen tot u, en zij zullen zich voor u neerbuigen, om der wille van Hem, die bij u is en Zich aan u verheerlijkt; zij zullen u smeken, zeggende: Neemt ons in uw midden op, want gewis, God is in u, en er is anders geen God (Isaiah 44:6) meer (Psalms 140:11).

1) Het is opmerkelijk, dat de drie genoemde volken altijd op den voorgrond staan, wanneer er sprake van is dat God aan Zijn volk de erve der heidenen (Psalms 111:6) wil geven (zie Psalms 68:32; Psalms 72:10. Isaiah 10:1. Isaiah 18:7; Isaiah 19:16); maar het is ook opmerkelijk, dat het dezelfde volken zijn, die in Isaiah 43:3 aan Cores als losgeld voor Israël worden toegezegd. Geschiedkundig is de voorzegging daardoor vervuld, dat in de eerste eeuwen na Christus in die landen de bloeiendste gemeenten waren, gelijk dan ook daar de leer der Drie-eenheid door Athanasius de overwinning behaalde. Een voorspel der vervulling is echter misschien geweest, dat onder de knechten en maagden, die met het terugkerende volk naar Palestina kwamen (Ezra 2:65), zich vele krijgsgevangenen bevonden, ten minste in Xen. Cyrop. VII 1, 45 wordt bericht, dat Cyrus aan de Egyptenaren, die in den slag met Croesus waren gevangen genomen, bijzondere woonplaatsen aanwees.

2) Het valt in `t oog, dat, wat rechtmatig alleen aan God toekomt, namelijk aanbidding, smeken, hier aan de gemeente des Heren wordt toegekend. De Heere en Zijne gemeente vormen toch inderdaad n onafscheidelijk geheel. Zo wordt in 1 Corinthians 12:12 de uitdrukking "Christus" van de gemeente gebruikt in zoverre zij hoofd en leden in zich bevat, en in Openbaring :9 wordt de aanbidding eveneens het deel der gemeente.

Vers 15

15. Ja, wanneer Gods wegen met u dit doel hebben bereikt, dat de volken, die tot hiertoe afgodisch waren, in vrije, ootmoedige aanbidding voor u en uwen God zich buigen, zo zult gij ook over deze wegen in aanbiddende bewondering uitroepen: Voorwaar gij zijt een God, die Zich verborgen houdt, die wonderbaar de geschiedenis der volken bestuurt en op verborgene, voor menselijke ogen ondoorgrondelijke wegen alles tot een heerlijke uitkomst leidt, Gij zijt de God Israël's, de Heiland.

De Heere wordt een verborgen God, of een God, die Zich verbergt, genoemd met betrekking tot de middelen en wegen, waardoor Hij bij de zondige mensen Zijne raadsbesluiten ten uitvoer brengt. Wanneer Hij schijnt te rusten, is Hij bezig de grootste dingen tot stand te brengen; wanneer Hij toornig is en straft, bereidt Hij reeds de verlossing voor; en Hij heeft alles onder de zonde besloten, opdat Hij Zich over allen ontferme. " Vgl. Deuteronomy 29:29; Deuteronomy 32:34. Romans 11:33 en deze plaatsen in den samenhang.

Treffend is het, dat juist datgene, waardoor God geopenbaard wordt, Hem ook tevens weer verbergt. De natuur openbaart Hem, en is tegelijk een sluier, die Zijn wezen bedekt. De natuur zegt dat Hij is, en houdt verborgen hoe Hij is. Ook in de voorzienigheid ontsluiert Hij Zich door hetgeen Hem ontsluiert. Immers Hij redt uit zes benauwdheden en laat de zevende benauwdheid ons overkomen; en of Hij er ons ook uit redden zal, daarvan kunnen wij niets weten, dat kunnen wij enkel geloven. Men kan God niet van nabij zien met de ogen, maar enkel van verre door het geloof. Het is hiermede als met de fresco-schilderstukken, die van nabij gezien enkel verfvlekken schijnen, maar op een afstand de voortreflijkste beelden zijn. Een groot staatsman heeft gezegd; men kan de mensen aan het hof het best verblinden door in niets geheimzinnig te handelen, maar alles zo open en bloot te doen, alsof er niets bijzonders gebeurt; omdat hetgeen men doet alsdan toch door niemand geloofd wordt, terwijl men altijd zeggen zal: Er steekt iets achter. In plaats derhalve van, zo als sommige staatslieden doen, alles uiterst geheim en bedekt te houden, doe men alles open en bloot, en geve men geen erg. Zo doet ook God; Hij handelt zo geheel open, dat niemand Hem ziet. Ook openbaart en bedekt God Zich tegelijk in Christus, opdat Hij zich enkel aan het geloof openbare. Rousseau die uitriep: "Waartoe zoveel mensen en eeuwen tussen God en mij!" zou Christus in persoon niet als God erkend hebben, want God wordt niet gezien, dan nadat Hij door het geloof is aangenomen. En daarom kunnen de Rousseau's van onzen tijd ook niet Christus als God erkennen, ofschoon Hij als zodanig zonneklaar in de Schrift geopenbaard is. De Godheid van Christus is niet te kennen dan door het geloof, maar die gelooft, die kent Christus in Zijne waarachtige mensheid, en kent Hem als zodanig altijd meer. Wie niet gelooft ziet in de natuur enkel de natuur, niet God, en in de Schrift enkel een geschrift en niet de Heilige Geest. God verbergt zich, opdat men Hem zoeke, en op het gebied van God is zoeken vinden: Wie zoekt, die vindt, zegt de mond der waarheid. Zalig de ziel, die God zoekt, zij zal Hem vinden. Doch hoe weinig zielen zijn er, die God zoeken, hoe velen die de wereldse dingen zoeken, de vermaken der zinnen, de genietingen des vlezes, de bezittingen des tijds. En wat vinden deze laatsten? Niet wat zij zochten, maar (leert het van den Prediker, die alles volop kon genieten, en volop genoot) enkel ijdelheid, enkel ledigheid des harten en kwelling des geestes. Het oog wordt niet verzadigd met te zien, het oor wordt niet vervuld met te horen, en men wordt al deze dingen moede met ene onuitsprekelijke moeheid; maar wie God zoekt, die vindt God, en in Hem ene oneindigheid van altijd hoger leven en altijd hoger vreugde. O zoeken wij dan rusteloos God in de natuur, in het leven, in de Schrift; overal is Hij, en is Hij te vinden, en hebt gij Hem gevonden door Christus en in Christus, dan zult gij tevens ene van die verrassingen, waarin God zoveel behagen heeft, ondervinden, namelijk dat gij allereerst door God gezocht zijt; want geen mens voorkomt God. kan ooit God voorkomen; Hij voorkomt altijd het schepsel. En toch moeten wij God zoeken, en niet zeggen: als God mij zoekt, zal ik wel gevonden worden. Dit ware boos en onbetamelijk. Die zoekt, die zal vinden, derhalve die niet zoekt, zal ook niet vinden. En nu kan God nog wel een derde woord spreken: Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden degenen, die naar mij niet vraagden; maar wij mogen het niet gebruiken om ons niet-zoeken te verontschuldigen. Wij moeten God zoekende zielen zijn, zullen wij God vinden.

Vers 15

15. Ja, wanneer Gods wegen met u dit doel hebben bereikt, dat de volken, die tot hiertoe afgodisch waren, in vrije, ootmoedige aanbidding voor u en uwen God zich buigen, zo zult gij ook over deze wegen in aanbiddende bewondering uitroepen: Voorwaar gij zijt een God, die Zich verborgen houdt, die wonderbaar de geschiedenis der volken bestuurt en op verborgene, voor menselijke ogen ondoorgrondelijke wegen alles tot een heerlijke uitkomst leidt, Gij zijt de God Israël's, de Heiland.

De Heere wordt een verborgen God, of een God, die Zich verbergt, genoemd met betrekking tot de middelen en wegen, waardoor Hij bij de zondige mensen Zijne raadsbesluiten ten uitvoer brengt. Wanneer Hij schijnt te rusten, is Hij bezig de grootste dingen tot stand te brengen; wanneer Hij toornig is en straft, bereidt Hij reeds de verlossing voor; en Hij heeft alles onder de zonde besloten, opdat Hij Zich over allen ontferme. " Vgl. Deuteronomy 29:29; Deuteronomy 32:34. Romans 11:33 en deze plaatsen in den samenhang.

Treffend is het, dat juist datgene, waardoor God geopenbaard wordt, Hem ook tevens weer verbergt. De natuur openbaart Hem, en is tegelijk een sluier, die Zijn wezen bedekt. De natuur zegt dat Hij is, en houdt verborgen hoe Hij is. Ook in de voorzienigheid ontsluiert Hij Zich door hetgeen Hem ontsluiert. Immers Hij redt uit zes benauwdheden en laat de zevende benauwdheid ons overkomen; en of Hij er ons ook uit redden zal, daarvan kunnen wij niets weten, dat kunnen wij enkel geloven. Men kan God niet van nabij zien met de ogen, maar enkel van verre door het geloof. Het is hiermede als met de fresco-schilderstukken, die van nabij gezien enkel verfvlekken schijnen, maar op een afstand de voortreflijkste beelden zijn. Een groot staatsman heeft gezegd; men kan de mensen aan het hof het best verblinden door in niets geheimzinnig te handelen, maar alles zo open en bloot te doen, alsof er niets bijzonders gebeurt; omdat hetgeen men doet alsdan toch door niemand geloofd wordt, terwijl men altijd zeggen zal: Er steekt iets achter. In plaats derhalve van, zo als sommige staatslieden doen, alles uiterst geheim en bedekt te houden, doe men alles open en bloot, en geve men geen erg. Zo doet ook God; Hij handelt zo geheel open, dat niemand Hem ziet. Ook openbaart en bedekt God Zich tegelijk in Christus, opdat Hij zich enkel aan het geloof openbare. Rousseau die uitriep: "Waartoe zoveel mensen en eeuwen tussen God en mij!" zou Christus in persoon niet als God erkend hebben, want God wordt niet gezien, dan nadat Hij door het geloof is aangenomen. En daarom kunnen de Rousseau's van onzen tijd ook niet Christus als God erkennen, ofschoon Hij als zodanig zonneklaar in de Schrift geopenbaard is. De Godheid van Christus is niet te kennen dan door het geloof, maar die gelooft, die kent Christus in Zijne waarachtige mensheid, en kent Hem als zodanig altijd meer. Wie niet gelooft ziet in de natuur enkel de natuur, niet God, en in de Schrift enkel een geschrift en niet de Heilige Geest. God verbergt zich, opdat men Hem zoeke, en op het gebied van God is zoeken vinden: Wie zoekt, die vindt, zegt de mond der waarheid. Zalig de ziel, die God zoekt, zij zal Hem vinden. Doch hoe weinig zielen zijn er, die God zoeken, hoe velen die de wereldse dingen zoeken, de vermaken der zinnen, de genietingen des vlezes, de bezittingen des tijds. En wat vinden deze laatsten? Niet wat zij zochten, maar (leert het van den Prediker, die alles volop kon genieten, en volop genoot) enkel ijdelheid, enkel ledigheid des harten en kwelling des geestes. Het oog wordt niet verzadigd met te zien, het oor wordt niet vervuld met te horen, en men wordt al deze dingen moede met ene onuitsprekelijke moeheid; maar wie God zoekt, die vindt God, en in Hem ene oneindigheid van altijd hoger leven en altijd hoger vreugde. O zoeken wij dan rusteloos God in de natuur, in het leven, in de Schrift; overal is Hij, en is Hij te vinden, en hebt gij Hem gevonden door Christus en in Christus, dan zult gij tevens ene van die verrassingen, waarin God zoveel behagen heeft, ondervinden, namelijk dat gij allereerst door God gezocht zijt; want geen mens voorkomt God. kan ooit God voorkomen; Hij voorkomt altijd het schepsel. En toch moeten wij God zoeken, en niet zeggen: als God mij zoekt, zal ik wel gevonden worden. Dit ware boos en onbetamelijk. Die zoekt, die zal vinden, derhalve die niet zoekt, zal ook niet vinden. En nu kan God nog wel een derde woord spreken: Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten, Ik ben openbaar geworden degenen, die naar mij niet vraagden; maar wij mogen het niet gebruiken om ons niet-zoeken te verontschuldigen. Wij moeten God zoekende zielen zijn, zullen wij God vinden.

Vers 16

16. Zij zeilen beschaamd en ook tot schande worden, zij allen, die op valse goden hun vertrouwen stellen, te zamen zullen zij met schande heengaan, die de afgoden maken, overtuigd van de dwaasheid hunner handeling (Isaiah 44:9 v. 46:2), daar gelijk in Isaiah 45:14, Isaiah 45:15 gezegd is, Gods heerlijkheid door Joden en Heidenen erkend zal worden.

Vers 16

16. Zij zeilen beschaamd en ook tot schande worden, zij allen, die op valse goden hun vertrouwen stellen, te zamen zullen zij met schande heengaan, die de afgoden maken, overtuigd van de dwaasheid hunner handeling (Isaiah 44:9 v. 46:2), daar gelijk in Isaiah 45:14, Isaiah 45:15 gezegd is, Gods heerlijkheid door Joden en Heidenen erkend zal worden.

Vers 17

17. Maar Israël, thans het volk in ballingschap en schande, wordt verlost door den HEERE, die het om der zonden wil in dien toestand heeft overgegeven (Isaiah 42:24), met ene door Hem bewerkte (Hebrews 9:12) eeuwige verlossing, ene, die met hare zalige gevolgen tot in de eeuwigheid reikt, gijlieden zult door deze verlossing in den geest zo volkomen vernieuwd zijn, dat het volk niet weer in zijn vorigen zondigen toestand kan komen, gij zult niet beschaamd, noch tot schande worden tot in alle eeuwigheden. 1) De verlossing uit Babel zou een beeld zijn van een eeuwige verlossing uit de ellende der zonde en zondeschuld en zondestraf. De Messias zou komen, de Christus Gods, om al zijn volk tot in alle eeuwigheden een zekere en volkomen verlossing te schenken. De eeuwige verlossing zou tevens zijn eeuwige ere en heerlijkheid. Zouden de afgodendienaars, de dienaren der wereld beschaamd worden, wie door den Heere God met een eeuwige verlossing werd verwaardigd, zou niet beschaamd worden, zou tot in eeuwigheid genieten, de vrijheid, waarmee de Zone Gods zou vrijmaken.

Vers 17

17. Maar Israël, thans het volk in ballingschap en schande, wordt verlost door den HEERE, die het om der zonden wil in dien toestand heeft overgegeven (Isaiah 42:24), met ene door Hem bewerkte (Hebrews 9:12) eeuwige verlossing, ene, die met hare zalige gevolgen tot in de eeuwigheid reikt, gijlieden zult door deze verlossing in den geest zo volkomen vernieuwd zijn, dat het volk niet weer in zijn vorigen zondigen toestand kan komen, gij zult niet beschaamd, noch tot schande worden tot in alle eeuwigheden. 1) De verlossing uit Babel zou een beeld zijn van een eeuwige verlossing uit de ellende der zonde en zondeschuld en zondestraf. De Messias zou komen, de Christus Gods, om al zijn volk tot in alle eeuwigheden een zekere en volkomen verlossing te schenken. De eeuwige verlossing zou tevens zijn eeuwige ere en heerlijkheid. Zouden de afgodendienaars, de dienaren der wereld beschaamd worden, wie door den Heere God met een eeuwige verlossing werd verwaardigd, zou niet beschaamd worden, zou tot in eeuwigheid genieten, de vrijheid, waarmee de Zone Gods zou vrijmaken.

Vers 18

18. Want alzo zegt de HEERE, die de hemelen geschapen heeft Ik ben die God, 1) die de aarde geformeerd en die ze gemaakt heeft, Hij heeft ze bevestigd, Hij heeft ze niet geschapen, dat zij ledig zijn zou in de toekomst, gelijk zij in den beginne was (Genesis 1:2), maar heeft ze geformeerd in een zestal dagen, opdat men daarin wonen zou (Isaiah 40:22; Isaiah 42:5); Ik ben de HEERE, en niemand meer 2), Ik heb Mij zelven aan hen als den enig waarachtigen God bekend gemaakt, en moet als zodanig eindelijk door alle inwoners der aarde, ook door de heidenen worden erkend (Isaiah 45:8, Isaiah 45:14).

1) Hiermede wijst de Heere er op, dat Hij alleen God, de God is, in tegenstelling van de afgoden der Heidenen. Men kan dan ook deze woorden opvatten als niet alleen gesproken tot de Joden, maar ook tot de Heidenen om hen tot het geloof in Hem te brengen. De Heere zegt hier verder, dat Hij de wereld niet een chaos heeft gelaten, maar haar bewoonbaar heeft gemaakt, opdat het verloste volk daarop zou wonen, het geestelijk zaad van Abraham, zowel uit de Joden als uit de Heidenen.

Vers 18

18. Want alzo zegt de HEERE, die de hemelen geschapen heeft Ik ben die God, 1) die de aarde geformeerd en die ze gemaakt heeft, Hij heeft ze bevestigd, Hij heeft ze niet geschapen, dat zij ledig zijn zou in de toekomst, gelijk zij in den beginne was (Genesis 1:2), maar heeft ze geformeerd in een zestal dagen, opdat men daarin wonen zou (Isaiah 40:22; Isaiah 42:5); Ik ben de HEERE, en niemand meer 2), Ik heb Mij zelven aan hen als den enig waarachtigen God bekend gemaakt, en moet als zodanig eindelijk door alle inwoners der aarde, ook door de heidenen worden erkend (Isaiah 45:8, Isaiah 45:14).

1) Hiermede wijst de Heere er op, dat Hij alleen God, de God is, in tegenstelling van de afgoden der Heidenen. Men kan dan ook deze woorden opvatten als niet alleen gesproken tot de Joden, maar ook tot de Heidenen om hen tot het geloof in Hem te brengen. De Heere zegt hier verder, dat Hij de wereld niet een chaos heeft gelaten, maar haar bewoonbaar heeft gemaakt, opdat het verloste volk daarop zou wonen, het geestelijk zaad van Abraham, zowel uit de Joden als uit de Heidenen.

Vers 19

19. En wat Israël aangaat: Ik heb a) tot dit Mijn volk niet in het verborgene gesproken, maar in het openbaar, niet in ene donkere plaats der aarde, maar van den berg Sinaï en verder door Mijne dienstknechten, de Profeten; Ik heb ook tot het zaad van Jakob niet gezegd, het geen enkel bepaald uitzicht op zegen gevende: Zoekt Mij te vergeefs. Ik heb integendeel plechtig verzekerd. dat Ik Mij in genade hun zou openbaren, en heb in ieder bijzonder geval genadig geantwoord. Zo kon Ik handelen, omdat Ik voor Mijne woorden en profetieën gene weerlegging door de uitkomst had te vrezen. Ik ben de HEERE, die gerechtigheid spreekt, zo dikwijls Ik Mijne stem verhef, die rechtmatige dingen verkondigt; daarom zal Israël zeker eens de vervulling van dat alles zien, wat geprofeteerd werd, en reden hebben om te loven (Isaiah 45:15).

a) Deuteronomy 13:11.

1) De Heidense waarzeggers lieten een stem uit de diepte, uit de duisternis opkomen, zoals ze beweerden, en deden de stem uit de diepte voorkomen als die der afgoden, welke men diende. In tegenstelling daarmee zegt de Heere hier, dat Hij in het openbaar, niet in het verborgen heeft gesproken, dat Zijn stem niet is uit de onderwereld, of uit de diepten der aarde, maar dat Hij Zijn stem ten alle tijden af, in het openbaar heeft doen horen, opdat Zijn volk zou weten wat Hij wilde.

Moesten dikwijls de Heidenen teleurgesteld heengaan, dewijl hun priesters beweerden dat de afgod zweeg, het zaad van Jakob had Hem nooit te vergeefs aangeroepen. Op alle hun grote levensvragen had Hij een antwoord gegeven, al wat tot zaligheid nodig was, had Hij geopenbaard. En wat Hij geopenbaard had, was recht en gerechtigheid, de weg des levens en de weg des doods.

Vers 19

19. En wat Israël aangaat: Ik heb a) tot dit Mijn volk niet in het verborgene gesproken, maar in het openbaar, niet in ene donkere plaats der aarde, maar van den berg Sinaï en verder door Mijne dienstknechten, de Profeten; Ik heb ook tot het zaad van Jakob niet gezegd, het geen enkel bepaald uitzicht op zegen gevende: Zoekt Mij te vergeefs. Ik heb integendeel plechtig verzekerd. dat Ik Mij in genade hun zou openbaren, en heb in ieder bijzonder geval genadig geantwoord. Zo kon Ik handelen, omdat Ik voor Mijne woorden en profetieën gene weerlegging door de uitkomst had te vrezen. Ik ben de HEERE, die gerechtigheid spreekt, zo dikwijls Ik Mijne stem verhef, die rechtmatige dingen verkondigt; daarom zal Israël zeker eens de vervulling van dat alles zien, wat geprofeteerd werd, en reden hebben om te loven (Isaiah 45:15).

a) Deuteronomy 13:11.

1) De Heidense waarzeggers lieten een stem uit de diepte, uit de duisternis opkomen, zoals ze beweerden, en deden de stem uit de diepte voorkomen als die der afgoden, welke men diende. In tegenstelling daarmee zegt de Heere hier, dat Hij in het openbaar, niet in het verborgen heeft gesproken, dat Zijn stem niet is uit de onderwereld, of uit de diepten der aarde, maar dat Hij Zijn stem ten alle tijden af, in het openbaar heeft doen horen, opdat Zijn volk zou weten wat Hij wilde.

Moesten dikwijls de Heidenen teleurgesteld heengaan, dewijl hun priesters beweerden dat de afgod zweeg, het zaad van Jakob had Hem nooit te vergeefs aangeroepen. Op alle hun grote levensvragen had Hij een antwoord gegeven, al wat tot zaligheid nodig was, had Hij geopenbaard. En wat Hij geopenbaard had, was recht en gerechtigheid, de weg des levens en de weg des doods.

Vers 20

20. Verzamelt u, wanneer die vervulling plaats heeft, en komt, treedt hiertoe zamen, gijlieden, die van de Heidenen ontkomen zijt! die in de laatste gerichten, welke over de heidenen komen, tot het doen vallen hunner valse goden, van den ondergang verschoond blijft, om in het rijk Gods te worden overgeplaatst. a) Zij, die tot hiertoe tot die heidenen behoorden, weten niets van God (1 Thessalonians 4:5). Zij, die hun houten gesnedene beelden dragen, en in hunnen nood enen god aanbidden, die niet verlossen kan, dat die zich verzamelen en met elkaar nader treden, om getuigenis te geven, wie dan de ware God is.

a) Isaiah 44:18, Isaiah 44:19.

Vers 20

20. Verzamelt u, wanneer die vervulling plaats heeft, en komt, treedt hiertoe zamen, gijlieden, die van de Heidenen ontkomen zijt! die in de laatste gerichten, welke over de heidenen komen, tot het doen vallen hunner valse goden, van den ondergang verschoond blijft, om in het rijk Gods te worden overgeplaatst. a) Zij, die tot hiertoe tot die heidenen behoorden, weten niets van God (1 Thessalonians 4:5). Zij, die hun houten gesnedene beelden dragen, en in hunnen nood enen god aanbidden, die niet verlossen kan, dat die zich verzamelen en met elkaar nader treden, om getuigenis te geven, wie dan de ware God is.

a) Isaiah 44:18, Isaiah 44:19.

Vers 21

21. Verkondigt, zo roep Ik hen toe, en treedt hiertoe met bewijzen, die gij moogt hebben (Isaiah 41:22); Ja, beraadslaagt zamen, opdat de een den ander helpe: wie van allen, die goden worden genoemd, heeft dat, wat nu geschied is, den ondergang der heidenen en de verlossing van Israël, laten horen van ouds her? wie heeft dat a) van toen af, toen nog langen tijd moest voorbijgaan, voordat het werkelijk geschiedde, verkondigd? b) Ben Ik het niet, de HEERE, terwijl niemand van uwe heidense goden iets van deze gebeurtenissen wist, of te voren kon verkondigen (Isaiah 41:22)? en er is, gelijk nu duidelijk gebleken is, geen God meer behalve Mij, een rechtvaardig God, en een Heiland, die streng naar de eisen Zijner heiligheid handelt, en die misdadig Zijnen toorn opwekken, door zware gerichten verdelgt, maar ook door de gerichten heen Zijne gedachten ter redding volvoert, en redt, die waarlijk willen gered worden. Niemand is er, die alzo handelt, dan Ik, zodat Ik de alleen ware en alleen zaligmakende God ben.

a) Isaiah 41:22, Isaiah 41:26, Isaiah 41:27; Isaiah 43:9, Isaiah 43:10. b) Isaiah 45:5, Isaiah 45:14, Isaiah 45:18.

Vers 21

21. Verkondigt, zo roep Ik hen toe, en treedt hiertoe met bewijzen, die gij moogt hebben (Isaiah 41:22); Ja, beraadslaagt zamen, opdat de een den ander helpe: wie van allen, die goden worden genoemd, heeft dat, wat nu geschied is, den ondergang der heidenen en de verlossing van Israël, laten horen van ouds her? wie heeft dat a) van toen af, toen nog langen tijd moest voorbijgaan, voordat het werkelijk geschiedde, verkondigd? b) Ben Ik het niet, de HEERE, terwijl niemand van uwe heidense goden iets van deze gebeurtenissen wist, of te voren kon verkondigen (Isaiah 41:22)? en er is, gelijk nu duidelijk gebleken is, geen God meer behalve Mij, een rechtvaardig God, en een Heiland, die streng naar de eisen Zijner heiligheid handelt, en die misdadig Zijnen toorn opwekken, door zware gerichten verdelgt, maar ook door de gerichten heen Zijne gedachten ter redding volvoert, en redt, die waarlijk willen gered worden. Niemand is er, die alzo handelt, dan Ik, zodat Ik de alleen ware en alleen zaligmakende God ben.

a) Isaiah 41:22, Isaiah 41:26, Isaiah 41:27; Isaiah 43:9, Isaiah 43:10. b) Isaiah 45:5, Isaiah 45:14, Isaiah 45:18.

Vers 22

22. Wendt u daarom, gij die aan het gericht des verderfs zijt ontkomen (Isaiah 45:20) naar Mij toe in gelovige onderwerping en in vast vertrouwen; wordt behouden, alle gij einden der aarde, tot welk volk en land op aarde gij ook moogt behoren (Isaiah 52:10), want, gelijk gij nu ziet, Ik ben God, en niemand meer, 1) er is niemand, die in staat zou zijn u te redden.

1) Israël's God roept de einden der aarden als bijeen, en tot Zijn volk, allerwegen op de aarde verspreid, zegt Hij, dat zij van de middelen en hun oorzaken zullen afzien, en het oog alleen tot Hem wenden, zo zij wilden behouden zijn. Dit gezegde schijnt echter ook ene verdere betrekking te hebben tot de bekering der Heidenen, die de Binden der aarde bewonen, want het Evangelie is uitgebreid geworden tot de verst afgelegen volken, na de hemelvaart des Heilands.

Vers 22

22. Wendt u daarom, gij die aan het gericht des verderfs zijt ontkomen (Isaiah 45:20) naar Mij toe in gelovige onderwerping en in vast vertrouwen; wordt behouden, alle gij einden der aarde, tot welk volk en land op aarde gij ook moogt behoren (Isaiah 52:10), want, gelijk gij nu ziet, Ik ben God, en niemand meer, 1) er is niemand, die in staat zou zijn u te redden.

1) Israël's God roept de einden der aarden als bijeen, en tot Zijn volk, allerwegen op de aarde verspreid, zegt Hij, dat zij van de middelen en hun oorzaken zullen afzien, en het oog alleen tot Hem wenden, zo zij wilden behouden zijn. Dit gezegde schijnt echter ook ene verdere betrekking te hebben tot de bekering der Heidenen, die de Binden der aarde bewonen, want het Evangelie is uitgebreid geworden tot de verst afgelegen volken, na de hemelvaart des Heilands.

Vers 23

23. Ik heb gezworen, tot duidelijke bevestiging, dat het eens zal komen tot dit einddoel der gehele wereldgeschiedenis, dat ik aangewezen heb, bij Mij zelven, die de ware, levende God ben, en zo ook tot volvoering kan laten komen, wat Ik Mij eenmaal voornam, er is een woord der gerechtigheid uit Mijnen mond gegaan, en het zal niet wederkeren, niet teruggetrokken worden (Isaiah 55:11), namelijk, dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren, 1) en daardoor Mij als den waarachtigen God zal erkennen (Deuteronomy 6:13. Romans 14:11. Philippians 2:10).

1) Zweren heeft hier de betekenis van belijden, in den zin van, eerbied en onderworpenheid betonen, uitroepen als den enigen Koning. De Heere geeft hier een gezicht op het einde der eeuwen. Hij overziet als met n blik den tijd, die komen zal, totdat er geen tijd meer zal zijn. Dan als der tijden tijd vervuld is, zal ieder, vrijwillig of gedwongen, den Heere belijden als den geheel enigen God, den Heere, die alle macht in hemel en op aarde heeft, die heerst en regeert tot in alle eeuwigheid.

De Heere zal het laatste woord hebben.

Vers 23

23. Ik heb gezworen, tot duidelijke bevestiging, dat het eens zal komen tot dit einddoel der gehele wereldgeschiedenis, dat ik aangewezen heb, bij Mij zelven, die de ware, levende God ben, en zo ook tot volvoering kan laten komen, wat Ik Mij eenmaal voornam, er is een woord der gerechtigheid uit Mijnen mond gegaan, en het zal niet wederkeren, niet teruggetrokken worden (Isaiah 55:11), namelijk, dat Mij alle knie zal gebogen worden, alle tong Mij zal zweren, 1) en daardoor Mij als den waarachtigen God zal erkennen (Deuteronomy 6:13. Romans 14:11. Philippians 2:10).

1) Zweren heeft hier de betekenis van belijden, in den zin van, eerbied en onderworpenheid betonen, uitroepen als den enigen Koning. De Heere geeft hier een gezicht op het einde der eeuwen. Hij overziet als met n blik den tijd, die komen zal, totdat er geen tijd meer zal zijn. Dan als der tijden tijd vervuld is, zal ieder, vrijwillig of gedwongen, den Heere belijden als den geheel enigen God, den Heere, die alle macht in hemel en op aarde heeft, die heerst en regeert tot in alle eeuwigheid.

De Heere zal het laatste woord hebben.

Vers 24

24. Men zal, terwijl men Mijn heil erkent en het vrijwillig aanneemt, van Mij zeggen: Gewis in den HEERE en overigens nergens, zijn gerechtigheden en sterkte, gerechtigheid, die van zonden reinigt en het hart heiligt, en sterkte, die de overwinning schenkt over alle vijanden der zaligheid; tot Hem zal men komen; men zal niet eerder rusten, voordat men Hem gevonden heeft, maar zij zullen beschaamd worden a), allen die tegen Hem in onverwinnelijke vijandschap des harten ontstoken zijn.

a) Isaiah 41:11.

Vers 24

24. Men zal, terwijl men Mijn heil erkent en het vrijwillig aanneemt, van Mij zeggen: Gewis in den HEERE en overigens nergens, zijn gerechtigheden en sterkte, gerechtigheid, die van zonden reinigt en het hart heiligt, en sterkte, die de overwinning schenkt over alle vijanden der zaligheid; tot Hem zal men komen; men zal niet eerder rusten, voordat men Hem gevonden heeft, maar zij zullen beschaamd worden a), allen die tegen Hem in onverwinnelijke vijandschap des harten ontstoken zijn.

a) Isaiah 41:11.

Vers 25

25. Maar dit is het einde van alle geschiedenis, in den HEERE op mystieke wijze met Hem verenigd, zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen het ganse zaad van Israël. 1) Allen, die tot de kinderen der belofte deels door geboorte behoren, deels uit de Heidenen hun zijn toegevoegd (Jeremiah 4:2), zullen juichen in hunnen God en Heiland, buiten wie er geen is; alle anderen daarentegen zullen vergaan.

1) Het ganse zaad van Israël is hier niet alleen het ware volk Gods uit de Joden, maar ook uit de Heidenen. Het is het Israël Gods, hetwelk de geestelijke zegeningen van Abraham deelachtig is geworden. Dit Geestelijk zaad zal den Heere, den Drie-enigen God, al de eer van Zijn Naam geven, dewijl het, door Hem gerechtvaardigd en geheiligd en volkomen verlost tot in eeuwigheid, Zijn heil en Zijn zaligheid genieten. Het, in den Heere wijst dan ook op de mystieke vereniging met Hem.

God verkrijgt de eer, dewijl dat alles vrije genade en ongehoudene goedertierenheid is.

Vers 25

25. Maar dit is het einde van alle geschiedenis, in den HEERE op mystieke wijze met Hem verenigd, zullen gerechtvaardigd worden en zich beroemen het ganse zaad van Israël. 1) Allen, die tot de kinderen der belofte deels door geboorte behoren, deels uit de Heidenen hun zijn toegevoegd (Jeremiah 4:2), zullen juichen in hunnen God en Heiland, buiten wie er geen is; alle anderen daarentegen zullen vergaan.

1) Het ganse zaad van Israël is hier niet alleen het ware volk Gods uit de Joden, maar ook uit de Heidenen. Het is het Israël Gods, hetwelk de geestelijke zegeningen van Abraham deelachtig is geworden. Dit Geestelijk zaad zal den Heere, den Drie-enigen God, al de eer van Zijn Naam geven, dewijl het, door Hem gerechtvaardigd en geheiligd en volkomen verlost tot in eeuwigheid, Zijn heil en Zijn zaligheid genieten. Het, in den Heere wijst dan ook op de mystieke vereniging met Hem.

God verkrijgt de eer, dewijl dat alles vrije genade en ongehoudene goedertierenheid is.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 45". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-45.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile