Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Jesaja 30

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 30

Isaiah 30:1.

OP GOD EN NIET OP SCHEPSELEN MOET MEN ZIJN VERTROUWEN STELLEN.

III. Isaiah 30:1-Isaiah 30:33. In Isaiah 29:15 komt het plan bij de groten in Juda, om door een verbond met Egypte enen afval van Assyrië mogelijk te maken, nog voor als in het diepste geheim ontworpen en voorbereid. Nu vinden wij reeds een begin van uitvoering. De afgezanten zijn reeds onderweg, om met Farao te onderhandelen en hem door rijke geschenken voor de onderneming te winnen. Nu roept de profeet zijn wee dit over de afvallige kinderen, die in hun weerspannigheid er op uitgaan, om zonde op zonde te hopen, en in hun dwaasheid niet willen inzien, dat zij op hun wegen slechts smadelijke teleurstelling, maar gene hulp verkrijgen (Isaiah 30:1-Isaiah 30:5). Hij spreekt vervolgens nader van de ontzaglijke verkeerdheid, waarmee men zich zozeer om Egypte vermoeit, zo vele offers en bezwaren getroost, om zich dit volk aan den hals te werpen, en dat alles toch om niet en weer om niet. Egypte, dit grootsprekende volk, is toch een stilzitter, en opdat Juda nu reeds weet, welke ervaring er voor de deur staat, wordt het hem op ene tafel voor de ogen en in een boek tot blijvende herinnering geschreven (Isaiah 30:6-Isaiah 30:8), Deze liefde tot de leugen, waarom Gods volk niet wil horen, wat het tot zegen is, maar alleen dat, waarnaar de oren verlangen, heeft het tot een gescheurden muur gemaakt, waarvan reeds steen aan steen zich naar buiten dringt, den nabijzijnden val verkondigende. Het zal als een pot, van welken niet eens een gewone scherf overblijft, worden aan stukken geslagen. Omdat het niet heeft willen stil zijn en hopen, zal de Heere zich van hen keren en lang op het wederkeren Zijner genade laten wachten. Daar het integendeel op paarden en snelle lopers heeft willen vluchten, zal het op de verschrikkelijkste wijze worden op de vlucht gejaagd en door zijne vervolgers ingehaald (Isaiah 30:9-Isaiah 30:18). En toch is er na den tijd van het gericht ook de tijd van genade, en achter den staat der verwerping ook weer een staat van welvaart; deze heeft buitengewoon veel geluk in geestelijk en lichamelijk opzicht in zich (Isaiah 30:19-Isaiah 30:26). Zulk een toestand van welvaart kan eerst dan komen, wanneer alle tegen God gekante machten ter zijde zijn gesteld en zodanige terzijdestelling weer haar voorspel heeft in hetgeen spoedig met Assur zal geschieden.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 30

Isaiah 30:1.

OP GOD EN NIET OP SCHEPSELEN MOET MEN ZIJN VERTROUWEN STELLEN.

III. Isaiah 30:1-Isaiah 30:33. In Isaiah 29:15 komt het plan bij de groten in Juda, om door een verbond met Egypte enen afval van Assyrië mogelijk te maken, nog voor als in het diepste geheim ontworpen en voorbereid. Nu vinden wij reeds een begin van uitvoering. De afgezanten zijn reeds onderweg, om met Farao te onderhandelen en hem door rijke geschenken voor de onderneming te winnen. Nu roept de profeet zijn wee dit over de afvallige kinderen, die in hun weerspannigheid er op uitgaan, om zonde op zonde te hopen, en in hun dwaasheid niet willen inzien, dat zij op hun wegen slechts smadelijke teleurstelling, maar gene hulp verkrijgen (Isaiah 30:1-Isaiah 30:5). Hij spreekt vervolgens nader van de ontzaglijke verkeerdheid, waarmee men zich zozeer om Egypte vermoeit, zo vele offers en bezwaren getroost, om zich dit volk aan den hals te werpen, en dat alles toch om niet en weer om niet. Egypte, dit grootsprekende volk, is toch een stilzitter, en opdat Juda nu reeds weet, welke ervaring er voor de deur staat, wordt het hem op ene tafel voor de ogen en in een boek tot blijvende herinnering geschreven (Isaiah 30:6-Isaiah 30:8), Deze liefde tot de leugen, waarom Gods volk niet wil horen, wat het tot zegen is, maar alleen dat, waarnaar de oren verlangen, heeft het tot een gescheurden muur gemaakt, waarvan reeds steen aan steen zich naar buiten dringt, den nabijzijnden val verkondigende. Het zal als een pot, van welken niet eens een gewone scherf overblijft, worden aan stukken geslagen. Omdat het niet heeft willen stil zijn en hopen, zal de Heere zich van hen keren en lang op het wederkeren Zijner genade laten wachten. Daar het integendeel op paarden en snelle lopers heeft willen vluchten, zal het op de verschrikkelijkste wijze worden op de vlucht gejaagd en door zijne vervolgers ingehaald (Isaiah 30:9-Isaiah 30:18). En toch is er na den tijd van het gericht ook de tijd van genade, en achter den staat der verwerping ook weer een staat van welvaart; deze heeft buitengewoon veel geluk in geestelijk en lichamelijk opzicht in zich (Isaiah 30:19-Isaiah 30:26). Zulk een toestand van welvaart kan eerst dan komen, wanneer alle tegen God gekante machten ter zijde zijn gesteld en zodanige terzijdestelling weer haar voorspel heeft in hetgeen spoedig met Assur zal geschieden.

Vers 1

1. Wee den kinderen, die afvallen van het huis van Juda, spreekt de HEERE, om enen raadslag te maken, maar niet uit Mij (Isaiah 29:15) om maatregelen ter redding te nemen, die regelrecht tegen Mijne voorschriften indruisen, en om zich met ene bedekking te bedekken, 1) maar niet uit Mijnen Geest, die tegen hetgeen Ik door den mond der profeten gezegd heb; tegen Assyrië een verbond met Egypte zoeken, om zonde tot zonde te doen, daar zij de op zich zelve reeds zondige gedachte stap voor stap voortzetten tot steeds verdere verwezenlijking.

1) In het Hebreeën Linsook masseka. Beter: om een verbond te sluiten. Het eerste woord betekent eigenlijk plengen, een dankoffer plengen, en dewijl bij verbonden zulke offers gebracht werden, heeft het de betekenis verkregen, in verbinding met het tweede woord, van, een verbond sluiten. De Heere spreekt hier Zijn oordeel, Zijn wee uit over het verbond sluiten van de on-theokratische hofpartij met Egypte. Niet alleen dat zij van den Heere waren afgevallen, maar ook stapelden zij zonde op zonde, door in het geheel niet meer met Hem te rekenen. 2. Die thans reeds in de gezanten, die zij hebben afgezonden (vs 4), gaan, om af te trekken in Egypte en vragen Mijnen mond niet, of hun voornemen met Mijnen wil overeenstemt; om zich te sterken met de macht van Farao, en om hun toevlucht te nemen onder de schaduw van Egypte, ofschoon reeds hun natuurlijk gevoel hen kon zeggen, dat van de vroegere verdrukkers van hun volk, uit wier hand Ik ze eerst met Mijnen sterken arm heb moeten redden, om ze tot een zelfstandig volk te maken, hun nooit iets goeds kon toekomen.

Den mond des Heren vraagde men vroeger door Uriem en Tummim, licht en recht. Exodus 28:39 Joshua 9:14. Judges 1:1, Judges 20:18. 1 Samuel 23:6, 1 Samuel 23:9; 1 Samuel 23:2 Samuël 2:1. "Sedert echter in de economie des Ouden Verbonds, die op wet en belofte gegrond was, de profetie als een organisch lid was ingevoegd, was deze het middel tot een persoonlijk verkeren van het volk met den Heere, toen namelijk de tijd onder de koningen voornamelijk een tijd was, dat ook de Geestelijke oversten aan hun roeping ontrouw werden, en betoonden onbruikbaar te zijn, zowel om het volk de wet Gods te verklaren, als om in bijzondere gevallen Zijnen wil bekend te maken.

Vers 1

1. Wee den kinderen, die afvallen van het huis van Juda, spreekt de HEERE, om enen raadslag te maken, maar niet uit Mij (Isaiah 29:15) om maatregelen ter redding te nemen, die regelrecht tegen Mijne voorschriften indruisen, en om zich met ene bedekking te bedekken, 1) maar niet uit Mijnen Geest, die tegen hetgeen Ik door den mond der profeten gezegd heb; tegen Assyrië een verbond met Egypte zoeken, om zonde tot zonde te doen, daar zij de op zich zelve reeds zondige gedachte stap voor stap voortzetten tot steeds verdere verwezenlijking.

1) In het Hebreeën Linsook masseka. Beter: om een verbond te sluiten. Het eerste woord betekent eigenlijk plengen, een dankoffer plengen, en dewijl bij verbonden zulke offers gebracht werden, heeft het de betekenis verkregen, in verbinding met het tweede woord, van, een verbond sluiten. De Heere spreekt hier Zijn oordeel, Zijn wee uit over het verbond sluiten van de on-theokratische hofpartij met Egypte. Niet alleen dat zij van den Heere waren afgevallen, maar ook stapelden zij zonde op zonde, door in het geheel niet meer met Hem te rekenen. 2. Die thans reeds in de gezanten, die zij hebben afgezonden (vs 4), gaan, om af te trekken in Egypte en vragen Mijnen mond niet, of hun voornemen met Mijnen wil overeenstemt; om zich te sterken met de macht van Farao, en om hun toevlucht te nemen onder de schaduw van Egypte, ofschoon reeds hun natuurlijk gevoel hen kon zeggen, dat van de vroegere verdrukkers van hun volk, uit wier hand Ik ze eerst met Mijnen sterken arm heb moeten redden, om ze tot een zelfstandig volk te maken, hun nooit iets goeds kon toekomen.

Den mond des Heren vraagde men vroeger door Uriem en Tummim, licht en recht. Exodus 28:39 Joshua 9:14. Judges 1:1, Judges 20:18. 1 Samuel 23:6, 1 Samuel 23:9; 1 Samuel 23:2 Samuël 2:1. "Sedert echter in de economie des Ouden Verbonds, die op wet en belofte gegrond was, de profetie als een organisch lid was ingevoegd, was deze het middel tot een persoonlijk verkeren van het volk met den Heere, toen namelijk de tijd onder de koningen voornamelijk een tijd was, dat ook de Geestelijke oversten aan hun roeping ontrouw werden, en betoonden onbruikbaar te zijn, zowel om het volk de wet Gods te verklaren, als om in bijzondere gevallen Zijnen wil bekend te maken.

Vers 3

3. Welaan! zo zult gij het door de daad ervaren, wat gij op Mijn woord niet wilt geloven, dat gij van de grenzen van Egypte voor altijd moet verwijderd blijven (Deuteronomy 17:16); want de sterkte van Farao, op welke gij uw vertrouwen stelt, zal ulieden tot schaamte zijn, zodat gij u in uwe verwachtingen geheel zult tegengesteld zien, en die toevlucht, die gij zoekt onder de schaduw van Egypte, zal u tot schande uitlopen, daar die macht u in den nood in den steek zal laten.

Vers 3

3. Welaan! zo zult gij het door de daad ervaren, wat gij op Mijn woord niet wilt geloven, dat gij van de grenzen van Egypte voor altijd moet verwijderd blijven (Deuteronomy 17:16); want de sterkte van Farao, op welke gij uw vertrouwen stelt, zal ulieden tot schaamte zijn, zodat gij u in uwe verwachtingen geheel zult tegengesteld zien, en die toevlucht, die gij zoekt onder de schaduw van Egypte, zal u tot schande uitlopen, daar die macht u in den nood in den steek zal laten.

Vers 4

4. Wanneer zijne vorsten, de oversten, die Israël tot het gewenste verbond als onderhandelaars afzendt, zullen geweest zijn tot Zoan (= laag oord), te Tunis, de residentie van Farao in Beneden-Egypte (Exodus 5:1), zullen gekomen zijn, en zijne gezanten zullen gekomen zijn tot nabij Chanes 1), de residentie in Midden-Egypte, ten zuiden van het meer Meoris, aan den Nijl gelegen, het later Heracleopolis.

1) Onder Chanes is waarschijnlijk het tegenwoordige Hus of Ehns te verstaan, hetzelfde als A nusiy bij Herod II, 137.

Moeris is een meer aan den linkeroever van den Nijl in Midden-Egypte, dat een oude koning van dezen naam, zo men oudtijds wilde, liet graven tot een vergaarbak voor het overvloedige Nijlwater. Het is, tenminste gedeeltelijk, onder den naam van Karum-meer nog aanwezig.

Vers 4

4. Wanneer zijne vorsten, de oversten, die Israël tot het gewenste verbond als onderhandelaars afzendt, zullen geweest zijn tot Zoan (= laag oord), te Tunis, de residentie van Farao in Beneden-Egypte (Exodus 5:1), zullen gekomen zijn, en zijne gezanten zullen gekomen zijn tot nabij Chanes 1), de residentie in Midden-Egypte, ten zuiden van het meer Meoris, aan den Nijl gelegen, het later Heracleopolis.

1) Onder Chanes is waarschijnlijk het tegenwoordige Hus of Ehns te verstaan, hetzelfde als A nusiy bij Herod II, 137.

Moeris is een meer aan den linkeroever van den Nijl in Midden-Egypte, dat een oude koning van dezen naam, zo men oudtijds wilde, liet graven tot een vergaarbak voor het overvloedige Nijlwater. Het is, tenminste gedeeltelijk, onder den naam van Karum-meer nog aanwezig.

Vers 5

5. Hij zal, hoeveel moeite zij besteden, om hun doel te bereiken en hoe diep zij ook het land met hun smeekschriften intrekken, hen allen beschaamd maken door een volk 1) het volk van Egypte a) dat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal, omdat de Assyriërs daardoor te meer zuilen verbitterd worden.

1) Of, alles, d. i. al wat er mee in aanraking komt, zal te schande worden door een volk. De profeet zegt het hier, dat alle steunen en alle hulp zoeken bij den gebrokenen rietstaf van Egypte niet alleen op niets zal uitlopen, maar dat men ook nog beschaamd er mede zal uitkomen. Zij zouden hen niet met ernst helpen, zij zouden hen meer benadelen dan bijstand verlenen. 6. Deze is de last, de gerichtsspraak (Isaiah 13:1) der beesten, van het beest, van het zuiden: naar, of door, het land des angstes en der benauwdheid, het land, dat de reizigers zo vele gevaren en bezwaren verwekt (Exodus 13:20. Numbers 13:11), trekken zij henen, maar dit is het vonnis over de met schatten beladene ezels en kamelen, die men van Juda naar Egypte heeft gezonden, om Farao door rijke geschenken tot een verbond over te halen. Zij, de groten van Juda, die aan het hoofd van den optocht staan, maar zich door deze zaak dommer betonen dan de dieren, die zij bij zich hebben, in hun soort zijn (Isaiah 1:3), trokken door de grote en ontzaglijke woestijn, van waar de sterke leeuw en de oude leeuw, de leeuwin, is, de basilisk en de vurige, vliegende draak (Deuteronomy 1:19; Deuteronomy 8:15; Deuteronomy 32:10 waar het een woest en ongebaand land is (Jeremiah 2:6), hun goederen, die zij met zware opoffering van het arme volk hebben afgeperst, zullen zij er door heen voeren op den rug der veulens, en hun schatten op de bulten der kamelen, tot het volk, dat hun geen nut zal doen.

Nadat de profeet de gedachte, die hem in de eerste plaats moet bezighouden, door Isaiah 30:1-Isaiah 30:5 Isaiah 30:1- als in een thema heeft vastgesteld, volgen van nu af de beschouwingen, die zich aan den inhoud vastknopen. Vooreerst is het de gedachte der buitengewone misleiding, bij welke hij vertoeft; met zulk een ernst, onder aanwending van zo veel moeite en zo grote offers te zoeken naar een-niets. Hem, de levende bron (Jeremiah 2:13), te verlaten en met zoveel opoffering ondichte putten te graven! Om de verharde harten van zijne toehoorders door de voorstelling van deze buitengewoon waanzinnige verbinding zo sterk mogelijk te treffen, begint hij, ex abrupto (geheel onvoorbereid, zonder enige verblinding met het vorige) als het ware op nieuw, hij rondt deze gedachte in een klein beeld tot ene op zich zelf staande spreuk af, en wil dat deze spreuk als ene kwintessens altijd ter waarschuwing en vermaning bij het volk aanwezig zij.

Met Isaiah 30:6, Isaiah 30:7 vlecht de Profeet de last in, de Godsspraak, welke Hij ontvangen heeft van den Heere, ten opzichte van het verbond met Egypte. Het is de last of de Godsspraak over het beest, over de Behemoth (want dat staat er letterlijk) van het zuiden. Dat beest, of die Behemoth is het Nijlpaard, het beeld van Egypte. De Profeet zegt hier derhalve wat Egypte zal doen, en hij heeft bevel ontvangen, om deze last in het bijzonder op te schrijven, opdat zij door het navolgende geslacht niet zou worden vergeten.

Vers 5

5. Hij zal, hoeveel moeite zij besteden, om hun doel te bereiken en hoe diep zij ook het land met hun smeekschriften intrekken, hen allen beschaamd maken door een volk 1) het volk van Egypte a) dat hun geen nut kan doen, noch tot hulp, noch tot voordeel, maar tot schande en ook tot smaadheid zijn zal, omdat de Assyriërs daardoor te meer zuilen verbitterd worden.

1) Of, alles, d. i. al wat er mee in aanraking komt, zal te schande worden door een volk. De profeet zegt het hier, dat alle steunen en alle hulp zoeken bij den gebrokenen rietstaf van Egypte niet alleen op niets zal uitlopen, maar dat men ook nog beschaamd er mede zal uitkomen. Zij zouden hen niet met ernst helpen, zij zouden hen meer benadelen dan bijstand verlenen. 6. Deze is de last, de gerichtsspraak (Isaiah 13:1) der beesten, van het beest, van het zuiden: naar, of door, het land des angstes en der benauwdheid, het land, dat de reizigers zo vele gevaren en bezwaren verwekt (Exodus 13:20. Numbers 13:11), trekken zij henen, maar dit is het vonnis over de met schatten beladene ezels en kamelen, die men van Juda naar Egypte heeft gezonden, om Farao door rijke geschenken tot een verbond over te halen. Zij, de groten van Juda, die aan het hoofd van den optocht staan, maar zich door deze zaak dommer betonen dan de dieren, die zij bij zich hebben, in hun soort zijn (Isaiah 1:3), trokken door de grote en ontzaglijke woestijn, van waar de sterke leeuw en de oude leeuw, de leeuwin, is, de basilisk en de vurige, vliegende draak (Deuteronomy 1:19; Deuteronomy 8:15; Deuteronomy 32:10 waar het een woest en ongebaand land is (Jeremiah 2:6), hun goederen, die zij met zware opoffering van het arme volk hebben afgeperst, zullen zij er door heen voeren op den rug der veulens, en hun schatten op de bulten der kamelen, tot het volk, dat hun geen nut zal doen.

Nadat de profeet de gedachte, die hem in de eerste plaats moet bezighouden, door Isaiah 30:1-Isaiah 30:5 Isaiah 30:1- als in een thema heeft vastgesteld, volgen van nu af de beschouwingen, die zich aan den inhoud vastknopen. Vooreerst is het de gedachte der buitengewone misleiding, bij welke hij vertoeft; met zulk een ernst, onder aanwending van zo veel moeite en zo grote offers te zoeken naar een-niets. Hem, de levende bron (Jeremiah 2:13), te verlaten en met zoveel opoffering ondichte putten te graven! Om de verharde harten van zijne toehoorders door de voorstelling van deze buitengewoon waanzinnige verbinding zo sterk mogelijk te treffen, begint hij, ex abrupto (geheel onvoorbereid, zonder enige verblinding met het vorige) als het ware op nieuw, hij rondt deze gedachte in een klein beeld tot ene op zich zelf staande spreuk af, en wil dat deze spreuk als ene kwintessens altijd ter waarschuwing en vermaning bij het volk aanwezig zij.

Met Isaiah 30:6, Isaiah 30:7 vlecht de Profeet de last in, de Godsspraak, welke Hij ontvangen heeft van den Heere, ten opzichte van het verbond met Egypte. Het is de last of de Godsspraak over het beest, over de Behemoth (want dat staat er letterlijk) van het zuiden. Dat beest, of die Behemoth is het Nijlpaard, het beeld van Egypte. De Profeet zegt hier derhalve wat Egypte zal doen, en hij heeft bevel ontvangen, om deze last in het bijzonder op te schrijven, opdat zij door het navolgende geslacht niet zou worden vergeten.

Vers 7

7. Want Egypte, aan welks hals zij zich met zoveel moeite en zo vele opofferingen werpen, zal ijdelijk en te vergeefs helpen, wat zij op een ogenblik misschien toezeggen, is niets dan ijdele belofte. Daarom, omdat Ik, de Heere, reeds vooraf aan de mannen van Juda kan zeggen, welk gevolg al hun bemoeiingen met Egypte zouden uitwerken, heb Ik hierover geroepen, nl. over Egypte, om daarmee aan te duiden wat het is: Stil zitten zal hun sterkte zijn 1).

1) Rahab is ene poëtische naam voor Egypte, omdat deze macht voor Israël de betekenis verkregen had van een representant der gehele anti-goddelijke macht der wereld, door de voorvallen, die zijne wording tot een volk vergezelden. Verwondert vraagt de Profeet nu: Een Rahab, een overmoedige, trotse zou u helpen. Niet alzo! Een schebeth (stilzitter) moet men het liever noemen. Onze plaats is zonder twijfel de hoofdplaats, van welke de overige plaatsen, waarin Egypte eveneens Rahab wordt genoemd (Psalms 87:4; Psalms 89:11) afhankelijk zijn, Jesaja geeft duidelijk te kennen, dat hij den naam eerst nu gevormd heeft.

In het Hebreeën Rahab heem schabeth. Dit kan ook vertaald worden en dit is beter: Rahab zal stilzitten, of indien men het eerste woord vertaalt: Grootspreker zal stilzitten. Hierdoor geeft de Heere te kennen, wat Egypte zal doen, veel rumoer maken, een denkbeeld willen geven van sterkte, van macht om te helpen, maar ten slotte toch niets doen.

Vers 7

7. Want Egypte, aan welks hals zij zich met zoveel moeite en zo vele opofferingen werpen, zal ijdelijk en te vergeefs helpen, wat zij op een ogenblik misschien toezeggen, is niets dan ijdele belofte. Daarom, omdat Ik, de Heere, reeds vooraf aan de mannen van Juda kan zeggen, welk gevolg al hun bemoeiingen met Egypte zouden uitwerken, heb Ik hierover geroepen, nl. over Egypte, om daarmee aan te duiden wat het is: Stil zitten zal hun sterkte zijn 1).

1) Rahab is ene poëtische naam voor Egypte, omdat deze macht voor Israël de betekenis verkregen had van een representant der gehele anti-goddelijke macht der wereld, door de voorvallen, die zijne wording tot een volk vergezelden. Verwondert vraagt de Profeet nu: Een Rahab, een overmoedige, trotse zou u helpen. Niet alzo! Een schebeth (stilzitter) moet men het liever noemen. Onze plaats is zonder twijfel de hoofdplaats, van welke de overige plaatsen, waarin Egypte eveneens Rahab wordt genoemd (Psalms 87:4; Psalms 89:11) afhankelijk zijn, Jesaja geeft duidelijk te kennen, dat hij den naam eerst nu gevormd heeft.

In het Hebreeën Rahab heem schabeth. Dit kan ook vertaald worden en dit is beter: Rahab zal stilzitten, of indien men het eerste woord vertaalt: Grootspreker zal stilzitten. Hierdoor geeft de Heere te kennen, wat Egypte zal doen, veel rumoer maken, een denkbeeld willen geven van sterkte, van macht om te helpen, maar ten slotte toch niets doen.

Vers 8

8. Nu dan, opdat zij na de ondervondene teleurstelling niet vergeten, hoe ik, de Heere, zulk ene uitkomst van al hun bemoeiingen ten opzichte van de bescherming door Egypte voorzegd heb, ga, gij, Mijn profeet henen, schrijf voor hen, dat woord "Rachab zal stilzitten" op ene tafel (vgl. Isaiah 8:1), en teken het in een boek, opdat het blijve tot den laatsten dag, voor altoos, tot in eeuwigheid, tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing ook voor alle latere geslachten (2 Tim 3:16).

Isaiah 30:1-Isaiah 30:8. De profeet keert zijn gezicht weer naar het onmiddellijk tegenwoordige en geeft zich aan diepe droefheid wegens de dwaasheid en trouweloosheid zijns volks over, omdat het `t vaste verbond met Israël's Rotssteen kleinachtend, tegen Zijn raad en wil, bescherming tegen Assyrië bij Egypte wil zoeken, als kon men met vertrouwen mensenmacht tegen mensenmacht oproepen! Ja wel trekken zij af naar Egypte, waar hun vaders hunnen God en hun vrijheid verloren hebben, in plaats van op te trekken tot Hem, die op Zion Zijn zetel gesticht heeft en om vergeving hunner zonden smekend, een nieuw heilverbond met den Heilige te sluiten. Zo hopen zij schuld op schuld, ongeloof en verachting des Goddelijken woords op overtreding en ongerechtigheid. Maar trekt slechts heen in de hitte des weegs door de woestijn der verschrikking, laat leeuwen om u brullen en anders om u sissen, belaadt kamelen en ezels om u Farao's gunst te kopen, smacht naar de schatten van Egypte, uwe afgezanten zullen de hoofdsteden van `t trotse land bereiken, maar in plaats van bescherming en beschutting zullen zij u slechts smaad en schande kopen! Tot eeuwige waarschuwing tegen de nietigheid der Egyptische hulp, die het volk Gods slechts verderf kan aanbrengen, schrijft hij een betekenisvollen naam van `t oude welbekende land op ene tafel, tekent hem in zijn boek tot onderrichting voor nu en voor altijd. Nog ligt dus het boek opengeslagen, en wij lezen het eeuwig geldende woord: "verlaat u niet op sterke volken, die slechts pralen en niet helpen kunnen, want zij zijn mensen!" .

Vers 8

8. Nu dan, opdat zij na de ondervondene teleurstelling niet vergeten, hoe ik, de Heere, zulk ene uitkomst van al hun bemoeiingen ten opzichte van de bescherming door Egypte voorzegd heb, ga, gij, Mijn profeet henen, schrijf voor hen, dat woord "Rachab zal stilzitten" op ene tafel (vgl. Isaiah 8:1), en teken het in een boek, opdat het blijve tot den laatsten dag, voor altoos, tot in eeuwigheid, tot lering, tot weerlegging, tot verbetering, tot onderwijzing ook voor alle latere geslachten (2 Tim 3:16).

Isaiah 30:1-Isaiah 30:8. De profeet keert zijn gezicht weer naar het onmiddellijk tegenwoordige en geeft zich aan diepe droefheid wegens de dwaasheid en trouweloosheid zijns volks over, omdat het `t vaste verbond met Israël's Rotssteen kleinachtend, tegen Zijn raad en wil, bescherming tegen Assyrië bij Egypte wil zoeken, als kon men met vertrouwen mensenmacht tegen mensenmacht oproepen! Ja wel trekken zij af naar Egypte, waar hun vaders hunnen God en hun vrijheid verloren hebben, in plaats van op te trekken tot Hem, die op Zion Zijn zetel gesticht heeft en om vergeving hunner zonden smekend, een nieuw heilverbond met den Heilige te sluiten. Zo hopen zij schuld op schuld, ongeloof en verachting des Goddelijken woords op overtreding en ongerechtigheid. Maar trekt slechts heen in de hitte des weegs door de woestijn der verschrikking, laat leeuwen om u brullen en anders om u sissen, belaadt kamelen en ezels om u Farao's gunst te kopen, smacht naar de schatten van Egypte, uwe afgezanten zullen de hoofdsteden van `t trotse land bereiken, maar in plaats van bescherming en beschutting zullen zij u slechts smaad en schande kopen! Tot eeuwige waarschuwing tegen de nietigheid der Egyptische hulp, die het volk Gods slechts verderf kan aanbrengen, schrijft hij een betekenisvollen naam van `t oude welbekende land op ene tafel, tekent hem in zijn boek tot onderrichting voor nu en voor altijd. Nog ligt dus het boek opengeslagen, en wij lezen het eeuwig geldende woord: "verlaat u niet op sterke volken, die slechts pralen en niet helpen kunnen, want zij zijn mensen!" .

Vers 9

9. Zij hebben de onwedersprekelijkste bewijzen nodig om hen van hun verkeerdheid te overtuigen, want het is een weerspannig volk, het zijn leugenachtige kinderen, 1) kinderen, die des HEEREN wet niet horen willen.

1) Leugenachtige kinderen, worden de kinderen Israël's genoemd, in den zin, dat zij niet aan de verwachting beantwoorden. Hier wordt een gelijken toon aangeslagen als in het eerste hoofdstuk van dit Boek.

Vers 9

9. Zij hebben de onwedersprekelijkste bewijzen nodig om hen van hun verkeerdheid te overtuigen, want het is een weerspannig volk, het zijn leugenachtige kinderen, 1) kinderen, die des HEEREN wet niet horen willen.

1) Leugenachtige kinderen, worden de kinderen Israël's genoemd, in den zin, dat zij niet aan de verwachting beantwoorden. Hier wordt een gelijken toon aangeslagen als in het eerste hoofdstuk van dit Boek.

Vers 10

10. Wanneer men hun de gedachten en woorden onverbloemd wedergeeft, zo zijn zij het, die daar zeggen tot de zieners (1 Samuel 9:9): Ziet niet, en tot de schouwers (2 Kings 17:13): Schouwt ons niet, wat recht is, wanneer dat niet overeenstemt met onze wensen en meningen, zo als dat gewoonlijk met uwe uitspraken het geval is; spreekt tot ons zachte dingen, die ons vlees welgevallig zijn; schouwt ons bedriegerijen, dat, wat ons in zoete dromen wiegt.

Vers 10

10. Wanneer men hun de gedachten en woorden onverbloemd wedergeeft, zo zijn zij het, die daar zeggen tot de zieners (1 Samuel 9:9): Ziet niet, en tot de schouwers (2 Kings 17:13): Schouwt ons niet, wat recht is, wanneer dat niet overeenstemt met onze wensen en meningen, zo als dat gewoonlijk met uwe uitspraken het geval is; spreekt tot ons zachte dingen, die ons vlees welgevallig zijn; schouwt ons bedriegerijen, dat, wat ons in zoete dromen wiegt.

Vers 11

11. Wijkt af van den weg, die zo smal is, maakt u van de baan, buigt af van het pad, die vol doornen is (Matthew 7:14); laat den Heilige Israël's, dien gij zoveel in den mond hebt (Isaiah 1:4) van ons ophouden 1); noemt dien naam niet meer, want hij is een scherp, tweesnijdend zwaard (Hebrews 4:12; vergel. 2 Timothy 4:3).

1) Of: Laat af van voort te gaan op die wijze er van te prediken; gelijk gij tot hiertoe gedaan hebt en sla enen anderen weg in; predikt ons in plaats van onaangename en verschrikkelijke, lieflijke en troostrijke dingen. Spreukenekt ons zoveel niet van den Heilige Israël's, die dikwijls in den mond van Gods knecht was (Isaiah 1:4. 5:19, 24. 10:20; 12:6; 17:7; 29:19, 23); valt ons niet meer lastig met zo vele boodschappen van Hem.

Of: Doet wat anders en besteedt uwen tijd op ene andere wijze, dan uzelven en ons te beroeren door ongelooflijke profetieën van hetgeen ons zal overkomen, wie weet wanneer: meld ons niets van den Heilige Israël's, die gewone inleiding tot al uwe redevoeringen.

Wat Juda's groten willen is, dat Gods Profeet geen gezicht meer krijgt of openbaart, waarin ene dreigende toekomst om der zonde wil wordt voorspeld. Zij willen niet langer horen van de oordelen Gods, van de Wet Gods en van de eisen der heiligheid Gods.

Zachte dingen, dingen, die in overeenstemming zijn met de begeerten van het eigenlievende hart, die de zonde toestaan en troetelen, willen zij liever horen. Ja, zo verhard is hun hart, dat zij het openlijk uitroepen, dat zij liever willen bedrogen worden door het vals geroep van, vrede vrede en geen gevaar!, dan dat zij nog ter rechter tijd gewaarschuwd willen worden.

Juda's volk vertoont hier zo duidelijk het beeld van de zondaars, die niet opgeschrikt willen worden uit de rustige rust van het zondige en eigengerechtige hart.

Vers 11

11. Wijkt af van den weg, die zo smal is, maakt u van de baan, buigt af van het pad, die vol doornen is (Matthew 7:14); laat den Heilige Israël's, dien gij zoveel in den mond hebt (Isaiah 1:4) van ons ophouden 1); noemt dien naam niet meer, want hij is een scherp, tweesnijdend zwaard (Hebrews 4:12; vergel. 2 Timothy 4:3).

1) Of: Laat af van voort te gaan op die wijze er van te prediken; gelijk gij tot hiertoe gedaan hebt en sla enen anderen weg in; predikt ons in plaats van onaangename en verschrikkelijke, lieflijke en troostrijke dingen. Spreukenekt ons zoveel niet van den Heilige Israël's, die dikwijls in den mond van Gods knecht was (Isaiah 1:4. 5:19, 24. 10:20; 12:6; 17:7; 29:19, 23); valt ons niet meer lastig met zo vele boodschappen van Hem.

Of: Doet wat anders en besteedt uwen tijd op ene andere wijze, dan uzelven en ons te beroeren door ongelooflijke profetieën van hetgeen ons zal overkomen, wie weet wanneer: meld ons niets van den Heilige Israël's, die gewone inleiding tot al uwe redevoeringen.

Wat Juda's groten willen is, dat Gods Profeet geen gezicht meer krijgt of openbaart, waarin ene dreigende toekomst om der zonde wil wordt voorspeld. Zij willen niet langer horen van de oordelen Gods, van de Wet Gods en van de eisen der heiligheid Gods.

Zachte dingen, dingen, die in overeenstemming zijn met de begeerten van het eigenlievende hart, die de zonde toestaan en troetelen, willen zij liever horen. Ja, zo verhard is hun hart, dat zij het openlijk uitroepen, dat zij liever willen bedrogen worden door het vals geroep van, vrede vrede en geen gevaar!, dan dat zij nog ter rechter tijd gewaarschuwd willen worden.

Juda's volk vertoont hier zo duidelijk het beeld van de zondaars, die niet opgeschrikt willen worden uit de rustige rust van het zondige en eigengerechtige hart.

Vers 12

12. Daarom, opdat gij ziet, hoe weinig u uwe verharding baat, zo zegt de Heilige Israël's, welken naam ik weer dadelijk noem: Omdat gijlieden dit woord verwerpt, dat gericht is tegen uwe goddeloze, op Egypte vertrouwende politiek, en vertrouwt op onderdrukking en verkeerdheid, daar gij door geldafpersingen in het land en door allerlei verkeerde wegen, van welke de profeten niets zouden bemerken (Isaiah 29:15), toch een verbond met die buitenlandse macht zoekt tot stand te brengen, en steunt daarop, alsof het welgelukken uwer plannen niet uitblijven kon;

Vers 12

12. Daarom, opdat gij ziet, hoe weinig u uwe verharding baat, zo zegt de Heilige Israël's, welken naam ik weer dadelijk noem: Omdat gijlieden dit woord verwerpt, dat gericht is tegen uwe goddeloze, op Egypte vertrouwende politiek, en vertrouwt op onderdrukking en verkeerdheid, daar gij door geldafpersingen in het land en door allerlei verkeerde wegen, van welke de profeten niets zouden bemerken (Isaiah 29:15), toch een verbond met die buitenlandse macht zoekt tot stand te brengen, en steunt daarop, alsof het welgelukken uwer plannen niet uitblijven kon;

Vers 13

13. Daarom zal ulieden deze misdaad, deze zware schuld, die gij door zo aanhoudend strijden tegen de waarheid, door zo onverbeterlijke liefde tot leugen en onrecht op u laadt, zijn gelijk ene vallende scheur, uitwaarts gebogen in enen hogen muur, a) welks breuk haastelijk in een ogenblik komen zal.

a) Isaiah 29:5. Jesaja meent hier: uw ijdel vertrouwen op uw beleid of op de sterkte van Egypte zal eindigen in een haastig en volkomen verderf; gelijk een gescheurde hoge muur, eenmaal aan het uitzetten zijnde, instort zonder te waarschuwen, en naarmate zijner hoogte, den val te zwaarder maakt.

Vers 13

13. Daarom zal ulieden deze misdaad, deze zware schuld, die gij door zo aanhoudend strijden tegen de waarheid, door zo onverbeterlijke liefde tot leugen en onrecht op u laadt, zijn gelijk ene vallende scheur, uitwaarts gebogen in enen hogen muur, a) welks breuk haastelijk in een ogenblik komen zal.

a) Isaiah 29:5. Jesaja meent hier: uw ijdel vertrouwen op uw beleid of op de sterkte van Egypte zal eindigen in een haastig en volkomen verderf; gelijk een gescheurde hoge muur, eenmaal aan het uitzetten zijnde, instort zonder te waarschuwen, en naarmate zijner hoogte, den val te zwaarder maakt.

Vers 14

14. Ja, zo zal het zijn met de verplettering, welke de Heere over u zal laten komen; Hij zal ze verbreken, gelijk een a) pottebakkerskruik verbroken wordt, in het brijzelen zal Hij niet verschonen; alzo dat van hare verbrijzeling niet ene scherf zal gevonden worden, van ene grootte om daarmee vuur uit den haard te nemen of om water te scheppen uit ene gracht 1).

a) Jeremiah 19:11.

Het is de Heilige Israël's, die hier spreekt, en de Profeet herhaalt dezen Naam, hoezeer ook gehaat van dezulken, die nergens meer dan in het onheilige en zondige hun vermaak vonden. De grond van dit vonnis was de verachting van Gods Woord in het gemeen en wel van dat in het bijzonder, hetwelk Hij als de Heilige Israël's tot hen had doen spreken. De verachting van Gods Woord zou hen door het hoogmoedig verheffen van zich zelven op de eigen vermogens, doen uitzetten, evenals een huis, hetwelk een buik maakt, die eerlang openbarst en door zijn eigen zwaarte nederstort. Hun verderf zou hen even haastig, onverwacht en als in een ogenblik overkomen. Het zal tevens onherstelbaar en algemeen zijn.

Vers 14

14. Ja, zo zal het zijn met de verplettering, welke de Heere over u zal laten komen; Hij zal ze verbreken, gelijk een a) pottebakkerskruik verbroken wordt, in het brijzelen zal Hij niet verschonen; alzo dat van hare verbrijzeling niet ene scherf zal gevonden worden, van ene grootte om daarmee vuur uit den haard te nemen of om water te scheppen uit ene gracht 1).

a) Jeremiah 19:11.

Het is de Heilige Israël's, die hier spreekt, en de Profeet herhaalt dezen Naam, hoezeer ook gehaat van dezulken, die nergens meer dan in het onheilige en zondige hun vermaak vonden. De grond van dit vonnis was de verachting van Gods Woord in het gemeen en wel van dat in het bijzonder, hetwelk Hij als de Heilige Israël's tot hen had doen spreken. De verachting van Gods Woord zou hen door het hoogmoedig verheffen van zich zelven op de eigen vermogens, doen uitzetten, evenals een huis, hetwelk een buik maakt, die eerlang openbarst en door zijn eigen zwaarte nederstort. Hun verderf zou hen even haastig, onverwacht en als in een ogenblik overkomen. Het zal tevens onherstelbaar en algemeen zijn.

Vers 15

15. Zulk ene verplettering van uwen gehelen staat hebt gij in de hoogste mate verdiend door uw zoeken om u zelven te bevrijden, net voorbijzien van God (2 Kings 18:16) Want alzo zegt de Heere HEERE, de Heilige Israël's, terwijl Hij uwe bevrijding van het Assyrische juk, waaronder gij onder Achaz zijt gekomen, voor heeft: Door wederkering en rust, door den rechten tijd en het goede uur af te wachten, in plaats van allerlei middelen en wegen van eigen verstand te zoeken, zoudt gijlieden behouden worden, in stilheid, in het onthouden van alle eigen onrustig drijven, en in vertrouwen, door met vertrouwen te zien op het werken van uwen God, zou tegenover de Assyrische macht, die zo onverwinnelijk schijnt, uwe sterkte zijn 1) (Psalms 37:7; Psalms 62:2); doch gij hebt niet gewild 2) op deze door den Heere u aangewezene wegen te gaan.

1) God deed hen, die Hij kende en wist wat hun diende en hunnen welstand zocht, door een goeden raad vermanen, om als nog hun heil te zoeken in de wederkering tot Hem, bij Wie uitkomst in allen nood en dood is. Willen we van alle uitwendige kwalen en rampen ontkomen, en van dezelver vloek bevrijd worden, zo moeten wij tot God wederkeren en in Hem, den Rotssteen des heils, de ware rust en zielsvrede zoeken. Hij is het, die rust en vrede van buiten en van binnen geven kan en wil.

De Heere God laat hier aan Juda zeggen, dat redding en verlossing alleen mogelijk zou zijn geweest in het terugkeren van den weg, waarop men zelf trachtte van het juk van Assyrië verlost te worden, en tot den weg, waarop men het alleen van Hem verwachtte. Hun sterkte zou alleen gezocht moeten worden in het vertrouwen op hun Verbonds-God. Juda had God moeten laten werken, en wachten op de leidingen van den God huns heils. 2) Met deze woorden en die van het volgende vers, wijst de Heere God op hun onwil om in Zijne wegen te wandelen, om hun heil en sterkte te zoeken in het vertrouwen op Hem. Zij willen het verwachten van eigen kracht en van hun eigen wijsheid, van de paarden en van de wagens.

Vers 15

15. Zulk ene verplettering van uwen gehelen staat hebt gij in de hoogste mate verdiend door uw zoeken om u zelven te bevrijden, net voorbijzien van God (2 Kings 18:16) Want alzo zegt de Heere HEERE, de Heilige Israël's, terwijl Hij uwe bevrijding van het Assyrische juk, waaronder gij onder Achaz zijt gekomen, voor heeft: Door wederkering en rust, door den rechten tijd en het goede uur af te wachten, in plaats van allerlei middelen en wegen van eigen verstand te zoeken, zoudt gijlieden behouden worden, in stilheid, in het onthouden van alle eigen onrustig drijven, en in vertrouwen, door met vertrouwen te zien op het werken van uwen God, zou tegenover de Assyrische macht, die zo onverwinnelijk schijnt, uwe sterkte zijn 1) (Psalms 37:7; Psalms 62:2); doch gij hebt niet gewild 2) op deze door den Heere u aangewezene wegen te gaan.

1) God deed hen, die Hij kende en wist wat hun diende en hunnen welstand zocht, door een goeden raad vermanen, om als nog hun heil te zoeken in de wederkering tot Hem, bij Wie uitkomst in allen nood en dood is. Willen we van alle uitwendige kwalen en rampen ontkomen, en van dezelver vloek bevrijd worden, zo moeten wij tot God wederkeren en in Hem, den Rotssteen des heils, de ware rust en zielsvrede zoeken. Hij is het, die rust en vrede van buiten en van binnen geven kan en wil.

De Heere God laat hier aan Juda zeggen, dat redding en verlossing alleen mogelijk zou zijn geweest in het terugkeren van den weg, waarop men zelf trachtte van het juk van Assyrië verlost te worden, en tot den weg, waarop men het alleen van Hem verwachtte. Hun sterkte zou alleen gezocht moeten worden in het vertrouwen op hun Verbonds-God. Juda had God moeten laten werken, en wachten op de leidingen van den God huns heils. 2) Met deze woorden en die van het volgende vers, wijst de Heere God op hun onwil om in Zijne wegen te wandelen, om hun heil en sterkte te zoeken in het vertrouwen op Hem. Zij willen het verwachten van eigen kracht en van hun eigen wijsheid, van de paarden en van de wagens.

Vers 16

16. En gij zegt: Neen, dat gaat ons veel te langzaam, maar op paarden zullen wij vlieden, dat wij zo spoedig mogelijk de Assyrische opperheerschappij ontkomen; daarom zult gij vlieden, de Heere zal vervullen wat gij begeert, maar in geheel anderen zin dan gij het bedoelt (Deuteronomy 28:25), en: Op snelle paarden, zo zegt gij, zullen wij rijden, zodat wij als in een ogenblik tot vrijheid komen; daarom, zegt de Heere: zullen, terwijl u geworden zal, wat gij eist, maar in geheel tegenovergestelden zin, uwe vervolgers ook snel zijn (Deuteronomy 32:30. 2 Kings 25:4,

Vers 16

16. En gij zegt: Neen, dat gaat ons veel te langzaam, maar op paarden zullen wij vlieden, dat wij zo spoedig mogelijk de Assyrische opperheerschappij ontkomen; daarom zult gij vlieden, de Heere zal vervullen wat gij begeert, maar in geheel anderen zin dan gij het bedoelt (Deuteronomy 28:25), en: Op snelle paarden, zo zegt gij, zullen wij rijden, zodat wij als in een ogenblik tot vrijheid komen; daarom, zegt de Heere: zullen, terwijl u geworden zal, wat gij eist, maar in geheel tegenovergestelden zin, uwe vervolgers ook snel zijn (Deuteronomy 32:30. 2 Kings 25:4,

Vers 17

17. Het zal zijn, gelijk u reeds in de wet (Leviticus 26:36) is verkondigd: Een duizendtal van u zal vlieden van het schelden, op de bedreigingen van een enige, van het schelden van vijf zult gij allen vlieden, a) totdat gij overgelaten wordt, tot een klein overblijfsel zijt geworden, gelijk een enkelen mast of een pijnboom op den top van enen berg, en als ene banier op enen heuvel 1) dien men van al de overige bomen heeft beroofd (Isaiah 11:10)

a) Isaiah 17:6; Isaiah 24:6, Isaiah 24:13.

1) Israël's overblijfsel wordt vergeleken bij een enkelen mast- of pijnboom, die overgebleven is van al de bomen, die op den berg groeiden, en bij een enkele banier, die daar nog eenzaam op den heuvel staat. Zo zou Juda's volk het ondervinden, wat het zegt vlees tot zijn arm stellen en den vloek dragen, gesteld op het vertrouwen op den mens.

Vers 17

17. Het zal zijn, gelijk u reeds in de wet (Leviticus 26:36) is verkondigd: Een duizendtal van u zal vlieden van het schelden, op de bedreigingen van een enige, van het schelden van vijf zult gij allen vlieden, a) totdat gij overgelaten wordt, tot een klein overblijfsel zijt geworden, gelijk een enkelen mast of een pijnboom op den top van enen berg, en als ene banier op enen heuvel 1) dien men van al de overige bomen heeft beroofd (Isaiah 11:10)

a) Isaiah 17:6; Isaiah 24:6, Isaiah 24:13.

1) Israël's overblijfsel wordt vergeleken bij een enkelen mast- of pijnboom, die overgebleven is van al de bomen, die op den berg groeiden, en bij een enkele banier, die daar nog eenzaam op den heuvel staat. Zo zou Juda's volk het ondervinden, wat het zegt vlees tot zijn arm stellen en den vloek dragen, gesteld op het vertrouwen op den mens.

Vers 18

18. En daarom, omdat Hij eerst dit met u te doen heeft, om uws ongeloofs wil u tot een klein overblijfsel wil laten versmelten, zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij a), zal Hij uitstellen Zijne goedertierenheid te betonen, hetgeen Hij zeker eens doen zal, maar eerst dan doen, wanneer ene kern van gelovigen is afgezonderd; en daarom zal Hij verhoogd worden, als de rechtvaardige en heilige God, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, nadat Hij eerst een langen tijd Zijne genadige tegenwoordigheid u heeft onttrokken, omdat gij niet wilde stil zijn en wachten (Isaiah 30:15); Hij zal Zich in de straffen over u verheerlijken, want de HEERE is een God des gerichts 1), die overal naar recht en gerechtigheid handelt 2). Welgelukzalig zijn die allen, die gelovig Hem verwachten, totdat Hij genadig zij. Zij zullen een des te heerlijker tijd aanschouwen na het voorafgaand gericht, en te midden daarvan niet zonder vertroostingen zijn.

a) Psalms 2:12; Psalms 34:9. Proverbs 16:20. Jeremiah 17:7.

1) God stelt de verhoring der gebeden dikwijls uit. De Heilige Schrift geeft ons hiervan verscheidene voorbeelden. Jakob verkreeg den zegen des Engels niet voordat de dageraad aanbrak, hij moest er den gehelen nacht om worstelen. De arme vrouw van Syro-Fenicië kreeg gedurende langen tijd geen antwoord. Paulus bad den Heere driemaal, dat "de doorn in het vlees" van hem mocht weggenomen worden, en hij kreeg de verzekering niet, dat hij er van verlost zou worden, maar in plaats daarvan de belofte, dat Gods genade hem genoeg zou zijn. Wanneer gij aan de deur der genade hebt aangeklopt, en geen antwoord hebt gekregen, zal ik u zeggen, waarom de machtige Schepper de deur niet heeft geopend om u binnen te laten. Onze Vader heeft Zijne bijzondere redenen om ons aldus te laten wachten. Soms is het om Zijne macht en heerschappij te tonen, opdat de mensen mogen weten, dat Jehova het recht heeft om te geven of terug te houden. Maar meer nog gebeurt het, dat het uitstel voor ons nut is. Gij moet misschien wachten, opdat uwe wensen vuriger mogen worden. God weet dat het uitstel het verlangen vermeerdert, en dat indien Hij u laat wachten, gij uwe behoeften klaarder zult zien en ernstiger zult zoeken, en dat gij den zegen des te meer op prijs zult stellen, naarmate hij langer is uitgebleven. Ook is er misschien iets verkeerds in u, dat verwijderd moet worden, eer de vreugde des Heren gegeven zal worden. Misschien zijn uwe beschouwingen over het Evangelie onklaar, of misschien vertrouwt gij enigszins op uzelf, in plaats van uw vertrouwen geheel en eenvoudig op den Heere Jezus te vestigen. Of misschien laat God u enigen tijd wachten, om den rijkdom Zijner Genade ten laatste des te voller in u ten toon te spreiden. Uwe gebeden worden allen in den hemel bewaard, en zo zij niet terstond verhoord worden, zo worden zij toch zeker niet vergeten, maar na korten tijd zullen zij tot uwe vreugd en bevrediging beantwoord worden. Laat de wanhoop u niet stilzwijgend maken, maar volhard getrouwelijk in ernstige smekingen.

Voor het ontsloten oor lag in deze woorden reeds de aankondiging der erbarmen. Des Heren strafoefening had niet ten doel, Juda te vernietigen, maar te behouden. De Heere stelt de erbarmen uit en laat op het weer genade bewijzen wachten, totdat er weer een wachten op den Heere komt.

2) De uitkomst heeft deze voorzegging allerduidelijkst bevestigd. De hulp van Egypte heeft geen nut gedaan, noch aan Efraïm (2 Kings 17:4) noch naderhand aan Juda (Jeremiah 37:5-Jeremiah 37:7). Het eerste koninkrijk is door de Assyriërs, en het andere door de Chaldeeën ten onder gebracht (2 Kon. 17. 2 Chronicles 36:1). De oorzaak was gelegen in het verlaten van den Heere en om die reden heeft Hij uitgesteld om genade te bewijzen, aan Juda zeventig jaren, en aan `t grootste deel van Israël tot op dezen dag, Dan, met dit alles is er verwachting van genade tegen het laatste der dagen.

Vers 18

18. En daarom, omdat Hij eerst dit met u te doen heeft, om uws ongeloofs wil u tot een klein overblijfsel wil laten versmelten, zal de HEERE wachten, opdat Hij u genadig zij a), zal Hij uitstellen Zijne goedertierenheid te betonen, hetgeen Hij zeker eens doen zal, maar eerst dan doen, wanneer ene kern van gelovigen is afgezonderd; en daarom zal Hij verhoogd worden, als de rechtvaardige en heilige God, opdat Hij Zich over ulieden ontferme, nadat Hij eerst een langen tijd Zijne genadige tegenwoordigheid u heeft onttrokken, omdat gij niet wilde stil zijn en wachten (Isaiah 30:15); Hij zal Zich in de straffen over u verheerlijken, want de HEERE is een God des gerichts 1), die overal naar recht en gerechtigheid handelt 2). Welgelukzalig zijn die allen, die gelovig Hem verwachten, totdat Hij genadig zij. Zij zullen een des te heerlijker tijd aanschouwen na het voorafgaand gericht, en te midden daarvan niet zonder vertroostingen zijn.

a) Psalms 2:12; Psalms 34:9. Proverbs 16:20. Jeremiah 17:7.

1) God stelt de verhoring der gebeden dikwijls uit. De Heilige Schrift geeft ons hiervan verscheidene voorbeelden. Jakob verkreeg den zegen des Engels niet voordat de dageraad aanbrak, hij moest er den gehelen nacht om worstelen. De arme vrouw van Syro-Fenicië kreeg gedurende langen tijd geen antwoord. Paulus bad den Heere driemaal, dat "de doorn in het vlees" van hem mocht weggenomen worden, en hij kreeg de verzekering niet, dat hij er van verlost zou worden, maar in plaats daarvan de belofte, dat Gods genade hem genoeg zou zijn. Wanneer gij aan de deur der genade hebt aangeklopt, en geen antwoord hebt gekregen, zal ik u zeggen, waarom de machtige Schepper de deur niet heeft geopend om u binnen te laten. Onze Vader heeft Zijne bijzondere redenen om ons aldus te laten wachten. Soms is het om Zijne macht en heerschappij te tonen, opdat de mensen mogen weten, dat Jehova het recht heeft om te geven of terug te houden. Maar meer nog gebeurt het, dat het uitstel voor ons nut is. Gij moet misschien wachten, opdat uwe wensen vuriger mogen worden. God weet dat het uitstel het verlangen vermeerdert, en dat indien Hij u laat wachten, gij uwe behoeften klaarder zult zien en ernstiger zult zoeken, en dat gij den zegen des te meer op prijs zult stellen, naarmate hij langer is uitgebleven. Ook is er misschien iets verkeerds in u, dat verwijderd moet worden, eer de vreugde des Heren gegeven zal worden. Misschien zijn uwe beschouwingen over het Evangelie onklaar, of misschien vertrouwt gij enigszins op uzelf, in plaats van uw vertrouwen geheel en eenvoudig op den Heere Jezus te vestigen. Of misschien laat God u enigen tijd wachten, om den rijkdom Zijner Genade ten laatste des te voller in u ten toon te spreiden. Uwe gebeden worden allen in den hemel bewaard, en zo zij niet terstond verhoord worden, zo worden zij toch zeker niet vergeten, maar na korten tijd zullen zij tot uwe vreugd en bevrediging beantwoord worden. Laat de wanhoop u niet stilzwijgend maken, maar volhard getrouwelijk in ernstige smekingen.

Voor het ontsloten oor lag in deze woorden reeds de aankondiging der erbarmen. Des Heren strafoefening had niet ten doel, Juda te vernietigen, maar te behouden. De Heere stelt de erbarmen uit en laat op het weer genade bewijzen wachten, totdat er weer een wachten op den Heere komt.

2) De uitkomst heeft deze voorzegging allerduidelijkst bevestigd. De hulp van Egypte heeft geen nut gedaan, noch aan Efraïm (2 Kings 17:4) noch naderhand aan Juda (Jeremiah 37:5-Jeremiah 37:7). Het eerste koninkrijk is door de Assyriërs, en het andere door de Chaldeeën ten onder gebracht (2 Kon. 17. 2 Chronicles 36:1). De oorzaak was gelegen in het verlaten van den Heere en om die reden heeft Hij uitgesteld om genade te bewijzen, aan Juda zeventig jaren, en aan `t grootste deel van Israël tot op dezen dag, Dan, met dit alles is er verwachting van genade tegen het laatste der dagen.

Vers 19

19. Want het volk zal weer in Zion wonen, de stad die een geheel anderen grond van bestaan heeft dan de wereldstad, die tot eeuwige verwoesting zal worden (Isaiah 13:19, Isaiah 25:2); het zal, wanneer de tijd Zijner straffen ten einde is, weer te Jeruzalem wonen, de stad, die de Heere Zich heeft verkoren en waar Hij Zijnen naam heeft gesteld (2 Kon 21:7). Gij zult ganselijk niet wenen, zo als het volk doen zal (Psalms 137:1), gij gelovigen, want de dag der verlossing komt; gewis zal Hij u genadig zich, op de stem uws geroeps; zo haast Hij die horen zal, die smekende roepstem uit een tot Hem bekeerd hart, zal Hij u antwoorden, zodat horen en verhoren op `t zelfde tijdstip zullen zijn (Isaiah 65:24).

Vers 19

19. Want het volk zal weer in Zion wonen, de stad die een geheel anderen grond van bestaan heeft dan de wereldstad, die tot eeuwige verwoesting zal worden (Isaiah 13:19, Isaiah 25:2); het zal, wanneer de tijd Zijner straffen ten einde is, weer te Jeruzalem wonen, de stad, die de Heere Zich heeft verkoren en waar Hij Zijnen naam heeft gesteld (2 Kon 21:7). Gij zult ganselijk niet wenen, zo als het volk doen zal (Psalms 137:1), gij gelovigen, want de dag der verlossing komt; gewis zal Hij u genadig zich, op de stem uws geroeps; zo haast Hij die horen zal, die smekende roepstem uit een tot Hem bekeerd hart, zal Hij u antwoorden, zodat horen en verhoren op `t zelfde tijdstip zullen zijn (Isaiah 65:24).

Vers 20

20. De Heere zal ulieden wel brood der benauwdheid en wateren der verdrukking geven, 1) maar uwe leraars, de profeten, die Hij u geven zal, zullen niet meer als met vleugelen weg vlieden, 2) zo als in het gehele tijdvak sedert de ontmoeting met Achaz (Isaiah 7:3.), tot op het ogenblik in Isaiah 37:2, had plaats gehad; maar uwe ogen zullen onafgebroken en in vrije openlijke werkzaamheid uwe leraars zien, zodat gij steeds en bij elke moeilijke vraag u tot hen kunt wenden.

1) Brood der benauwdheid en wateren der verdrukking wil zeggen: brood en water in de dagen der benauwdheid en der verdrukking.

De Heere zegt hier, dat er ja nog wel dagen van benauwdheid en ellende zullen komen, gelijk dan ook geschied is, ten tijde der belegering, maar dat Hij Zijn volk niet aan den hongerdood zal overgeven, maar hen van het nodige zal voorzien.

2) In het Hebreeën Welojikanneef god morka. Beter: Uwe leraars zullen niet meer ter zijde geschoven worden, gelijk in de vorige dagen, zodat men niet naar hen wil horen, en naar hun redenen niet wil luisteren. Zij zullen niet meer in het verborgene zich bevinden, zodat zij niet openlijk durven optreden, maar het zal geschieden, dat uwe ogen uwe leraars zullen zien.

Vers 20

20. De Heere zal ulieden wel brood der benauwdheid en wateren der verdrukking geven, 1) maar uwe leraars, de profeten, die Hij u geven zal, zullen niet meer als met vleugelen weg vlieden, 2) zo als in het gehele tijdvak sedert de ontmoeting met Achaz (Isaiah 7:3.), tot op het ogenblik in Isaiah 37:2, had plaats gehad; maar uwe ogen zullen onafgebroken en in vrije openlijke werkzaamheid uwe leraars zien, zodat gij steeds en bij elke moeilijke vraag u tot hen kunt wenden.

1) Brood der benauwdheid en wateren der verdrukking wil zeggen: brood en water in de dagen der benauwdheid en der verdrukking.

De Heere zegt hier, dat er ja nog wel dagen van benauwdheid en ellende zullen komen, gelijk dan ook geschied is, ten tijde der belegering, maar dat Hij Zijn volk niet aan den hongerdood zal overgeven, maar hen van het nodige zal voorzien.

2) In het Hebreeën Welojikanneef god morka. Beter: Uwe leraars zullen niet meer ter zijde geschoven worden, gelijk in de vorige dagen, zodat men niet naar hen wil horen, en naar hun redenen niet wil luisteren. Zij zullen niet meer in het verborgene zich bevinden, zodat zij niet openlijk durven optreden, maar het zal geschieden, dat uwe ogen uwe leraars zullen zien.

Vers 21

21. Uw leraar zal, als een herder achter de kudde, achter u gaan, om steeds een wakend oog op u te hebben, opdat gij den rechten weg niet mist. En uwe oren zullen horen het woord desgenen, die achter u is, zeggende: Dit is de weg, wandelt in dezelve, als gij zoudt afwijken ter rechter- of ter linkerhand. 1) Gij zult dus voor alle afwijkingen van den waren weg naar de ene of andere zijde bewaard blijven (Deuteronomy 5:32; Deuteronomy 28:14), terwijl gij thans dergelijke aanwijzingen ook wel verneemt, maar er gene opene oren voor hebt (Isaiah 28:11).

1) De leraars zouden niet alleen openlijk, maar ook in het bijzonder hun tot vermaners strekken. Zij zouden hen van achteren, terwijl zij op hun gangen letten, toeroepen, wanneer zij van den weg afdwaalden, of nog niet op den rechten weg gekomen waren, dat is den weg des ware levens, een veiligen weg ten leven en ter zaligheid, dezen moet ge ingaan of houden en steeds bewandelen, zo gij behouden wilt worden.

Vers 21

21. Uw leraar zal, als een herder achter de kudde, achter u gaan, om steeds een wakend oog op u te hebben, opdat gij den rechten weg niet mist. En uwe oren zullen horen het woord desgenen, die achter u is, zeggende: Dit is de weg, wandelt in dezelve, als gij zoudt afwijken ter rechter- of ter linkerhand. 1) Gij zult dus voor alle afwijkingen van den waren weg naar de ene of andere zijde bewaard blijven (Deuteronomy 5:32; Deuteronomy 28:14), terwijl gij thans dergelijke aanwijzingen ook wel verneemt, maar er gene opene oren voor hebt (Isaiah 28:11).

1) De leraars zouden niet alleen openlijk, maar ook in het bijzonder hun tot vermaners strekken. Zij zouden hen van achteren, terwijl zij op hun gangen letten, toeroepen, wanneer zij van den weg afdwaalden, of nog niet op den rechten weg gekomen waren, dat is den weg des ware levens, een veiligen weg ten leven en ter zaligheid, dezen moet ge ingaan of houden en steeds bewandelen, zo gij behouden wilt worden.

Vers 22

22. En gijlieden zult voor onrein houden (2 Kings 23:8), het deksel, het bekleedsel uwer zilveren gesneden beelden, en het overtreksel uwer gouden gegoten beelden; gij zult ze wegwerpen, gelijk een maandstondig kleed en tot elk van dien zeggen: Henen uit! wij willen niet eens het kostbare metaal van u tot enig gebouw behouden, daar wij in `t geheel gene vereniging met dien vroegeren afgodendienst, geen overblijfsel daarvan meer in ons dulden (Genesis 35:2, Genesis 35:4).

Vers 22

22. En gijlieden zult voor onrein houden (2 Kings 23:8), het deksel, het bekleedsel uwer zilveren gesneden beelden, en het overtreksel uwer gouden gegoten beelden; gij zult ze wegwerpen, gelijk een maandstondig kleed en tot elk van dien zeggen: Henen uit! wij willen niet eens het kostbare metaal van u tot enig gebouw behouden, daar wij in `t geheel gene vereniging met dien vroegeren afgodendienst, geen overblijfsel daarvan meer in ons dulden (Genesis 35:2, Genesis 35:4).

Vers 23

23. Dan, wanneer elke brug tussen u en de oude zonde is afgebroken, zal Hij u ook alle tijdelijke gaven verlenen, Hij zal uw zaad, waarmee gij het land bezaaid hebt, regen geven, en brood van des lands inkomen, en hetzelve zal vet en smoutig zien; uw vee zal te dien dage, dat gij een op nieuw begenadigd, wedergeboren volk zult zijn, in ene wijde landouwe weiden, 1) waar overvloed van voedsel voor handen is.

Vers 23

23. Dan, wanneer elke brug tussen u en de oude zonde is afgebroken, zal Hij u ook alle tijdelijke gaven verlenen, Hij zal uw zaad, waarmee gij het land bezaaid hebt, regen geven, en brood van des lands inkomen, en hetzelve zal vet en smoutig zien; uw vee zal te dien dage, dat gij een op nieuw begenadigd, wedergeboren volk zult zijn, in ene wijde landouwe weiden, 1) waar overvloed van voedsel voor handen is.

Vers 24

24. En de ossen en ezelsveulens, die het land bouwen, gene door ploegen en dorsen, deze tot het dragen van mest en van koren (Deuteronomy 25:4 en Job 1:3), en die ene krachtige spijs nodig hebben, zullen zuiver voeder eten, uit tarwe; gerst, weke erwten en dergelijke bestaande, hetwelk verschud is met de werpschoffel en met de wan 1), met dezelfde zorgvuldigheid is behandeld als het koren, dat voor de mensen bestemd is.

1) De Joden in Palestina hadden tweeërlei wijze om het koren te zuiveren, de ene door het met den schop tegen den wind in te werpen, die het kaf wegvoerde, de andere met de wan. Het beste en edelste koren werd op beide wijzen en dus twee malen gezuiverd, en van dit beste graan zou zulk een overvloed zijn, dat men het zelfs aan de beesten tot voeder zou geven.

Als Juda met de afgoden zou gebroken hebben, zou de Heere zich weer openbaren als hun God des heils, ook op natuurlijk gebied. Is Hij de Schepper en Onderhouder van al wat ook op natuurlijk terrein bestaat, zodat van Hem is de vroege en de spade regen, waardoor het land vruchtbaar wordt gemaakt: Hij zou dien geven, zodat er brood zou zijn voor den mens en spijze voor het gedierte des velds. De godzaligheid zou ook voor hen blijken te zijn een groot gewin, en niet alleen de beloften des toekomenden, maar ook des tegenwoordigen levens te hebben.

Vers 24

24. En de ossen en ezelsveulens, die het land bouwen, gene door ploegen en dorsen, deze tot het dragen van mest en van koren (Deuteronomy 25:4 en Job 1:3), en die ene krachtige spijs nodig hebben, zullen zuiver voeder eten, uit tarwe; gerst, weke erwten en dergelijke bestaande, hetwelk verschud is met de werpschoffel en met de wan 1), met dezelfde zorgvuldigheid is behandeld als het koren, dat voor de mensen bestemd is.

1) De Joden in Palestina hadden tweeërlei wijze om het koren te zuiveren, de ene door het met den schop tegen den wind in te werpen, die het kaf wegvoerde, de andere met de wan. Het beste en edelste koren werd op beide wijzen en dus twee malen gezuiverd, en van dit beste graan zou zulk een overvloed zijn, dat men het zelfs aan de beesten tot voeder zou geven.

Als Juda met de afgoden zou gebroken hebben, zou de Heere zich weer openbaren als hun God des heils, ook op natuurlijk gebied. Is Hij de Schepper en Onderhouder van al wat ook op natuurlijk terrein bestaat, zodat van Hem is de vroege en de spade regen, waardoor het land vruchtbaar wordt gemaakt: Hij zou dien geven, zodat er brood zou zijn voor den mens en spijze voor het gedierte des velds. De godzaligheid zou ook voor hen blijken te zijn een groot gewin, en niet alleen de beloften des toekomenden, maar ook des tegenwoordigen levens te hebben.

Vers 25

25. En er zullen, terwijl tot hiertoe slechts dalen goed bevochtigd werden, maar de hoogten aan dorheid en droogte waren blootgesteld, op allen hogen berg, ook op de hoogst gelegene, voortdurend door de zon beschenen plaatsen, en op al den verhevenen heuvel beekjes en watervlieten zijn, in den dag der grote slachting, wanneer de torens vallen zullen, van dien tijd af, dat de gerichten Gods over de wereld zullen gaan, en waarin alle hoogten en vastheden zullen neergestort zijn (2 Corinthians 10:4).

Vers 25

25. En er zullen, terwijl tot hiertoe slechts dalen goed bevochtigd werden, maar de hoogten aan dorheid en droogte waren blootgesteld, op allen hogen berg, ook op de hoogst gelegene, voortdurend door de zon beschenen plaatsen, en op al den verhevenen heuvel beekjes en watervlieten zijn, in den dag der grote slachting, wanneer de torens vallen zullen, van dien tijd af, dat de gerichten Gods over de wereld zullen gaan, en waarin alle hoogten en vastheden zullen neergestort zijn (2 Corinthians 10:4).

Vers 26

26. En het licht der maan zal dan zo helder en licht zijn als het licht der zon heden is, en het licht der zon zal zevenvoudig zijn als het licht van zeven dagen, de glans, die volgens de tegenwoordige orde der dingen tot het geven van dat licht voor de gehele week toereikende is, zal dan op een dag verenigd worden gezien; ten dage als de HEERE de breuk Zijns volks (Isaiah 30:13) zal verbinden, en de wonde, waarmee het geslagen is, genezen.

De toon der profetische taal wordt hier in waarheid aandoenlijk en vaderlijk. De beelden der lichamelijke en geestelijke zegeningen verbinden zich en vloeien in `t lieflijkst licht tot ene heerlijke schilderij der Messiaanse tijden ineen. Daar geeft de Heere in rampspoed brood en in angsten water. Doch niet het aardse voedsel is gemeen, maar `t hemelsbrood en de levensdrank van heilzaam onderwijs, waarnaar het bekeerde hart verlangt. Nu zullen zij de rechte paden van Gods wegen veilig bewandelen, steeds begeleid door de waarschuwende stemmen van zorgvuldig hen behoedende leraars. Voor de reinheid van dit nieuwe leven treedt hun de glans der bedrieglijke afgoden als onreinheid terug, als afschuwelijk vuilnis, dat zij onverwijld verwierpen. En aan dit frisse zaad des geestes zal ook dat van den grond beantwoorden, dien Zich de Heere verkoren heeft, om er Zijn hemelsen genaderegen op uit te storten. Vruchtbare zaadvelden van `t krachtigste voedsel en groenende, ruime dreven breiden zich voor des Zieners oog uit, en zelfs het trouwe gevolg des mensen, de runderen en ezels, die zijn akker bouwen, ziet de alvoedende liefde Gods niet over `t hoofd; Hij ontfermt Zich toch over `t zuchtende schepsel en verzadigt het met de smakelijkste spijzen. Bronnen van verkwikkend water ontspringen op alle hoogten der nieuwe aarde en van den hemel stroomt het zevenvoudig versterkte licht der zachte maan in den nacht en der glansrijke zon bij dag! Dat is het heldere schijnsel van Hem, die zegt: "Ik ben het licht der wereld; " dat is het water des levens, dat ontsprongen is uit Hem, die de vermoeiden en belasten tot Zich roept, opdat zij verkwikt worden! Maar v rdat de nieuwe tijd begint, wanneer de Heere de wonden des volks verbindt, moet eerst de grote slag geleverd zijn en de torens moeten vallen: Gods oordeel moet over de heidenen komen en hun trots gebogen worden.

Voordat het Godsrijk in zijne volle heerlijkheid zal kunnen verschijnen, moet er ene grote verandering plaats grijpen, die zich gelijkelijk over het natuurlijk, maatschappelijk en zedelijk gebied uitstrekken zal (Isaiah 29:17-Isaiah 29:19; Isaiah 32:15, Isaiah 32:16), en waarin al het onheilige, dat Israël aankleeft, zowel als alles, wat buiten Israël zich tegen den wil van Jehova verzet, verwijderd, ja geheel vernietigd zal worden, terwijl daardoor dan ook aan den anderen kant het heilige, dat wat met den wil van Jehova overeenkomt, wat zich aan Hem onderwerpt en aan Zijn heilig Wezen beantwoordt, van alle ellende en leed, van alle onderdrukking en smaad zal worden verlost. Zij draagt alzo een dubbel karakter: bewaring en verheerlijking van wat goed is, vernietiging van wat tegen den wil van Jehova is gekant (vgl. Isaiah 32:19). Maar schoon hare openbaring tweeledig is, geschiedt zij toch slechts door ene enkele daad. Kon Israël door de overmacht der omliggende volken voor het uitwendige niet tot bloei komen, hun vernietiging en onderwerping is dan ook noodzakelijk de verheerlijking Israël's (vgl. Isaiah 14:25). Dit is insgelijks het geval met den inwendigen toestand. De reden, waarom het Godsrijk nog niet was verschenen en niet kon verschijnen, lag in de zonde, waardoor alles geheel was bezoedeld. Is deze vernietigd dan is ook de heerlijke toestand van het Godsrijk geboren (vgl. Isaiah 1:24-Isaiah 1:26), daar er dan niets meer is, dat daartegen strijdt. Is deze omkeer van zaken alzo het gevolg ener zifting, hij draagt bepaald het karakter ener vergelding, waarvan in `t algemeen kan gezegd worden, dat daardoor het goede den rechtvaardige, den goddeloze daarentegen het kwade ten deel vallen zal.

In Isaiah 30:25, Isaiah 30:26 werpt de Profeet weer een blik op de toekomst, als alle geestelijke Assurs zullen vernietigd zijn. De val van Assur wordt hem ook hier weer de val van de wereldmacht, volkomen en volledig, en de verlossing van Juda en Jeruzalem hem beeld van de eeuwige verlossing van Gods volk.

Dan zullen tot in eeuwigheid de beekjes der rivier de stad Gods verblijden, dan zal het licht, wat anders over zeven dagen verdeeld is, tot op n dag, den dag der eeuwigheid, samengetrokken worden, en het zal eeuwig licht, eeuwig klaarheid en helderheid zijn; de natuur zal de Kerk Gods dienen.

Vers 26

26. En het licht der maan zal dan zo helder en licht zijn als het licht der zon heden is, en het licht der zon zal zevenvoudig zijn als het licht van zeven dagen, de glans, die volgens de tegenwoordige orde der dingen tot het geven van dat licht voor de gehele week toereikende is, zal dan op een dag verenigd worden gezien; ten dage als de HEERE de breuk Zijns volks (Isaiah 30:13) zal verbinden, en de wonde, waarmee het geslagen is, genezen.

De toon der profetische taal wordt hier in waarheid aandoenlijk en vaderlijk. De beelden der lichamelijke en geestelijke zegeningen verbinden zich en vloeien in `t lieflijkst licht tot ene heerlijke schilderij der Messiaanse tijden ineen. Daar geeft de Heere in rampspoed brood en in angsten water. Doch niet het aardse voedsel is gemeen, maar `t hemelsbrood en de levensdrank van heilzaam onderwijs, waarnaar het bekeerde hart verlangt. Nu zullen zij de rechte paden van Gods wegen veilig bewandelen, steeds begeleid door de waarschuwende stemmen van zorgvuldig hen behoedende leraars. Voor de reinheid van dit nieuwe leven treedt hun de glans der bedrieglijke afgoden als onreinheid terug, als afschuwelijk vuilnis, dat zij onverwijld verwierpen. En aan dit frisse zaad des geestes zal ook dat van den grond beantwoorden, dien Zich de Heere verkoren heeft, om er Zijn hemelsen genaderegen op uit te storten. Vruchtbare zaadvelden van `t krachtigste voedsel en groenende, ruime dreven breiden zich voor des Zieners oog uit, en zelfs het trouwe gevolg des mensen, de runderen en ezels, die zijn akker bouwen, ziet de alvoedende liefde Gods niet over `t hoofd; Hij ontfermt Zich toch over `t zuchtende schepsel en verzadigt het met de smakelijkste spijzen. Bronnen van verkwikkend water ontspringen op alle hoogten der nieuwe aarde en van den hemel stroomt het zevenvoudig versterkte licht der zachte maan in den nacht en der glansrijke zon bij dag! Dat is het heldere schijnsel van Hem, die zegt: "Ik ben het licht der wereld; " dat is het water des levens, dat ontsprongen is uit Hem, die de vermoeiden en belasten tot Zich roept, opdat zij verkwikt worden! Maar v rdat de nieuwe tijd begint, wanneer de Heere de wonden des volks verbindt, moet eerst de grote slag geleverd zijn en de torens moeten vallen: Gods oordeel moet over de heidenen komen en hun trots gebogen worden.

Voordat het Godsrijk in zijne volle heerlijkheid zal kunnen verschijnen, moet er ene grote verandering plaats grijpen, die zich gelijkelijk over het natuurlijk, maatschappelijk en zedelijk gebied uitstrekken zal (Isaiah 29:17-Isaiah 29:19; Isaiah 32:15, Isaiah 32:16), en waarin al het onheilige, dat Israël aankleeft, zowel als alles, wat buiten Israël zich tegen den wil van Jehova verzet, verwijderd, ja geheel vernietigd zal worden, terwijl daardoor dan ook aan den anderen kant het heilige, dat wat met den wil van Jehova overeenkomt, wat zich aan Hem onderwerpt en aan Zijn heilig Wezen beantwoordt, van alle ellende en leed, van alle onderdrukking en smaad zal worden verlost. Zij draagt alzo een dubbel karakter: bewaring en verheerlijking van wat goed is, vernietiging van wat tegen den wil van Jehova is gekant (vgl. Isaiah 32:19). Maar schoon hare openbaring tweeledig is, geschiedt zij toch slechts door ene enkele daad. Kon Israël door de overmacht der omliggende volken voor het uitwendige niet tot bloei komen, hun vernietiging en onderwerping is dan ook noodzakelijk de verheerlijking Israël's (vgl. Isaiah 14:25). Dit is insgelijks het geval met den inwendigen toestand. De reden, waarom het Godsrijk nog niet was verschenen en niet kon verschijnen, lag in de zonde, waardoor alles geheel was bezoedeld. Is deze vernietigd dan is ook de heerlijke toestand van het Godsrijk geboren (vgl. Isaiah 1:24-Isaiah 1:26), daar er dan niets meer is, dat daartegen strijdt. Is deze omkeer van zaken alzo het gevolg ener zifting, hij draagt bepaald het karakter ener vergelding, waarvan in `t algemeen kan gezegd worden, dat daardoor het goede den rechtvaardige, den goddeloze daarentegen het kwade ten deel vallen zal.

In Isaiah 30:25, Isaiah 30:26 werpt de Profeet weer een blik op de toekomst, als alle geestelijke Assurs zullen vernietigd zijn. De val van Assur wordt hem ook hier weer de val van de wereldmacht, volkomen en volledig, en de verlossing van Juda en Jeruzalem hem beeld van de eeuwige verlossing van Gods volk.

Dan zullen tot in eeuwigheid de beekjes der rivier de stad Gods verblijden, dan zal het licht, wat anders over zeven dagen verdeeld is, tot op n dag, den dag der eeuwigheid, samengetrokken worden, en het zal eeuwig licht, eeuwig klaarheid en helderheid zijn; de natuur zal de Kerk Gods dienen.

Vers 27

27. Maar wat is er omtrent dien tijd van den groten slag. (Isaiah 30:25), die tevens de tijd zal zijn, wanneer de Heere de breuk Zijn volks verbindt (Isaiah 30:26)? Ziet, de naam des HEEREN, 1) Hij zelf in de openbaring Zijner heerlijkheid als Rechter, komt van verre, want tot hiertoe had Hij Zich werkelijk verre gehouden en Zijne tegenstanders vrij laten geworden. Zijn toorn brandt als een geweldig opvlammend vuur, en de last is zwaar, 2) zodat dikke rookzuilen, die ontzettende dingen verkondigen, zich boven het vuur verbreiden; Zijne lippen als die van een in toorn ontstoken reus zijn vol gramschap, vol toornschuim, daar zij beven en met schuim bedekt zijn, en zijne tong is als een verterend vuur, daar zijne woorden machtig genoeg zijn om te verdelgen ook zonder enig middel (Isaiah 11:4).

1) Er staat hier niet, de Heere komt, maar de Naam des Heren komt. Naam is ook hier de openbaring van zijn wezen en wel in Zijne rechtvaardige en straffende werkzaamheid.

2) In het Hebreeën Wekobeed masah. Beter: en met zware verheffing, nl. zodat het vuur van Gods toorn en gramschap niet zwak brandt, maar hevig, zodat de rook er van opgaat en tot op verren afstand kan worden gezien.

Vers 27

27. Maar wat is er omtrent dien tijd van den groten slag. (Isaiah 30:25), die tevens de tijd zal zijn, wanneer de Heere de breuk Zijn volks verbindt (Isaiah 30:26)? Ziet, de naam des HEEREN, 1) Hij zelf in de openbaring Zijner heerlijkheid als Rechter, komt van verre, want tot hiertoe had Hij Zich werkelijk verre gehouden en Zijne tegenstanders vrij laten geworden. Zijn toorn brandt als een geweldig opvlammend vuur, en de last is zwaar, 2) zodat dikke rookzuilen, die ontzettende dingen verkondigen, zich boven het vuur verbreiden; Zijne lippen als die van een in toorn ontstoken reus zijn vol gramschap, vol toornschuim, daar zij beven en met schuim bedekt zijn, en zijne tong is als een verterend vuur, daar zijne woorden machtig genoeg zijn om te verdelgen ook zonder enig middel (Isaiah 11:4).

1) Er staat hier niet, de Heere komt, maar de Naam des Heren komt. Naam is ook hier de openbaring van zijn wezen en wel in Zijne rechtvaardige en straffende werkzaamheid.

2) In het Hebreeën Wekobeed masah. Beter: en met zware verheffing, nl. zodat het vuur van Gods toorn en gramschap niet zwak brandt, maar hevig, zodat de rook er van opgaat en tot op verren afstand kan worden gezien.

Vers 28

28. En zijn adem is als ene overlopende beek, die als zij eens zich heeft uitgestort alles onder water zettende, bij hen, over wie zij is uitgestort, tot aan den hals toe raakt (Isaiah 8:8), en alle ontkomen onmogelijk maakt. Alzo doet de Heere, om de Heidenen te schudden met ene schudding der ijdelheid, 1) des verderfs, en alzo al hun plannen te verijdelen. Bij de zifting blijven zij niet goed als koren achter, maar worden der vernietiging ten prooi, en als een misleidende toom in de kinnebakken der volken: de Heere zal met hen doen, even als men met paarden en muilezels (Psalms 32:9) handelt, die men toom en gebit aandoet, zodat zij Zijne macht niet kunnen ontvlieden, maar in het verderf moeten storten, dat Hij hun heeft bereid.

1) In het Hebreeën Lahanafah gojim benafath schaw. Beter: om de volken te wannen in een wan der ijdelheid, d. i. zo te wannen, dat al wat geen koren is maar stof voor immer wegvalt.

Vers 28

28. En zijn adem is als ene overlopende beek, die als zij eens zich heeft uitgestort alles onder water zettende, bij hen, over wie zij is uitgestort, tot aan den hals toe raakt (Isaiah 8:8), en alle ontkomen onmogelijk maakt. Alzo doet de Heere, om de Heidenen te schudden met ene schudding der ijdelheid, 1) des verderfs, en alzo al hun plannen te verijdelen. Bij de zifting blijven zij niet goed als koren achter, maar worden der vernietiging ten prooi, en als een misleidende toom in de kinnebakken der volken: de Heere zal met hen doen, even als men met paarden en muilezels (Psalms 32:9) handelt, die men toom en gebit aandoet, zodat zij Zijne macht niet kunnen ontvlieden, maar in het verderf moeten storten, dat Hij hun heeft bereid.

1) In het Hebreeën Lahanafah gojim benafath schaw. Beter: om de volken te wannen in een wan der ijdelheid, d. i. zo te wannen, dat al wat geen koren is maar stof voor immer wegvalt.

Vers 29

29. Er zal, wanneer alzo onder de gerichten over de heidenen uwe laatste en volkomen verlossing begint volvoerd te worden (Luke 21:28), een lofzang 1) bij ulieden zijn, gelijk in den nacht, wanneer het feest geheiligd wordt, even als het pleegt te geschieden in den nacht van 14-15 Nisan, die het pascha voorafgaat, wanneer men lofzangen aanheft (Matthew 26:30), en zo als het vroeger geschied is in den nacht, toen de Heere uitging, om alle eerstgeborenen in Egypte te slaan, en de kinderen Israël's bij het paasmaal vrolijk waren (Exodus 12:28 v.). En er zal bij u zijn blijdschap des harten, gelijk van enen, die met pijpen wandelt, die onder het fluitspel, die het gezang begeleidt (Psalms 42:5), in geordenden optocht tot een der drie hoge feesten opgaat, om te komen tot den berg des HEEREN, tot den Rotssteen van Israël, bij wie elk jaar driemalen alle mannen van Israël zich moeten bevinden, (Exodus 23:17).

1) Wij zien hier nu ook welk een innige blijdschap dit aan des Heren volk zou veroorzaken. De val der Assyriërs zou een zegevering, een gejuich van overwinning voor de Jeruzalemmers zijn. Er zou een lofzang bij hen zijn, gelijk bij degenen, die het Nachtfeest heiligden in het huis des Heren, om den lof te zingen van Hem, die lofliederen in den mond der zijnen legt, in den duisterste der nachten, zowel der natuur als der tegenheden. En dus zou hun gezang geen ijdel vrolijk lied, maar een deftige Psalm zijn tot ere van God, op een godsdienstigen trant opgeheven, om Hem te danken voor de bewezen wonderbare verlossing.

Vers 29

29. Er zal, wanneer alzo onder de gerichten over de heidenen uwe laatste en volkomen verlossing begint volvoerd te worden (Luke 21:28), een lofzang 1) bij ulieden zijn, gelijk in den nacht, wanneer het feest geheiligd wordt, even als het pleegt te geschieden in den nacht van 14-15 Nisan, die het pascha voorafgaat, wanneer men lofzangen aanheft (Matthew 26:30), en zo als het vroeger geschied is in den nacht, toen de Heere uitging, om alle eerstgeborenen in Egypte te slaan, en de kinderen Israël's bij het paasmaal vrolijk waren (Exodus 12:28 v.). En er zal bij u zijn blijdschap des harten, gelijk van enen, die met pijpen wandelt, die onder het fluitspel, die het gezang begeleidt (Psalms 42:5), in geordenden optocht tot een der drie hoge feesten opgaat, om te komen tot den berg des HEEREN, tot den Rotssteen van Israël, bij wie elk jaar driemalen alle mannen van Israël zich moeten bevinden, (Exodus 23:17).

1) Wij zien hier nu ook welk een innige blijdschap dit aan des Heren volk zou veroorzaken. De val der Assyriërs zou een zegevering, een gejuich van overwinning voor de Jeruzalemmers zijn. Er zou een lofzang bij hen zijn, gelijk bij degenen, die het Nachtfeest heiligden in het huis des Heren, om den lof te zingen van Hem, die lofliederen in den mond der zijnen legt, in den duisterste der nachten, zowel der natuur als der tegenheden. En dus zou hun gezang geen ijdel vrolijk lied, maar een deftige Psalm zijn tot ere van God, op een godsdienstigen trant opgeheven, om Hem te danken voor de bewezen wonderbare verlossing.

Vers 30

30. En de HEERE zal intussen daar buiten zonder uwe medewerking, terwijl gij u op zulk enen vreugdeweg tot de heilige heerlijke hoogte bevindt, Zijne heerlijke, majestueuze stem doen horen in het geraas van den donder (Psalms 18:14; Psalms 29:3 v.), en alle verdervende machten van een onweder zich laten ontlasten, en de nederlating Zijns arms op het voorwerp Zijner kastijding doen zien, met grimmigheid van toorn, en ene vlam van verterend vuur, stralen, wolkbreuk en enen vloed en hagelstenen (Isaiah 29:6).

Vers 30

30. En de HEERE zal intussen daar buiten zonder uwe medewerking, terwijl gij u op zulk enen vreugdeweg tot de heilige heerlijke hoogte bevindt, Zijne heerlijke, majestueuze stem doen horen in het geraas van den donder (Psalms 18:14; Psalms 29:3 v.), en alle verdervende machten van een onweder zich laten ontlasten, en de nederlating Zijns arms op het voorwerp Zijner kastijding doen zien, met grimmigheid van toorn, en ene vlam van verterend vuur, stralen, wolkbreuk en enen vloed en hagelstenen (Isaiah 29:6).

Vers 31

31. Want, om hier in `t bijzonder te denken aan die macht, waarmee de eerstvolgende tijd te doen heeft, door de stem des HEEREN zal Assur te morzel geslagen worden, wanneer de Heere zich zal openbaren die met de roede sloeg of slaat. (Isaiah 37:36 v.).

Vers 31

31. Want, om hier in `t bijzonder te denken aan die macht, waarmee de eerstvolgende tijd te doen heeft, door de stem des HEEREN zal Assur te morzel geslagen worden, wanneer de Heere zich zal openbaren die met de roede sloeg of slaat. (Isaiah 37:36 v.).

Vers 32

32. En alwaar die gegrondveste staf doorgegaan zal zijn, (op welken de HEERE die zal hebben doen rusten), daar zal men met trommelen en harpen zijn, 1) want met bewegende bestrijdingen zal Hij tegen hen strijden, alleen door het bewegen Zijner hand zal Hij in een ogenblik duizenden doen vallen.

1) Beter: En het zal geschieden, dat iedere slag van dien voorbeschikten staf, welke de Heere op hem zal doen vallen, met pauk- en citherspel gepaard zal gaan, en Hij zal tegen hen strijden, als met een hevigen strijd. Die staf is hier en in het vorige vers niet Assur, maar de staf, de roede Gods, en als de Heere God, op bijzondere wijze tegen Assur Zich opmaakt, zal als het ware iedere tuchtiging door Juda begroet worden met vreugdegeschal, met pauk- en citherspel. Geheel alleen zal de Heere God Assurs koning vernietigen, en Zijn volk overvloedige stof geven om zich te verheugen.

Vers 32

32. En alwaar die gegrondveste staf doorgegaan zal zijn, (op welken de HEERE die zal hebben doen rusten), daar zal men met trommelen en harpen zijn, 1) want met bewegende bestrijdingen zal Hij tegen hen strijden, alleen door het bewegen Zijner hand zal Hij in een ogenblik duizenden doen vallen.

1) Beter: En het zal geschieden, dat iedere slag van dien voorbeschikten staf, welke de Heere op hem zal doen vallen, met pauk- en citherspel gepaard zal gaan, en Hij zal tegen hen strijden, als met een hevigen strijd. Die staf is hier en in het vorige vers niet Assur, maar de staf, de roede Gods, en als de Heere God, op bijzondere wijze tegen Assur Zich opmaakt, zal als het ware iedere tuchtiging door Juda begroet worden met vreugdegeschal, met pauk- en citherspel. Geheel alleen zal de Heere God Assurs koning vernietigen, en Zijn volk overvloedige stof geven om zich te verheugen.

Vers 33

33. Want Tofeth 1), de plaats der gruwelijke offeranden (2 Kings 23:10), is van gisteren, niet eerst heden, maar reeds lang in den raad Gods bereid, die plaats, waar de lijken der verslagenen als een gruwel verbrand zullen worden tot rechtvaardige vergelding daarvoor, dat door Assyrië's invloed de Moloch-dienst het eerst in Juda ingang heeft gevonden (2 Kings 16:3). Ja hij is ook voor den koning bereid, die met zijn rijk den volkomen ondergang is overgegeven (2 Kings 19:37). Hij heeft hem diep en wijd gemaakt, om zeer vele offers-185. 000 man, (2 Kings 19:35) in zich op te nemen, hij is wijd genoeg ter verbranding, het vuur en hout van zijnen brandstapel, waarop zij moeten verbranden, is veel. De adem des HEEREN zal hem aansteken als enen zwavelstroom (Genesis 19:24 vgl. Isaiah 10:16), de Heere zelf zal van Zijnen hemel af het verdelgingswerk verrichten.

1) In het dal Hinnom was ene plaats, Tofeth genaamd, waar de offers aan Moloch gedaan werden, welke mensenoffers waren. Men maakte ene groeve in de aarde, vulde die met hout en brandstof op, en ontstak ze Daniël Zo zou God de Assyriërs, voornamelijk door vuur, verteren. Hun Tofeth van reeds bereid, de groeve gemaakt, de brandstapel opgericht, hij behoefde slechts ontstoken te worden; dat zou Jehova's adem, een zwavelstroom gelijk, verrichten! Onbegrijpelijk schoon en stout is dit beeld uitgevoerd. Jehova eist Zich een wraakoffer uit de vijanden Zijns volks en doet ze omkomen, gelijk voormaals de mensenoffers, den afschuwelijken Moloch gewijd.

De levendige voorstelling van onzen profeet beweegt zich in machtig aangrijpende tegenstellingen. Hier het vreselijk slaggewoel, waarin Jehova Zebaoth tegen de heidenen strijdt, en daar de lieflijke plaatsen van rustigen vrede, die van de harmonieën der overwinning weergalmen, zodra de lang bestemde straf der tuchtiging haar slechts aanroert; hier het verzoende Jeruzalem, in dankliederen stil en blijde, daar de vlammende houtmijt des gerichts door Gods adem, als een zwavelstroom ontstoken, zelfs voor den koning des weerbarstigen heidenvolks opgericht.

Vers 33

33. Want Tofeth 1), de plaats der gruwelijke offeranden (2 Kings 23:10), is van gisteren, niet eerst heden, maar reeds lang in den raad Gods bereid, die plaats, waar de lijken der verslagenen als een gruwel verbrand zullen worden tot rechtvaardige vergelding daarvoor, dat door Assyrië's invloed de Moloch-dienst het eerst in Juda ingang heeft gevonden (2 Kings 16:3). Ja hij is ook voor den koning bereid, die met zijn rijk den volkomen ondergang is overgegeven (2 Kings 19:37). Hij heeft hem diep en wijd gemaakt, om zeer vele offers-185. 000 man, (2 Kings 19:35) in zich op te nemen, hij is wijd genoeg ter verbranding, het vuur en hout van zijnen brandstapel, waarop zij moeten verbranden, is veel. De adem des HEEREN zal hem aansteken als enen zwavelstroom (Genesis 19:24 vgl. Isaiah 10:16), de Heere zelf zal van Zijnen hemel af het verdelgingswerk verrichten.

1) In het dal Hinnom was ene plaats, Tofeth genaamd, waar de offers aan Moloch gedaan werden, welke mensenoffers waren. Men maakte ene groeve in de aarde, vulde die met hout en brandstof op, en ontstak ze Daniël Zo zou God de Assyriërs, voornamelijk door vuur, verteren. Hun Tofeth van reeds bereid, de groeve gemaakt, de brandstapel opgericht, hij behoefde slechts ontstoken te worden; dat zou Jehova's adem, een zwavelstroom gelijk, verrichten! Onbegrijpelijk schoon en stout is dit beeld uitgevoerd. Jehova eist Zich een wraakoffer uit de vijanden Zijns volks en doet ze omkomen, gelijk voormaals de mensenoffers, den afschuwelijken Moloch gewijd.

De levendige voorstelling van onzen profeet beweegt zich in machtig aangrijpende tegenstellingen. Hier het vreselijk slaggewoel, waarin Jehova Zebaoth tegen de heidenen strijdt, en daar de lieflijke plaatsen van rustigen vrede, die van de harmonieën der overwinning weergalmen, zodra de lang bestemde straf der tuchtiging haar slechts aanroert; hier het verzoende Jeruzalem, in dankliederen stil en blijde, daar de vlammende houtmijt des gerichts door Gods adem, als een zwavelstroom ontstoken, zelfs voor den koning des weerbarstigen heidenvolks opgericht.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 30". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-30.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile