Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Jesaja 19

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 19

Isaiah 19:1. VERNEDERING EN BEKERING DER EGYPTENAREN. VI. Isaiah 19:1-Isaiah 19:25. Van Ethiopië, het toen heersende land, daalt de profetie vervolgens af tot Egypte, het toen beheerste. Omdat geen volk der aarde van den aartsvaderlijken tijd af, zo nauw in de geschiedenis van het rijk Gods ineen gevlochten geweest is als Egypte (Exodus 12:40), en Israël nooit mag vergeten, dat het daar is groot geworden (Deuteronomy 23:7 v), is de voorzegging ten opzichte van dit land van belang, en kan zij niet dringend genoeg spreken, noch in `t geen zij bedreigt, noch in `t geen zij belooft. Wat nu vooreerst de dreigende helft van ons orakel (Isaiah 19:1-Isaiah 19:15) aangaat, zo kondigt zij ene binnenkort te wachten daad van Goddelijke vergelding aan, door welke Egypte tot op zijne grondvesten zal worden geschokt. Ene gehele omkering door een algemenen burgeroorlog, ene gehele radeloosheid en onhoudbaarheid in de politiek en daarop volgende tirannie zijn de toestanden, die het land wachten. Zijn bestaan wordt zelfs twijfelachtig, daar de Nijl, het uitgangspunt van allen tijdelijken welvaart voor Egypte, met zijne armen en kanalen verdroogt en alle voedingsmiddelen te gronde richt. Nu wordt ook de stand der geleerden te schande met den roem zijner wijsheid, dien het zich aanmatigt. Een gericht der verblinding brengt volkomen radeloosheid en verslagenheid te weeg in plaats van die duistere zelfgenoegzaamheid, die het oude Egypte zo in `t bijzonder kenmerkt. De brug tussen de beide helften van het orakel tussen het gericht, dat het eerste, en de redding, welke het tweede deel verkondigt, vormen hierop Isaiah 19:16, Isaiah 19:17. Het begin van verandering ten goede wordt veroorzaakt door den algemenen schrik, die zich van de Egyptenaren meester maakt en voor Israël's God en voor Israël's land, voor welke zij te voren volstrekt niet vreesden, en hen nu met ene waarachtige siddering vervullen. Wat nu verder de andere of de belovende zijde onzer profetie (Isaiah 19:18-Isaiah 19:25) aangaat, zo klimt deze steeds evenzeer op als te voren de menigte van straffen in de eerste helft van het orakel. Zij wijst het begin der bekering in vijf steden des lands aan, die Kanans taal spreken en zich Jehova ten eigendom overgeven; zij toont den voortgang der bekering aan in een altaar des Heren, dat midden in het land is en in een opgericht teken des Heren, dat aan de oostelijke grenzen naar de zijde van Kanan staat, als een getuigenis, dat Egypte heeft opgehouden profane (gewone of heidense grond te zijn; zij wijst de volmaking der bekering aan in de uitbreiding van de kennis des Heren over het gehele volk, en de leiding en opvoering daarvan van de zijde van Jehova, volgens de grondstellingen van Zijnen heilsweg. Maar het is nog niet genoeg met zulk ene voltooiing van Egypte's bekering; ook heeft de voltooiing plaats van de rechte onderlinge verhouding van de volken der wereld, wier hoofdvertegenwoordiger Egypte is en van de verhouding van de volken der wereld ten opzichte van Israël, die daarin den bewerker van hunnen zegen hebben.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, JESAJA 19

Isaiah 19:1. VERNEDERING EN BEKERING DER EGYPTENAREN. VI. Isaiah 19:1-Isaiah 19:25. Van Ethiopië, het toen heersende land, daalt de profetie vervolgens af tot Egypte, het toen beheerste. Omdat geen volk der aarde van den aartsvaderlijken tijd af, zo nauw in de geschiedenis van het rijk Gods ineen gevlochten geweest is als Egypte (Exodus 12:40), en Israël nooit mag vergeten, dat het daar is groot geworden (Deuteronomy 23:7 v), is de voorzegging ten opzichte van dit land van belang, en kan zij niet dringend genoeg spreken, noch in `t geen zij bedreigt, noch in `t geen zij belooft. Wat nu vooreerst de dreigende helft van ons orakel (Isaiah 19:1-Isaiah 19:15) aangaat, zo kondigt zij ene binnenkort te wachten daad van Goddelijke vergelding aan, door welke Egypte tot op zijne grondvesten zal worden geschokt. Ene gehele omkering door een algemenen burgeroorlog, ene gehele radeloosheid en onhoudbaarheid in de politiek en daarop volgende tirannie zijn de toestanden, die het land wachten. Zijn bestaan wordt zelfs twijfelachtig, daar de Nijl, het uitgangspunt van allen tijdelijken welvaart voor Egypte, met zijne armen en kanalen verdroogt en alle voedingsmiddelen te gronde richt. Nu wordt ook de stand der geleerden te schande met den roem zijner wijsheid, dien het zich aanmatigt. Een gericht der verblinding brengt volkomen radeloosheid en verslagenheid te weeg in plaats van die duistere zelfgenoegzaamheid, die het oude Egypte zo in `t bijzonder kenmerkt. De brug tussen de beide helften van het orakel tussen het gericht, dat het eerste, en de redding, welke het tweede deel verkondigt, vormen hierop Isaiah 19:16, Isaiah 19:17. Het begin van verandering ten goede wordt veroorzaakt door den algemenen schrik, die zich van de Egyptenaren meester maakt en voor Israël's God en voor Israël's land, voor welke zij te voren volstrekt niet vreesden, en hen nu met ene waarachtige siddering vervullen. Wat nu verder de andere of de belovende zijde onzer profetie (Isaiah 19:18-Isaiah 19:25) aangaat, zo klimt deze steeds evenzeer op als te voren de menigte van straffen in de eerste helft van het orakel. Zij wijst het begin der bekering in vijf steden des lands aan, die Kanans taal spreken en zich Jehova ten eigendom overgeven; zij toont den voortgang der bekering aan in een altaar des Heren, dat midden in het land is en in een opgericht teken des Heren, dat aan de oostelijke grenzen naar de zijde van Kanan staat, als een getuigenis, dat Egypte heeft opgehouden profane (gewone of heidense grond te zijn; zij wijst de volmaking der bekering aan in de uitbreiding van de kennis des Heren over het gehele volk, en de leiding en opvoering daarvan van de zijde van Jehova, volgens de grondstellingen van Zijnen heilsweg. Maar het is nog niet genoeg met zulk ene voltooiing van Egypte's bekering; ook heeft de voltooiing plaats van de rechte onderlinge verhouding van de volken der wereld, wier hoofdvertegenwoordiger Egypte is en van de verhouding van de volken der wereld ten opzichte van Israël, die daarin den bewerker van hunnen zegen hebben.

Vers 1

1. De last (Isaiah 13:1) van Egypte (Genesis 12:10). Ziet, de HEERE rijdt, gelijk Hij steeds doet, wanneer Hij Zich in Zijne majesteit als Rechter wil openbaren (Psalms 18:11), op ene snelle wolk, en Hij zal in Egypte komen, om daar gericht te houden; en de afgoden van Egypte, van welke daar ene talloze menigte is (Jeremiah 43:12), zullen bewogen worden van Zijn aangezicht, door de onmiddellijke tegenwoordigheid Gods, en het hart der Egyptenaren zal smelten van angst in het binnenste van hen, daar zij weten, dat zij mede in het gericht over hun goden moeten delen. Gelijk de Heere een dag gesteld heeft over de lichamelijke sterkte en macht der ruwsten en afgelegenste Afrikaanse volkeren, dat zij in ootmoed neerzinken voor den Heilige Israël's, zo is Zijn wil thans, de beroemdste wijsheid der oude wereld, de trotsheid van Egypte te schande te maken. Hij, de levende, eeuwige God, wie de natuur met al hare krachten en verschijnselen dient, die de wolken maakt tot Zijnen wagen en op de vleugelen des wind, wandelt (Psalms 104:3), laat Zich op ene lichte wolk naar dat land dragen, in `t welk een afgodisch volk de zonen Israël's eenmaal gevangen hield en met schimp en smaad overlaadde. De profeet schildert het snelle werken Gods in de verte met een zachten, meer zinrijken trek; hij wil met het gebruikte beeld zeker nog een dieperen zin uitdrukken, dan dien, die het naast slechts in poëtische algemeenheid voor de hand ligt. De goden der Egyptenaren zijn slechts natuurbeelden, voor welke beneden op aarde blinde volken knielen; die God, die Zich Zion tot Zijn zetel verkoos en in des hemels hoogte troont, de Schepper en Heere, van al wat er is, bedient Zich van de elementen, waartoe Hij wil. Het luidt zo waar en groot, als men leest, dat voor Hem de afgoden des lands gebeefd hebben, en het hart der Egyptenaren gesmolten is. Nog staan de levenloze goden op hun plaste, nog zijn de Egyptenaren trots op deze macht-want des Eeuwigen gericht is tot nu toe niet losgebroken over hun nietigheid-:daar komt Hij naar Egypte, en de goden sidderen en de mensen vrezen.

Vers 1

1. De last (Isaiah 13:1) van Egypte (Genesis 12:10). Ziet, de HEERE rijdt, gelijk Hij steeds doet, wanneer Hij Zich in Zijne majesteit als Rechter wil openbaren (Psalms 18:11), op ene snelle wolk, en Hij zal in Egypte komen, om daar gericht te houden; en de afgoden van Egypte, van welke daar ene talloze menigte is (Jeremiah 43:12), zullen bewogen worden van Zijn aangezicht, door de onmiddellijke tegenwoordigheid Gods, en het hart der Egyptenaren zal smelten van angst in het binnenste van hen, daar zij weten, dat zij mede in het gericht over hun goden moeten delen. Gelijk de Heere een dag gesteld heeft over de lichamelijke sterkte en macht der ruwsten en afgelegenste Afrikaanse volkeren, dat zij in ootmoed neerzinken voor den Heilige Israël's, zo is Zijn wil thans, de beroemdste wijsheid der oude wereld, de trotsheid van Egypte te schande te maken. Hij, de levende, eeuwige God, wie de natuur met al hare krachten en verschijnselen dient, die de wolken maakt tot Zijnen wagen en op de vleugelen des wind, wandelt (Psalms 104:3), laat Zich op ene lichte wolk naar dat land dragen, in `t welk een afgodisch volk de zonen Israël's eenmaal gevangen hield en met schimp en smaad overlaadde. De profeet schildert het snelle werken Gods in de verte met een zachten, meer zinrijken trek; hij wil met het gebruikte beeld zeker nog een dieperen zin uitdrukken, dan dien, die het naast slechts in poëtische algemeenheid voor de hand ligt. De goden der Egyptenaren zijn slechts natuurbeelden, voor welke beneden op aarde blinde volken knielen; die God, die Zich Zion tot Zijn zetel verkoos en in des hemels hoogte troont, de Schepper en Heere, van al wat er is, bedient Zich van de elementen, waartoe Hij wil. Het luidt zo waar en groot, als men leest, dat voor Hem de afgoden des lands gebeefd hebben, en het hart der Egyptenaren gesmolten is. Nog staan de levenloze goden op hun plaste, nog zijn de Egyptenaren trots op deze macht-want des Eeuwigen gericht is tot nu toe niet losgebroken over hun nietigheid-:daar komt Hij naar Egypte, en de goden sidderen en de mensen vrezen.

Vers 2

2. Want Ik zal, Mijn vonnis nu aan het land volvoerende, de Egyptenaren tegen de Egyptenaren verwarren, hen tot bloedige burgeroorlogen bewegen, dat zij zullen strijden een iegelijk tegen zijnen broeder, en een iegelijk tegen zijnen naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk.

Vergelijk de geschiedkundigen vervulling dezer profetie in den tijd der zogenaamde Dodekarchie, welke de Ethiopische heerschappij in Egypte verdrong en ene lange reeks van burgeroorlogen ten gevolge had. (1 Kings 3:1).

Vers 2

2. Want Ik zal, Mijn vonnis nu aan het land volvoerende, de Egyptenaren tegen de Egyptenaren verwarren, hen tot bloedige burgeroorlogen bewegen, dat zij zullen strijden een iegelijk tegen zijnen broeder, en een iegelijk tegen zijnen naaste, stad tegen stad, koninkrijk tegen koninkrijk.

Vergelijk de geschiedkundigen vervulling dezer profetie in den tijd der zogenaamde Dodekarchie, welke de Ethiopische heerschappij in Egypte verdrong en ene lange reeks van burgeroorlogen ten gevolge had. (1 Kings 3:1).

Vers 3

3. En de geest, de moed, der Egyptenaren zal gedurende deze treurige tijden uitgeledigd worden in het binnenste van hen, bij hen vergaan, en hunnen raad zal Ik verslinden, zodat zij, dit anders zo verstandige volk, zich zelven niet meer weten te redden en te helpen, dan zullen zij hun afgoden vragen en de bezweerders en de waarzeggers en de duivelskunstenaars, wier vaderland dat Egypte is.

Vers 3

3. En de geest, de moed, der Egyptenaren zal gedurende deze treurige tijden uitgeledigd worden in het binnenste van hen, bij hen vergaan, en hunnen raad zal Ik verslinden, zodat zij, dit anders zo verstandige volk, zich zelven niet meer weten te redden en te helpen, dan zullen zij hun afgoden vragen en de bezweerders en de waarzeggers en de duivelskunstenaars, wier vaderland dat Egypte is.

Vers 4

4. En het zal hun niets baten, want Ik zal de Egyptenaars gedurende dien moeitevollen tijd besluiten in de hand van harde heren, de dodekarchen, die zich van de heerschappij over het land meester maken, en een strenge koning, Psammetichus I, in gemeenschap met zijne opvolgers (1 Kings 3:1 2 Kings 23:29; 2 Kings 24:20) zal, nadat de tijd der dodekarchie zal geëindigd zijn, over hen heersen; want hoewel hij uitwendig het land tot een bloeienden toestand brengt, zal hij toch het volk met zijne buitenlandse soldaten en zijne kostbare ondernemingen zeer zwaar drukken, spreekt de Heere, HEERE der heirscharen.

Vers 4

4. En het zal hun niets baten, want Ik zal de Egyptenaars gedurende dien moeitevollen tijd besluiten in de hand van harde heren, de dodekarchen, die zich van de heerschappij over het land meester maken, en een strenge koning, Psammetichus I, in gemeenschap met zijne opvolgers (1 Kings 3:1 2 Kings 23:29; 2 Kings 24:20) zal, nadat de tijd der dodekarchie zal geëindigd zijn, over hen heersen; want hoewel hij uitwendig het land tot een bloeienden toestand brengt, zal hij toch het volk met zijne buitenlandse soldaten en zijne kostbare ondernemingen zeer zwaar drukken, spreekt de Heere, HEERE der heirscharen.

Vers 5

5. En zij zullen de wateren uit den Nijl, die wel ene zee mag worden genoemd (vgl. Nahum 3:8, de kanalen, die het land doorsnijden en het vruchtbaar maken (Genesis 41:4), doen vergaan, 1) zodat bij de reeds door Mij beschikte tirannie nog ene andere straf komt, namelijk gebrek aan voedsel, en de rivier de Nijl zelf zal verzijpen, verdorren, en verdrogen. 1) Beter: En de wateren uit de zee zullen vergaan, d. i. verdwijnen. De rivier de Nijl was de vruchtbaarmakende stroom voor de Egyptenaren. Als deze niet het land overstroomde en met zijn nagelaten slib vruchtbaar maakte, kwam er hongersnood. Zo was derhalve deze aankondiging een schrikkelijke, dewijl een verschrikkelijke hongersnood er `t gevolg van zou zijn.

Vers 5

5. En zij zullen de wateren uit den Nijl, die wel ene zee mag worden genoemd (vgl. Nahum 3:8, de kanalen, die het land doorsnijden en het vruchtbaar maken (Genesis 41:4), doen vergaan, 1) zodat bij de reeds door Mij beschikte tirannie nog ene andere straf komt, namelijk gebrek aan voedsel, en de rivier de Nijl zelf zal verzijpen, verdorren, en verdrogen. 1) Beter: En de wateren uit de zee zullen vergaan, d. i. verdwijnen. De rivier de Nijl was de vruchtbaarmakende stroom voor de Egyptenaren. Als deze niet het land overstroomde en met zijn nagelaten slib vruchtbaar maakte, kwam er hongersnood. Zo was derhalve deze aankondiging een schrikkelijke, dewijl een verschrikkelijke hongersnood er `t gevolg van zou zijn.

Vers 6

6. Zij zullen ook de rivieren, de verschillende armen van den Nijl bij hare uitwateringen verre terugdrijven, zij zullen ze uithozen, en de gedamde stromen opdrogen, het riet en het schilf, die aan den oever groeien en tot velerlei zaken dienen, zullen verwelken ten gevolge van gebrek aan water.

Beter worden met Umbreit Isaiah 19:5, Isaiah 19:6 vertaald: "En de wateren uit de zee verdrogen, en de stroom droogt uit en verzandt, en de vloeden verspreiden stank; smal en droog worden Egypte's stromen; riet en bieze verwelkt. De letterlijke voorstelling is deze: de Nijl, van wiens overstroming alle vruchtbaarheid en vertier in Egypte afhangt zal niet zwellen, niet overvloeien: het gevolg zal wezen, dat het Nijlwater, het enige dat men in Egypte heeft, in de poelen en kanalen stilstaan, bederven en onbruikbaar worden zal; de Nijlgewassen, vooral het papierriet, dat men tot velerlei gebruik bezigde en dat een tak van bestaan was, zou kwijnen: alle neringen en bronnen van welvaart, die ook op de vruchtbaarmakende overstroming van den Nijl steunden, als landbouw, visserij, weverij, brouwerij en dergelijke zouden kwijnen en te niet worden, en Egypte zou tot een staat van grote schraalheid en magerheid vervallen. Het is moeilijk te beslissen, of wij deze voorstelling geheel naar de letter hebben op te vatten, dan of zij figuurlijk is en het ophouden van bloei en welvaart onder ene tyrannische regering betekent.

Vers 6

6. Zij zullen ook de rivieren, de verschillende armen van den Nijl bij hare uitwateringen verre terugdrijven, zij zullen ze uithozen, en de gedamde stromen opdrogen, het riet en het schilf, die aan den oever groeien en tot velerlei zaken dienen, zullen verwelken ten gevolge van gebrek aan water.

Beter worden met Umbreit Isaiah 19:5, Isaiah 19:6 vertaald: "En de wateren uit de zee verdrogen, en de stroom droogt uit en verzandt, en de vloeden verspreiden stank; smal en droog worden Egypte's stromen; riet en bieze verwelkt. De letterlijke voorstelling is deze: de Nijl, van wiens overstroming alle vruchtbaarheid en vertier in Egypte afhangt zal niet zwellen, niet overvloeien: het gevolg zal wezen, dat het Nijlwater, het enige dat men in Egypte heeft, in de poelen en kanalen stilstaan, bederven en onbruikbaar worden zal; de Nijlgewassen, vooral het papierriet, dat men tot velerlei gebruik bezigde en dat een tak van bestaan was, zou kwijnen: alle neringen en bronnen van welvaart, die ook op de vruchtbaarmakende overstroming van den Nijl steunden, als landbouw, visserij, weverij, brouwerij en dergelijke zouden kwijnen en te niet worden, en Egypte zou tot een staat van grote schraalheid en magerheid vervallen. Het is moeilijk te beslissen, of wij deze voorstelling geheel naar de letter hebben op te vatten, dan of zij figuurlijk is en het ophouden van bloei en welvaart onder ene tyrannische regering betekent.

Vers 7

7. Het papiergewas bij de stromen, aan de oevers der stromen, en al het gezaaide aan de stromen zal verdrogen, het zal weggestoten worden, geheel verwelken en niet meer zijn, er zal geen schuim van overblijven, het zal zijn, alsof het er nooit geweest is.

Vers 7

7. Het papiergewas bij de stromen, aan de oevers der stromen, en al het gezaaide aan de stromen zal verdrogen, het zal weggestoten worden, geheel verwelken en niet meer zijn, er zal geen schuim van overblijven, het zal zijn, alsof het er nooit geweest is.

Vers 8

8. En de vissers zullen treuren, omdat zij in den anders zo visrijken stroom (Numbers 11:5) niets meer kunnen vangen, en allen, die den angel in de stromen werpen, zullen rouw maken over de brodeloze tijden, en die het werpnet uitbreiden op de wateren, zullen kwelen, zullen kermen.

Dit was te zwaarder plaag voor de Egyptenaren wier gewone spijs vis was, daar zij uit bijgelovige begrippen weinige levende schelpdieren doodden en aten, gelijk gewijde en ongewijde schrijvers verhalen.

Vers 8

8. En de vissers zullen treuren, omdat zij in den anders zo visrijken stroom (Numbers 11:5) niets meer kunnen vangen, en allen, die den angel in de stromen werpen, zullen rouw maken over de brodeloze tijden, en die het werpnet uitbreiden op de wateren, zullen kwelen, zullen kermen.

Dit was te zwaarder plaag voor de Egyptenaren wier gewone spijs vis was, daar zij uit bijgelovige begrippen weinige levende schelpdieren doodden en aten, gelijk gewijde en ongewijde schrijvers verhalen.

Vers 9

9. En de werkers in het fijne vlas, die klederen voor de priesters werken (Genesis 50:) zullen beschaamd worden, daar hun de grondstoffen ontbreken; ook de wevers van de witte stof, die door niet-priesters gedragen wordt.

Vers 9

9. En de werkers in het fijne vlas, die klederen voor de priesters werken (Genesis 50:) zullen beschaamd worden, daar hun de grondstoffen ontbreken; ook de wevers van de witte stof, die door niet-priesters gedragen wordt.

Vers 10

10. En zij zullen met hun fondamenten, hun machtige, de hoogste kasten of voorname standen van het volk, verbrijzeld worden, allen, die voor loon lustige staande wateren maken 1), in n woord alle arbeiders, alle huurlingen zowel als de voornaamsten zullen in diepen rouw gedompeld worden en gebrek lijden.

1) Beter: En hun fundamenten zullen verbrijzeld worden. D. w. z. de voornamen, de eersten van het land zullen omkomen. 2) In het Hebreeën Kol-ozee sker agmee nfesch Beter: En al de loonarbeiders zullen zielsbedroefd zijn.

In dit vers hebben we de tegenstelling tussen de hoogst aanzienlijken en de geringste klassen. Zij, op wie het staatsgebouw steunden, zouden omver gestoten worden, en zij die om loon dienden zouden treuren, dewijl zij geen werk hadden noch brood voor hun huisgenoten.

Vers 10

10. En zij zullen met hun fondamenten, hun machtige, de hoogste kasten of voorname standen van het volk, verbrijzeld worden, allen, die voor loon lustige staande wateren maken 1), in n woord alle arbeiders, alle huurlingen zowel als de voornaamsten zullen in diepen rouw gedompeld worden en gebrek lijden.

1) Beter: En hun fundamenten zullen verbrijzeld worden. D. w. z. de voornamen, de eersten van het land zullen omkomen. 2) In het Hebreeën Kol-ozee sker agmee nfesch Beter: En al de loonarbeiders zullen zielsbedroefd zijn.

In dit vers hebben we de tegenstelling tussen de hoogst aanzienlijken en de geringste klassen. Zij, op wie het staatsgebouw steunden, zouden omver gestoten worden, en zij die om loon dienden zouden treuren, dewijl zij geen werk hadden noch brood voor hun huisgenoten.

Vers 11

11. Gewis de vorsten van Zoan, (laagoord), die zeer oude stad aan den Tanietischen Nijlarm, die eens uit haar midden koningen zag opstaan (Exodus 5:1. 1 Kings 3:1 zijn dwazen, daar zij bij zulk een toestand geen raad weten, de raad der wijzen, des raadgevers van Farao, de zo even genoemde vorsten, van welke de koning zich nog altijd als van zijne raadslieden bedient, is onvernuftig geworden, zij zijn ten einde raad. Hoe kunt gijlieden dan zeggen tot Farao: Ik ben een zoon der wijzen, een zoon der oude koningen? en kan dus ook enen koning goeden raad geven?

1) In het laatste van dit vers worden deze Egyptische wijzen in hun verlegenheid voorgesteld, hoe zij het maken zouden, wanneer zij al hun voorspellingen zouden zien missen en al hun raad in verderf en onheil verkeren? hoe zij dan hunnen ouden roem zouden ophouden? of zij dan nog met hun gewone trotsheid tot den Egyptischen koning, die hier, naar den gebruikelijken bijbelsen bijnaam Farao genoemd wordt, zouden duren zeggen: Wij zijn echte afstammelingen der beroemde oude wijzen en Egyptische koningen? Bij deze laatste grootsprekende uitdrukking moeten wij ons herinneren, dat de oude koningen van Egypte doorgaans tot den raad der wijzen behoorden, en in de orde der Magie waren ingewijd.

Farao had eertijds vele wijze raadslieden en Egypte was befaamd door zijne waarzeggers en wijzen, doch alle de raad van deze werd verbroken, en zij werden toen zo grote voorbeelden van onkunde en dwaasheid, als te voren van geleerdheid en schranderheid. Niemand roeme dan op zijne wijsheid, want die haar geeft kan ze ook schielijk weer wegnemen.

Vers 11

11. Gewis de vorsten van Zoan, (laagoord), die zeer oude stad aan den Tanietischen Nijlarm, die eens uit haar midden koningen zag opstaan (Exodus 5:1. 1 Kings 3:1 zijn dwazen, daar zij bij zulk een toestand geen raad weten, de raad der wijzen, des raadgevers van Farao, de zo even genoemde vorsten, van welke de koning zich nog altijd als van zijne raadslieden bedient, is onvernuftig geworden, zij zijn ten einde raad. Hoe kunt gijlieden dan zeggen tot Farao: Ik ben een zoon der wijzen, een zoon der oude koningen? en kan dus ook enen koning goeden raad geven?

1) In het laatste van dit vers worden deze Egyptische wijzen in hun verlegenheid voorgesteld, hoe zij het maken zouden, wanneer zij al hun voorspellingen zouden zien missen en al hun raad in verderf en onheil verkeren? hoe zij dan hunnen ouden roem zouden ophouden? of zij dan nog met hun gewone trotsheid tot den Egyptischen koning, die hier, naar den gebruikelijken bijbelsen bijnaam Farao genoemd wordt, zouden duren zeggen: Wij zijn echte afstammelingen der beroemde oude wijzen en Egyptische koningen? Bij deze laatste grootsprekende uitdrukking moeten wij ons herinneren, dat de oude koningen van Egypte doorgaans tot den raad der wijzen behoorden, en in de orde der Magie waren ingewijd.

Farao had eertijds vele wijze raadslieden en Egypte was befaamd door zijne waarzeggers en wijzen, doch alle de raad van deze werd verbroken, en zij werden toen zo grote voorbeelden van onkunde en dwaasheid, als te voren van geleerdheid en schranderheid. Niemand roeme dan op zijne wijsheid, want die haar geeft kan ze ook schielijk weer wegnemen.

Vers 12

12. Waar zijn nu, o Egypte, uwe wijzen, op welke gij u zozeer beroemd hebt (1 Kings 4:30)? dat zij u, wanneer zij werkelijk iets verstaan van Gods gedachten, nu, in dezen tijd van nood, te kennen geven of vernemen, wat de HEERE der heirscharen beraadslaagd heeft tegen Egypte, opdat daarna in de reeds aanwezige ellende hulp zou kunnen aangebracht worden en wat nog volgen mocht, mocht worden voorkomen?

Vers 12

12. Waar zijn nu, o Egypte, uwe wijzen, op welke gij u zozeer beroemd hebt (1 Kings 4:30)? dat zij u, wanneer zij werkelijk iets verstaan van Gods gedachten, nu, in dezen tijd van nood, te kennen geven of vernemen, wat de HEERE der heirscharen beraadslaagd heeft tegen Egypte, opdat daarna in de reeds aanwezige ellende hulp zou kunnen aangebracht worden en wat nog volgen mocht, mocht worden voorkomen?

Vers 13

13. Ziet, die wijsheid is tot schande geworden. De vorsten van Zoan zijn, gelijk boven in Isaiah 19:11 gezegd is, en steeds duidelijker blijkt, zot geworden, de vorsten van Nof of Memfis, ene tweede residentie der Egyptische koningen (Genesis 41:14) zijn bedrogen in hun trotse gedachten; zij zullen ook Egypte doen dwalen tot den uitersten hoek zijner stammen 1), de koning, op wie het gehele staatsgebouw rust. 1) In het Hebreeën Pinnath schebatba. Door de Staten Overzetters is het woordje tot er tussengevoegd. Dit moet niet. Beter vertaling is, de hoeksteen der stammen, of kasten, m.a.w., hij, op wie het staatsgebouw rust, de voornaamste der kasten, heeft ook Egypte doen dwalen. Dat is, de wijzen en de vorsten zamen, van den koning af tot den wijze toe, hebben het land in verwarring en in ellende gebracht.

Vers 13

13. Ziet, die wijsheid is tot schande geworden. De vorsten van Zoan zijn, gelijk boven in Isaiah 19:11 gezegd is, en steeds duidelijker blijkt, zot geworden, de vorsten van Nof of Memfis, ene tweede residentie der Egyptische koningen (Genesis 41:14) zijn bedrogen in hun trotse gedachten; zij zullen ook Egypte doen dwalen tot den uitersten hoek zijner stammen 1), de koning, op wie het gehele staatsgebouw rust. 1) In het Hebreeën Pinnath schebatba. Door de Staten Overzetters is het woordje tot er tussengevoegd. Dit moet niet. Beter vertaling is, de hoeksteen der stammen, of kasten, m.a.w., hij, op wie het staatsgebouw rust, de voornaamste der kasten, heeft ook Egypte doen dwalen. Dat is, de wijzen en de vorsten zamen, van den koning af tot den wijze toe, hebben het land in verwarring en in ellende gebracht.

Vers 14

14. De HEERE heeft, door een rechtvaardig gericht, om de inwendige nietigheid der gehele wereld en de zo trotse wijsheid en kunst van Egypte door jammerlijke radeloosheid openbaar te laten worden, enen zeer verkeerden geest, een drank der dwaling ingeschonken in het midden van hen, en zij hebben Egypte doen dwalen en door de waanwijsheid harer priesterkaste bedrogen, in al zijn doen, gelijk een dronkaard zich om en om wentelt in zijn uitspuwsel.

De profeet wil in dit vers zeggen, de Heere heeft den raad der Egyptenaren verdwaasd, alsof Hij hun had ingegeven een toverdrank, die hun vermogens ongeregeld maakt en hen buiten staat stelt tot redeneren of het nemen van bedachtzame maatregelen, gelijk iemand, die van den drank overwonnen is, wiens gedachten wild en verstrooid zijn, zodat hij van de ene zaak op de andere valt en geen redelijk besluit kan nemen.

Vers 14

14. De HEERE heeft, door een rechtvaardig gericht, om de inwendige nietigheid der gehele wereld en de zo trotse wijsheid en kunst van Egypte door jammerlijke radeloosheid openbaar te laten worden, enen zeer verkeerden geest, een drank der dwaling ingeschonken in het midden van hen, en zij hebben Egypte doen dwalen en door de waanwijsheid harer priesterkaste bedrogen, in al zijn doen, gelijk een dronkaard zich om en om wentelt in zijn uitspuwsel.

De profeet wil in dit vers zeggen, de Heere heeft den raad der Egyptenaren verdwaasd, alsof Hij hun had ingegeven een toverdrank, die hun vermogens ongeregeld maakt en hen buiten staat stelt tot redeneren of het nemen van bedachtzame maatregelen, gelijk iemand, die van den drank overwonnen is, wiens gedachten wild en verstrooid zijn, zodat hij van de ene zaak op de andere valt en geen redelijk besluit kan nemen.

Vers 15

15. En er zal geen werk wezen voor of door de Egyptenaren, hetwelk het hoofd (Hoofd. 14), of de staart, de tak of de bieze doen mag (Numbers 5:4). Grote noch geringe, aanzienlijke noch arme weet meer raad.

1) Hiermede voorspelt de Heere dat er niets gedaan zal of kan worden, wat Egypte uit dien ellendigen toestand zou redden, noch door het hoofd van den staat, noch door zijne vorsten, noch door den gemenen man.

Vers 15

15. En er zal geen werk wezen voor of door de Egyptenaren, hetwelk het hoofd (Hoofd. 14), of de staart, de tak of de bieze doen mag (Numbers 5:4). Grote noch geringe, aanzienlijke noch arme weet meer raad.

1) Hiermede voorspelt de Heere dat er niets gedaan zal of kan worden, wat Egypte uit dien ellendigen toestand zou redden, noch door het hoofd van den staat, noch door zijne vorsten, noch door den gemenen man.

Vers 16

16. Te dien dage zullen de Egyptenaren zo schuchteren en blode zijn als de vrouwen, en zij zullen beven en vrezen van wege de beweging van de hand des HEEREN der heirscharen, welke Hij tegen hen bewegen zal, om hun altijd nieuwe slagen toe te brengen.

Vers 16

16. Te dien dage zullen de Egyptenaren zo schuchteren en blode zijn als de vrouwen, en zij zullen beven en vrezen van wege de beweging van de hand des HEEREN der heirscharen, welke Hij tegen hen bewegen zal, om hun altijd nieuwe slagen toe te brengen.

Vers 17

17. En het land van Juda, dat zij te voren zo dikwijls tot een oorlogstoneel hebben gemaakt, maar nu als een land hebben leren kennen, welks God met Zijne macht over het land dan gebieden, gelijk Hij wil, zal den Egyptenaren tot een schrik zijn; zo wie het vermelden zal, die er aandachtig op let en het overweegt, die zal in zich zelven bevreesd wezen van wege den raad des HEEREN der heirscharen, dien Hij tegen hen beraadslaagd heeft en op zo ontzettende wijze volbracht.

Hoever onze profetie in Egypte's toekomstige geschiedenis reikt, kan niet nader worden bepaald. Gelijk Drechsler juist opmerkt vindt men niet in den geschiedkundigen gang die werkelijk afscheiding tussen het eerste (Isaiah 19:1-Isaiah 19:15) en het tweede deel (Isaiah 19:16-Isaiah 19:25) van het orakel, dat wij hier in den tekst voor ons hebben, zodat de vervulling van het eerste deel geheel en al ten einde had moeten lopen, voordat het tweede deel tot werkelijkheid begon te komen. Gelijk aan de ene zijde het eerste gedeelte zich verre over tijden en tijdruimte uitbreidt, zo grijpt aan de andere zijde de vervulling van het tweede deel terug, stelt zich in het proces, waarin de verwezenlijking van den inhoud van het eerste deel plaats heeft, en treedt de eerste stadie gelijktijdig hiermede terug. Wat wij dus kunnen aanmerken als geschiedkundig reeds vervuld is altijd slechts een meer of minder bijzonder voorspel der eindelijke vervulling, daar geschiedenis en profetie elkaar volledig zullen dekken.

Vers 17

17. En het land van Juda, dat zij te voren zo dikwijls tot een oorlogstoneel hebben gemaakt, maar nu als een land hebben leren kennen, welks God met Zijne macht over het land dan gebieden, gelijk Hij wil, zal den Egyptenaren tot een schrik zijn; zo wie het vermelden zal, die er aandachtig op let en het overweegt, die zal in zich zelven bevreesd wezen van wege den raad des HEEREN der heirscharen, dien Hij tegen hen beraadslaagd heeft en op zo ontzettende wijze volbracht.

Hoever onze profetie in Egypte's toekomstige geschiedenis reikt, kan niet nader worden bepaald. Gelijk Drechsler juist opmerkt vindt men niet in den geschiedkundigen gang die werkelijk afscheiding tussen het eerste (Isaiah 19:1-Isaiah 19:15) en het tweede deel (Isaiah 19:16-Isaiah 19:25) van het orakel, dat wij hier in den tekst voor ons hebben, zodat de vervulling van het eerste deel geheel en al ten einde had moeten lopen, voordat het tweede deel tot werkelijkheid begon te komen. Gelijk aan de ene zijde het eerste gedeelte zich verre over tijden en tijdruimte uitbreidt, zo grijpt aan de andere zijde de vervulling van het tweede deel terug, stelt zich in het proces, waarin de verwezenlijking van den inhoud van het eerste deel plaats heeft, en treedt de eerste stadie gelijktijdig hiermede terug. Wat wij dus kunnen aanmerken als geschiedkundig reeds vervuld is altijd slechts een meer of minder bijzonder voorspel der eindelijke vervulling, daar geschiedenis en profetie elkaar volledig zullen dekken.

Vers 18

18. Te dien dage, nadat het geloof aan de eigene goden is vernietigd, de Bewerker van hun plagen aan de Egyptenaren bekend is geworden, en nu de wens bij hen bestaat om met Israël's God verzoend te worden en in vriendschapsbetrekking met Hem te komen, zullen er vijf steden in Egypteland (vgl. over de betekenis van vijf met betrekking tot Egypte de bij Genesis 47:2. Exodus 2:10), zijn, sprekende de spraak van Kanan, welke de heilige aan den dienst van den enen waren God gewijde taal is, en a) zwerende den HEERE der heirscharen als degenen, die Zijnen naam belijden (Deuteronomy 6:14); ene zal genoemd zijn Is-Heres, ene stad der verstoring 1).

a) Deuteronomy 10:20. Jeremiah 12:16.

1) Men heeft deze stad in de stad On of Heliopolis (Genesis 41:45) willen vinden, maar dan moest de naam in plaats van Is-Heres (= stad der verwoesting) Is-Cheres (zonnestad = Heliopolis) heten. In elk geval hebben wij hier een apocalyptische naam; men kan daarbij wel aan Heliopolis denken, zodat de zin zou zijn: de stad, die tot hiertoe Is-Cheres, de hoofdplaats der aanbidding van den zonnegod was, wordt door middel van ene kleine verkorting van haren naam tot Is-Heres, tot stad der verstoring, namelijk ter verstoring van den afgodendienst.

Vers 18

18. Te dien dage, nadat het geloof aan de eigene goden is vernietigd, de Bewerker van hun plagen aan de Egyptenaren bekend is geworden, en nu de wens bij hen bestaat om met Israël's God verzoend te worden en in vriendschapsbetrekking met Hem te komen, zullen er vijf steden in Egypteland (vgl. over de betekenis van vijf met betrekking tot Egypte de bij Genesis 47:2. Exodus 2:10), zijn, sprekende de spraak van Kanan, welke de heilige aan den dienst van den enen waren God gewijde taal is, en a) zwerende den HEERE der heirscharen als degenen, die Zijnen naam belijden (Deuteronomy 6:14); ene zal genoemd zijn Is-Heres, ene stad der verstoring 1).

a) Deuteronomy 10:20. Jeremiah 12:16.

1) Men heeft deze stad in de stad On of Heliopolis (Genesis 41:45) willen vinden, maar dan moest de naam in plaats van Is-Heres (= stad der verwoesting) Is-Cheres (zonnestad = Heliopolis) heten. In elk geval hebben wij hier een apocalyptische naam; men kan daarbij wel aan Heliopolis denken, zodat de zin zou zijn: de stad, die tot hiertoe Is-Cheres, de hoofdplaats der aanbidding van den zonnegod was, wordt door middel van ene kleine verkorting van haren naam tot Is-Heres, tot stad der verstoring, namelijk ter verstoring van den afgodendienst.

Vers 19

19. Te dien dage zal de HEERE een altaar hebben in het midden van Egypteland, ten teken, dat men daar Zijnen dienst kent en Hem aanbidt, en er zal een opgericht teken, ene Hem geheiligde zuil naar de wijze der obelisken, aan hare landpale voor den HEERE staan, tot een teken, dat ook aan gene zijde van deze grenzen het heilige land zijne voortzetting had.

Toen in het jaar 162 v. C. Demetrius Soter den Syrischen troon had beklommen (1 Kings 11:5) en de hogepriesterlijke waardigheid, die sedert den moord van Menelas niet bekleed was geworden, aan Alcimus opdroeg (1 Makk. 7:4) vluchtte onder de oproeren, die hierop in Juda heersten, Onias, de zoon of kleinzoon van den vroeger vermoorden Onias III (zie 1 Makk. 1:11, 16), vergezeld door priesters en Levieten, tot den koning Ptolemeus Filometor van Egypte (regeerde van 187-145 v. C.). Hij verkreeg van dezen, daar hij deels ene versterking van de verkleefdheid der Egyptische Joden aan de Ptolemeïsche dynastie beloofde, wanneer de tot hiertoe door deze naar Jeruzalem gezondene tempelschattingen tot een eigen tempel werden besteed, en zich deels op onze plaats als op ene openbaring van Gods wil beriep, de toestemming tot den tempelbouw. De plaats daartoe werd hem in de provincie Heliopolis aangewezen, en een niet ver van Leontopolis gelegen, aan Bubastis toegewijd heiligdom, tot aanbouw overgegeven. Men verklaarde nu in Isaiah 19:18, den naam Is-Heres naar het Arabisch voor: stad der verwoesters, d. i. van den leeuw, en vond in dat vers juist de stad Leontopolis voorzegd; in `t algemeen meende men dat dit gehele orakel door den nieuwen tempel vervuld was. Opgericht op een fondament van 60 voet hoog, geleek deze meer naar enen toren dan naar den tempel van Jeruzalem; het altaar was echter in grootte en vorm aan dat te Jeruzalem gelijk; in plaats van den kandelaar had men ene hangende gouden kroon. Deze tempel kwam bij de Hellenistische Joden tot enig aanzien (Philo echter erkent hem niet en maakt er met geen enkel woord melding van); hij stond 233 jaren (van 160 v. C. tot 73 n. C.), en toen keizer Vespasianus hem liet opheffen, om den opstand der Joden te onderdrukken, die na de verwoesting van Jeruzalem in Egypte en Cyrene voortging, werd daar een ontzaglijke rijkdom gevonden. Het is duidelijk hoe weinig de stichting van zulk enen nieuwen tempel in Egypte, met den zin onzer profetie overeenkomt, daar hij in tegenspraak met het gebod van God omtrent ene plaats ter aanbidding (Leviticus 17:1, Deuteronomy 12:17), terwijl bovendien boven geen sprake is van de verering van Jehova door Joden in Egypte, maar van de bekering der Egyptenaren zelf tot den waren God. Daarentegen kan men zeker de macht en het aanzien, welke het Jodendom in den tijd der Ptolemeën in Egypte bezat (1 Makk. 1:11) hier opmerken, in zoverre dit reeds ene overwinning was van Jehova's dienst over de Egyptische goden en in elk geval veel uitbreiding aan het Jodendom ook onder de inboorlingen verschafte. Maar veel heerlijker werd onze profetie vervuld in den Christelijken tijd, want tegen het einde der eerste eeuw was daar reeds meer dan n gedenksteen, dien men komende van Palestina naar Egypte aantrof en meer dan n altaar midden in het land. Christus de groot altaar, die alle gaven heiligt, zou aldaar erkend, en alle evangelische offer van lofgezangen en gebeden Hem daar toegebracht worden, want volgens Mozes wet, mocht op geen ander altaar, dan op dien te Jeruzalem iets geofferd worden. In en door Jezus Christus is alle onderscheiding van volken weggenomen, en de geestelijke altaar of de Evangelische Kerk in Egypte is Gode zo aangenaam als ene in het land van Israël, gelijk ook alle geestelijke offers van geloof en liefde en een verslagen hart den Heere meer behagen, dan het bloed ven kalveren en stieren.

Vers 19

19. Te dien dage zal de HEERE een altaar hebben in het midden van Egypteland, ten teken, dat men daar Zijnen dienst kent en Hem aanbidt, en er zal een opgericht teken, ene Hem geheiligde zuil naar de wijze der obelisken, aan hare landpale voor den HEERE staan, tot een teken, dat ook aan gene zijde van deze grenzen het heilige land zijne voortzetting had.

Toen in het jaar 162 v. C. Demetrius Soter den Syrischen troon had beklommen (1 Kings 11:5) en de hogepriesterlijke waardigheid, die sedert den moord van Menelas niet bekleed was geworden, aan Alcimus opdroeg (1 Makk. 7:4) vluchtte onder de oproeren, die hierop in Juda heersten, Onias, de zoon of kleinzoon van den vroeger vermoorden Onias III (zie 1 Makk. 1:11, 16), vergezeld door priesters en Levieten, tot den koning Ptolemeus Filometor van Egypte (regeerde van 187-145 v. C.). Hij verkreeg van dezen, daar hij deels ene versterking van de verkleefdheid der Egyptische Joden aan de Ptolemeïsche dynastie beloofde, wanneer de tot hiertoe door deze naar Jeruzalem gezondene tempelschattingen tot een eigen tempel werden besteed, en zich deels op onze plaats als op ene openbaring van Gods wil beriep, de toestemming tot den tempelbouw. De plaats daartoe werd hem in de provincie Heliopolis aangewezen, en een niet ver van Leontopolis gelegen, aan Bubastis toegewijd heiligdom, tot aanbouw overgegeven. Men verklaarde nu in Isaiah 19:18, den naam Is-Heres naar het Arabisch voor: stad der verwoesters, d. i. van den leeuw, en vond in dat vers juist de stad Leontopolis voorzegd; in `t algemeen meende men dat dit gehele orakel door den nieuwen tempel vervuld was. Opgericht op een fondament van 60 voet hoog, geleek deze meer naar enen toren dan naar den tempel van Jeruzalem; het altaar was echter in grootte en vorm aan dat te Jeruzalem gelijk; in plaats van den kandelaar had men ene hangende gouden kroon. Deze tempel kwam bij de Hellenistische Joden tot enig aanzien (Philo echter erkent hem niet en maakt er met geen enkel woord melding van); hij stond 233 jaren (van 160 v. C. tot 73 n. C.), en toen keizer Vespasianus hem liet opheffen, om den opstand der Joden te onderdrukken, die na de verwoesting van Jeruzalem in Egypte en Cyrene voortging, werd daar een ontzaglijke rijkdom gevonden. Het is duidelijk hoe weinig de stichting van zulk enen nieuwen tempel in Egypte, met den zin onzer profetie overeenkomt, daar hij in tegenspraak met het gebod van God omtrent ene plaats ter aanbidding (Leviticus 17:1, Deuteronomy 12:17), terwijl bovendien boven geen sprake is van de verering van Jehova door Joden in Egypte, maar van de bekering der Egyptenaren zelf tot den waren God. Daarentegen kan men zeker de macht en het aanzien, welke het Jodendom in den tijd der Ptolemeën in Egypte bezat (1 Makk. 1:11) hier opmerken, in zoverre dit reeds ene overwinning was van Jehova's dienst over de Egyptische goden en in elk geval veel uitbreiding aan het Jodendom ook onder de inboorlingen verschafte. Maar veel heerlijker werd onze profetie vervuld in den Christelijken tijd, want tegen het einde der eerste eeuw was daar reeds meer dan n gedenksteen, dien men komende van Palestina naar Egypte aantrof en meer dan n altaar midden in het land. Christus de groot altaar, die alle gaven heiligt, zou aldaar erkend, en alle evangelische offer van lofgezangen en gebeden Hem daar toegebracht worden, want volgens Mozes wet, mocht op geen ander altaar, dan op dien te Jeruzalem iets geofferd worden. In en door Jezus Christus is alle onderscheiding van volken weggenomen, en de geestelijke altaar of de Evangelische Kerk in Egypte is Gode zo aangenaam als ene in het land van Israël, gelijk ook alle geestelijke offers van geloof en liefde en een verslagen hart den Heere meer behagen, dan het bloed ven kalveren en stieren.

Vers 21

21. En, dit is het doel, waarop de toekomst steeds meer beslist wijst, de HEERE zal den Egyptenaren, door openbaring van Zijne macht en genade aan hen, steeds meer bekend worden; en de Egyptenaars zullen den HEERE kennen in altijd voortgaande kennis Zijner heerlijkheid te dien dage, zodat het van het begin der vijf steden en van het ere-altaar en het opgericht teken tot ene bekering van geheel Egypte komt; en a) zij, de Egyptenaars, hun kennis van den Heere ook bevestigende, zullen Hem dienen met slachtoffer en spijsoffer, welke zij volgens de voorschriften der Mozaïsche wet Hem brengen, en zij zullen den HEERE uit vrijen wil ook ene gelofte, zulke offers, waartoe dwang bestaat, beloven en die belofte betalen.

a) Malachi 1:11.

Men zette deze uitdrukkingen, ontleend aan het Oude Verbond, over in de taal des Nieuwen Testaments, en dan is alles op `t nauwkeurigst vervuld.

Vers 21

21. En, dit is het doel, waarop de toekomst steeds meer beslist wijst, de HEERE zal den Egyptenaren, door openbaring van Zijne macht en genade aan hen, steeds meer bekend worden; en de Egyptenaars zullen den HEERE kennen in altijd voortgaande kennis Zijner heerlijkheid te dien dage, zodat het van het begin der vijf steden en van het ere-altaar en het opgericht teken tot ene bekering van geheel Egypte komt; en a) zij, de Egyptenaars, hun kennis van den Heere ook bevestigende, zullen Hem dienen met slachtoffer en spijsoffer, welke zij volgens de voorschriften der Mozaïsche wet Hem brengen, en zij zullen den HEERE uit vrijen wil ook ene gelofte, zulke offers, waartoe dwang bestaat, beloven en die belofte betalen.

a) Malachi 1:11.

Men zette deze uitdrukkingen, ontleend aan het Oude Verbond, over in de taal des Nieuwen Testaments, en dan is alles op `t nauwkeurigst vervuld.

Vers 22

22. En de HEERE zal de Egyptenaars, terwijl Hij ze volgens dezelfde wijze behandelt als Israël (Leviticus 26:44. Deuteronomy 32:36), dapper slaan, wanneer zij zondigen, en wel z, dat bij de plagen altijd het doel genezen 1) is, wat dan ook werkelijk volgen zal; en zij zullen zich Zijne bedoeling bij die slagen ook verstaande, tot den HEERE bekeren en Hij zal Zich ook, wanneer zij, tot Hem bekeerd, om wegneming der roede smeken, van hen verbidden laten, en Hij zal hen genezen, 2) gelijk Hij altijd aan Zijne uitverkorenen doet (2 Samuel 7:14,Psalms 89:31).

1) Letterlijk staat er, dat de Heere God Egypte slaande zal genezen, m. a. w dat Zijne beproeving en zijn tuchtiging niet zal wezen om te verderven, maar om te genezen en te redden. De Heere God is niet meer voor Egypte een God van verre, maar van nabij, in waarheid een Helper en Redder, die het openbaren zal, dat ook dit land deelt in Zijne goddelijke liefde en genade. 2) Nadat Egypte in de eerste eeuwen na C. ene grote betekenis in de geschiedenis der Christelijke kerk heeft gehad, is het sedert het jaar 640 n. C. ene prooi van den Islam geworden, wanneer het daar tot bekering zal komen en hoe de genezing zal geschieden, moet de toekomst leren.

22. En de HEERE zal de Egyptenaars, terwijl Hij ze volgens dezelfde wijze behandelt als Israël (Leviticus 26:44. Deuteronomy 32:36), dapper slaan, wanneer zij zondigen, en wel z, dat bij de plagen altijd het doel genezen 1) is, wat dan ook werkelijk volgen zal; en zij zullen zich Zijne bedoeling bij die slagen ook verstaande, tot den HEERE bekeren en Hij zal Zich ook, wanneer zij, tot Hem bekeerd, om wegneming der roede smeken, van hen verbidden laten, en Hij zal hen genezen, 2) gelijk Hij altijd aan Zijne uitverkorenen doet (2 Samuel 7:14, Psalms 89:31).

1) Letterlijk staat er, dat de Heere God Egypte slaande zal genezen, m. a. w dat Zijne beproeving en zijn tuchtiging niet zal wezen om te verderven, maar om te genezen en te redden. De Heere God is niet meer voor Egypte een God van verre, maar van nabij, in waarheid een Helper en Redder, die het openbaren zal, dat ook dit land deelt in Zijne goddelijke liefde en genade. 2) Nadat Egypte in de eerste eeuwen na C. ene grote betekenis in de geschiedenis der Christelijke kerk heeft gehad, is het sedert het jaar 640 n. C. ene prooi van den Islam geworden, wanneer het daar tot bekering zal komen en hoe de genezing zal geschieden, moet de toekomst leren.

Vers 22

22. En de HEERE zal de Egyptenaars, terwijl Hij ze volgens dezelfde wijze behandelt als Israël (Leviticus 26:44. Deuteronomy 32:36), dapper slaan, wanneer zij zondigen, en wel z, dat bij de plagen altijd het doel genezen 1) is, wat dan ook werkelijk volgen zal; en zij zullen zich Zijne bedoeling bij die slagen ook verstaande, tot den HEERE bekeren en Hij zal Zich ook, wanneer zij, tot Hem bekeerd, om wegneming der roede smeken, van hen verbidden laten, en Hij zal hen genezen, 2) gelijk Hij altijd aan Zijne uitverkorenen doet (2 Samuel 7:14,Psalms 89:31).

1) Letterlijk staat er, dat de Heere God Egypte slaande zal genezen, m. a. w dat Zijne beproeving en zijn tuchtiging niet zal wezen om te verderven, maar om te genezen en te redden. De Heere God is niet meer voor Egypte een God van verre, maar van nabij, in waarheid een Helper en Redder, die het openbaren zal, dat ook dit land deelt in Zijne goddelijke liefde en genade. 2) Nadat Egypte in de eerste eeuwen na C. ene grote betekenis in de geschiedenis der Christelijke kerk heeft gehad, is het sedert het jaar 640 n. C. ene prooi van den Islam geworden, wanneer het daar tot bekering zal komen en hoe de genezing zal geschieden, moet de toekomst leren.

22. En de HEERE zal de Egyptenaars, terwijl Hij ze volgens dezelfde wijze behandelt als Israël (Leviticus 26:44. Deuteronomy 32:36), dapper slaan, wanneer zij zondigen, en wel z, dat bij de plagen altijd het doel genezen 1) is, wat dan ook werkelijk volgen zal; en zij zullen zich Zijne bedoeling bij die slagen ook verstaande, tot den HEERE bekeren en Hij zal Zich ook, wanneer zij, tot Hem bekeerd, om wegneming der roede smeken, van hen verbidden laten, en Hij zal hen genezen, 2) gelijk Hij altijd aan Zijne uitverkorenen doet (2 Samuel 7:14, Psalms 89:31).

1) Letterlijk staat er, dat de Heere God Egypte slaande zal genezen, m. a. w dat Zijne beproeving en zijn tuchtiging niet zal wezen om te verderven, maar om te genezen en te redden. De Heere God is niet meer voor Egypte een God van verre, maar van nabij, in waarheid een Helper en Redder, die het openbaren zal, dat ook dit land deelt in Zijne goddelijke liefde en genade. 2) Nadat Egypte in de eerste eeuwen na C. ene grote betekenis in de geschiedenis der Christelijke kerk heeft gehad, is het sedert het jaar 640 n. C. ene prooi van den Islam geworden, wanneer het daar tot bekering zal komen en hoe de genezing zal geschieden, moet de toekomst leren.

Vers 23

23. Te dien dage, wanneer nu alles, wat vijandig tegenover elkaar stond verenigd en onder een hoofd verbonden is, (Ephesians 1:10), zal er een gebaande weg tot druk verkeer wezen van Egypte in (naar) ASSYRIË, dat de ASSYRIËRS in Egypte, en de Egyptenaars in ASSYRIË komen zullen tot het genieten van broederlijke vriendschap en gemeenschap; en de Egyptenaars zullen met de ASSYRIËRS den HEERE dienen. 1)

1) Men moet de opklimming niet voorbijzien, waarin de vijf delen staan, die het tweede deel dezer profetie vormen: eerst (Isaiah 19:16 v.) de vrees als ene slaafse, maar toch geen vorm nog der bekering; vervolgens (Isaiah 19:18) reeds toe-eigening van een nieuw leven, maar toch slechts in beginsel en als de zaak van enige weinigen; met Isaiah 19:19-Isaiah 19:22 neemt de bekering een openbaar karakter aan, het volk als zodanig komt tot den Heere in de betrekking van het kindschap; een nieuw stadium ontstaat met Isaiah 19:23, de tweespalt van de machten der wereld zal wijken door de kennis van den waren God. Isaiah 19:23 baant den weg voor Isaiah 19:24. Als er hier sprake is van een gebaanden weg, dan wil dit niet zeggen, gelijk sommigen menen, dat Egypte onder het dwangjuk van ASSYRIË zal gebracht worden, maar dat eens Egypte en ASSYRIË gezamenlijk den Heere zullen dienen en vrezen, en dewijl de weg van ASSYRIË naar Egypte gaat door Kanan, wordt nu in het volgende vers gezegd, dat Israël de derde in dit verbond zal worden. Nu was alles nog ellende, straks zou de vijandschap van ASSYRIË nog dieper gevoeld worden, maar eens zou de tijd aanbreken, dat n Israël n Egypte n ASSYRIË gezamenlijk de afgoden zouden vaarwel zeggen, en den levenden God zouden eren.

Vers 23

23. Te dien dage, wanneer nu alles, wat vijandig tegenover elkaar stond verenigd en onder een hoofd verbonden is, (Ephesians 1:10), zal er een gebaande weg tot druk verkeer wezen van Egypte in (naar) ASSYRIË, dat de ASSYRIËRS in Egypte, en de Egyptenaars in ASSYRIË komen zullen tot het genieten van broederlijke vriendschap en gemeenschap; en de Egyptenaars zullen met de ASSYRIËRS den HEERE dienen. 1)

1) Men moet de opklimming niet voorbijzien, waarin de vijf delen staan, die het tweede deel dezer profetie vormen: eerst (Isaiah 19:16 v.) de vrees als ene slaafse, maar toch geen vorm nog der bekering; vervolgens (Isaiah 19:18) reeds toe-eigening van een nieuw leven, maar toch slechts in beginsel en als de zaak van enige weinigen; met Isaiah 19:19-Isaiah 19:22 neemt de bekering een openbaar karakter aan, het volk als zodanig komt tot den Heere in de betrekking van het kindschap; een nieuw stadium ontstaat met Isaiah 19:23, de tweespalt van de machten der wereld zal wijken door de kennis van den waren God. Isaiah 19:23 baant den weg voor Isaiah 19:24. Als er hier sprake is van een gebaanden weg, dan wil dit niet zeggen, gelijk sommigen menen, dat Egypte onder het dwangjuk van ASSYRIË zal gebracht worden, maar dat eens Egypte en ASSYRIË gezamenlijk den Heere zullen dienen en vrezen, en dewijl de weg van ASSYRIË naar Egypte gaat door Kanan, wordt nu in het volgende vers gezegd, dat Israël de derde in dit verbond zal worden. Nu was alles nog ellende, straks zou de vijandschap van ASSYRIË nog dieper gevoeld worden, maar eens zou de tijd aanbreken, dat n Israël n Egypte n ASSYRIË gezamenlijk de afgoden zouden vaarwel zeggen, en den levenden God zouden eren.

Vers 24

24. Te dien dage, wanneer het oude verbondsvolk zijne bestemming, om een zegen te worden voor alle geslachten der wereld (Genesis 12:3), bereikt heeft, zal Israël met de beide andere te zamen de derde (2 Peter 2:5) wezen, met de Egyptenaren en met de ASSYRIËRS, tussen welke machten het zich tot hiertoe als in een klem bevond; het zal zijn een zegen in het midden van het land, in het midden der aarde, wier volkeren in Egypte en ASSYRIË hun vertegenwoordigers hebben.

Vers 24

24. Te dien dage, wanneer het oude verbondsvolk zijne bestemming, om een zegen te worden voor alle geslachten der wereld (Genesis 12:3), bereikt heeft, zal Israël met de beide andere te zamen de derde (2 Peter 2:5) wezen, met de Egyptenaren en met de ASSYRIËRS, tussen welke machten het zich tot hiertoe als in een klem bevond; het zal zijn een zegen in het midden van het land, in het midden der aarde, wier volkeren in Egypte en ASSYRIË hun vertegenwoordigers hebben.

Vers 25

25. Want de HEERE der heirscharen, het met Abraham begonnen particularistisch verbond nu tot het uitgestrekte universalismus makende (Genesis 14:20), zal hen zegenen, terwijl Hij het alle drie de erenamen van Israël Mijn volk (Isaiah 1:3) het werk Mijner handen (Isaiah 60:1) en Zijne erfenis (Psalms 33:12. Jeremiah 10:16) toekent, en aan alle drie die volken in gelijke mate toedeelt. Hij zal hen zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars en de ASSYRIËRS, het werk Mijner handen, en Israël, Mijn erfdeel!

Egypte en ASSYRIË worden n in Jehova, en Israël is de derde in het verbond. Israël is dan niet meer alleen Gods volk, Gods schepping, Gods erfenis, maar Egypte en Assur zijn alle drie als Israël. Om dat uit te drukken worden de drie erenamen van Israël onder elkaar gemengd en elk der drie volkeren verkrijgt een van die kostelijke namen, waarbij voor Israël komt "Mijn erfdeel, " als terugwijzende op de geschiedenis van zijn begin. Deze werkelijke gelijkstelling van de heidense volkeren met Israël is voor dit gene degradatie (vernedering); want hoewel voortaan geen wezenlijk onderscheid der volken in hun verhouding tot God bestaat, zo is het toch altijd Israël's God, die erkend wordt, en Israël het volk, dat overeenkomstig de beloften tot middelaar van den zegen der aarde is geworden. Allen zullen ze door hun dienst en eerbewijs en oprecht geloof, den Heere even aangenaam en welkom zijn. Allen zijn volk zijnde, zullen zij Zijne bescherming genieten, allen het werk Zijner handen zijnde, zal Hij zich hunner nooit onttrekken, en hen in staat stellen, om Zijne eer op de wereld te bevorderen ten einde zij Hem tot in eeuwigheid dierbaar blijven en Hem door alle eeuwen heen verheerlijken. Want allen zullen ze eindelijk eens een gelijk deel erlangen, in de zegeningen en zaligheden van het toekomend leven, en hier in de liefde en godsvrucht verenigd zijnde, zullen ze eens verwaardigd worden, tot de gemeenschap met Hem en zijn Zoon, om dus in beide n te zijn, en Hem te zamen te loven en te prijzen, met alle heiligen en Engelen in het volzalig Paradijs hierboven.

Vers 25

25. Want de HEERE der heirscharen, het met Abraham begonnen particularistisch verbond nu tot het uitgestrekte universalismus makende (Genesis 14:20), zal hen zegenen, terwijl Hij het alle drie de erenamen van Israël Mijn volk (Isaiah 1:3) het werk Mijner handen (Isaiah 60:1) en Zijne erfenis (Psalms 33:12. Jeremiah 10:16) toekent, en aan alle drie die volken in gelijke mate toedeelt. Hij zal hen zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars en de ASSYRIËRS, het werk Mijner handen, en Israël, Mijn erfdeel!

Egypte en ASSYRIË worden n in Jehova, en Israël is de derde in het verbond. Israël is dan niet meer alleen Gods volk, Gods schepping, Gods erfenis, maar Egypte en Assur zijn alle drie als Israël. Om dat uit te drukken worden de drie erenamen van Israël onder elkaar gemengd en elk der drie volkeren verkrijgt een van die kostelijke namen, waarbij voor Israël komt "Mijn erfdeel, " als terugwijzende op de geschiedenis van zijn begin. Deze werkelijke gelijkstelling van de heidense volkeren met Israël is voor dit gene degradatie (vernedering); want hoewel voortaan geen wezenlijk onderscheid der volken in hun verhouding tot God bestaat, zo is het toch altijd Israël's God, die erkend wordt, en Israël het volk, dat overeenkomstig de beloften tot middelaar van den zegen der aarde is geworden. Allen zullen ze door hun dienst en eerbewijs en oprecht geloof, den Heere even aangenaam en welkom zijn. Allen zijn volk zijnde, zullen zij Zijne bescherming genieten, allen het werk Zijner handen zijnde, zal Hij zich hunner nooit onttrekken, en hen in staat stellen, om Zijne eer op de wereld te bevorderen ten einde zij Hem tot in eeuwigheid dierbaar blijven en Hem door alle eeuwen heen verheerlijken. Want allen zullen ze eindelijk eens een gelijk deel erlangen, in de zegeningen en zaligheden van het toekomend leven, en hier in de liefde en godsvrucht verenigd zijnde, zullen ze eens verwaardigd worden, tot de gemeenschap met Hem en zijn Zoon, om dus in beide n te zijn, en Hem te zamen te loven en te prijzen, met alle heiligen en Engelen in het volzalig Paradijs hierboven.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Isaiah 19". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/isaiah-19.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile