Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Ezra 8

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZRA 8

Ezra 8:1.

DE REIS VAN EZRA NAAR JERUZALEM.

I. Ezra 8:1-Ezra 8:33. Eerst werden de hoofden der geslachten, die aan de uitnodiging van Ezra gehoor gaven, met het aantal hunner onderhorigen genoemd. Behalve twee priestergeslachten en een tak van het huis van David, zijn het twaalf hoofden van vaderhuizen met 1496 manspersonen. Onder degenen, die aan de rivier Ahava vergaderd waren, bevonden zich gene Levieten; daarom zond Ezra eerst naar de hoofden der Levietenstad Chasifja om Levieten en Nethnim, die zich aan de gereed staande menigte zouden kunnen aansluiten. Met aanzienlijke giften, die hij bijeen gebracht had, maar zonder koninklijk geleide, dat hij niet raadzaam had geoordeeld te verzoeken, komt hij gelukkig in de maand Ab in het heilige land aan; na ene rust van drie dagen heeft er ene buitengewone offerande plaats, en bracht hij de medegebrachte gaven in de schatkist des tempels.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, EZRA 8

Ezra 8:1.

DE REIS VAN EZRA NAAR JERUZALEM.

I. Ezra 8:1-Ezra 8:33. Eerst werden de hoofden der geslachten, die aan de uitnodiging van Ezra gehoor gaven, met het aantal hunner onderhorigen genoemd. Behalve twee priestergeslachten en een tak van het huis van David, zijn het twaalf hoofden van vaderhuizen met 1496 manspersonen. Onder degenen, die aan de rivier Ahava vergaderd waren, bevonden zich gene Levieten; daarom zond Ezra eerst naar de hoofden der Levietenstad Chasifja om Levieten en Nethnim, die zich aan de gereed staande menigte zouden kunnen aansluiten. Met aanzienlijke giften, die hij bijeen gebracht had, maar zonder koninklijk geleide, dat hij niet raadzaam had geoordeeld te verzoeken, komt hij gelukkig in de maand Ab in het heilige land aan; na ene rust van drie dagen heeft er ene buitengewone offerande plaats, en bracht hij de medegebrachte gaven in de schatkist des tempels.

Vers 1

1. Dit nu zijn de hoofden hunner vaderen, hunner vaderhuizen, met hun geslachtrekening of liever de hoofden der vaderhuizen met hun geslachten, die met mij uit Babel optogen, onder het koninkrijk van den koning Arthahsasta, in het jaar 458 v. Chr. (zie Ezra 8:7).

Vers 1

1. Dit nu zijn de hoofden hunner vaderen, hunner vaderhuizen, met hun geslachtrekening of liever de hoofden der vaderhuizen met hun geslachten, die met mij uit Babel optogen, onder het koninkrijk van den koning Arthahsasta, in het jaar 458 v. Chr. (zie Ezra 8:7).

Vers 2

2. Van de kinderen Van Pinchas, Gersom als hoofd van een vaderhuis, plaatsbekleder van dit geslacht met de daartoe behorende priesters; van de kinderen van Ithamar, als hoofd van een vaderhuis, Daniel 1:1), niet te verwisselen met den profeet van dien naam; van de kinderen van David, als hoofd van een vaderhuis, den bekenden koning van Israël uit den stam van Juda, Hattus. (Nehemiah 3:10).

1) Dit wil niet zeggen, dat slechts twee priesters met Ezra terugkeerden (in Ezra 8:24 wordt van 12 priesters gesproken), maar dat twee vaderhuizen, die van Gersom en Ithamar, zich bij hem voegden.

Vers 2

2. Van de kinderen Van Pinchas, Gersom als hoofd van een vaderhuis, plaatsbekleder van dit geslacht met de daartoe behorende priesters; van de kinderen van Ithamar, als hoofd van een vaderhuis, Daniel 1:1), niet te verwisselen met den profeet van dien naam; van de kinderen van David, als hoofd van een vaderhuis, den bekenden koning van Israël uit den stam van Juda, Hattus. (Nehemiah 3:10).

1) Dit wil niet zeggen, dat slechts twee priesters met Ezra terugkeerden (in Ezra 8:24 wordt van 12 priesters gesproken), maar dat twee vaderhuizen, die van Gersom en Ithamar, zich bij hem voegden.

Vers 3

3. Van de kinderen van Sechanja, 1) van de kinderen van Paros, Zacharja; en met hem werden bij of, op de geslachtregisters gerekend aan manspersonen, honderd en vijftig (150).

1) Deze woorden zijn duister. Ons vermoeden is, dat een overschrijver het oog gehad heeft op Ezra 8:5, dewijl daar vrij zeker heeft gestaan: van de kinderen van Zatthu, Sechanja, de zoon van Jahaziël, zoals ook de Septuaginta heeft en nu "van de kinderen van Sechanja" ook in Ezra 8:3 heeft ingelast. In elk geval heeft in de oorspronkelijke tekst niet gestaan, wat ons hier is overgeleverd, dewijl, indien de woorden behouden blijven, de aanduiding van den persoon ontbreekt, die van de kinderen van Sechanja mede optrok.

Vers 3

3. Van de kinderen van Sechanja, 1) van de kinderen van Paros, Zacharja; en met hem werden bij of, op de geslachtregisters gerekend aan manspersonen, honderd en vijftig (150).

1) Deze woorden zijn duister. Ons vermoeden is, dat een overschrijver het oog gehad heeft op Ezra 8:5, dewijl daar vrij zeker heeft gestaan: van de kinderen van Zatthu, Sechanja, de zoon van Jahaziël, zoals ook de Septuaginta heeft en nu "van de kinderen van Sechanja" ook in Ezra 8:3 heeft ingelast. In elk geval heeft in de oorspronkelijke tekst niet gestaan, wat ons hier is overgeleverd, dewijl, indien de woorden behouden blijven, de aanduiding van den persoon ontbreekt, die van de kinderen van Sechanja mede optrok.

Vers 4

4. Van de kinderen van Pahath-Moab (Ezra 2:6), Eljehoënai (1 Chronicles 3:23), de zoon van Zarahja, en met hem tweehonderd manspersonen (200).

Vers 4

4. Van de kinderen van Pahath-Moab (Ezra 2:6), Eljehoënai (1 Chronicles 3:23), de zoon van Zarahja, en met hem tweehonderd manspersonen (200).

Vers 5

5. Van de kinderen van Sechanja, de zoon van Jahaziël; hier zou oorspronkelijk moeten gelezen worden: van de kinderen van Zatthu (Ezra 2:8), Sechanja, de zoon van Jahaziël, en met hem driehonderd manspersonen (300). 6. En van de kinderen van Adzin, Ebed, de zoon van Jonathan; en met hem vijftig manspersonen (50).

Vers 5

5. Van de kinderen van Sechanja, de zoon van Jahaziël; hier zou oorspronkelijk moeten gelezen worden: van de kinderen van Zatthu (Ezra 2:8), Sechanja, de zoon van Jahaziël, en met hem driehonderd manspersonen (300). 6. En van de kinderen van Adzin, Ebed, de zoon van Jonathan; en met hem vijftig manspersonen (50).

Vers 7

7. En van de kinderen van Elam (Ezra 2:7), Jesaja, de zoon van Athalja; en met hem zeventig manspersonen (70).

Vers 7

7. En van de kinderen van Elam (Ezra 2:7), Jesaja, de zoon van Athalja; en met hem zeventig manspersonen (70).

Vers 8

8. En van de kinderen van Safatja (Ezra 2:4), Zebadja, de zoon van MICHAËL; en met hem tachtig manspersonen (80).

Vers 8

8. En van de kinderen van Safatja (Ezra 2:4), Zebadja, de zoon van MICHAËL; en met hem tachtig manspersonen (80).

Vers 9

9. Van de kinderen van Joab, een tak van het vaderhuis van Pahath-Moab (Ezra 8:4 vgl. Ezra 2:6)Obadja, de zoon van Jehiël; en met hem tweehonderd en achttien manspersonen (218).

Vers 9

9. Van de kinderen van Joab, een tak van het vaderhuis van Pahath-Moab (Ezra 8:4 vgl. Ezra 2:6)Obadja, de zoon van Jehiël; en met hem tweehonderd en achttien manspersonen (218).

Vers 10

10. En van de kinderen van Selomith, de zoon van Josifja; hier zou eigenlijk moeten gelezen worden: van de kinderen van Bani, (Ezra 2:10) Selomith, de zoon van Josifja; en met hem honderd en zestig manspersonen (160).

Vers 10

10. En van de kinderen van Selomith, de zoon van Josifja; hier zou eigenlijk moeten gelezen worden: van de kinderen van Bani, (Ezra 2:10) Selomith, de zoon van Josifja; en met hem honderd en zestig manspersonen (160).

Vers 11

11. En van de kinderen van Bebai (Hoofdstuk , 2:11) Zecharja, de zoon van Bebai; en met hem acht en twintig manspersonen (28).

Vers 11

11. En van de kinderen van Bebai (Hoofdstuk , 2:11) Zecharja, de zoon van Bebai; en met hem acht en twintig manspersonen (28).

Vers 12

12. En van de kinderen van Azgad (Ezra 2:12), Johanan, de zoon van Katan, volgens Luther de jongste zoon, en met hem honderd en tien manspersonen (110).

Vers 12

12. En van de kinderen van Azgad (Ezra 2:12), Johanan, de zoon van Katan, volgens Luther de jongste zoon, en met hem honderd en tien manspersonen (110).

Vers 13

13. En van de laatste kinderen van Adonikam, die zich eerst later, zoals de in Ezra 2:13) genoemde, tot een vaderhuis aansloten, welker namen deze waren: Elifeleth, Jehiël en Semaja; en met hen zestig manspersonen (60).

Vers 13

13. En van de laatste kinderen van Adonikam, die zich eerst later, zoals de in Ezra 2:13) genoemde, tot een vaderhuis aansloten, welker namen deze waren: Elifeleth, Jehiël en Semaja; en met hen zestig manspersonen (60).

Vers 14

14. En van de kinderen van Bigvai (Ezra 2:4) de beide zonen Uthai en Zabbud; en met hen zeventig manspersonen (70).

Overzien wij nu de 12 geslachten, zo treffen wij de namen reeds in de geslachtlijsten der met Zerubbabel uit Babel teruggekeerd geslachten (Ezra 2:3-Ezra 2:15) aan, met uitzondering van de zonen van Joab (Ezra 8:9), die in Ezra 2:1 ontbreken, waar daarentegen nog vele andere geslachten zijn opgenoemd. Het vermoeden is mogelijk, dat van de zonen (nakomelingen) van Joab slechts een deel of een tak van dit geslacht met het geslacht van de zonen Pahat-Moab verenigd was en de overige kinderen Joabs nevens dezelve een bijzonder vaderhuis vormden, van welke geen familie met Zerubbabel was teruggekeerd. Bij de overige geslachten verklaart zich het voorkomen in beide geslachtslijsten (Ezra 2:1, 8) gemakkelijk daaruit, dat van de daartoe behorenden slechts een deel met Zerubbabel, een ander deel met Ezra uit Babel naar Juda optrok..

Het aantal der gewone Israëlieten bedroeg 1496 man; het getal der priesters is niet opgegeven, maar moet niet onbeduidend geweest zijn, daar in Ezra 8:24 twaalf van hun vorsten genoemd worden. Tussen de leken en de priesters worden dan nog bijzonder genoemd de nakomelingen van het koninklijk geslacht van David, onder dezen vindt men echter gene van die, welke in Matthew 1:13, en Luke 3:23, als van de voorvaderen van Jezus genoemd worden; maar deze waren reeds onder Zerubbabel (Ezra 2:1) teruggekeerd..

Vers 14

14. En van de kinderen van Bigvai (Ezra 2:4) de beide zonen Uthai en Zabbud; en met hen zeventig manspersonen (70).

Overzien wij nu de 12 geslachten, zo treffen wij de namen reeds in de geslachtlijsten der met Zerubbabel uit Babel teruggekeerd geslachten (Ezra 2:3-Ezra 2:15) aan, met uitzondering van de zonen van Joab (Ezra 8:9), die in Ezra 2:1 ontbreken, waar daarentegen nog vele andere geslachten zijn opgenoemd. Het vermoeden is mogelijk, dat van de zonen (nakomelingen) van Joab slechts een deel of een tak van dit geslacht met het geslacht van de zonen Pahat-Moab verenigd was en de overige kinderen Joabs nevens dezelve een bijzonder vaderhuis vormden, van welke geen familie met Zerubbabel was teruggekeerd. Bij de overige geslachten verklaart zich het voorkomen in beide geslachtslijsten (Ezra 2:1, 8) gemakkelijk daaruit, dat van de daartoe behorenden slechts een deel met Zerubbabel, een ander deel met Ezra uit Babel naar Juda optrok..

Het aantal der gewone Israëlieten bedroeg 1496 man; het getal der priesters is niet opgegeven, maar moet niet onbeduidend geweest zijn, daar in Ezra 8:24 twaalf van hun vorsten genoemd worden. Tussen de leken en de priesters worden dan nog bijzonder genoemd de nakomelingen van het koninklijk geslacht van David, onder dezen vindt men echter gene van die, welke in Matthew 1:13, en Luke 3:23, als van de voorvaderen van Jezus genoemd worden; maar deze waren reeds onder Zerubbabel (Ezra 2:1) teruggekeerd..

Vers 15

15. En ik vergaderde hen, nog in de eerste dagen van de maand Nisan, aan de rivier, gaande naar Ahava, ene landstreek zuidwestelijk van Zuza, later Ahwaz geheten, en wij legerden ons aldaar drie dagen; toen lette ik op het volk en de priesters, die op mijne uitnodiging daar bijeen gekomen waren, want ik wilde hen monsteren, en ik vond aldaar gene van de kinderen van Levi 1).

1) In 2 Chronicles 29:34 staat woordelijk: "Want de Levieten waren rechter van hart, om zich te heiligen dan de priesters." Daaruit is wel op te maken, dat de priesters tot op den tijd van Hizkia meer deel hadden gehad aan den dienst der afgoden, dan de Levieten; daarentegen kan men uit verscheidene plaatsen van den profeet Ezechiël het tegenovergestelde opmaken; de verhouding was in de laatste tijden van het rijk van Juda omgekeerd: de priesters namen den dienst der Levieten waar en de Levieten die der priesters; hoe zou anders Ezekiel 44:9, en 48:10 goed kunnen verklaard worden? Nadat namelijk de Profeet reeds in Ezekiel 40:46 en 43:19 heeft verkondigd, dat onder de Levieten alleen de nakomelingen van Zadok den Heere in priesterlijken dienst mochten naderen, wordt op de bovengenoemde plaatsen aan de Levieten tot straf voor hunnen overgang tot den afgodendienst aangekondigd, dat zij in den nieuwen tempel in het algemeen van alle werkzaamheden van het priesterschap zouden uitgesloten zijn, en slechts zouden gebruikt worden tot geringe dienstbetoningen bij den godsdienst. Er wordt ook later een ongunstig licht op de Levieten geworpen, naar hetgeen in Ezra 2:33, over de terugkering uit Babel bericht wordt. Er kwamen namelijk met Zerubbabel met de 4289 priesters zeer weinig Levieten terug; uit de eerste klasse, of van de Levieten in engeren zin 74; uit de klasse der zangers 128; uit die der portiers 189; alzo tezamen 341. Evenzo wordt er ook onder Ezra weinig bereidwilligheid tot de terugkering betoond, dewijl zich geen enkele van hen op de aangewezene verzamelplaats der nieuwe kolonie liet vinden. Men kan om deze in het oog vallende omstandigheid te verklaren, met Herzfeld aannemen, dat de Levieten, die zoals boven gezegd is reeds v r de Ballingschap meer tot afgoderij waren geneigd dan de priesters, zich daardoor ook meer vermengd hebben met de Heidenen. De oorzaak hiervan zou ook kunnen gezocht worden in de jaloersheid, die reeds van de vroegste tijden af bestaan heeft tegen de voorrechten, die de Levieten uit het geslacht van Aron steeds genoten (Numbers 16:1). Volgens ene Joodse aflevering zou Ezra de Levieten voor hun onverschilligheid en nalatigheid daarmee gestraft hebben, dat hij hun de tienden ontnam, en die aan de priesters gaf. Nehemiah 10:38, Nehemiah 13:10 spreekt dit echter bepaald tegen..

Vers 15

15. En ik vergaderde hen, nog in de eerste dagen van de maand Nisan, aan de rivier, gaande naar Ahava, ene landstreek zuidwestelijk van Zuza, later Ahwaz geheten, en wij legerden ons aldaar drie dagen; toen lette ik op het volk en de priesters, die op mijne uitnodiging daar bijeen gekomen waren, want ik wilde hen monsteren, en ik vond aldaar gene van de kinderen van Levi 1).

1) In 2 Chronicles 29:34 staat woordelijk: "Want de Levieten waren rechter van hart, om zich te heiligen dan de priesters." Daaruit is wel op te maken, dat de priesters tot op den tijd van Hizkia meer deel hadden gehad aan den dienst der afgoden, dan de Levieten; daarentegen kan men uit verscheidene plaatsen van den profeet Ezechiël het tegenovergestelde opmaken; de verhouding was in de laatste tijden van het rijk van Juda omgekeerd: de priesters namen den dienst der Levieten waar en de Levieten die der priesters; hoe zou anders Ezekiel 44:9, en 48:10 goed kunnen verklaard worden? Nadat namelijk de Profeet reeds in Ezekiel 40:46 en 43:19 heeft verkondigd, dat onder de Levieten alleen de nakomelingen van Zadok den Heere in priesterlijken dienst mochten naderen, wordt op de bovengenoemde plaatsen aan de Levieten tot straf voor hunnen overgang tot den afgodendienst aangekondigd, dat zij in den nieuwen tempel in het algemeen van alle werkzaamheden van het priesterschap zouden uitgesloten zijn, en slechts zouden gebruikt worden tot geringe dienstbetoningen bij den godsdienst. Er wordt ook later een ongunstig licht op de Levieten geworpen, naar hetgeen in Ezra 2:33, over de terugkering uit Babel bericht wordt. Er kwamen namelijk met Zerubbabel met de 4289 priesters zeer weinig Levieten terug; uit de eerste klasse, of van de Levieten in engeren zin 74; uit de klasse der zangers 128; uit die der portiers 189; alzo tezamen 341. Evenzo wordt er ook onder Ezra weinig bereidwilligheid tot de terugkering betoond, dewijl zich geen enkele van hen op de aangewezene verzamelplaats der nieuwe kolonie liet vinden. Men kan om deze in het oog vallende omstandigheid te verklaren, met Herzfeld aannemen, dat de Levieten, die zoals boven gezegd is reeds v r de Ballingschap meer tot afgoderij waren geneigd dan de priesters, zich daardoor ook meer vermengd hebben met de Heidenen. De oorzaak hiervan zou ook kunnen gezocht worden in de jaloersheid, die reeds van de vroegste tijden af bestaan heeft tegen de voorrechten, die de Levieten uit het geslacht van Aron steeds genoten (Numbers 16:1). Volgens ene Joodse aflevering zou Ezra de Levieten voor hun onverschilligheid en nalatigheid daarmee gestraft hebben, dat hij hun de tienden ontnam, en die aan de priesters gaf. Nehemiah 10:38, Nehemiah 13:10 spreekt dit echter bepaald tegen..

Vers 16

16. Zo zond ik, om toch niet zonder de Levieten, waarvan er bovendien zo weinig in Juda waren, aldaar aan te komen, tot Eliëzer, tot Ariël, tot Semaja, en tot Elnathan, en tot Nathan, en tot Zacharja, en tot Mesullam, de hoofden, hoofden uit de rijen van diegenen, die op mijne uitnodiging reeds in Ahava waren verschenen, en tot Jojarib, en tot Elnathan, de leraars, priesters, die de wet kenden en zich daarom bijzonder bezig hielden met het onderwijzen van Gods Woord (Ezra 7:6 Ezra 7:3). 17. En ik gaf hun bevel mijne zaak op te dragen aan Iddo, het hoofd der genoemde leraars in de plaats Chasifja 1); en ik leide de woorden in hunnen mond, om te zeggen tot Iddo, en tot zijnen broeder, en de Nethinim 2), de lijfeigenen des tempels, die zich met hen tot een genootschap verenigd hadden, en hun verblijf hielden in de plaats Chasifja, dat zij ons brachten dienaars 3) voor het huis onzes Gods.

1) De ligging van de plaats Chasifja zal wel te zoeken zijn aan de rivier Choaspes, noordwaarts van Zuza, nabij de Kaspische zee. Daar schijnt een college of ene stichting geweest te zijn, waarin een groot aantal Levieten gemeenschappelijk bijeen woonden, die zich bezig hielden met het opsporen en navorsen van de oude geschiedenis en de wet van hun volk. Aan het hoofd daarvan stond Iddo, een man, die zeer veel invloed had, om welke reden Ezra zich door zijne gezanten juist tot hem wendde, om zijn doel te bereiken..

2) Of tot Iddo en zijne broederen, de Nethinim. Dan kan Iddo tot de Nethinim behoord hebben, hoewel dit niet noodzakelijk is, ja veeleer alles ervoor pleit, dat Iddo een Leviet was, die met andere Levieten en met sommigen uit de Nethinim in Chasifja vertoefde.

3) Onder dienaars hebben wij te verstaan niet alleen Levieten, maar ook Nethinim. Ezra had niet alleen de eersten, maar ook de tweeden nodig.

Wij zien uit het vervolg, dat de Heere God de poging van Ezra zegende, zodat niet alleen Nethinim, maar ook Levieten zich lieten overreden, om met hem naar Jeruzalem te trekken, om zich aan den dienst van den nieuwen Tempel te verbinden.

Vers 16

16. Zo zond ik, om toch niet zonder de Levieten, waarvan er bovendien zo weinig in Juda waren, aldaar aan te komen, tot Eliëzer, tot Ariël, tot Semaja, en tot Elnathan, en tot Nathan, en tot Zacharja, en tot Mesullam, de hoofden, hoofden uit de rijen van diegenen, die op mijne uitnodiging reeds in Ahava waren verschenen, en tot Jojarib, en tot Elnathan, de leraars, priesters, die de wet kenden en zich daarom bijzonder bezig hielden met het onderwijzen van Gods Woord (Ezra 7:6 Ezra 7:3). 17. En ik gaf hun bevel mijne zaak op te dragen aan Iddo, het hoofd der genoemde leraars in de plaats Chasifja 1); en ik leide de woorden in hunnen mond, om te zeggen tot Iddo, en tot zijnen broeder, en de Nethinim 2), de lijfeigenen des tempels, die zich met hen tot een genootschap verenigd hadden, en hun verblijf hielden in de plaats Chasifja, dat zij ons brachten dienaars 3) voor het huis onzes Gods.

1) De ligging van de plaats Chasifja zal wel te zoeken zijn aan de rivier Choaspes, noordwaarts van Zuza, nabij de Kaspische zee. Daar schijnt een college of ene stichting geweest te zijn, waarin een groot aantal Levieten gemeenschappelijk bijeen woonden, die zich bezig hielden met het opsporen en navorsen van de oude geschiedenis en de wet van hun volk. Aan het hoofd daarvan stond Iddo, een man, die zeer veel invloed had, om welke reden Ezra zich door zijne gezanten juist tot hem wendde, om zijn doel te bereiken..

2) Of tot Iddo en zijne broederen, de Nethinim. Dan kan Iddo tot de Nethinim behoord hebben, hoewel dit niet noodzakelijk is, ja veeleer alles ervoor pleit, dat Iddo een Leviet was, die met andere Levieten en met sommigen uit de Nethinim in Chasifja vertoefde.

3) Onder dienaars hebben wij te verstaan niet alleen Levieten, maar ook Nethinim. Ezra had niet alleen de eersten, maar ook de tweeden nodig.

Wij zien uit het vervolg, dat de Heere God de poging van Ezra zegende, zodat niet alleen Nethinim, maar ook Levieten zich lieten overreden, om met hem naar Jeruzalem te trekken, om zich aan den dienst van den nieuwen Tempel te verbinden.

Vers 18

18. En ze brachten ons, naar de goede hand onzes Gods over ons, enen man van verstand, van de kinderen van Mahli, den zoon van Merari (Exodus 6:19. 1 Chronicles 7:19 1 Chronicles 6:20 1 Chronicles 6:1Ch 7:19), den zoon van Levi, den zoon van Israël; namelijk Serebja, met zijne zonen en broederen, achttien;

Vers 18

18. En ze brachten ons, naar de goede hand onzes Gods over ons, enen man van verstand, van de kinderen van Mahli, den zoon van Merari (Exodus 6:19. 1 Chronicles 7:19 1 Chronicles 6:20 1 Chronicles 6:1Ch 7:19), den zoon van Levi, den zoon van Israël; namelijk Serebja, met zijne zonen en broederen, achttien;

Vers 19

19. En Hasabja, en met hem Jesaja, van de kinderen van Merari, met zijne broederen, en hun zonen, twintig 1);

1) Hieruit blijkt, dat ze wel niet afkerig waren, om mede op te trekken, maar traag, vadsig en onbedacht, alleenlijk nodig hebbende, om geroepen en aangemoedigd te worden..

Vers 19

19. En Hasabja, en met hem Jesaja, van de kinderen van Merari, met zijne broederen, en hun zonen, twintig 1);

1) Hieruit blijkt, dat ze wel niet afkerig waren, om mede op te trekken, maar traag, vadsig en onbedacht, alleenlijk nodig hebbende, om geroepen en aangemoedigd te worden..

Vers 20

20. En van de Nethinim, die David en de vorsten ter dienste der Levieten gegeven hadden (1 Chronicles 9:2 ), twee honderd en twintig Nethinim, die allen bij namen genoemd werden, op ene daarvan gegevene lijst.

Vers 20

20. En van de Nethinim, die David en de vorsten ter dienste der Levieten gegeven hadden (1 Chronicles 9:2 ), twee honderd en twintig Nethinim, die allen bij namen genoemd werden, op ene daarvan gegevene lijst.

Vers 21

21. Toen riep ik aldaar een vasten uit 1) aan de rivier Ahava, opdat wij ons verootmoedigden voor het aangezicht onzes Gods, om van Hem te verzoeken, verzekerd zijnde van Zijne genadige verhoring op onze gebeden en smekingen, enen rechten weg, op welken de reis zonder verhindering gelukkig zou kunnen gedaan worden, voor ons, en voor onze kinderkens, en voor al onze have. 1) Dit hun vasten geschiedde, om hun vernedering uit te drukken; dit verklaart Ezra zijn oogmerk en mening te zijn, te weten: zich te verootmoedigen voor het aangezicht Gods van wege hun zonden, en om dus geschikt te zijn ter vergiffenis van dezen. 2. Om hen tot gebed op te wekken. Het bidden was van ouds met een godsdienstig vasten gepaard. Hun verschijnen voor den troon der genade, was om van God den rechten weg af te smeken, d.i. om zich aan het bestuur der Goddelijke Voorzienigheid te onderwerpen, zich op des Heren bescherming gerustelijk te verlaten en God te kiezen tot hun Leidsman en Wegwijzer op den weg, en om hen veiliglijk over te brengen tot aan het einde hunner loopbaan, en uit genade bekronen met Zijne eeuwige goedertierenheid en liefde. Men merke hier op, hoe wijselijk en plichtmatig het zij, alle onze en onzer huisgezinnen en vrienden belangen, alle onze goederen, handelingen en ondernemingen, al biddende aan God te bevelen, en de zorg deswege aan Hem over te laten..

Zij waren vreemdelingen op den weg, moesten door het land der vijanden heentrekken en hadden gene wolk- en vuurkolom om hen te leiden, zoals hun vaderen; maar zij geloofden dat zij in plaats daarvan op de macht en de gunst van God konden staat maken..

Vers 21

21. Toen riep ik aldaar een vasten uit 1) aan de rivier Ahava, opdat wij ons verootmoedigden voor het aangezicht onzes Gods, om van Hem te verzoeken, verzekerd zijnde van Zijne genadige verhoring op onze gebeden en smekingen, enen rechten weg, op welken de reis zonder verhindering gelukkig zou kunnen gedaan worden, voor ons, en voor onze kinderkens, en voor al onze have. 1) Dit hun vasten geschiedde, om hun vernedering uit te drukken; dit verklaart Ezra zijn oogmerk en mening te zijn, te weten: zich te verootmoedigen voor het aangezicht Gods van wege hun zonden, en om dus geschikt te zijn ter vergiffenis van dezen. 2. Om hen tot gebed op te wekken. Het bidden was van ouds met een godsdienstig vasten gepaard. Hun verschijnen voor den troon der genade, was om van God den rechten weg af te smeken, d.i. om zich aan het bestuur der Goddelijke Voorzienigheid te onderwerpen, zich op des Heren bescherming gerustelijk te verlaten en God te kiezen tot hun Leidsman en Wegwijzer op den weg, en om hen veiliglijk over te brengen tot aan het einde hunner loopbaan, en uit genade bekronen met Zijne eeuwige goedertierenheid en liefde. Men merke hier op, hoe wijselijk en plichtmatig het zij, alle onze en onzer huisgezinnen en vrienden belangen, alle onze goederen, handelingen en ondernemingen, al biddende aan God te bevelen, en de zorg deswege aan Hem over te laten..

Zij waren vreemdelingen op den weg, moesten door het land der vijanden heentrekken en hadden gene wolk- en vuurkolom om hen te leiden, zoals hun vaderen; maar zij geloofden dat zij in plaats daarvan op de macht en de gunst van God konden staat maken..

Vers 22

22. Want ik schaamde mij van den koning een heir en ruiters te begeren, om ons te helpen en te beschermen tegen de lagen van den vijand, de roofzuchtige Bedouïnen, op den weg door de Syrisch-Arabische woestijn; omdat wij tot den koning hadden gesproken 1), zeggende: De hand onzes Gods is ten goede over allen, die Hem zoeken, maar Zijne sterkte en Zijn toorn over allen, die Hem verlaten; daarom wilden wij hem ook ons geloof aan dit woord door de daad bewijzen, door de bescherming der mensen te weigeren.

1) Wij zien hieruit, dat de ere Gods Ezra na aan het harte lag. In zijn sterk geloofsvertrouwen had hij den koning gesproken van de trouwe hulpe en de sterke macht des Heren, en ziet, nu de reis zal worden aanvaard, ziet Ezra het gevaarlijke op zich zelve van de reis, het gevaar voor de zijnen en het zijne zeer goed in. Zal hij nu zijn toevlucht nemen tot een sterke ruiterbende des konings. Deze zou hem niet zijn geweigerd. Maar neen, dit mag dit kan niet. Dit zou de ere Gods te na komen, dit zou de hoogheid en almacht Gods in de ogen van den heidensen koning verduisteren. En daarom wordt Ezra van al het aardse afgebracht, om zich te wenden tot den Heere, en tot Hem alleen. Hij verwacht het niet van de bergen en de heuvelen der aarde maar enig en alleen van zijn Verbonds-God. Zijn bidden is een roepen tot den Heere, opdat Hij zich aan hem openbare als de Wachter Israël's, die niet slaapt of sluimert.

Vers 22

22. Want ik schaamde mij van den koning een heir en ruiters te begeren, om ons te helpen en te beschermen tegen de lagen van den vijand, de roofzuchtige Bedouïnen, op den weg door de Syrisch-Arabische woestijn; omdat wij tot den koning hadden gesproken 1), zeggende: De hand onzes Gods is ten goede over allen, die Hem zoeken, maar Zijne sterkte en Zijn toorn over allen, die Hem verlaten; daarom wilden wij hem ook ons geloof aan dit woord door de daad bewijzen, door de bescherming der mensen te weigeren.

1) Wij zien hieruit, dat de ere Gods Ezra na aan het harte lag. In zijn sterk geloofsvertrouwen had hij den koning gesproken van de trouwe hulpe en de sterke macht des Heren, en ziet, nu de reis zal worden aanvaard, ziet Ezra het gevaarlijke op zich zelve van de reis, het gevaar voor de zijnen en het zijne zeer goed in. Zal hij nu zijn toevlucht nemen tot een sterke ruiterbende des konings. Deze zou hem niet zijn geweigerd. Maar neen, dit mag dit kan niet. Dit zou de ere Gods te na komen, dit zou de hoogheid en almacht Gods in de ogen van den heidensen koning verduisteren. En daarom wordt Ezra van al het aardse afgebracht, om zich te wenden tot den Heere, en tot Hem alleen. Hij verwacht het niet van de bergen en de heuvelen der aarde maar enig en alleen van zijn Verbonds-God. Zijn bidden is een roepen tot den Heere, opdat Hij zich aan hem openbare als de Wachter Israël's, die niet slaapt of sluimert.

Vers 23

23. Alzo vastten wij, om niet nodig te hebben ons op de hulp van mensen te verlaten, en verzochten zulks van onzen God, opdat Zijne hand ten goede over ons zou zijn; en Hij liet Zich van ons verbidden.

In het levende geloof aan Gods bescherming en leiding heeft Ezra zijnen tocht aangevangen, en wil gene hulp bij mensen zoeken; de zaak moest juist voor deze Heidenen die nader bij het rijk Gods waren dan de andere, duidelijk als de zaak voor God voorkomen. Daar hij echter wist dat hij en zijne reisgezellen gezondigd hadden, zocht hij boetvaardig de genade Gods, een bewijs, hoe zuiver de grond was, waarop hij nu opnieuw bouwde.. 24. Toen scheidde Ik, v rdat wij de reis aanvingen, twaalf uit, ik zonderde er twaalf af van de oversten der priesters, en Serebja 1), Hasabja, en tien van hun broederen met hen.

1) Volgens Ezra 8:18, Ezra 8:19 zijn Serebja en Hasabja Levieten. De namen der twaalf priesters worden hier niet genoemd en van de Levieten slechts twee. Velen voegen dan ook het woordje en er tussen in. Een goede vertaling eist dit.

Vers 23

23. Alzo vastten wij, om niet nodig te hebben ons op de hulp van mensen te verlaten, en verzochten zulks van onzen God, opdat Zijne hand ten goede over ons zou zijn; en Hij liet Zich van ons verbidden.

In het levende geloof aan Gods bescherming en leiding heeft Ezra zijnen tocht aangevangen, en wil gene hulp bij mensen zoeken; de zaak moest juist voor deze Heidenen die nader bij het rijk Gods waren dan de andere, duidelijk als de zaak voor God voorkomen. Daar hij echter wist dat hij en zijne reisgezellen gezondigd hadden, zocht hij boetvaardig de genade Gods, een bewijs, hoe zuiver de grond was, waarop hij nu opnieuw bouwde.. 24. Toen scheidde Ik, v rdat wij de reis aanvingen, twaalf uit, ik zonderde er twaalf af van de oversten der priesters, en Serebja 1), Hasabja, en tien van hun broederen met hen.

1) Volgens Ezra 8:18, Ezra 8:19 zijn Serebja en Hasabja Levieten. De namen der twaalf priesters worden hier niet genoemd en van de Levieten slechts twee. Velen voegen dan ook het woordje en er tussen in. Een goede vertaling eist dit.

Vers 25

25. En ik woog hun het a) zilver, en het goud, en de vaten, zijnde de offering besteed tot de inwijding van het huis onzes Gods, die de koning en zijne raadsheren, en zijne vorsten, en gans Israël, die er gevonden werden, geofferd, gegeven hadden.

a) Ezra 7:14, Ezra 7:15.

Vers 25

25. En ik woog hun het a) zilver, en het goud, en de vaten, zijnde de offering besteed tot de inwijding van het huis onzes Gods, die de koning en zijne raadsheren, en zijne vorsten, en gans Israël, die er gevonden werden, geofferd, gegeven hadden.

a) Ezra 7:14, Ezra 7:15.

Vers 26

26. Ik woog dan aan hun hand, in hun tegenwoordigheid, zes honderd en vijftig talenten zilvers en honderd zilveren vaten in talenten of, zilveren vaten, honderd aan talenten d.i. van honderd talenten waarde; aan goud, honderd talenten;

Vers 26

26. Ik woog dan aan hun hand, in hun tegenwoordigheid, zes honderd en vijftig talenten zilvers en honderd zilveren vaten in talenten of, zilveren vaten, honderd aan talenten d.i. van honderd talenten waarde; aan goud, honderd talenten;

Vers 27

27. En twintig gouden bekers, tot duizend drachmen, of dariken, 13:50 ieder; en twee vaten van blinkend goed koper, begeerlijk als goud, zo goed verguld, dat zij blonken als fijn goud.

Vers 27

27. En twintig gouden bekers, tot duizend drachmen, of dariken, 13:50 ieder; en twee vaten van blinkend goed koper, begeerlijk als goud, zo goed verguld, dat zij blonken als fijn goud.

Vers 28

28. En ik zei tot hen, de 12 oversten der priesters en der Levieten (Ezra 8:24), terwijl ik hun al deze kostbaarheden ter zorgvuldige bewaring ter hand stelde: Gij zijt heilig den HEERE, en deze vaten zijn heilig; ook dit zilver, en dit goud, de vrijwillige gave, den HEERE, den God uwer vaderen.

Vers 28

28. En ik zei tot hen, de 12 oversten der priesters en der Levieten (Ezra 8:24), terwijl ik hun al deze kostbaarheden ter zorgvuldige bewaring ter hand stelde: Gij zijt heilig den HEERE, en deze vaten zijn heilig; ook dit zilver, en dit goud, de vrijwillige gave, den HEERE, den God uwer vaderen.

Vers 29

29. Waakt en bewaart het 1), totdat gij het opweegt, in tegenwoordigheid van de oversten der priesters en Levieten, en der vorsten, oversten der vaderen van Israël, te Jeruzalem; in de schatkamers van des HEEREN huis.

1) De Priesters en Levieten waren heilig den Heere, en daarom hadden zij ook dat, wat Ezra hun gaf, als heilige dingen te beschouwen en te bewaren. Zij hadden er voor te zorgen, dat niets ontbrak, als men te Jeruzalem was aangekomen.

Vers 29

29. Waakt en bewaart het 1), totdat gij het opweegt, in tegenwoordigheid van de oversten der priesters en Levieten, en der vorsten, oversten der vaderen van Israël, te Jeruzalem; in de schatkamers van des HEEREN huis.

1) De Priesters en Levieten waren heilig den Heere, en daarom hadden zij ook dat, wat Ezra hun gaf, als heilige dingen te beschouwen en te bewaren. Zij hadden er voor te zorgen, dat niets ontbrak, als men te Jeruzalem was aangekomen.

Vers 30

30. Toen ontvingen de priesters en de Levieten, want Ezra had bij de twaalf oversten der priesters 12 oversten der Levieten tot medehelpers gevoegd (Ezra 8:24), het gewicht des zilvers en des gouds, en der vaten 1), om te brengen te Jeruzalem, ten huize onzes Gods.

1) De gezamenlijke waarde van al deze kostbaarheden, de twee zwaar vergulden koperen vaten niet meegerekend, bedroeg naar onze schatting 8:260.009 (Herzfeld schat het op bijna 2 millioen minder). Dit was ene nieuwe vervulling der belofte, die de kinderen Israël's bij hunnen uittocht in Egypte ontvangen hadden (Exodus 3:21)..

Vers 30

30. Toen ontvingen de priesters en de Levieten, want Ezra had bij de twaalf oversten der priesters 12 oversten der Levieten tot medehelpers gevoegd (Ezra 8:24), het gewicht des zilvers en des gouds, en der vaten 1), om te brengen te Jeruzalem, ten huize onzes Gods.

1) De gezamenlijke waarde van al deze kostbaarheden, de twee zwaar vergulden koperen vaten niet meegerekend, bedroeg naar onze schatting 8:260.009 (Herzfeld schat het op bijna 2 millioen minder). Dit was ene nieuwe vervulling der belofte, die de kinderen Israël's bij hunnen uittocht in Egypte ontvangen hadden (Exodus 3:21)..

Vers 31

31. Alzo verreisden wij van de rivier Ahava (Ezra 8:15) op den twaalfde 1) der eerste maand om te gaan naar Jeruzalem; en de hand de beschermende macht onzes Gods was over ons, en redde ons van de hand des vijands, die ons lagen leide op den weg. 1) Volgens Ezra 7:9 werd de reis aangevangen op den eersten der maand, maar dewijl Ezra gene Levieten en Nethinim aantrof, deed hij, wat hierboven vermeld is, waarmee drie dagen gemoeid waren. Toen echter deden zich nog vele bezwaren op omtrent de reis, zodat hij een vasten uitschreef. Hierop woog hij den Priesters en Levieten de schatten toe, zodat eerst met den twaalfden dag de reis voor goed kon worden ondernomen.

Vers 31

31. Alzo verreisden wij van de rivier Ahava (Ezra 8:15) op den twaalfde 1) der eerste maand om te gaan naar Jeruzalem; en de hand de beschermende macht onzes Gods was over ons, en redde ons van de hand des vijands, die ons lagen leide op den weg. 1) Volgens Ezra 7:9 werd de reis aangevangen op den eersten der maand, maar dewijl Ezra gene Levieten en Nethinim aantrof, deed hij, wat hierboven vermeld is, waarmee drie dagen gemoeid waren. Toen echter deden zich nog vele bezwaren op omtrent de reis, zodat hij een vasten uitschreef. Hierop woog hij den Priesters en Levieten de schatten toe, zodat eerst met den twaalfden dag de reis voor goed kon worden ondernomen.

Vers 32

32. En wij kwamen 1) te Jeruzalem op den eersten dag der vijfde maand (Ezra 7:9 Ezra 7:9); en wij bleven 1) aldaar drie dagen, v rdat wij begonnen aan het werk, dat ons te doen stond (Nehemiah 2:11).

1) Laten zij, die hun aangezichten standvastiglijk naar het nieuwe Jeruzalem henen gericht hebben, maar getrouwelijk voortgaan en tot het einde toe volharden, totdat zij voor God in Zion verschijnen; daar zullen zij bevinden, dat Hij het goede werk, hetwelk Hij in hen begonnen heeft ook volmaken zal..

2) In het Hebreeën Wenescheb. Beter: Wij zaten, d.i. wij hielden rust, aleer wij aan den arbeid togen. Van wege de vermoeienis van de reis en het in orde brengen van alles, wat op de reis in het ongerede was geraakt, rustten Ezra en de zijnen drie dagen uit, aleer zij deden, wat in de volgende verzen wordt vermeld.

Vers 32

32. En wij kwamen 1) te Jeruzalem op den eersten dag der vijfde maand (Ezra 7:9 Ezra 7:9); en wij bleven 1) aldaar drie dagen, v rdat wij begonnen aan het werk, dat ons te doen stond (Nehemiah 2:11).

1) Laten zij, die hun aangezichten standvastiglijk naar het nieuwe Jeruzalem henen gericht hebben, maar getrouwelijk voortgaan en tot het einde toe volharden, totdat zij voor God in Zion verschijnen; daar zullen zij bevinden, dat Hij het goede werk, hetwelk Hij in hen begonnen heeft ook volmaken zal..

2) In het Hebreeën Wenescheb. Beter: Wij zaten, d.i. wij hielden rust, aleer wij aan den arbeid togen. Van wege de vermoeienis van de reis en het in orde brengen van alles, wat op de reis in het ongerede was geraakt, rustten Ezra en de zijnen drie dagen uit, aleer zij deden, wat in de volgende verzen wordt vermeld.

Vers 33

33. Op den vierden dag nu werd gewogen 1) het zilver, en het goud, en de vaten in of aan het huis onzes Gods, aan of, in de hand, in de tegenwoordigheid van Meremoth, den zoon van Uria, (Nehemiah 3:4,Nehemiah 3:21) den priester, opdat deze het in bewaring zou nemen; en met hem werd het ook overgegeven aan Eleazar, den zoon van Pinchas; en met hem aan Jozabad (Nehemiah 10:10),den zoon van Jezua, en aan Noadja, den zoon van Binnuï, uit de Levieten.

1) In het Hebreeën Nischkal, werd gewogen, in den zin van, afgeleverd, toegewogen.

Vers 33

33. Op den vierden dag nu werd gewogen 1) het zilver, en het goud, en de vaten in of aan het huis onzes Gods, aan of, in de hand, in de tegenwoordigheid van Meremoth, den zoon van Uria, (Nehemiah 3:4,Nehemiah 3:21) den priester, opdat deze het in bewaring zou nemen; en met hem werd het ook overgegeven aan Eleazar, den zoon van Pinchas; en met hem aan Jozabad (Nehemiah 10:10),den zoon van Jezua, en aan Noadja, den zoon van Binnuï, uit de Levieten.

1) In het Hebreeën Nischkal, werd gewogen, in den zin van, afgeleverd, toegewogen.

Vers 34

34. Naar het getal en naar het gewicht van die allen 1) werd alles, wat hierboven in Ezra 8:25, opgenoemd is, overgegeven; en het ganse gewicht werd terzelver tijd bij de overgift opgeschreven.

1) Of: In getal, in gewicht naar alles.

Vers 34

34. Naar het getal en naar het gewicht van die allen 1) werd alles, wat hierboven in Ezra 8:25, opgenoemd is, overgegeven; en het ganse gewicht werd terzelver tijd bij de overgift opgeschreven.

1) Of: In getal, in gewicht naar alles.

Vers 35

35. En de weggevoerden, die uit de gevangenis gekomen waren, offerden terstond na hun aankomst, overeenkomstig het bevel van den koning van Perzië (Ezra 7:17), den God Israël's brandoffers: twaalf varren voor gans Israël, zes en negentig rammen, zeven en zeventig lammeren, twaalf bokken ten zondoffer; alles werd geofferd ten brandoffer den HEERE 1), zodat niets daarvan tot offermaaltijd werd gebruikt.

1) Het zondoffer werd eerst gebracht tot verzoening der zonde van gans Israël, daarna het brandoffer, om daarmee gans Israël aan den dienst des Heren te heiligen. Aan de scheuring des rijks werd niet meer gedacht. Als n volk, bestaande uit 12 stammen, plaatst zich hier Abrahams nakroost voor den Heere God in Zijn heiligen tempel. 36. Daarna 1) gaven zij de wetten des konings zoals die in Ezra 7:21-Ezra 7:24 zijn meegedeeld, aan des konings stadhouders of satrapen, onder welke Palestina stond, en aan de landvoogden, die het burgerlijk recht spraken aan deze zijde der rivier; en zij, de stadhouders zowel als de landvoogden, bevorderende belangen van het volk en van het huis Gods; 2) zij ondersteunden beiden, zover het bevel des konings hen daartoe verplichtte.

1) In Ezra 8:35 hebben de 12 varren en de 12 bokken klaarblijkelijk betrekking op de 12 stammen van het volk. Aan dit getal hechtte men in het algemeen bij de grondvesting der nieuwe gemeente een groot gewicht, zoals dan ook in Ezra 8:3-Ezra 8:14 twaalf hoofden van vaderhuizen aan de spits der geslachten werden genoemd, opdat deze als een beeld der gemeente Israël's in 12 stammen erkend zouden worden. Deuteronomy 96:1 rammen zijn = 12 x 8; de 77 lammeren echter maken een veelvoud uit van zeven, het heilige bondsgetal..

2) Bij Ezra 8:36 merken de "Wurtembergse Summariën het volgende op: De ambtenaren van koning Arthahsasta geven hier een goed voorbeeld aan alle ambtenaren, dat zij belang moeten stellen in het huis Gods en Zijn volk; dat zij den godsdienst moeten bevorderen en het volk des Heren beschermen en ondersteunen. Het zal dezen ambtenaren eenmaal op den jongsten dag verdraaglijker zijn dan velen ambtenaren bij de Christenen, die, ofschoon bewust zijnde, hoe zij zich omtrent God en Zijnen dienst moeten gedragen, hoe zij Zijne dienaren en Zijn volk moeten behandelen, dit zeer slecht in acht nemen, ja veel meer hun best doen om hen te onderdrukken (Matthew 11:20)..

Het bovenstaande doet onze aandacht vestigen op de verlossing van zondaren van de geestelijke slavernij, en hun pelgrimsreis naar het hemelse Jeruzalem, onder de geleide en de bescherming van hunnen God en Zaligmaker. Zij, die lang de zonde en den satan gediend hebben, worden vermaand om hun gevangenschap te verlaten en dezen tocht aan te vangen. Moeilijkheden en gevaren wachten hen, maar de Heere zal met hen zijn op den weg, en hen geleiden en beschermen. Door Hem bewaard zullen de verlosten des Heren, wat hun ook moge tegenkomen, hun reis blijmoedig voortzetten en al juichende Sion binnentreden, waar eeuwige vreugde hun deel zal zijn..

Vers 35

35. En de weggevoerden, die uit de gevangenis gekomen waren, offerden terstond na hun aankomst, overeenkomstig het bevel van den koning van Perzië (Ezra 7:17), den God Israël's brandoffers: twaalf varren voor gans Israël, zes en negentig rammen, zeven en zeventig lammeren, twaalf bokken ten zondoffer; alles werd geofferd ten brandoffer den HEERE 1), zodat niets daarvan tot offermaaltijd werd gebruikt.

1) Het zondoffer werd eerst gebracht tot verzoening der zonde van gans Israël, daarna het brandoffer, om daarmee gans Israël aan den dienst des Heren te heiligen. Aan de scheuring des rijks werd niet meer gedacht. Als n volk, bestaande uit 12 stammen, plaatst zich hier Abrahams nakroost voor den Heere God in Zijn heiligen tempel. 36. Daarna 1) gaven zij de wetten des konings zoals die in Ezra 7:21-Ezra 7:24 zijn meegedeeld, aan des konings stadhouders of satrapen, onder welke Palestina stond, en aan de landvoogden, die het burgerlijk recht spraken aan deze zijde der rivier; en zij, de stadhouders zowel als de landvoogden, bevorderende belangen van het volk en van het huis Gods; 2) zij ondersteunden beiden, zover het bevel des konings hen daartoe verplichtte.

1) In Ezra 8:35 hebben de 12 varren en de 12 bokken klaarblijkelijk betrekking op de 12 stammen van het volk. Aan dit getal hechtte men in het algemeen bij de grondvesting der nieuwe gemeente een groot gewicht, zoals dan ook in Ezra 8:3-Ezra 8:14 twaalf hoofden van vaderhuizen aan de spits der geslachten werden genoemd, opdat deze als een beeld der gemeente Israël's in 12 stammen erkend zouden worden. Deuteronomy 96:1 rammen zijn = 12 x 8; de 77 lammeren echter maken een veelvoud uit van zeven, het heilige bondsgetal..

2) Bij Ezra 8:36 merken de "Wurtembergse Summariën het volgende op: De ambtenaren van koning Arthahsasta geven hier een goed voorbeeld aan alle ambtenaren, dat zij belang moeten stellen in het huis Gods en Zijn volk; dat zij den godsdienst moeten bevorderen en het volk des Heren beschermen en ondersteunen. Het zal dezen ambtenaren eenmaal op den jongsten dag verdraaglijker zijn dan velen ambtenaren bij de Christenen, die, ofschoon bewust zijnde, hoe zij zich omtrent God en Zijnen dienst moeten gedragen, hoe zij Zijne dienaren en Zijn volk moeten behandelen, dit zeer slecht in acht nemen, ja veel meer hun best doen om hen te onderdrukken (Matthew 11:20)..

Het bovenstaande doet onze aandacht vestigen op de verlossing van zondaren van de geestelijke slavernij, en hun pelgrimsreis naar het hemelse Jeruzalem, onder de geleide en de bescherming van hunnen God en Zaligmaker. Zij, die lang de zonde en den satan gediend hebben, worden vermaand om hun gevangenschap te verlaten en dezen tocht aan te vangen. Moeilijkheden en gevaren wachten hen, maar de Heere zal met hen zijn op den weg, en hen geleiden en beschermen. Door Hem bewaard zullen de verlosten des Heren, wat hun ook moge tegenkomen, hun reis blijmoedig voortzetten en al juichende Sion binnentreden, waar eeuwige vreugde hun deel zal zijn..

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezra 8". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezra-8.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile