Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 35". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/ezekiel-35.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Ezekiel 35". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 35Ezekiel 35:1.
VOORSPELLING TEGEN DE EDOMIETEN.
III. Ezekiel 35:1-Hoofdst 36:15. Het voorafgaande woord Gods heeft aan het volk Gods ene heerlijke, heilige en zalige toekomst onder zijnen koning David beloofd, en daarbij ook, dat het van den druk en den smaad der Heidenen zal worden bevrijd. Die gedachte wordt verder uitgebreid en uiteengezet, dat het heidendom gene macht meer over Israël zal uitoefenen noch er verder mede zal spotten. Integendeel zal het zelf aan de Goddelijke wraak en het volkomen verderf ten prooi worden. Edom wordt tot zijn vertegenwoordiger gesteld. In hem openbaart zich op karakteristieke wijze de vijandschap tegen het rijk van God en de lust om zich het gebied daarvan aan te matigen; ook op karakteristieke wijze zal het rijk van God daaraan worden volvoerd (Ezekiel 35:1-Ezekiel 35:9, Ezekiel 35:10-Ezekiel 35:15) waarbij dan, wat de eindelijke vervulling der Profetie aangaat, moet worden vastgehouden, dat onder Heidenen niet juist afgodendienaars, maar de volken in `t algemeen, in tegenstelling tegen Israël, het volk (Ezekiel 32:32) moeten worden verstaan, de voorzegging zich dus verre uitstrekt tot in den tijd van smaad, welke nu nog het volk en land van Israël wedervaart, en wel het meest van de Christelijke volken. Maar al deze smaad wordt weggedaan van de bergen Israëls (Ezekiel 36:1-Ezekiel 36:7), zij, zullen weer vruchtbaar en bewoonbaar worden gemaakt, ja nog veel meer worden gezegend, dan zij vroeger geweest zijn, daar het een heilig volk Gods zal zijn, dat op hen woont (36:8-12 Het land zal niet meer genoemd worden een land, dat zijne inwoners opeet, omdat het niet meer een land voor hen zal zijn, waar zij zondigen (36:13-15).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EZECHIËL 35Ezekiel 35:1.
VOORSPELLING TEGEN DE EDOMIETEN.
III. Ezekiel 35:1-Hoofdst 36:15. Het voorafgaande woord Gods heeft aan het volk Gods ene heerlijke, heilige en zalige toekomst onder zijnen koning David beloofd, en daarbij ook, dat het van den druk en den smaad der Heidenen zal worden bevrijd. Die gedachte wordt verder uitgebreid en uiteengezet, dat het heidendom gene macht meer over Israël zal uitoefenen noch er verder mede zal spotten. Integendeel zal het zelf aan de Goddelijke wraak en het volkomen verderf ten prooi worden. Edom wordt tot zijn vertegenwoordiger gesteld. In hem openbaart zich op karakteristieke wijze de vijandschap tegen het rijk van God en de lust om zich het gebied daarvan aan te matigen; ook op karakteristieke wijze zal het rijk van God daaraan worden volvoerd (Ezekiel 35:1-Ezekiel 35:9, Ezekiel 35:10-Ezekiel 35:15) waarbij dan, wat de eindelijke vervulling der Profetie aangaat, moet worden vastgehouden, dat onder Heidenen niet juist afgodendienaars, maar de volken in `t algemeen, in tegenstelling tegen Israël, het volk (Ezekiel 32:32) moeten worden verstaan, de voorzegging zich dus verre uitstrekt tot in den tijd van smaad, welke nu nog het volk en land van Israël wedervaart, en wel het meest van de Christelijke volken. Maar al deze smaad wordt weggedaan van de bergen Israëls (Ezekiel 36:1-Ezekiel 36:7), zij, zullen weer vruchtbaar en bewoonbaar worden gemaakt, ja nog veel meer worden gezegend, dan zij vroeger geweest zijn, daar het een heilig volk Gods zal zijn, dat op hen woont (36:8-12 Het land zal niet meer genoemd worden een land, dat zijne inwoners opeet, omdat het niet meer een land voor hen zal zijn, waar zij zondigen (36:13-15).
Vers 1
1. Wijders geschiedde des HEEREN woord opnieuw tot mij, om de in Ezekiel 34:29 reeds genoemde toekomst van het land Israël nog uitvoeriger te behandelen, zeggende:Vers 1
1. Wijders geschiedde des HEEREN woord opnieuw tot mij, om de in Ezekiel 34:29 reeds genoemde toekomst van het land Israël nog uitvoeriger te behandelen, zeggende:Vers 2
2. Mensenkind! zet, voordat gij het in Ezekiel 36:1 met de bergen van Israël zult te doen hebben, uw aangezicht tegen het gebergte Seïr, dat de Edomieten bewonen (Genesis 36:8), en profeteer tegen hetzelve.Vers 2
2. Mensenkind! zet, voordat gij het in Ezekiel 36:1 met de bergen van Israël zult te doen hebben, uw aangezicht tegen het gebergte Seïr, dat de Edomieten bewonen (Genesis 36:8), en profeteer tegen hetzelve.Vers 3
3. En zeg tot hetzelve gebergte: Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o gebergte Seïr! en Ik zal Mijne hand tegen u uitstrekken, en zal u stellen tot ene verwoesting en enen schrik.Vers 3
3. En zeg tot hetzelve gebergte: Alzo zegt de Heere HEERE: Zie, Ik wil aan u, o gebergte Seïr! en Ik zal Mijne hand tegen u uitstrekken, en zal u stellen tot ene verwoesting en enen schrik.Vers 4
4. Ik zal uwe steden stellen tot eenzaamheid, en gij zult ene verwoesting worden: en zult weten, dat Ik de HEERE ben, de heilige en rechtvaardige God, die niet met Zich laat spotten (Ezekiel 28:22).Vers 4
4. Ik zal uwe steden stellen tot eenzaamheid, en gij zult ene verwoesting worden: en zult weten, dat Ik de HEERE ben, de heilige en rechtvaardige God, die niet met Zich laat spotten (Ezekiel 28:22).Vers 5
5. Omdat gij, Edomieten! ene eeuwige a) vijandschap hebt, en hebt de kinderen Israëls doen wegvloeien door het geweld des zwaards, ten tijde huns verderfs, ten tijde der uiterste ongerechtigheid. De maat daarvan is zo vol geworden, dat daaraan nu een einde moet worden gemaakt (Ezekiel 21:29).a) Ezech 20:15. 6. Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal u voorzeker ten bloede bereiden, tot een bloedbad maken, en het bloed zal u vervolgen; alzo gij het bloed niet hebt gehaat, in bloedvergieten uw lust hebt gehad, zal u het bloed ook vervolgen.
Sterke voorstelling, beeldrijkheid en aanschouwelijkheid onderscheidt overal den Profeet Ezechiël, zo ook hier. Hij neemt thans uit het vorige hoofdstuk (34:29) de belofte weer op, dat Israël den smaad der Heidenen niet meer zal dragen; maar deze belofte verkrijgt ene gedachte, zij neemt vlees en bloed aan, daar hij tegenover de bergen Israëls (Ezekiel 35:14 het gebergte van Seïr stelt, waar Israëls doodvijanden, de Edomieten, woonden. In ene dreigende vloekbede over het gebergte Seïr vat hij den vloek over de vijanden van den Heere en Zijn volk, over de vijanden Zions in een typisch beeld te zamen, en dit woord van vervloeking is reeds ter voorbereiding van de volgende zegenbede over de bergen Israëls in Ezekiel 36:1.
Dat het land en het volk van Edom in het voor ons liggend hoofdstuk als het gebergte van Seïr wordt voorgesteld, heeft niet alleen daarin zijne reden, dat in Ezekiel 36:1 in herinnering aan het vorige Godswoord het land en volk Gods als de bergen Israëls worden voorgesteld; integendeel worden bijv. ook in Zechariah 6:1, het rijk van de wereldmacht aan de ene zijde en het rijk Gods aan de andere zijde als twee bergen aangezien, die zich tegenover elkaar verheffen, of met andere woorden, zowel de wereldmacht in hare geschiedkundige ontwikkeling als ook het rijk Gods in zijne geschiedkundige ontplooiing staan der profetie als bergen voor den geest. Reeds hieruit blijkt, dat, wat in ons hoofdstuk over Edom wordt gezegd, niet Edom alleen aangaat, dat dit integendeel hier als vertegenwoordiger van het Heidendom, van de Gode en Zijn volk vijandige mensheid voorkomt. Dit wordt nu ook door een rij van bijzonderheden beveiligd, zo bijv. door hetgeen in Ezekiel 35:14 van de vreugde der gehele aarde in tegenstelling tegen de over Edom gekomen verwoesting gezegd wordt. Zulk een betekenis kon aan Edom op zich zelf niet worden gegeven, maar alleen in zoverre als daarin de Gode vijandige wereldmacht in `t algemeen, het principe van vijandschap tegen God is voorgesteld. Het is toch ook bovendien hier niet de plaats voor ene bijzondere voorzegging tegen Edom alleen; juist zo komt in Isaiah 63:1-Isaiah 63:8 Edom voor als vertegenwoordiger van het ganse Gode vijandige Heidendom.
Edom stelt voor den Profeet niet alleen alle nationale vijanden voor, die in leedvermaak, in haat en eeuwige vijandschap het arme Israël hebben gesmaad, en in tijd van nood, als de straf voor zijne zonden haar toppunt had bereikt, daartegen met zijne vijanden gemene zaak hebben gemaakt, maar hier het eigenlijke volk, dat zich tegen de macht en de zegeningen van den staat Gods overstelt.
Wat in de profetie en tegen buitenlandse volken (Ezekiel 25:1-32) uitvoerig was ontwikkeld, wordt hier in korte woorden saamgevat, en aan Edom aangewezen. De karakteristieke tekenen van het Heidendom, de openbaringen der zonde, om wier wil het zijne straf ontvangt, worden aangewezen, en het doodvonnis wordt tegen hen door den Profeet uitgesproken.
Vers 5
5. Omdat gij, Edomieten! ene eeuwige a) vijandschap hebt, en hebt de kinderen Israëls doen wegvloeien door het geweld des zwaards, ten tijde huns verderfs, ten tijde der uiterste ongerechtigheid. De maat daarvan is zo vol geworden, dat daaraan nu een einde moet worden gemaakt (Ezekiel 21:29).a) Ezech 20:15. 6. Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal u voorzeker ten bloede bereiden, tot een bloedbad maken, en het bloed zal u vervolgen; alzo gij het bloed niet hebt gehaat, in bloedvergieten uw lust hebt gehad, zal u het bloed ook vervolgen.
Sterke voorstelling, beeldrijkheid en aanschouwelijkheid onderscheidt overal den Profeet Ezechiël, zo ook hier. Hij neemt thans uit het vorige hoofdstuk (34:29) de belofte weer op, dat Israël den smaad der Heidenen niet meer zal dragen; maar deze belofte verkrijgt ene gedachte, zij neemt vlees en bloed aan, daar hij tegenover de bergen Israëls (Ezekiel 35:14 het gebergte van Seïr stelt, waar Israëls doodvijanden, de Edomieten, woonden. In ene dreigende vloekbede over het gebergte Seïr vat hij den vloek over de vijanden van den Heere en Zijn volk, over de vijanden Zions in een typisch beeld te zamen, en dit woord van vervloeking is reeds ter voorbereiding van de volgende zegenbede over de bergen Israëls in Ezekiel 36:1.
Dat het land en het volk van Edom in het voor ons liggend hoofdstuk als het gebergte van Seïr wordt voorgesteld, heeft niet alleen daarin zijne reden, dat in Ezekiel 36:1 in herinnering aan het vorige Godswoord het land en volk Gods als de bergen Israëls worden voorgesteld; integendeel worden bijv. ook in Zechariah 6:1, het rijk van de wereldmacht aan de ene zijde en het rijk Gods aan de andere zijde als twee bergen aangezien, die zich tegenover elkaar verheffen, of met andere woorden, zowel de wereldmacht in hare geschiedkundige ontwikkeling als ook het rijk Gods in zijne geschiedkundige ontplooiing staan der profetie als bergen voor den geest. Reeds hieruit blijkt, dat, wat in ons hoofdstuk over Edom wordt gezegd, niet Edom alleen aangaat, dat dit integendeel hier als vertegenwoordiger van het Heidendom, van de Gode en Zijn volk vijandige mensheid voorkomt. Dit wordt nu ook door een rij van bijzonderheden beveiligd, zo bijv. door hetgeen in Ezekiel 35:14 van de vreugde der gehele aarde in tegenstelling tegen de over Edom gekomen verwoesting gezegd wordt. Zulk een betekenis kon aan Edom op zich zelf niet worden gegeven, maar alleen in zoverre als daarin de Gode vijandige wereldmacht in `t algemeen, het principe van vijandschap tegen God is voorgesteld. Het is toch ook bovendien hier niet de plaats voor ene bijzondere voorzegging tegen Edom alleen; juist zo komt in Isaiah 63:1-Isaiah 63:8 Edom voor als vertegenwoordiger van het ganse Gode vijandige Heidendom.
Edom stelt voor den Profeet niet alleen alle nationale vijanden voor, die in leedvermaak, in haat en eeuwige vijandschap het arme Israël hebben gesmaad, en in tijd van nood, als de straf voor zijne zonden haar toppunt had bereikt, daartegen met zijne vijanden gemene zaak hebben gemaakt, maar hier het eigenlijke volk, dat zich tegen de macht en de zegeningen van den staat Gods overstelt.
Wat in de profetie en tegen buitenlandse volken (Ezekiel 25:1-32) uitvoerig was ontwikkeld, wordt hier in korte woorden saamgevat, en aan Edom aangewezen. De karakteristieke tekenen van het Heidendom, de openbaringen der zonde, om wier wil het zijne straf ontvangt, worden aangewezen, en het doodvonnis wordt tegen hen door den Profeet uitgesproken.
Vers 7
7. En Ik zal het gebergte Seïr tot de uiterste verwoesting stellen, en Ik zal uit hetzelve uitroeien dien, die er doorgaat, en dien, die wederkeert. 8. En Ik zal zijne bergen met zijne verslagenen vervullen; uwe heuvelen, en uwe dalen, en al uwe stromen, in dezelve zullen de verslagenen van het zwaard liggen.Vers 7
7. En Ik zal het gebergte Seïr tot de uiterste verwoesting stellen, en Ik zal uit hetzelve uitroeien dien, die er doorgaat, en dien, die wederkeert. 8. En Ik zal zijne bergen met zijne verslagenen vervullen; uwe heuvelen, en uwe dalen, en al uwe stromen, in dezelve zullen de verslagenen van het zwaard liggen.Vers 9
9. Tot eeuwige verwoestingen zal Ik u stellen, en uwe steden zullen niet bewoond worden: alzo zult gij weten, dat Ik de HEERE ben.Vers 9
9. Tot eeuwige verwoestingen zal Ik u stellen, en uwe steden zullen niet bewoond worden: alzo zult gij weten, dat Ik de HEERE ben.Vers 11
11. Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal ook handelen naar uwen toorn en naar uwe nijdigheid, die gij uit uwen haat tegen hen, tegen de beide volken van Mijn eigendom, Israël en Juda, hebt te werk gesteld; en Ik zal bij hen bekend worden, wanneer Ik u zal gericht hebben, het een zal met het andere hand in hand gaan, en in gelijke mate geschieden.Vers 11
11. Daarom, zo waarachtig als Ik leef, spreekt de Heere HEERE: Ik zal ook handelen naar uwen toorn en naar uwe nijdigheid, die gij uit uwen haat tegen hen, tegen de beide volken van Mijn eigendom, Israël en Juda, hebt te werk gesteld; en Ik zal bij hen bekend worden, wanneer Ik u zal gericht hebben, het een zal met het andere hand in hand gaan, en in gelijke mate geschieden.Vers 12
12. En gij zult weten, dat Ik, de HEERE, al uwe lasteringen gehoord heb, die gij tegen de bergen Israëls gesproken hebt, zeggende: zij zijn verwoest, zij zijn ons ter spijze gegeven.12. En gij zult weten, dat Ik, de HEERE, al uwe lasteringen gehoord heb, die gij tegen de bergen Israëls gesproken hebt, zeggende: zij zijn verwoest, zij zijn ons ter spijze gegeven.
Vers 12
12. En gij zult weten, dat Ik, de HEERE, al uwe lasteringen gehoord heb, die gij tegen de bergen Israëls gesproken hebt, zeggende: zij zijn verwoest, zij zijn ons ter spijze gegeven.12. En gij zult weten, dat Ik, de HEERE, al uwe lasteringen gehoord heb, die gij tegen de bergen Israëls gesproken hebt, zeggende: zij zijn verwoest, zij zijn ons ter spijze gegeven.
Vers 13
13. Alzo hebt gij u met uwen mond tegen Mij groot gemaakt, en uwe woorden tegen Mij vermenigvuldigd; Ik heb het gehoord.Als schuld van Edom is vooreerst (Ezekiel 35:5) genoemd eeuwige vijandschap tegen Israël, die ook wel in Ezekiel 25:15 den Filistijnen wordt toegeschreven, maar bij Edom dieperen wortel had in het vijandig gedrag van Ezau tegen Jakob (Genesis 25:25, Genesis 27:37), en zoals reeds Amos (1:11) zegt, eeuwig Zijnen toorn behoudt tegen het verbondsvolk, zodat Edom van iedere gelegenheid om het te vernietigen, gebruik maakte, en bij den ondergang van het rijk van Juda de kinderen Israëls in het zwaard dreef, d. i. aan het geweld daarvan prijs gaf, Als ene tweede schuld wordt tegen hem aangevoerd (Ezekiel 35:10, zijne begeerte naar het bezit van Israël en van zijn land, dat het tot zich wilde brengen, hoewel het wist, dat dit Jehova's eigendom was, waardoor Edoms haat tegen Israël tot versmading van Jehova werd.
Israël wordt niet om zijne zonde door Edom gehaat, maar om zijn voorrang boven Edom, om zijnen God die Zich aan Israël als aan geen ander volk heeft geopenbaard.
Dat de Edomieten uit verraderlijke boosheid de kinderen van Juda den Chaldeën overgaven om ze te doden, is een feit, waarop door de Profeten meermalen wordt gewezen, maar dat in de geschiedboeken niet uitdrukkelijk wordt verhaald.
Meermalen wordt in het oordeel over Edom om zijn haat tegen Israël van bloed melding gemaakt. Dat moet zeker (ook afgezien van de mogelijke toespeling van "daam" = bloed op "Edom" = rood land, Isaiah 63:6) enige betekenis hebben. Edom zal geheel tot bloed worden, en dit niet alleen; bloed zal hem ook vervolgen.
Even als enen moordenaar de bloedschuld overal navolgt, om wrake roept en hem zo aan de strop overlevert. Wat verder aan Edom wordt verweten, is zijne heersch- en hebzucht, die zelfs niet voor hetgeen Godes is, stil staat. Dat het daar wordt genomen voor den berg Seïr, brengt mede, dat het gericht, aan hem te volvoeren, als verwoesting wordt opgevat .
In de uitdrukking "ofschoon de Heere daar ware" is in `t algemeen sprake van de openbaring Gods onder Zijn volk, waardoor het als Zijn verbondsvolk kon worden gekend, dus van al het werk van Jehova voor Zijne gemeente in bijzonderen zin, waarvan Edom meer kennis kon hebben, dan menig ander volk; maar dit alles wordt ter zijde gesteld, waar het te doen was, om lage zelfzucht en verkeerde eigenbaat te bevredigen.
Vers 13
13. Alzo hebt gij u met uwen mond tegen Mij groot gemaakt, en uwe woorden tegen Mij vermenigvuldigd; Ik heb het gehoord.Als schuld van Edom is vooreerst (Ezekiel 35:5) genoemd eeuwige vijandschap tegen Israël, die ook wel in Ezekiel 25:15 den Filistijnen wordt toegeschreven, maar bij Edom dieperen wortel had in het vijandig gedrag van Ezau tegen Jakob (Genesis 25:25, Genesis 27:37), en zoals reeds Amos (1:11) zegt, eeuwig Zijnen toorn behoudt tegen het verbondsvolk, zodat Edom van iedere gelegenheid om het te vernietigen, gebruik maakte, en bij den ondergang van het rijk van Juda de kinderen Israëls in het zwaard dreef, d. i. aan het geweld daarvan prijs gaf, Als ene tweede schuld wordt tegen hem aangevoerd (Ezekiel 35:10, zijne begeerte naar het bezit van Israël en van zijn land, dat het tot zich wilde brengen, hoewel het wist, dat dit Jehova's eigendom was, waardoor Edoms haat tegen Israël tot versmading van Jehova werd.
Israël wordt niet om zijne zonde door Edom gehaat, maar om zijn voorrang boven Edom, om zijnen God die Zich aan Israël als aan geen ander volk heeft geopenbaard.
Dat de Edomieten uit verraderlijke boosheid de kinderen van Juda den Chaldeën overgaven om ze te doden, is een feit, waarop door de Profeten meermalen wordt gewezen, maar dat in de geschiedboeken niet uitdrukkelijk wordt verhaald.
Meermalen wordt in het oordeel over Edom om zijn haat tegen Israël van bloed melding gemaakt. Dat moet zeker (ook afgezien van de mogelijke toespeling van "daam" = bloed op "Edom" = rood land, Isaiah 63:6) enige betekenis hebben. Edom zal geheel tot bloed worden, en dit niet alleen; bloed zal hem ook vervolgen.
Even als enen moordenaar de bloedschuld overal navolgt, om wrake roept en hem zo aan de strop overlevert. Wat verder aan Edom wordt verweten, is zijne heersch- en hebzucht, die zelfs niet voor hetgeen Godes is, stil staat. Dat het daar wordt genomen voor den berg Seïr, brengt mede, dat het gericht, aan hem te volvoeren, als verwoesting wordt opgevat .
In de uitdrukking "ofschoon de Heere daar ware" is in `t algemeen sprake van de openbaring Gods onder Zijn volk, waardoor het als Zijn verbondsvolk kon worden gekend, dus van al het werk van Jehova voor Zijne gemeente in bijzonderen zin, waarvan Edom meer kennis kon hebben, dan menig ander volk; maar dit alles wordt ter zijde gesteld, waar het te doen was, om lage zelfzucht en verkeerde eigenbaat te bevredigen.
Vers 14
14. Alzo zegt de Heere HEERE: Gelijk het ganse land verblijd is, alzo zal Ik u de verwoesting aandoen. 1)1) Hier zegt de Heere het duidelijk, dat de straf aan de zonde zal beantwoorden. God, de Heere, zou over Edom de verwoesting doen komen, die dit volk gewenst had voor Israël. In plaats van dat zij geweend hadden over de verwoesting, die over Juda was gekomen, hadden zij er zich gruwelijk in verblijd, en daarom zouden zij een eeuwige verwoesting deelachtig worden. En opdat men zou weten, dat de eer en de heerlijkheid Gods ook daarin zou verhoogd worden, zegt de Heere weer uitdrukkelijk in Ezekiel 35:15, dat zij zouden weten, dat Hij de Heere was.
Vers 14
14. Alzo zegt de Heere HEERE: Gelijk het ganse land verblijd is, alzo zal Ik u de verwoesting aandoen. 1)1) Hier zegt de Heere het duidelijk, dat de straf aan de zonde zal beantwoorden. God, de Heere, zou over Edom de verwoesting doen komen, die dit volk gewenst had voor Israël. In plaats van dat zij geweend hadden over de verwoesting, die over Juda was gekomen, hadden zij er zich gruwelijk in verblijd, en daarom zouden zij een eeuwige verwoesting deelachtig worden. En opdat men zou weten, dat de eer en de heerlijkheid Gods ook daarin zou verhoogd worden, zegt de Heere weer uitdrukkelijk in Ezekiel 35:15, dat zij zouden weten, dat Hij de Heere was.
Vers 15
15. Gelijk gij u verblijd hebt over de erfenis van het huis Israëls, omdat zij verwoest is, alzo zal Ik aan u doen: het gebergte van Seïr, en gans Edom, zal geheel ene verwoesting worden; en zij de Edomieten, zullen weten, dat Ik de HEERE ben.De heerlijke zegen, welken Zion ondervindt, is voor de gehele aarde voorwerp van vreugde, omdat die getuigenis aflegt van de heerlijkheid Gods, Wiens daden voor bijzondere delen steeds voorzeggingen voor het geheel zijn, en omdat Hij Zijn volk alleen kan zegenen, opdat daarin alle volken der aarde gezegend worden. (Deuteronomy 32:43).
De uitdrukking, dat de Heidenen zullen erkennen, dat Hij, God, de Heere is, keert zeer dikwijls bij Ezechiël terug. Zij betekent altijd, dat iemand tot erkentenis komt ten opzichte van ene waarheid, welke hij tot hiertoe miskend heeft, vgl. John 17:23.
Een toetssteen voor de juistheid van de uitlegging der Profeten, zo merkt een beroemd Schriftverklaarder op, is steeds die, of de uitlegging overeenstemt met de wijze, waarop de Oud-Testamentische profetie in de Openbaring an Johannes weer wordt opgenomen. Nu wordt hetgeen in Isaiah 63:1 van Edom gezegd is in Revelation 4:18-Revelation 4:20, Revelation 19:15 zo duidelijk weer opgenomen, dat, daar op deze beide plaatsen van het gericht over het rijk van den Antichrist gesproken wordt, er geen twijfel kan bestaan of Edom is ook op onze plaats de vertegenwoordiger van de mensheid, die vijandig tegenover God en Zijn volk staat, en komt als het eigenlijke volk van tegenspraak tegen de macht en de zegeningen van den staat Gods, hier in aanmerking, zo als de boven aangevoerde opmerkingen der uitleggers ook daarop wijzen. Evenwel mogen wij met algemene aanwijzingen ons niet tevreden stellen, wanneer wij de voorzegging van den Profeet in hare meer eigenlijke bedoeling willen opvatten, en niet bij algemene omtrekken willen blijven staan. Deze is in tegendeel van die van Jesaja in werkelijkheid zo onderscheiden, dat wij wel zien, dat Ezechiël van enen geheel anderen vorm der aan Israël vijandige wereldmacht spreekt, dan Jesaja, en verplaatst ons niet zozeer in den tijd van de plotselinge en gehele vernietiging van het Antichristelijke rijk, zo als dat in Revelation 4:18, wordt aangekondigd en in Revelation 9:15 wordt voorgesteld, maar meer in ene vroegere periode van het gericht, wanneer Edom tot bloed wordt gemaakt, en het gebergte van Seïr met geheel Edom aan ene volkomene verwoesting wordt overgegeven. Het wordt daaraan zo overgegeven, dat Edom aan het bloed, dat het navolgt, niet ontkomt en niemand door het gebergte Seïr meer heen of weer kan trekken, hetgeen ene gehele vernietiging buiten sluit, en nog een uitwendig bestaan van land en volk veronderstelt.
Aan zijn oogmerk zal volkomen beantwoord worden. Niet alleen zal het aan zijn eigen volk bekend gemaakt worden tot hun troost, maar ook aan de Edomieten zelf, en alle andere vijanden van Zijn Naam en van Zijn volk zullen weten, dat Hij de Heere is. Gelijk de werken der schepping en gewone Voorzienigheid bewijzen, dat er een tijd is, zo toont de zorg voor Israël, gedragen dat Jehova, de God van Israël, die God alleen de ware en levende God is.
Het is duidelijk dat hier gesproken wordt van de anti-goddelijke macht Edom, die zich immer vijandig heeft geopenbaard tegen de kerk, niet als wereldmacht, dit is Babylon, maar als persoonlijke vijanden van Christus en Zijne gelovigen.
Vers 15
15. Gelijk gij u verblijd hebt over de erfenis van het huis Israëls, omdat zij verwoest is, alzo zal Ik aan u doen: het gebergte van Seïr, en gans Edom, zal geheel ene verwoesting worden; en zij de Edomieten, zullen weten, dat Ik de HEERE ben.De heerlijke zegen, welken Zion ondervindt, is voor de gehele aarde voorwerp van vreugde, omdat die getuigenis aflegt van de heerlijkheid Gods, Wiens daden voor bijzondere delen steeds voorzeggingen voor het geheel zijn, en omdat Hij Zijn volk alleen kan zegenen, opdat daarin alle volken der aarde gezegend worden. (Deuteronomy 32:43).
De uitdrukking, dat de Heidenen zullen erkennen, dat Hij, God, de Heere is, keert zeer dikwijls bij Ezechiël terug. Zij betekent altijd, dat iemand tot erkentenis komt ten opzichte van ene waarheid, welke hij tot hiertoe miskend heeft, vgl. John 17:23.
Een toetssteen voor de juistheid van de uitlegging der Profeten, zo merkt een beroemd Schriftverklaarder op, is steeds die, of de uitlegging overeenstemt met de wijze, waarop de Oud-Testamentische profetie in de Openbaring an Johannes weer wordt opgenomen. Nu wordt hetgeen in Isaiah 63:1 van Edom gezegd is in Revelation 4:18-Revelation 4:20, Revelation 19:15 zo duidelijk weer opgenomen, dat, daar op deze beide plaatsen van het gericht over het rijk van den Antichrist gesproken wordt, er geen twijfel kan bestaan of Edom is ook op onze plaats de vertegenwoordiger van de mensheid, die vijandig tegenover God en Zijn volk staat, en komt als het eigenlijke volk van tegenspraak tegen de macht en de zegeningen van den staat Gods, hier in aanmerking, zo als de boven aangevoerde opmerkingen der uitleggers ook daarop wijzen. Evenwel mogen wij met algemene aanwijzingen ons niet tevreden stellen, wanneer wij de voorzegging van den Profeet in hare meer eigenlijke bedoeling willen opvatten, en niet bij algemene omtrekken willen blijven staan. Deze is in tegendeel van die van Jesaja in werkelijkheid zo onderscheiden, dat wij wel zien, dat Ezechiël van enen geheel anderen vorm der aan Israël vijandige wereldmacht spreekt, dan Jesaja, en verplaatst ons niet zozeer in den tijd van de plotselinge en gehele vernietiging van het Antichristelijke rijk, zo als dat in Revelation 4:18, wordt aangekondigd en in Revelation 9:15 wordt voorgesteld, maar meer in ene vroegere periode van het gericht, wanneer Edom tot bloed wordt gemaakt, en het gebergte van Seïr met geheel Edom aan ene volkomene verwoesting wordt overgegeven. Het wordt daaraan zo overgegeven, dat Edom aan het bloed, dat het navolgt, niet ontkomt en niemand door het gebergte Seïr meer heen of weer kan trekken, hetgeen ene gehele vernietiging buiten sluit, en nog een uitwendig bestaan van land en volk veronderstelt.
Aan zijn oogmerk zal volkomen beantwoord worden. Niet alleen zal het aan zijn eigen volk bekend gemaakt worden tot hun troost, maar ook aan de Edomieten zelf, en alle andere vijanden van Zijn Naam en van Zijn volk zullen weten, dat Hij de Heere is. Gelijk de werken der schepping en gewone Voorzienigheid bewijzen, dat er een tijd is, zo toont de zorg voor Israël, gedragen dat Jehova, de God van Israël, die God alleen de ware en levende God is.
Het is duidelijk dat hier gesproken wordt van de anti-goddelijke macht Edom, die zich immer vijandig heeft geopenbaard tegen de kerk, niet als wereldmacht, dit is Babylon, maar als persoonlijke vijanden van Christus en Zijne gelovigen.