Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Dächsel Bijbelverklaring Dächsel Bijbelverklaring
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 17". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/exodus-17.html. 1862-80.
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Exodus 17". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 17Exodus 17:1.
DE KINDEREN VAN ISRAEL WORDEN UIT EEN ROTS GEDRENKT EN OVERWINNEN AMALEK.
I. Exodus 17:1-Exodus 17:7. Te Rafidim, waar de kinderen van Israël, na enige dagreizen van de woestijn Sin af, gekomen zijn, ontbreekt water. Het volk twist met Mozes en werpt hem opnieuw voor, dat hij het alleen daarom uit Egypte gevoerd heeft, om het in de woestijn te laten omkomen; de Heere roept Mozes met enige oudsten op een berg, laat hem daar op een rots slaan, en deze geeft overvloedig water. (Massa en Meriba).
Inleiding
Bijbelverkaring van Dchsel, EXODUS 17Exodus 17:1.
DE KINDEREN VAN ISRAEL WORDEN UIT EEN ROTS GEDRENKT EN OVERWINNEN AMALEK.
I. Exodus 17:1-Exodus 17:7. Te Rafidim, waar de kinderen van Israël, na enige dagreizen van de woestijn Sin af, gekomen zijn, ontbreekt water. Het volk twist met Mozes en werpt hem opnieuw voor, dat hij het alleen daarom uit Egypte gevoerd heeft, om het in de woestijn te laten omkomen; de Heere roept Mozes met enige oudsten op een berg, laat hem daar op een rots slaan, en deze geeft overvloedig water. (Massa en Meriba).
Vers 1
1. Daarna, na een oponthoud van 5 of 6 dagen, toog de gehele vergadering van de kinderen van Israël, naar hun dagreizen, uit de woestijn Sin, in het noordwestelijkgedeelte waarvan zij (Exodus 16:1) geweest waren, op het bevel van de HEERE, zoals Hij hen leidde door de wolkkolom. Volgens deze leiding wendde zij zich eerst zuidoostelijk naar Dofka, het tegenwoordige Wady-Seih, vervolgens zuidoostelijk naar Alus (Numbers 33:12) aan de mond van de Wady Akir, en zij legerden zich na deze tocht, op welke niets bijzonder voorviel, te Rafidim, 1)in het dal es-Scheikh. Daar nu was geen water voor het volk om te drinken.1) De enige, voor het gehele volk begaanbare, weg uit de zandvlakte er-Ramleh naar Horeb of Sinaï gaat door het grote dal es-Scheikh, hetwelk door de meeste geleerden voor de legerplaats Rafidim gehouden wordt. Het heeft zijn naam van het grafteken van een heilig verklaarde Arabische sjeik, dat zich in het zuidoostelijk deel daarvan bevindt; het strekt zich in een uitgebreidheid van ongeveer tien uur om de Plataeus van Orfan en Fureia uit, die het noordelijke voorgebergte van de Horeb uitmaken; in het midden is het tegenwoordig rijkelijk van water voorzien, en op zijn vele weilanden met een menigte van Tarfabomen bezet, waardoor het de plaats is, waar tegenwoordig het meeste manna gevonden wordt. Het punt, waar Israël geen water vond, is waarschijnlijk te zoeken, waar het dal zich van de zuidoostelijke richting naar het zuiden begint te wenden. Niet verre van daar tonen de Bedoeïenen een rotsblok, dat vijf voet hoog is, en een voortreffelijke natuurlijke stoel vormt. Deze wordt door de Mokad Seida Musa (zetel van onze meester Mozes) genoemd, en is zeer waarschijnlijk de standplaats van Mozes geweest, gedurende de strijd tegen Amalek (Exodus 17:8 vv.). Van hier reikt het oog over de beide zijden van het dal. Enigszins oostelijk van daar ligt Bir Musa (Mozes-bron)
Vers 1
1. Daarna, na een oponthoud van 5 of 6 dagen, toog de gehele vergadering van de kinderen van Israël, naar hun dagreizen, uit de woestijn Sin, in het noordwestelijkgedeelte waarvan zij (Exodus 16:1) geweest waren, op het bevel van de HEERE, zoals Hij hen leidde door de wolkkolom. Volgens deze leiding wendde zij zich eerst zuidoostelijk naar Dofka, het tegenwoordige Wady-Seih, vervolgens zuidoostelijk naar Alus (Numbers 33:12) aan de mond van de Wady Akir, en zij legerden zich na deze tocht, op welke niets bijzonder voorviel, te Rafidim, 1)in het dal es-Scheikh. Daar nu was geen water voor het volk om te drinken.1) De enige, voor het gehele volk begaanbare, weg uit de zandvlakte er-Ramleh naar Horeb of Sinaï gaat door het grote dal es-Scheikh, hetwelk door de meeste geleerden voor de legerplaats Rafidim gehouden wordt. Het heeft zijn naam van het grafteken van een heilig verklaarde Arabische sjeik, dat zich in het zuidoostelijk deel daarvan bevindt; het strekt zich in een uitgebreidheid van ongeveer tien uur om de Plataeus van Orfan en Fureia uit, die het noordelijke voorgebergte van de Horeb uitmaken; in het midden is het tegenwoordig rijkelijk van water voorzien, en op zijn vele weilanden met een menigte van Tarfabomen bezet, waardoor het de plaats is, waar tegenwoordig het meeste manna gevonden wordt. Het punt, waar Israël geen water vond, is waarschijnlijk te zoeken, waar het dal zich van de zuidoostelijke richting naar het zuiden begint te wenden. Niet verre van daar tonen de Bedoeïenen een rotsblok, dat vijf voet hoog is, en een voortreffelijke natuurlijke stoel vormt. Deze wordt door de Mokad Seida Musa (zetel van onze meester Mozes) genoemd, en is zeer waarschijnlijk de standplaats van Mozes geweest, gedurende de strijd tegen Amalek (Exodus 17:8 vv.). Van hier reikt het oog over de beide zijden van het dal. Enigszins oostelijk van daar ligt Bir Musa (Mozes-bron)
Vers 2
2. Toen twistte, 1) het volk met Mozes, en zei: Geeft gij, gij en uw broeder Aron, ons water, dat wij drinken! Gij behoort voor alles te zorgen; Mozes dan zei tot hen: Wat twist gij met mij. Waarom verzoekt2) gij nu van uw zijde uw HEERE.1) Hier ontdekt zich hun goddeloosheid tegen God, omdat zij, na Hem de rug toegekeerd en verlaten te hebben, met Mozes oorlog beginnen te voeren; tevens ook hun slechtheid en onmenselijkheid, omdat zij, zo vele weldaden niet gedenkende, op heftige wijze tegen Mozes opstaan. Zij wisten toch, dat geen bronnen of rivieren door een sterfelijk mens konden tevoorschijn geroepen worden. Waarom twisten zij dan met hem, en roepen zij God niet onmiddellijk aan, in wiens hand de wateren, evenals de overige elementen, zijn? Indien er althans bij hen een greintje geloof was geweest, zouden zij zich tot Hem in het gebed gewend hebben..
In het Hebreeuws Wajareb, "twistte," in de zin van, met heftige gebaren tegen iemand spreken, waaruit een vijandige stemming openbaar wordt. Hieruit leert men de geaardheid van het volk kennen. Nauwelijks zijn zij toch te Rafidim aangekomen, nauwelijks is er gebrek aan water, of bijna dreigt men Mozes te stenigen, en zet zich aldus in vijandige houding tegenover God, hun Heer en Leidsman..
2)Verzoeken, in de zin van, ongelovig twijfelen aan de hulp van de Heere. Waarin dat verzoeken bestond, wordt in Exodus 17:3 nader aangeduid, waaruit duidelijk die ongelovige twijfeling spreekt.
Vers 2
2. Toen twistte, 1) het volk met Mozes, en zei: Geeft gij, gij en uw broeder Aron, ons water, dat wij drinken! Gij behoort voor alles te zorgen; Mozes dan zei tot hen: Wat twist gij met mij. Waarom verzoekt2) gij nu van uw zijde uw HEERE.1) Hier ontdekt zich hun goddeloosheid tegen God, omdat zij, na Hem de rug toegekeerd en verlaten te hebben, met Mozes oorlog beginnen te voeren; tevens ook hun slechtheid en onmenselijkheid, omdat zij, zo vele weldaden niet gedenkende, op heftige wijze tegen Mozes opstaan. Zij wisten toch, dat geen bronnen of rivieren door een sterfelijk mens konden tevoorschijn geroepen worden. Waarom twisten zij dan met hem, en roepen zij God niet onmiddellijk aan, in wiens hand de wateren, evenals de overige elementen, zijn? Indien er althans bij hen een greintje geloof was geweest, zouden zij zich tot Hem in het gebed gewend hebben..
In het Hebreeuws Wajareb, "twistte," in de zin van, met heftige gebaren tegen iemand spreken, waaruit een vijandige stemming openbaar wordt. Hieruit leert men de geaardheid van het volk kennen. Nauwelijks zijn zij toch te Rafidim aangekomen, nauwelijks is er gebrek aan water, of bijna dreigt men Mozes te stenigen, en zet zich aldus in vijandige houding tegenover God, hun Heer en Leidsman..
2)Verzoeken, in de zin van, ongelovig twijfelen aan de hulp van de Heere. Waarin dat verzoeken bestond, wordt in Exodus 17:3 nader aangeduid, waaruit duidelijk die ongelovige twijfeling spreekt.
Vers 3
3. Toen nu het volk aldaar dorstte naar water, en ondanks de vriendelijke toespraak en ernstige vermaning van Mozes, alleen aan de dorst dacht en vervulling van die behoefte wilde, zo mopperde het volk nog meer tegen Mozes, en het zei, weer evenals toen het aan brood gebrek had (Exodus 16:2,Exodus 16:3): Waartoe hebt gij ons uit Egypte doen optrekken, opdat gij mij, en mijn kinderen, en mijn vee, van dorst deed sterven; 1) en daarbij gaven zij tekenen alsof zij hem wilden doden (Exodus 17:4).1) De bron van het gehele kwaad was ongeloof, omdat zij noch de rechtmatige lof aan de macht van God toedeelden, noch in waarheid geloofden aan Zijn belofte. Want Hij had de zorg over hen op zich genomen, en beloofd, dat hun nooit iets zou ontbreken. Waarom geloven zij dan niet, toen de zaak aldus geschapen stond, dat Hij hun nabij zou zijn, tenzij dat zij zowel van Zijn Macht als van Zijn Trouw geringe gedachte hadden?.
Wederom spartelt de buik. De goede Mozes heeft een moeilijk, verdrietelijk ambt gehad, dat hij zulk een onwillig, hardnekkig, halsstarrig volk heeft moeten regeren; hij heeft het gevoeld, dat hij bijna ieder uur in groot levensgevaar stond, want hij heeft altijd moeten vrezen, dat zij zouden komen en hem doden. Maar zo gaat het de Christenen; zij moeten voor weldaden, schande, schade, nadeel en ondankbaarheid inoogsten..
Wij zouden het natuurlijk vinden, wanneer Mozes zijn staf had neergelegd, wanneer hij weer naar Horeb gegaan was, om daar de meer stille en gehoorzame kudde te weiden, wanneer hij deze verkeerde, dolle mensen hun eigen wegen had laten gaan. Maar hij ging niet, en, mocht hij dikwijls ook zijn leven moe zijn, zijn liefde werd niet koud, zijn geduld werd niet uitgeput, zijn ijver verflauwde niet. Dit arme volk was hem toch door zijn Heere aan het hart gelegd en op de ziel gebonden, en al was het ook zulk een liefde niet waard, zo droeg hij het toch, gedachtig aan de liefde van zijn Heer, die besloten had het te verlossen..
Vers 3
3. Toen nu het volk aldaar dorstte naar water, en ondanks de vriendelijke toespraak en ernstige vermaning van Mozes, alleen aan de dorst dacht en vervulling van die behoefte wilde, zo mopperde het volk nog meer tegen Mozes, en het zei, weer evenals toen het aan brood gebrek had (Exodus 16:2,Exodus 16:3): Waartoe hebt gij ons uit Egypte doen optrekken, opdat gij mij, en mijn kinderen, en mijn vee, van dorst deed sterven; 1) en daarbij gaven zij tekenen alsof zij hem wilden doden (Exodus 17:4).1) De bron van het gehele kwaad was ongeloof, omdat zij noch de rechtmatige lof aan de macht van God toedeelden, noch in waarheid geloofden aan Zijn belofte. Want Hij had de zorg over hen op zich genomen, en beloofd, dat hun nooit iets zou ontbreken. Waarom geloven zij dan niet, toen de zaak aldus geschapen stond, dat Hij hun nabij zou zijn, tenzij dat zij zowel van Zijn Macht als van Zijn Trouw geringe gedachte hadden?.
Wederom spartelt de buik. De goede Mozes heeft een moeilijk, verdrietelijk ambt gehad, dat hij zulk een onwillig, hardnekkig, halsstarrig volk heeft moeten regeren; hij heeft het gevoeld, dat hij bijna ieder uur in groot levensgevaar stond, want hij heeft altijd moeten vrezen, dat zij zouden komen en hem doden. Maar zo gaat het de Christenen; zij moeten voor weldaden, schande, schade, nadeel en ondankbaarheid inoogsten..
Wij zouden het natuurlijk vinden, wanneer Mozes zijn staf had neergelegd, wanneer hij weer naar Horeb gegaan was, om daar de meer stille en gehoorzame kudde te weiden, wanneer hij deze verkeerde, dolle mensen hun eigen wegen had laten gaan. Maar hij ging niet, en, mocht hij dikwijls ook zijn leven moe zijn, zijn liefde werd niet koud, zijn geduld werd niet uitgeput, zijn ijver verflauwde niet. Dit arme volk was hem toch door zijn Heere aan het hart gelegd en op de ziel gebonden, en al was het ook zulk een liefde niet waard, zo droeg hij het toch, gedachtig aan de liefde van zijn Heer, die besloten had het te verlossen..
Vers 4
4. Zo riep Mozes, gelijk altijd, wanneer hij aangevochten werd (Exodus 5:22; Exodus 14:15; Exodus 15:25; Exodus 16:4) tot de HEERE, zeggende: Wat zal Ik dit volk doen? 1) Er scheelt niet veel, of zij zullen mij stenigen! Zij staan op het punt, om dit te doen. (Numbers 14:10). 1) In de benauwdheid van zijn hart roept Mozes tot de Heere, vraagt Hem om raad, bindt Hem niet aan deze of gene weg, maar geeft zich geheel aan Hem over, stelt zich met vertrouwen in Zijn handen. Hoogstwaarschijnlijk was Mozes op dat ogenblik buiten de legerplaats het volk ontvlucht. Dit is toch op te maken uit het volgende vers, waar de Heere Mozes gebiedt, om weer naar het leger te gaan..Vers 4
4. Zo riep Mozes, gelijk altijd, wanneer hij aangevochten werd (Exodus 5:22; Exodus 14:15; Exodus 15:25; Exodus 16:4) tot de HEERE, zeggende: Wat zal Ik dit volk doen? 1) Er scheelt niet veel, of zij zullen mij stenigen! Zij staan op het punt, om dit te doen. (Numbers 14:10). 1) In de benauwdheid van zijn hart roept Mozes tot de Heere, vraagt Hem om raad, bindt Hem niet aan deze of gene weg, maar geeft zich geheel aan Hem over, stelt zich met vertrouwen in Zijn handen. Hoogstwaarschijnlijk was Mozes op dat ogenblik buiten de legerplaats het volk ontvlucht. Dit is toch op te maken uit het volgende vers, waar de Heere Mozes gebiedt, om weer naar het leger te gaan..Vers 5
5. Toen zei de HEERE tot Mozes: Vrees niet en ontwijk niet, maar ga onverschrokken, zonder enige siddering of ontroering, heen voor het aangezicht 1) van het volkdoor het leger, en neem met u uit de oudsten 2) van Israël, opdat zij getuigen zijn van hetgeen geschieden zal; en neem uw staf3) in uw hand, a) waarmee gij de rivier, de Nijl, voor farao sloeg, en de overige tekenen voor Israël deed, en ga heen naar de plaats in het gebergte, waarheen u de wolkkolom zal voorgaan.a) Exodus 7:20
1)"Voor het aangezicht," d.i. voor de ogen van het volk. De Heere wil zijn knecht voor de ogen van het gehele volk verheerlijken, in tegenwoordigheid van de oudsten als getuigen van hetgeen geschieden zou..
2) De oudsten zijn hier de hoofden van de vaderlijke huizen..
3) De staf was het teken van zijn goddelijke zending. Als vluchteling was hij voor God verschenen, omdat Israël hem dreigde te stenigen. Hiermee stelt God hem weer volkomen in het ambt..
Vers 5
5. Toen zei de HEERE tot Mozes: Vrees niet en ontwijk niet, maar ga onverschrokken, zonder enige siddering of ontroering, heen voor het aangezicht 1) van het volkdoor het leger, en neem met u uit de oudsten 2) van Israël, opdat zij getuigen zijn van hetgeen geschieden zal; en neem uw staf3) in uw hand, a) waarmee gij de rivier, de Nijl, voor farao sloeg, en de overige tekenen voor Israël deed, en ga heen naar de plaats in het gebergte, waarheen u de wolkkolom zal voorgaan.a) Exodus 7:20
1)"Voor het aangezicht," d.i. voor de ogen van het volk. De Heere wil zijn knecht voor de ogen van het gehele volk verheerlijken, in tegenwoordigheid van de oudsten als getuigen van hetgeen geschieden zou..
2) De oudsten zijn hier de hoofden van de vaderlijke huizen..
3) De staf was het teken van zijn goddelijke zending. Als vluchteling was hij voor God verschenen, omdat Israël hem dreigde te stenigen. Hiermee stelt God hem weer volkomen in het ambt..
Vers 6
6. a) Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op de rotssteen in Horeb staan; 1)en gij zult, in vertrouwen op Mijn almacht, die Ik zo dikwijls aan uw staf verbonden heb, en die in de wolkkolom, het teken van Mijn tegenwoordigheid, u werkzaam nabij is, op de rotsteen van het voorgebergte van Horeb slaan, zo zal er water als uit een rijk vloeiende bron, uitgaan, opdat het volk drinkt. 2) Mozes nu deed alzo voor de ogen van de oudsten van Israël. Hij sloeg met zijn staf de rots, waarop de wolkkolom zich plaatste, en toen er nu werkelijk water uitvloeide, liet hij het volk door de oudsten tot de, door de Heere zo wonderbaar geopende, rotsbron leiden.a) Numbers 20:9 Psalms 78:15; Psalms 114:8; 1 Corinthians 10:4.
1) Dat God hem aankondigt, dat Hij op de rots zal staan, dient om bij hem de twijfel weg te nemen, opdat Mozes, ten opzichte van de uitkomst, niet in angst of twijfel zou verkeren, omdat anders het slaan op de rotssteen zonder gevolg en nutteloos zou zijn. Daarom wordt Mozes tot vertrouwen aangespoord, omdat God, wie hij, in gehoorzaam geloof, als zijn leidsman volgt, door Zijn hand zijn kracht zou tentoon spreiden, opdat niets vruchteloos of zonder gevolg zou geschieden..
God, de Heere, zou Mozes tot een Helper zijn. Hij zou het water uit de rotssteen doen stromen, maar voor de ogen van de oudsten zou Mozes ook hier weer het instrument in de hand van de Heere zijn. De Heere zou in de wolkkolom zich stellen voor Mozes aangezicht, en ten aanschouwe van de oudsten, opdat het duidelijk zichtbaar werd, dat door Gods wonderkracht, het water uit de rotssteen tevoorschijn kwam..
2) Evenals de heerlijkheid des Heeren in de woestijn Sin, wegens de weerspannigheid van het volk, niet in het leger verscheen (Exodus 16:10), zo wordt ook nu de hulp buiten het leger door de onmiddellijke tegenwoordigheid van Jehova bewerkt; niet het gehele volk zal getuige van het wonder zijn, tot straf voor zijn lasterend ongeloof, wel echter zullen enige uitverkoren oudsten met hun ogen zien, dat de Heere onder Israël is, en ook de natuur van de harde, dorre rots kan veranderen, dat Hij water geeft in stromen. De oudsten zullen het hierna aan het ongelovige volk betuigen, dat de rots vantevoren geen water heeft gehad, en Mozes geen spiegelgevecht geleverd heeft; waarvan bijv. Tacitus (Hist. 5:3) en vele andere van de nieuwe uitleggers hem beschuldigen. Vergelijk de wezenlijk van deze verschillende gebeurtenis. (Numbers 20:1-Numbers 20:13).
De steenrots was Christus niet in substantie, maar in betekenis..
Niet alleen ontsprong er uit de steenrots een overvloed van water zoveel als nodig was, om de dorst van de Israëlieten te lessen, maar de vloeden volgden hen, waarheen zij ook in de woestijn reisden. Alzo brengt ook de overvloed van de genade, die in Christus is, teweeg, dat onze beker overvloeiende is, en dat het goede en de weldadigheid ons volgen al de dagen van ons leven (Psalms 23:5,Psalms 23:6)
De woestijn heeft zijn afwatering naar de Dode Zee. De stroom kan dus door de bergkloven heen vloeien tot in de woestijn Paran..
God opent fonteinen tot lessing van de dorst, waar de gelovigen, het geestelijk Israël, het niet verwachten. Gelijk Israël door het water uit de rotssteen gelaafd werd, zo zal de Heere al Zijn gelovigen laven uit de volheid van de genade, die in Christus, de geestelijke rotssteen, is..
Vers 6
6. a) Zie, Ik zal aldaar voor uw aangezicht op de rotssteen in Horeb staan; 1)en gij zult, in vertrouwen op Mijn almacht, die Ik zo dikwijls aan uw staf verbonden heb, en die in de wolkkolom, het teken van Mijn tegenwoordigheid, u werkzaam nabij is, op de rotsteen van het voorgebergte van Horeb slaan, zo zal er water als uit een rijk vloeiende bron, uitgaan, opdat het volk drinkt. 2) Mozes nu deed alzo voor de ogen van de oudsten van Israël. Hij sloeg met zijn staf de rots, waarop de wolkkolom zich plaatste, en toen er nu werkelijk water uitvloeide, liet hij het volk door de oudsten tot de, door de Heere zo wonderbaar geopende, rotsbron leiden.a) Numbers 20:9 Psalms 78:15; Psalms 114:8; 1 Corinthians 10:4.
1) Dat God hem aankondigt, dat Hij op de rots zal staan, dient om bij hem de twijfel weg te nemen, opdat Mozes, ten opzichte van de uitkomst, niet in angst of twijfel zou verkeren, omdat anders het slaan op de rotssteen zonder gevolg en nutteloos zou zijn. Daarom wordt Mozes tot vertrouwen aangespoord, omdat God, wie hij, in gehoorzaam geloof, als zijn leidsman volgt, door Zijn hand zijn kracht zou tentoon spreiden, opdat niets vruchteloos of zonder gevolg zou geschieden..
God, de Heere, zou Mozes tot een Helper zijn. Hij zou het water uit de rotssteen doen stromen, maar voor de ogen van de oudsten zou Mozes ook hier weer het instrument in de hand van de Heere zijn. De Heere zou in de wolkkolom zich stellen voor Mozes aangezicht, en ten aanschouwe van de oudsten, opdat het duidelijk zichtbaar werd, dat door Gods wonderkracht, het water uit de rotssteen tevoorschijn kwam..
2) Evenals de heerlijkheid des Heeren in de woestijn Sin, wegens de weerspannigheid van het volk, niet in het leger verscheen (Exodus 16:10), zo wordt ook nu de hulp buiten het leger door de onmiddellijke tegenwoordigheid van Jehova bewerkt; niet het gehele volk zal getuige van het wonder zijn, tot straf voor zijn lasterend ongeloof, wel echter zullen enige uitverkoren oudsten met hun ogen zien, dat de Heere onder Israël is, en ook de natuur van de harde, dorre rots kan veranderen, dat Hij water geeft in stromen. De oudsten zullen het hierna aan het ongelovige volk betuigen, dat de rots vantevoren geen water heeft gehad, en Mozes geen spiegelgevecht geleverd heeft; waarvan bijv. Tacitus (Hist. 5:3) en vele andere van de nieuwe uitleggers hem beschuldigen. Vergelijk de wezenlijk van deze verschillende gebeurtenis. (Numbers 20:1-Numbers 20:13).
De steenrots was Christus niet in substantie, maar in betekenis..
Niet alleen ontsprong er uit de steenrots een overvloed van water zoveel als nodig was, om de dorst van de Israëlieten te lessen, maar de vloeden volgden hen, waarheen zij ook in de woestijn reisden. Alzo brengt ook de overvloed van de genade, die in Christus is, teweeg, dat onze beker overvloeiende is, en dat het goede en de weldadigheid ons volgen al de dagen van ons leven (Psalms 23:5,Psalms 23:6)
De woestijn heeft zijn afwatering naar de Dode Zee. De stroom kan dus door de bergkloven heen vloeien tot in de woestijn Paran..
God opent fonteinen tot lessing van de dorst, waar de gelovigen, het geestelijk Israël, het niet verwachten. Gelijk Israël door het water uit de rotssteen gelaafd werd, zo zal de Heere al Zijn gelovigen laven uit de volheid van de genade, die in Christus, de geestelijke rotssteen, is..
Vers 7
7. En hij noemde de naam van die plaats, bij het wegtrekken van daar (Exodus 19:2) Massa (verzoeking) en Meriba 1) (twist) om de twist van de kinderen van Israël met Mozes (Exodus 17:2), en omdat zij de HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in het midden van ons, of niet? Wij zullen het niet eerder geloven, dat Hij nog onder ons is, dan Hij het metterdaad bewezen en ons water gegeven heeft.1) Ieder heeft hier en daar zijn Massa en Meriba, waar hij tegen de wegen van de Heere opgestaan is, over Zijn leidingen gemopperd, tegen Zijn woord zich verzet, Zijn genade veracht, Zijn geduld en Zijn lankmoedigheid verzocht, waar hij in ongeloof gevraagd heeft: "Is de Heere bij mij of niet?" Mocht echter ook ieder de geestelijke rots met haar altijd vloeiende water kennen, waarvan de apostel Paulus 1 Corinthiers 10:4) spreekt, en daaruit de zegen drinken voor alle schade aan zijn ziel..
Massa betekent verzoeking, en Meriba terging. De eerste naam gaf Mozes aan die plaats, omdat Israël door haar zonde God verzocht had, en de tweede, om de bittere twist van het volk tegen hem en de Heere. Hoogstwaarschijnlijk heeft de Heere Mozes bevolen die plaats aldus te noemen, om Israël voortdurend aan zijn zonde te herinneren, dat het met de vuur- en wolkkolom in zijn midden, d.i. met de Engel van het Verbond, ja, met de Heere zelf, nog durfde vragen: Is de Heere in het midden van ons of niet, omdat dit geen kleingeloof, maar ongeloof van hart was..
De vraag: "Is de Heer bij mij of niet?" ik erken het, komt dikwijls in het hart op, als wij het Egypte van de zonde hebben verlaten en onlangs onze eerste lofzang, de lofzang van de bevrijding zongen; doch het is evenals Israëls vraag een opstaan tegen God, waartegen te strijden is. Israëls voorbeeld is niet, opdat wij het zouden navolgen, maar opdat wij, door hen geleerd, zouden waken tegen het ongeloof. Men acht die vraag dikwijls voor een kenmerk van ware bekering; alsof ongeloof een bewijs van geloof, twijfel een teken van waarheid kon zijn. Men brengt dikwijls zelf die jeugdige zielen van Elim naar Massa en Meriba, en dwingt ze die vraag af; maar hoe goed men het ook meent, er wordt een duivels werk verricht. Oh, zo de Heer niet zo getrouw was, om ondanks dat twisten met Hem en dat verdenken van Zijn liefde, al is het met de tekens van Zijn afkeuring, bij Zijn volk te blijven, hoe zou door ons eigen ongeloof en door het onverstand van mensen de ziel in de afgrond worden gestoten! Christus is de fontein van het levende water, die altijd overvloedig geeft. Kleingelovigen richt niet het oog op uzelf, maar op Hem! Sluit het niet voor de eeuwige stroom, om met gesloten ogen bij hem te klagen: "Er is geen water;" met de engel van het verbond in het midden te vragen: "Is de Heer bij mij of niet?" Nee, al dorst uw ziel een ogenblik, blijft geloven en vertrouwt op de liefde van uw Heiland, die u wel beproeft, maar nooit verlaat!
II. Exodus 17:8-Exodus 17:16. Nog te Rafidim wordt Israël door een stam van de Amalekieten verraderlijk aangevallen; Mozes zendt Jozua met een uitgelezen schaar van krijgslieden tegen hen af; hij zelf begeeft zich met Aron en Hur op de top van een nabij de strijdplaats gelegen heuvel, om daar de staf van God als een banier in de hoogte te houden en met uitgestrekte handen aan zijn volk de overwinning van Godswege te verzekeren. Na vernietiging van de Amalekieten richt hij een altaar op, en bepaalt hij de strijd van de Heere tegen Amalek voor alle volgende tijden.
Vers 7
7. En hij noemde de naam van die plaats, bij het wegtrekken van daar (Exodus 19:2) Massa (verzoeking) en Meriba 1) (twist) om de twist van de kinderen van Israël met Mozes (Exodus 17:2), en omdat zij de HEERE verzocht hadden, zeggende: Is de HEERE in het midden van ons, of niet? Wij zullen het niet eerder geloven, dat Hij nog onder ons is, dan Hij het metterdaad bewezen en ons water gegeven heeft.1) Ieder heeft hier en daar zijn Massa en Meriba, waar hij tegen de wegen van de Heere opgestaan is, over Zijn leidingen gemopperd, tegen Zijn woord zich verzet, Zijn genade veracht, Zijn geduld en Zijn lankmoedigheid verzocht, waar hij in ongeloof gevraagd heeft: "Is de Heere bij mij of niet?" Mocht echter ook ieder de geestelijke rots met haar altijd vloeiende water kennen, waarvan de apostel Paulus 1 Corinthiers 10:4) spreekt, en daaruit de zegen drinken voor alle schade aan zijn ziel..
Massa betekent verzoeking, en Meriba terging. De eerste naam gaf Mozes aan die plaats, omdat Israël door haar zonde God verzocht had, en de tweede, om de bittere twist van het volk tegen hem en de Heere. Hoogstwaarschijnlijk heeft de Heere Mozes bevolen die plaats aldus te noemen, om Israël voortdurend aan zijn zonde te herinneren, dat het met de vuur- en wolkkolom in zijn midden, d.i. met de Engel van het Verbond, ja, met de Heere zelf, nog durfde vragen: Is de Heere in het midden van ons of niet, omdat dit geen kleingeloof, maar ongeloof van hart was..
De vraag: "Is de Heer bij mij of niet?" ik erken het, komt dikwijls in het hart op, als wij het Egypte van de zonde hebben verlaten en onlangs onze eerste lofzang, de lofzang van de bevrijding zongen; doch het is evenals Israëls vraag een opstaan tegen God, waartegen te strijden is. Israëls voorbeeld is niet, opdat wij het zouden navolgen, maar opdat wij, door hen geleerd, zouden waken tegen het ongeloof. Men acht die vraag dikwijls voor een kenmerk van ware bekering; alsof ongeloof een bewijs van geloof, twijfel een teken van waarheid kon zijn. Men brengt dikwijls zelf die jeugdige zielen van Elim naar Massa en Meriba, en dwingt ze die vraag af; maar hoe goed men het ook meent, er wordt een duivels werk verricht. Oh, zo de Heer niet zo getrouw was, om ondanks dat twisten met Hem en dat verdenken van Zijn liefde, al is het met de tekens van Zijn afkeuring, bij Zijn volk te blijven, hoe zou door ons eigen ongeloof en door het onverstand van mensen de ziel in de afgrond worden gestoten! Christus is de fontein van het levende water, die altijd overvloedig geeft. Kleingelovigen richt niet het oog op uzelf, maar op Hem! Sluit het niet voor de eeuwige stroom, om met gesloten ogen bij hem te klagen: "Er is geen water;" met de engel van het verbond in het midden te vragen: "Is de Heer bij mij of niet?" Nee, al dorst uw ziel een ogenblik, blijft geloven en vertrouwt op de liefde van uw Heiland, die u wel beproeft, maar nooit verlaat!
II. Exodus 17:8-Exodus 17:16. Nog te Rafidim wordt Israël door een stam van de Amalekieten verraderlijk aangevallen; Mozes zendt Jozua met een uitgelezen schaar van krijgslieden tegen hen af; hij zelf begeeft zich met Aron en Hur op de top van een nabij de strijdplaats gelegen heuvel, om daar de staf van God als een banier in de hoogte te houden en met uitgestrekte handen aan zijn volk de overwinning van Godswege te verzekeren. Na vernietiging van de Amalekieten richt hij een altaar op, en bepaalt hij de strijd van de Heere tegen Amalek voor alle volgende tijden.
Vers 8
8. Toen het water uit de door Mozes geslagen rots vloeide, en het volk door de oudsten daarheen geleid werd, om zijn dorst te stillen (Exodus 17:6) kwam Amalek, 1) een legerbende van uit het geslacht van Edom afstammende, in steenachtig Arabië wonende Amalekieten (zie "Ge 36:12), en streed 2) tegen Israël in Rafadim, door de achterhoede van Israël, die achter het hoofdleger trok, en, moe van de tocht en afgemat van dorst (Deuteronomy 25:17) nog een eind verder noordwestelijk zich bevond, aan te grijpen.1) God stelt deze vijanden het eerst tegenover Israël, nadat Hij hen, van de Egyptenaren bevrijd, enige tijd van verademing en rust had geschonken. Het meest om deze twee redenen, wilde Hij het toen met een oorlog bezoeken, f om hen te straffen voor het jongste misdrijf, f om daarmee hun nietsdoen te doen ophouden, opdat dit geen lokaas om te zondigen zou zijn. Want gelijk onder de soldaten dikwijls uit gebrek aan werkzaamheden een opstand voortkomt, zo ook hier, hoe meer God dit volk spaarde en zacht behandelde, des te meer nam zijn overmoed toe. Niet te verwonderen daarom, indien zij door een oorlog worden opgewekt, juist wanneer zij de gelegenheid zouden waarnemen, om, wegens hun kalme toestand, eens oprecht vrolijk te zijn. Sommigen gissen, dat de Amalekieten met dat doel naar de wapens hebben gegrepen, vooreerst, om daarmee de achteruitzetting van hun vader te wreken; vervolgens, omdat de nijd hun verteerde, en zij niet wilden, dat Jakobs nakomelingen de erfenis zouden verkrijgen, waaruit Ezau geworpen was, wiens kleinzoon Amalek, de vader van deze volkstam was. En gewis, het is waarschijnlijk, dat de herinnering aan het onrecht, hun vader aangedaan, nog voortgeduurd heeft, en dat zij door de duivel zijn aangehitst, om de belofte van God, waardoor het eerstgeboorterecht van Ezau op Jakob was overgegaan, te verijdelen en haar doel te doen missen. Deze reden om oorlog te voeren kan wel bij hun aanwezig zijn geweest, maar God had nog iets anders op het oog, om, nl. het volk, na hun onbeschaamdheid overmeesterd te hebben, Hem meer gehoorzaam te maken. En wellicht heeft Hij, na Mozes als aanvoerder hun onttrokken te hebben, Jozua aangesteld, om daarmee enig teken van Zijn misnoegen te geven. Want ofschoon Hij hun op volstrekt niet verborgen wijze hulp verschaft heeft, nu zij de overwinning behaald hebben door Zijn genade en op het gebed van Mozes, zo heeft Hij hen toch door de afwezigheid van Mozes een les willen geven, omtrent hun jongste belediging..
Te Rafidim viel Amalek, de afstammeling van Ezau (Genesis 36:16), de eersteling van de heidenen (Numbers 24:20), op verraderlijke wijze in de achterhoede van het ontmoedigde volk. Het is kennelijk zijn bedoeling geweest, Israël de doortocht naar Kanan te betwisten, en zo mogelijk te verdelgen. (Deuteronomy 25:17)
In de zomer, wanneer het gras in de vlakten verdroogd is, trekken de Bedoeïenen naar de hoger getegen streken, waar de weiden langer fris blijven; op deze wijze moet verklaard worden, hoe de kinderen van Israël hier met de Amalekieten, die eigenlijk de meer noordelijke delen van het Sinaïtische Schiereiland in bezit hadden, in aanraking kwamen. Deze wilden nu aan niemand de doortocht door de van hen gebruikte weiden betwistten; maar hun aanval heeft nog een diepere grond. In hen ontwaakt de oude haat van Ezau, hun stamvader, tegen Jakob weer, zij willen niet dat Israël de beloofde erfenis inneme; zij willen het volk van God, ware het mogelijk, zijn zegen ontnemen (Genesis 27:28), en treden het op de weg tot zijn groot doel op een meer sluipmoordenaarsachtige dan eerlijke krijgsmanwijze tegemoet. Dat doen zij, hoewel de grote daden, die de Heere aan Israël in Egypte gedaan heeft, ook hun bekend zijn geworden; hun vijandschap is diensvolgens tevens een vijandschap tegen de Heere, en wel de eerste aanval, die een, hoewel oorspronkelijk met het uitverkoren geslacht verwant, doch daarna tot de grote menigte van de overige volkeren, die hun eigen weg gaan, teruggetreden, en alzo heidens geworden volk onderneemt, om tegen het rijk van God te strijden, ten einde het te vernietigen. Daarom worden zij (Numbers 24:20) in de spreuk van Bileam "de eersteling onder de heidenen" genoemd..
Zo zijn de eerste en grootste vijanden van het waar, geestelijk leven gewoonlijk degenen, die wij zouden menen, dat enigszins in betrekking tot ons stonden, de burgerlijk brave mensen, de bloot humanistische filantropen, en nog meer de dode rechtzinnigen..
2) Gelijk Amalek Israël bevocht, toen Mozes de rotssteen in Horeb geslagen had, zodat zij water gaf, zo hebben ook de ongehoorzame Joden, wanneer Christus, de geestelijke Steenrots, was geslagen en gestorven, en het Evangelie van Zijn opstanding met dezelfde toegebrachte genade werd verkondigd, hun broeders bestreden, die in Hem geloofden..
Ongetwijfeld draagt de strijd tussen Amalek en Israël een typisch karakter. Amalek streed tegen Israël als het volk van God, het volk van het Verbond, en dat niet op een ridderlijke, maar op een laaghartige en verraderlijke manier. Vandaar, dat, als straks Israël een koning ontvangt, het diens roeping wordt, om Amalek geheel uit te roeien..
Vers 8
8. Toen het water uit de door Mozes geslagen rots vloeide, en het volk door de oudsten daarheen geleid werd, om zijn dorst te stillen (Exodus 17:6) kwam Amalek, 1) een legerbende van uit het geslacht van Edom afstammende, in steenachtig Arabië wonende Amalekieten (zie "Ge 36:12), en streed 2) tegen Israël in Rafadim, door de achterhoede van Israël, die achter het hoofdleger trok, en, moe van de tocht en afgemat van dorst (Deuteronomy 25:17) nog een eind verder noordwestelijk zich bevond, aan te grijpen.1) God stelt deze vijanden het eerst tegenover Israël, nadat Hij hen, van de Egyptenaren bevrijd, enige tijd van verademing en rust had geschonken. Het meest om deze twee redenen, wilde Hij het toen met een oorlog bezoeken, f om hen te straffen voor het jongste misdrijf, f om daarmee hun nietsdoen te doen ophouden, opdat dit geen lokaas om te zondigen zou zijn. Want gelijk onder de soldaten dikwijls uit gebrek aan werkzaamheden een opstand voortkomt, zo ook hier, hoe meer God dit volk spaarde en zacht behandelde, des te meer nam zijn overmoed toe. Niet te verwonderen daarom, indien zij door een oorlog worden opgewekt, juist wanneer zij de gelegenheid zouden waarnemen, om, wegens hun kalme toestand, eens oprecht vrolijk te zijn. Sommigen gissen, dat de Amalekieten met dat doel naar de wapens hebben gegrepen, vooreerst, om daarmee de achteruitzetting van hun vader te wreken; vervolgens, omdat de nijd hun verteerde, en zij niet wilden, dat Jakobs nakomelingen de erfenis zouden verkrijgen, waaruit Ezau geworpen was, wiens kleinzoon Amalek, de vader van deze volkstam was. En gewis, het is waarschijnlijk, dat de herinnering aan het onrecht, hun vader aangedaan, nog voortgeduurd heeft, en dat zij door de duivel zijn aangehitst, om de belofte van God, waardoor het eerstgeboorterecht van Ezau op Jakob was overgegaan, te verijdelen en haar doel te doen missen. Deze reden om oorlog te voeren kan wel bij hun aanwezig zijn geweest, maar God had nog iets anders op het oog, om, nl. het volk, na hun onbeschaamdheid overmeesterd te hebben, Hem meer gehoorzaam te maken. En wellicht heeft Hij, na Mozes als aanvoerder hun onttrokken te hebben, Jozua aangesteld, om daarmee enig teken van Zijn misnoegen te geven. Want ofschoon Hij hun op volstrekt niet verborgen wijze hulp verschaft heeft, nu zij de overwinning behaald hebben door Zijn genade en op het gebed van Mozes, zo heeft Hij hen toch door de afwezigheid van Mozes een les willen geven, omtrent hun jongste belediging..
Te Rafidim viel Amalek, de afstammeling van Ezau (Genesis 36:16), de eersteling van de heidenen (Numbers 24:20), op verraderlijke wijze in de achterhoede van het ontmoedigde volk. Het is kennelijk zijn bedoeling geweest, Israël de doortocht naar Kanan te betwisten, en zo mogelijk te verdelgen. (Deuteronomy 25:17)
In de zomer, wanneer het gras in de vlakten verdroogd is, trekken de Bedoeïenen naar de hoger getegen streken, waar de weiden langer fris blijven; op deze wijze moet verklaard worden, hoe de kinderen van Israël hier met de Amalekieten, die eigenlijk de meer noordelijke delen van het Sinaïtische Schiereiland in bezit hadden, in aanraking kwamen. Deze wilden nu aan niemand de doortocht door de van hen gebruikte weiden betwistten; maar hun aanval heeft nog een diepere grond. In hen ontwaakt de oude haat van Ezau, hun stamvader, tegen Jakob weer, zij willen niet dat Israël de beloofde erfenis inneme; zij willen het volk van God, ware het mogelijk, zijn zegen ontnemen (Genesis 27:28), en treden het op de weg tot zijn groot doel op een meer sluipmoordenaarsachtige dan eerlijke krijgsmanwijze tegemoet. Dat doen zij, hoewel de grote daden, die de Heere aan Israël in Egypte gedaan heeft, ook hun bekend zijn geworden; hun vijandschap is diensvolgens tevens een vijandschap tegen de Heere, en wel de eerste aanval, die een, hoewel oorspronkelijk met het uitverkoren geslacht verwant, doch daarna tot de grote menigte van de overige volkeren, die hun eigen weg gaan, teruggetreden, en alzo heidens geworden volk onderneemt, om tegen het rijk van God te strijden, ten einde het te vernietigen. Daarom worden zij (Numbers 24:20) in de spreuk van Bileam "de eersteling onder de heidenen" genoemd..
Zo zijn de eerste en grootste vijanden van het waar, geestelijk leven gewoonlijk degenen, die wij zouden menen, dat enigszins in betrekking tot ons stonden, de burgerlijk brave mensen, de bloot humanistische filantropen, en nog meer de dode rechtzinnigen..
2) Gelijk Amalek Israël bevocht, toen Mozes de rotssteen in Horeb geslagen had, zodat zij water gaf, zo hebben ook de ongehoorzame Joden, wanneer Christus, de geestelijke Steenrots, was geslagen en gestorven, en het Evangelie van Zijn opstanding met dezelfde toegebrachte genade werd verkondigd, hun broeders bestreden, die in Hem geloofden..
Ongetwijfeld draagt de strijd tussen Amalek en Israël een typisch karakter. Amalek streed tegen Israël als het volk van God, het volk van het Verbond, en dat niet op een ridderlijke, maar op een laaghartige en verraderlijke manier. Vandaar, dat, als straks Israël een koning ontvangt, het diens roeping wordt, om Amalek geheel uit te roeien..
Vers 9
9. Mozes, dan zei tot Hosea, de 53 jaar oude zoon van Nun, uit de stam van Efraïm (Numeri. 13:9) die hij door de inspraak van de Heilige Geest voor een strijdbare held erkende, voor een werktuig van God, dat tot grote dingen geroepen was, en wiens naam Hosea (hulp) hij nu in de nog meer betekenisvolle Jozua (de Heere is helper) veranderde: Kies ons mannen, die gij voor bijzonder krijgshaftig houdt en trek uit met hen, en strijd tegen Amalek; morgen, wanneer gij met uw voorbereidingen voor een beslissende slag gereed zult zijn, zal ik gedurende die tijd op de hoogte van de heuvel, 1) Mokad Seidna Musa (zie "Exodus 17:1) staan, en de staf van God (Exodus 4:20) zal in mijn hand zijn, 2) als de banier, waaronder gij strijden zult.1) De grondtekst geeft duidelijk aan, dat die heuvel bij Israël bekend was. Toen Israël aan de Rode Zee de aanval van Egypte moest doorstaan, moest het niet zelf strijden, maar de strijd van de geweldige arm van Jehova stilzwijgend aanzien (Exodus 14:14). De Egyptenaren waren hun meesters, tegen welke zij niet hadden te strijden als oproerigen, maar waarvan God hen verloste; nu moesten zij in de strijd trekken, want zij waren een vrij, zelfstandig volk geworden. Jozua, die Mozes daardoor, dat hij hem een nieuwe naam geeft, tot zijn dienaar aanneemt (Numbers 11:28) ontvangt bevel, aan het hoofd van een uitgelezen schaar tegen Amalek te strijden; maar de strijd in mensen handen gelegd is onzeker, alleen in de hand des Heeren rust de beslissende overwinning. Tot getuigenis hiervan vlecht Mozes de naam Jehova (zie Genesis 17:16) in die van Hosea, zodat nu in en met de aanvoerder van Israël de Heere zelf werkzaam is. Maar nog heeft het in de strijd uittrekkend volk de Heere niet bij zich; tussen hen en de Heere is veeleer door het gedurig morren en verzoeken (Exodus 17:2) een scheiding gekomen, zodat de wolkkolom zich weer van het leger teruggetrokken heeft). Alleen tussen Mozes en de Heere is de betrekking nog ongeschonden; Mozes werpt daarom zijn staf, waaraan God Zijn macht verbonden heeft, als een banier op, om als voorbiddend middelaar deze onder aanhoudend gebed hoog naar boven te houden, opdat Israëls zonde de eeuwige krachten, zonder welke de overwinning onmogelijk is, en die in de staf nabij het volk zijn, niet terughoudt..
2) Niet om zich te bergen voor de strijd is hij weggegaan, maar omdat God hem een ander ambt had bevolen. En hieruit blijkt, dat door de staf van God te voeren, hij zowel als leidsman en als standaarddrager een gelukkige uitkomst van de strijd heeft beloofd; want deze staf alleen was meer waard, dan dat hij met duizend vaandels voorgaande, hen tot in de strijd had gevoerd..
Twee zaken stelde Mozes in het werk, om op de vijand van Gods volk de zege te behalen, nl. strijden en bidden. Terwijl Jozua de vijanden zou aangrijpen, nam Mozes op zich, zijn pogingen te ondersteunen door de strijd van het gebed, waartoe hij dan ook met zijn wonderstaf op de kruin van Horeb zou staan..
Zeer waarschijnlijk doelt de profeet Jesaja in Exodus 17:59:19 hierop als hij zegt: "Wanneer de vijand zal komen als een stroom, zal de Geest des Heeren de banier oprichten tegenn hen," op deze geschiedenis van Mozes..
Vers 9
9. Mozes, dan zei tot Hosea, de 53 jaar oude zoon van Nun, uit de stam van Efraïm (Numeri. 13:9) die hij door de inspraak van de Heilige Geest voor een strijdbare held erkende, voor een werktuig van God, dat tot grote dingen geroepen was, en wiens naam Hosea (hulp) hij nu in de nog meer betekenisvolle Jozua (de Heere is helper) veranderde: Kies ons mannen, die gij voor bijzonder krijgshaftig houdt en trek uit met hen, en strijd tegen Amalek; morgen, wanneer gij met uw voorbereidingen voor een beslissende slag gereed zult zijn, zal ik gedurende die tijd op de hoogte van de heuvel, 1) Mokad Seidna Musa (zie "Exodus 17:1) staan, en de staf van God (Exodus 4:20) zal in mijn hand zijn, 2) als de banier, waaronder gij strijden zult.1) De grondtekst geeft duidelijk aan, dat die heuvel bij Israël bekend was. Toen Israël aan de Rode Zee de aanval van Egypte moest doorstaan, moest het niet zelf strijden, maar de strijd van de geweldige arm van Jehova stilzwijgend aanzien (Exodus 14:14). De Egyptenaren waren hun meesters, tegen welke zij niet hadden te strijden als oproerigen, maar waarvan God hen verloste; nu moesten zij in de strijd trekken, want zij waren een vrij, zelfstandig volk geworden. Jozua, die Mozes daardoor, dat hij hem een nieuwe naam geeft, tot zijn dienaar aanneemt (Numbers 11:28) ontvangt bevel, aan het hoofd van een uitgelezen schaar tegen Amalek te strijden; maar de strijd in mensen handen gelegd is onzeker, alleen in de hand des Heeren rust de beslissende overwinning. Tot getuigenis hiervan vlecht Mozes de naam Jehova (zie Genesis 17:16) in die van Hosea, zodat nu in en met de aanvoerder van Israël de Heere zelf werkzaam is. Maar nog heeft het in de strijd uittrekkend volk de Heere niet bij zich; tussen hen en de Heere is veeleer door het gedurig morren en verzoeken (Exodus 17:2) een scheiding gekomen, zodat de wolkkolom zich weer van het leger teruggetrokken heeft). Alleen tussen Mozes en de Heere is de betrekking nog ongeschonden; Mozes werpt daarom zijn staf, waaraan God Zijn macht verbonden heeft, als een banier op, om als voorbiddend middelaar deze onder aanhoudend gebed hoog naar boven te houden, opdat Israëls zonde de eeuwige krachten, zonder welke de overwinning onmogelijk is, en die in de staf nabij het volk zijn, niet terughoudt..
2) Niet om zich te bergen voor de strijd is hij weggegaan, maar omdat God hem een ander ambt had bevolen. En hieruit blijkt, dat door de staf van God te voeren, hij zowel als leidsman en als standaarddrager een gelukkige uitkomst van de strijd heeft beloofd; want deze staf alleen was meer waard, dan dat hij met duizend vaandels voorgaande, hen tot in de strijd had gevoerd..
Twee zaken stelde Mozes in het werk, om op de vijand van Gods volk de zege te behalen, nl. strijden en bidden. Terwijl Jozua de vijanden zou aangrijpen, nam Mozes op zich, zijn pogingen te ondersteunen door de strijd van het gebed, waartoe hij dan ook met zijn wonderstaf op de kruin van Horeb zou staan..
Zeer waarschijnlijk doelt de profeet Jesaja in Exodus 17:59:19 hierop als hij zegt: "Wanneer de vijand zal komen als een stroom, zal de Geest des Heeren de banier oprichten tegenn hen," op deze geschiedenis van Mozes..
Vers 10
10. Jozua nu deed, zo als Mozes hem gezegd had; hij verzamelde een uitgelezen schaar van krijgsknechten rondom zich, en trok de volgende dag uit, strijdende tegen Amalek; doch Mozes en tot zijn ondersteuning Aron; en zijn zwager Hur 1) (spelonk) klommen op de hoogte van de heuvel.1) Hur, de zoon van Kaleb, de zoon van Hesron, de kleinzoon van Juda, was de grootvader van Bezaleël, de werkmeester van de tent der samenkomst (Exodus 31:2; 1 Chronicles 2:18-1 Chronicles 2:20), en volgens een Joodse overlevering de echtgenoot van Mirjam, de zuster van Mozes (Exodus 15:21); ook, volgens Exodus 14:14, nam hij, naast Aron, een aanzienlijke plaats onder het volk in..
Vers 10
10. Jozua nu deed, zo als Mozes hem gezegd had; hij verzamelde een uitgelezen schaar van krijgsknechten rondom zich, en trok de volgende dag uit, strijdende tegen Amalek; doch Mozes en tot zijn ondersteuning Aron; en zijn zwager Hur 1) (spelonk) klommen op de hoogte van de heuvel.1) Hur, de zoon van Kaleb, de zoon van Hesron, de kleinzoon van Juda, was de grootvader van Bezaleël, de werkmeester van de tent der samenkomst (Exodus 31:2; 1 Chronicles 2:18-1 Chronicles 2:20), en volgens een Joodse overlevering de echtgenoot van Mirjam, de zuster van Mozes (Exodus 15:21); ook, volgens Exodus 14:14, nam hij, naast Aron, een aanzienlijke plaats onder het volk in..
Vers 11
11. En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand met de staf van God ophief, zo was Israël de sterkste; maar terwijl hij zijn hand van vermoedheid liet zakken, dan was Amalek de sterkste.De strijd werd met afwisselend geluk gestreden; nadat de kinderen van Israël eerst de overhand gehad hadden, moesten zij daarna voor hun vijanden wijken, en konden zij niet eerder weer tegen hen stand houden, dan Mozes op de top van de heuvel weer in staat was, zijn handen op te heffen. Deze afwisseling herhaalde zich verscheidene malen..
Hierdoor moest n Mozes n Israël leren, dat, als straks de overwinning behaald werd, het niet was om hen, maar enkel en alleen uit vrije genade van God..
Vers 11
11. En het geschiedde, terwijl Mozes zijn hand met de staf van God ophief, zo was Israël de sterkste; maar terwijl hij zijn hand van vermoedheid liet zakken, dan was Amalek de sterkste.De strijd werd met afwisselend geluk gestreden; nadat de kinderen van Israël eerst de overhand gehad hadden, moesten zij daarna voor hun vijanden wijken, en konden zij niet eerder weer tegen hen stand houden, dan Mozes op de top van de heuvel weer in staat was, zijn handen op te heffen. Deze afwisseling herhaalde zich verscheidene malen..
Hierdoor moest n Mozes n Israël leren, dat, als straks de overwinning behaald werd, het niet was om hen, maar enkel en alleen uit vrije genade van God..
Vers 12
12. Doch de handen van Mozes werden zwaar; hij kon, hoe hij zich inspande, deze niet meer onafgebroken opheffen; hij moest ze laten zinken, daarom namen zij, zijn begeleiders, (Exodus 17:10), wie het nu eerst inde gedachte kwam, wat zij tot zijn ondersteuning moesten doen, een steen, en legden die onder hem, dat hij daarop zat, en niet door langer staan geheel zou uitgeput worden; en Aron en Hur onderstutten zijn handen, terwijl zij zich naast hem plaatsten, de een aan deze, de rechter-, de ander aan de andere, de linkerzijde, en alzo ieder een van zijn handen vasthield; alzo waren zijn handen zeker; zij waren ondersteund en konden zich in de hoogte houden, totdat de zon onderging, 1) en er was geen afwisseling van krijgsgeluk meer.1) Daar in de Amalekieten de heidenwereld de strijd tegen het volk van God opende, en in hen, de prototype (het oorspronkelijke beeld) van de aan God vijandige machten, het uit de dienstbaarheid verloste volk des Heeren tegemoet trad, om het komen in de beloofde erfenis te bestrijden, zo had de strijd, die Israël met deze vijand streed, een betekenis als voorbeeld voor de gehele toekomst van Israël. Deze strijd kan het met het zwaard all n niet overwinnend ten einde brengen, maar alleen door de uit de hoogte toestromende krachten van God, die het door gebed, onder aanwending van de verleende genademiddelen, zich toeëigenen moet. Zulk een middel heeft Mozes in de staf, door welke hem, als door een kanaal, krachten van almacht aangevoerd worden, en hij wendt ze tot zijn strijdend volk, terwijl hij de handen met de staf biddend tot God opheft, tot hij afgemat is en met het zinken van de handen en van de staf ook het afstromen van de Godskrachten uit de hoogte ophoudt, zodat zijn armen gesteund moeten worden, om tot gehele overwinning van de vijanden opgericht te blijven. Hieruit moest Israël leren, dat het in de strijd met de aan God vijandige machten slechts door onophoudelijk opheffen van zijn handen in gebed de kracht van de overwinning ontvangen zou..
Intussen is ook hier een mooi beeld, hoe regeerders en predikers voor God in het gebed moeten liggen, in tijden van oorlog en in andere nood, daar zij de strijd dan door hun generaals kunnen voeren, gelijk Mozes hier daartoe Jozua verordend heeft; en deze beide (de regeerders en predikers) moeten dan ook hun tot steun zijn, en hen in alle moeilijke gevallen voor God bijstaan, evenals zij zelf zich voor Hem verootmoedigen en hun heerserstaf met gelovige handen tot de Heere moeten opheffen, dat Hij hun de last in genade helpt dragen, en tot al hun arbeid wijsheid en kracht verlenen wil
Zo heeft de Heere er ook in de gemeenten sommigen gegeven die biddend en in dezelfde gemeente wederom anderen die met middelen strijden. Terwijl Mozes bad, streed Jozua; maar ook Jozua wist te bidden en ook Mozes wist als het nodig was te strijden. Nu werd op last van de Heere de arbeid gelijk verdeeld. Want hetzij men worstelt in het gebed, hetzij men strijd met het zwaard, het is voor het geloof een en hetzelfde; daar het toch dezelfde God is, die op beide de gezegende uitkomst moet geven. Zij, die thuis blijven bidden, werken niet minder ijverig aan de goede uitslag mee dan zij die naar buiten uittrokken om te strijden. Daar is verband tussen het gebed van de zwakke en de strijd van de sterke gelovigen..
Mozes heeft door de volstandige opheffig van zijn handen de Kerk een leerzaam voorbeeld nagelaten, om tegen alle bezwaren, die het gebed en het geloof hinderlijk zijn, gewisse en bestendige hulpmiddelen te zoeken, waardoor de trage handen en slappe knieën hemelwaarts worden geheven en vastgemaakt..
Wij hebben hier ook in Mozes een voorbeeld van het veelbetekenende: De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak..
Zonder twijfel hief Mozes zijn handen biddend op; dit is echter niet de hoofdzaak in deze geschiedenis; niet het gebed op zichzelf schenkt de overwinning; maar het biddend en gelovig verheffen van de staf van God, als van een Gods-banier, waaronder Israël strijdt. Daarvan hangt Israëls zege over Amalek af. Wij hebben ook een strijd tegen vlees, wereld en duivel. Wie in de geestelijke strijd van zijn ziel alleen van het gebed de zege verwacht, zal de overwinning niet vinden; deze is beloofd op het biddend en gelovig verheffen van de kruisbanier. Veel, alles hing hier af van hetgeen deed. Wat een gewichtig werk is de prediker van het Evangelie opgedragen, en iedere christen, daar des Heeren deugden verkondigen moet en voor zijn Heiland strijden. Zakken uw handen vermoeid neer, broeders, gij geeft het erfdeel van God de vijand over! Het kruis hoog verheven, biddend verheven, gelovig verheven, en de satan zal wijken; want dat kruis van de redding verdraagt hij niet! Verkondigt onder de Heidenen, en doet horen, en werpt een banier op (Jeremia. 50:2), en hij zal van vrees doorgaan naar zijn rotssteen, en zijn vorsten zullen voor de banier verschrikken, spreekt de Heere, die te Zion vuur en te Jeruzalemeen oven heeft Isaiah 31:9). Het kruis van Christus biddend opgeheven, en er zullen zielen worden bekeerd, of God, die het beloofd heeft, zou moeten kunnen liegen. Waar geen zegen is, daar is het het menselijke, het gebed, of iets anders, dat hoger dan de banier, bij u staat. o Heere! geef ons kracht, opdat wij dat kruis, dat kruis alleen verheffen, en, waar wij moe van worden, omdat de arbeid veel is, schik Gij ons daar een Aron en Hur toe, opdat Israël overwint!.
Vers 12
12. Doch de handen van Mozes werden zwaar; hij kon, hoe hij zich inspande, deze niet meer onafgebroken opheffen; hij moest ze laten zinken, daarom namen zij, zijn begeleiders, (Exodus 17:10), wie het nu eerst inde gedachte kwam, wat zij tot zijn ondersteuning moesten doen, een steen, en legden die onder hem, dat hij daarop zat, en niet door langer staan geheel zou uitgeput worden; en Aron en Hur onderstutten zijn handen, terwijl zij zich naast hem plaatsten, de een aan deze, de rechter-, de ander aan de andere, de linkerzijde, en alzo ieder een van zijn handen vasthield; alzo waren zijn handen zeker; zij waren ondersteund en konden zich in de hoogte houden, totdat de zon onderging, 1) en er was geen afwisseling van krijgsgeluk meer.1) Daar in de Amalekieten de heidenwereld de strijd tegen het volk van God opende, en in hen, de prototype (het oorspronkelijke beeld) van de aan God vijandige machten, het uit de dienstbaarheid verloste volk des Heeren tegemoet trad, om het komen in de beloofde erfenis te bestrijden, zo had de strijd, die Israël met deze vijand streed, een betekenis als voorbeeld voor de gehele toekomst van Israël. Deze strijd kan het met het zwaard all n niet overwinnend ten einde brengen, maar alleen door de uit de hoogte toestromende krachten van God, die het door gebed, onder aanwending van de verleende genademiddelen, zich toeëigenen moet. Zulk een middel heeft Mozes in de staf, door welke hem, als door een kanaal, krachten van almacht aangevoerd worden, en hij wendt ze tot zijn strijdend volk, terwijl hij de handen met de staf biddend tot God opheft, tot hij afgemat is en met het zinken van de handen en van de staf ook het afstromen van de Godskrachten uit de hoogte ophoudt, zodat zijn armen gesteund moeten worden, om tot gehele overwinning van de vijanden opgericht te blijven. Hieruit moest Israël leren, dat het in de strijd met de aan God vijandige machten slechts door onophoudelijk opheffen van zijn handen in gebed de kracht van de overwinning ontvangen zou..
Intussen is ook hier een mooi beeld, hoe regeerders en predikers voor God in het gebed moeten liggen, in tijden van oorlog en in andere nood, daar zij de strijd dan door hun generaals kunnen voeren, gelijk Mozes hier daartoe Jozua verordend heeft; en deze beide (de regeerders en predikers) moeten dan ook hun tot steun zijn, en hen in alle moeilijke gevallen voor God bijstaan, evenals zij zelf zich voor Hem verootmoedigen en hun heerserstaf met gelovige handen tot de Heere moeten opheffen, dat Hij hun de last in genade helpt dragen, en tot al hun arbeid wijsheid en kracht verlenen wil
Zo heeft de Heere er ook in de gemeenten sommigen gegeven die biddend en in dezelfde gemeente wederom anderen die met middelen strijden. Terwijl Mozes bad, streed Jozua; maar ook Jozua wist te bidden en ook Mozes wist als het nodig was te strijden. Nu werd op last van de Heere de arbeid gelijk verdeeld. Want hetzij men worstelt in het gebed, hetzij men strijd met het zwaard, het is voor het geloof een en hetzelfde; daar het toch dezelfde God is, die op beide de gezegende uitkomst moet geven. Zij, die thuis blijven bidden, werken niet minder ijverig aan de goede uitslag mee dan zij die naar buiten uittrokken om te strijden. Daar is verband tussen het gebed van de zwakke en de strijd van de sterke gelovigen..
Mozes heeft door de volstandige opheffig van zijn handen de Kerk een leerzaam voorbeeld nagelaten, om tegen alle bezwaren, die het gebed en het geloof hinderlijk zijn, gewisse en bestendige hulpmiddelen te zoeken, waardoor de trage handen en slappe knieën hemelwaarts worden geheven en vastgemaakt..
Wij hebben hier ook in Mozes een voorbeeld van het veelbetekenende: De geest is wel gewillig, maar het vlees is zwak..
Zonder twijfel hief Mozes zijn handen biddend op; dit is echter niet de hoofdzaak in deze geschiedenis; niet het gebed op zichzelf schenkt de overwinning; maar het biddend en gelovig verheffen van de staf van God, als van een Gods-banier, waaronder Israël strijdt. Daarvan hangt Israëls zege over Amalek af. Wij hebben ook een strijd tegen vlees, wereld en duivel. Wie in de geestelijke strijd van zijn ziel alleen van het gebed de zege verwacht, zal de overwinning niet vinden; deze is beloofd op het biddend en gelovig verheffen van de kruisbanier. Veel, alles hing hier af van hetgeen deed. Wat een gewichtig werk is de prediker van het Evangelie opgedragen, en iedere christen, daar des Heeren deugden verkondigen moet en voor zijn Heiland strijden. Zakken uw handen vermoeid neer, broeders, gij geeft het erfdeel van God de vijand over! Het kruis hoog verheven, biddend verheven, gelovig verheven, en de satan zal wijken; want dat kruis van de redding verdraagt hij niet! Verkondigt onder de Heidenen, en doet horen, en werpt een banier op (Jeremia. 50:2), en hij zal van vrees doorgaan naar zijn rotssteen, en zijn vorsten zullen voor de banier verschrikken, spreekt de Heere, die te Zion vuur en te Jeruzalemeen oven heeft Isaiah 31:9). Het kruis van Christus biddend opgeheven, en er zullen zielen worden bekeerd, of God, die het beloofd heeft, zou moeten kunnen liegen. Waar geen zegen is, daar is het het menselijke, het gebed, of iets anders, dat hoger dan de banier, bij u staat. o Heere! geef ons kracht, opdat wij dat kruis, dat kruis alleen verheffen, en, waar wij moe van worden, omdat de arbeid veel is, schik Gij ons daar een Aron en Hur toe, opdat Israël overwint!.
Vers 13
13. Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte 1) door de scherpte van het zwaard. 2)1) In het Hebreeuws Wajachalasch. Dit werkwoord betekent wel overwinnen, maar ook verzwakken, zwak maken. Zo ook in het Syrisch. Amalek geheel vernietigen zou niet het werk zijn van Jozua. Wel zou deze de oorlogen van de Heere strijden, maar het vernietigen van de Amalekiet, de erfvijand van Gods volk, was bestemd voor de koningen, in het bijzonder voor David. Ook daarin ligt een typische zin en betekenis. Verzwakken kan Gods dienstknecht de vijanden, maar hen geheel overwinnen, dat zal Hij eenmaal doen, Wiens naam is Koning der Koningen en Heer der Heeren. Onder Amalek en zijn volk hebben wij te verstaan, Amalek en zijn bondgenoten..
2)"Door de scherpte van het zwaard", eigenlijk door de mond van het zwaard, is een uitdrukking, die dikwijls dient, om daarmee te kennen te geven, dat het zonder uitzondering geschiedt..
Vers 13
13. Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte 1) door de scherpte van het zwaard. 2)1) In het Hebreeuws Wajachalasch. Dit werkwoord betekent wel overwinnen, maar ook verzwakken, zwak maken. Zo ook in het Syrisch. Amalek geheel vernietigen zou niet het werk zijn van Jozua. Wel zou deze de oorlogen van de Heere strijden, maar het vernietigen van de Amalekiet, de erfvijand van Gods volk, was bestemd voor de koningen, in het bijzonder voor David. Ook daarin ligt een typische zin en betekenis. Verzwakken kan Gods dienstknecht de vijanden, maar hen geheel overwinnen, dat zal Hij eenmaal doen, Wiens naam is Koning der Koningen en Heer der Heeren. Onder Amalek en zijn volk hebben wij te verstaan, Amalek en zijn bondgenoten..
2)"Door de scherpte van het zwaard", eigenlijk door de mond van het zwaard, is een uitdrukking, die dikwijls dient, om daarmee te kennen te geven, dat het zonder uitzondering geschiedt..
Vers 14
14. Toen, aan de avond van die dag van de overwinning, zei de HEERE tot Mozes: Schrijf dit, wat heden geschied is, ter gedachtenis in een 1) boek, gelijk gij zodanig een tot aantekening van de grote daden, waardoor Ik Mij aan uverheerlijkt heb, reeds begonnen zijt, en leg het in de oren van Jozua, 2) a) dat Ik de gedachtenis van Amalek, ter vergelding, dat hij met zijn aanval op u de strijd van de wereld tegen Mijn rijk geopend heeft, geheel uitdelgen zal van onder de hemel! 3)a)Numbers 24:20; 1 Samuel 15:2,1 Samuel 15:3 Deuteronomy 25:17,Deuteronomy 25:18,Deuteronomy 25:19
1) Beter, in het boek. Hier wordt voor de eerste maal er melding van gemaakt, dat de Heere iets beveelt op te tekenen. Het doel is tweeledig. Later zou de Heere Israël bevelen, om Ezau geen kwaad te doen (Deuteronomy 2:4), en nu behoorde Amalek ook tot de nakomelingen van Ezau. Israël moest dus weten en blijven weten, dat Amalek van die bewaring was uitgesloten. Vervolgens, opdat Amalek altijd als de erfvijand van Israël zou aangemerkt worden, welke door Israël niet mocht worden gespaard..
2) "Leg het in de oren van Jozua," wil zeggen, doe het Jozua in het bijzonder horen. Jozua was de opvolger van Mozes. Hij vooral zou de strijd tegen alle vijanden van Israël te voeren hebben. Daarom moest hij uitdrukkelijk horen, wat de Heere te zeggen had, en voor het overige volk moest het in het boek geschreven worden tot herinnering voor alle geslachten.. 3) Dit is geschied onder David. Door hem is Amalek als volk vernietigd, zodat er slechts 400 man zijn overgebleven. (1 Samuel 30:17).
Vers 14
14. Toen, aan de avond van die dag van de overwinning, zei de HEERE tot Mozes: Schrijf dit, wat heden geschied is, ter gedachtenis in een 1) boek, gelijk gij zodanig een tot aantekening van de grote daden, waardoor Ik Mij aan uverheerlijkt heb, reeds begonnen zijt, en leg het in de oren van Jozua, 2) a) dat Ik de gedachtenis van Amalek, ter vergelding, dat hij met zijn aanval op u de strijd van de wereld tegen Mijn rijk geopend heeft, geheel uitdelgen zal van onder de hemel! 3)a)Numbers 24:20; 1 Samuel 15:2,1 Samuel 15:3 Deuteronomy 25:17,Deuteronomy 25:18,Deuteronomy 25:19
1) Beter, in het boek. Hier wordt voor de eerste maal er melding van gemaakt, dat de Heere iets beveelt op te tekenen. Het doel is tweeledig. Later zou de Heere Israël bevelen, om Ezau geen kwaad te doen (Deuteronomy 2:4), en nu behoorde Amalek ook tot de nakomelingen van Ezau. Israël moest dus weten en blijven weten, dat Amalek van die bewaring was uitgesloten. Vervolgens, opdat Amalek altijd als de erfvijand van Israël zou aangemerkt worden, welke door Israël niet mocht worden gespaard..
2) "Leg het in de oren van Jozua," wil zeggen, doe het Jozua in het bijzonder horen. Jozua was de opvolger van Mozes. Hij vooral zou de strijd tegen alle vijanden van Israël te voeren hebben. Daarom moest hij uitdrukkelijk horen, wat de Heere te zeggen had, en voor het overige volk moest het in het boek geschreven worden tot herinnering voor alle geslachten.. 3) Dit is geschied onder David. Door hem is Amalek als volk vernietigd, zodat er slechts 400 man zijn overgebleven. (1 Samuel 30:17).
Vers 15
15. En Mozes bouwde, waarschijnlijk op de dag na de slag en zonder twijfel op dezelfde heuvel, waarop hij gedurende de strijd gezeten had, een altaar, 1) om de Heere voor Zijn hulp te danken; en hij noemde deze: Jehova Nissi, dat is: de HEERE is mijn banier. 2)1)Ongetwijfeld om door een plechtig offer getuigenis te geven van zijn dankbaarheid, en niet alleen van hem zelf, maar ook van het gehele volk, hetgeen de naam zelf van het altaar aanduidt. Want hij wil God niet een standbeeld oprichten, of een altaar met de naam van God versieren, maar hij toont, dat hij dit doel zich voor ogen heeft gesteld, dat de trotse Israëlieten zich in hun voorspoed niet op hun eigen krachten zouden beroemen, maar alleen God de eer van zijn Naam zouden geven..
2) Een banier werd gebruikt bij het leger als veldteken, waarom men zich schaarde. De echte banierdrager verdedigde dan ook altijd het veldteken ten koste van zijn leven, omdat in de banier de eer van het leger gelegen was. Zo zegt Mozes hier van Jehova, dat Hij is zijn teken, met Wie hij zal optrekken, en bij Wie hij zich veilig en zeker waant. Sommigen zijn van mening, dat de vertaling moet zijn, en hij noemde deze (het altaar van) Jehova, mijn banier. Hoe het echter ook zij, Mozes heeft hier willen zeggen, dat de Heere en Hij alleen de Beschermer en Leidsman van zijn volk is, onder wiens bescherming zij veilig zijn, en door wie zij tegen alle vijanden zullen beschermd en verdedigd worden..
Vers 15
15. En Mozes bouwde, waarschijnlijk op de dag na de slag en zonder twijfel op dezelfde heuvel, waarop hij gedurende de strijd gezeten had, een altaar, 1) om de Heere voor Zijn hulp te danken; en hij noemde deze: Jehova Nissi, dat is: de HEERE is mijn banier. 2)1)Ongetwijfeld om door een plechtig offer getuigenis te geven van zijn dankbaarheid, en niet alleen van hem zelf, maar ook van het gehele volk, hetgeen de naam zelf van het altaar aanduidt. Want hij wil God niet een standbeeld oprichten, of een altaar met de naam van God versieren, maar hij toont, dat hij dit doel zich voor ogen heeft gesteld, dat de trotse Israëlieten zich in hun voorspoed niet op hun eigen krachten zouden beroemen, maar alleen God de eer van zijn Naam zouden geven..
2) Een banier werd gebruikt bij het leger als veldteken, waarom men zich schaarde. De echte banierdrager verdedigde dan ook altijd het veldteken ten koste van zijn leven, omdat in de banier de eer van het leger gelegen was. Zo zegt Mozes hier van Jehova, dat Hij is zijn teken, met Wie hij zal optrekken, en bij Wie hij zich veilig en zeker waant. Sommigen zijn van mening, dat de vertaling moet zijn, en hij noemde deze (het altaar van) Jehova, mijn banier. Hoe het echter ook zij, Mozes heeft hier willen zeggen, dat de Heere en Hij alleen de Beschermer en Leidsman van zijn volk is, onder wiens bescherming zij veilig zijn, en door wie zij tegen alle vijanden zullen beschermd en verdedigd worden..
Vers 16
16. Nadat Mozes door deze naam de eer des Heeren had uitgesproken, stelde hij tevens op grond van het goddelijk raadsbesluit voor alle volgende eeuwen de strijd tegen Amalek vast, en hij zei: omdat de hand van Amalek op de troon van de HEERE is, 1) zo zal de oorlog van de HEERE tegen Amalek zijn van geslacht op geslacht; de strijd, die Hij heden door onze hand begonnen heeft, heeft Hij niet opgegeven, Hij zal die voortzetten van kind tot kind, totdat Amaleks naam verdelgd is van onder de hemel. Daarom willen wij altijd aan deze strijd denken; een nalaten van die strijd zou een nalaten zijn van onze heilige roeping, om het rijk van God te steunen tegen alle vijandelijke machten van de wereld. (1 Samuel 15:2) 2)1) Ik twijfel niet, dat, wat gezegd is, omtrent het vernietigen en uitroeien van Amalek, hierdoor bevestigd wordt, dat omdat Hij de Almachtige is, Hij dus ook met dat goddeloze volk de strijd zal voeren. Daarom wordt Zijn hand gezegd op de troon van God te zijn, omdat Hij niet werkeloos in de hemel zetelt, maar Zijn heerschappij oefent in het besturen van de wereld, alsof Hij gezegd zou hebben: God, die machtig heerst, en die door Zijn hand en door Zijn kracht alles tempert en matigt, in stand houdt en vernietigt, zolang Hij op Zijn troon regeert en bekleed is met de hoogste en de te vrezen macht, Hij zal ook niet afhouden, de Amalekieten met Zijn rechtvaardige straffen te achtervolgen..
Het valt niet te loochenen, dat deze plaats zeer moeilijk is, maar toch hebben wij o.i. het woord "hand" hier te houden voor de hand van God. En dan weten we, dat door "hand" Zijn kracht en macht wordt voorgesteld. De bedoeling kan dan niet anders zijn, dat, zolang de hand op de troon van de Heere is, d.i. zolang de Heere regeert, ook er strijd zal zijn tegen de Amalekieten. M.a.w. hier wordt op deze wijze de volkomen vernietiging van de Amalekieten vastgesteld en Israël aangezegd, dat het van geslacht tot geslacht met Amalek had te strijden. Sommigen lezen in plaats van Mk (Troon), Mn (Banier). De bedoeling zou dan zijn: Zolang de hand aan de banier zal zijn, en die banier niet wordt losgelaten, zal er strijd met Amalek zijn. Wij houden ons echter aan het eerste..
2) Van Bir Musa of Massa en Meriba (Exodus 17:7 en zie Exodus 17:1) zetten de Israëlieten, wellicht op de tweede dag na de slag, hun tocht door het Sjeikdal verder voort, en kwamen na een mars van negen uur op de plaats aan, waar zelfs aan de brede uit het noordoosten komende Wady es-Scheikh de nog bredere van het zuidwesten naar het noordwesten zich uitstrekkende hoge vlakte er-Rabah aansluit. Deze raakt aan het zuideinde onmiddellijk aan het (zie Exodus 3:1) beschreven, uit de drie gebergten Dschebel ed Deir, Dschebel Musa en Dschebel el Homs bestaande Horebgebergte. Hier legerde zich Mozes werkelijk met het volk, gelijk hij ook in Exodus 18:5 zegt, aan de berg van God, waarop hem tevoren de engel des Heeren verschenen was; want hij bevond zich aan de ingang van het Jethrodal, dat Dschebel el Deir van Horeb scheidt..
Vers 16
16. Nadat Mozes door deze naam de eer des Heeren had uitgesproken, stelde hij tevens op grond van het goddelijk raadsbesluit voor alle volgende eeuwen de strijd tegen Amalek vast, en hij zei: omdat de hand van Amalek op de troon van de HEERE is, 1) zo zal de oorlog van de HEERE tegen Amalek zijn van geslacht op geslacht; de strijd, die Hij heden door onze hand begonnen heeft, heeft Hij niet opgegeven, Hij zal die voortzetten van kind tot kind, totdat Amaleks naam verdelgd is van onder de hemel. Daarom willen wij altijd aan deze strijd denken; een nalaten van die strijd zou een nalaten zijn van onze heilige roeping, om het rijk van God te steunen tegen alle vijandelijke machten van de wereld. (1 Samuel 15:2) 2)1) Ik twijfel niet, dat, wat gezegd is, omtrent het vernietigen en uitroeien van Amalek, hierdoor bevestigd wordt, dat omdat Hij de Almachtige is, Hij dus ook met dat goddeloze volk de strijd zal voeren. Daarom wordt Zijn hand gezegd op de troon van God te zijn, omdat Hij niet werkeloos in de hemel zetelt, maar Zijn heerschappij oefent in het besturen van de wereld, alsof Hij gezegd zou hebben: God, die machtig heerst, en die door Zijn hand en door Zijn kracht alles tempert en matigt, in stand houdt en vernietigt, zolang Hij op Zijn troon regeert en bekleed is met de hoogste en de te vrezen macht, Hij zal ook niet afhouden, de Amalekieten met Zijn rechtvaardige straffen te achtervolgen..
Het valt niet te loochenen, dat deze plaats zeer moeilijk is, maar toch hebben wij o.i. het woord "hand" hier te houden voor de hand van God. En dan weten we, dat door "hand" Zijn kracht en macht wordt voorgesteld. De bedoeling kan dan niet anders zijn, dat, zolang de hand op de troon van de Heere is, d.i. zolang de Heere regeert, ook er strijd zal zijn tegen de Amalekieten. M.a.w. hier wordt op deze wijze de volkomen vernietiging van de Amalekieten vastgesteld en Israël aangezegd, dat het van geslacht tot geslacht met Amalek had te strijden. Sommigen lezen in plaats van Mk (Troon), Mn (Banier). De bedoeling zou dan zijn: Zolang de hand aan de banier zal zijn, en die banier niet wordt losgelaten, zal er strijd met Amalek zijn. Wij houden ons echter aan het eerste..
2) Van Bir Musa of Massa en Meriba (Exodus 17:7 en zie Exodus 17:1) zetten de Israëlieten, wellicht op de tweede dag na de slag, hun tocht door het Sjeikdal verder voort, en kwamen na een mars van negen uur op de plaats aan, waar zelfs aan de brede uit het noordoosten komende Wady es-Scheikh de nog bredere van het zuidwesten naar het noordwesten zich uitstrekkende hoge vlakte er-Rabah aansluit. Deze raakt aan het zuideinde onmiddellijk aan het (zie Exodus 3:1) beschreven, uit de drie gebergten Dschebel ed Deir, Dschebel Musa en Dschebel el Homs bestaande Horebgebergte. Hier legerde zich Mozes werkelijk met het volk, gelijk hij ook in Exodus 18:5 zegt, aan de berg van God, waarop hem tevoren de engel des Heeren verschenen was; want hij bevond zich aan de ingang van het Jethrodal, dat Dschebel el Deir van Horeb scheidt..