Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Handelingen 27

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HANDELINGEN 27

Acts 27:1

PAULUS' GEVAARLIJKE EN WONDERLIJKE SCHEEPVAART

g. Acts 27:1-Acts 28:29 Tot hiertoe zagen wij Paulus met die zeldzame, hem eigen combinatie van moed en voorzichtigheid, te midden van de boeien en de doodsgevaren op de vaste grond. In dit gedeelte, waarin zijn zeereis naar Rome beschreven wordt met de afloop daarvan, staat hij voor ons met dezelfde kalmte van het geloof en grootheid van de ziel. In de strijd met de elementen, met wind en water, vertoont hij zich voor het oog van de geest als een heerlijke gedaante, zowel in zijn gedrag tegenover de hoofdman en diens soldaten, als tegenover de stuurman en de schipper en het scheepsvolk, v r het gevaar, in het gevaar en bij de redding daaruit. Het is vanaf het begin en ook in latere tijd niets ongewoons om op n lijn geplaatst te worden met misdadigers, met het uitschot van de mensheid, voor discipelen van de Heere, aan wie de voorzegging "Hij is onder de misdadigers gerekend" in haar diepste zin vervuld is. Maar juist in deze nieuwe beproeving, die de apostel overkomt, geeft zijn God hem genade en eer door de heerlijke en eerbiedwekkende verzekering van zijn apostolisch ambt, van zijn profetische en koninklijke stand. Het is met recht gezegd dat geen beschrijving van een zeereis uit oudere en nieuwere tijd in nauwkeurigheid en geschiedkundige trouw boven die van Lukas in de beide laatste hoofdstukken van de Handelingen kan geplaatst worden. Dit is reeds te verklaren uit het feit dat met het schip dat van Cesarea vaart om Italië te bereiken, het goddelijk licht, dat geroepen is om de volken te verlichten (Acts 26:18), op zee gaat om het middelpunt van de volken en landen met zijn helder schijnsel te vervullen. In het bijzonder echter is het Rome waarheen het doel van de reis gaat, want Rome, achter de naam van Tyrus verborgen, was reeds lang door de profetie van Ezechiël (Acts 26:1-28) bestemd om voor de tijd van de heidenen (Luke 21:24) in het rijk van God de plaats van Jeruzalem in te nemen; en nu was ook de hele voorgaande loop van de geschiedenis zo alsof Rome de grote heidenapostel niet alleen in bescherming, maar ook in beslag wilde nemen volgens het woord in Matthew 11:12 : "Het Koninkrijk van de hemelen wordt geweld aangedaan en de geweldigen nemen het met geweld. "

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, HANDELINGEN 27

Acts 27:1

PAULUS' GEVAARLIJKE EN WONDERLIJKE SCHEEPVAART

g. Acts 27:1-Acts 28:29 Tot hiertoe zagen wij Paulus met die zeldzame, hem eigen combinatie van moed en voorzichtigheid, te midden van de boeien en de doodsgevaren op de vaste grond. In dit gedeelte, waarin zijn zeereis naar Rome beschreven wordt met de afloop daarvan, staat hij voor ons met dezelfde kalmte van het geloof en grootheid van de ziel. In de strijd met de elementen, met wind en water, vertoont hij zich voor het oog van de geest als een heerlijke gedaante, zowel in zijn gedrag tegenover de hoofdman en diens soldaten, als tegenover de stuurman en de schipper en het scheepsvolk, v r het gevaar, in het gevaar en bij de redding daaruit. Het is vanaf het begin en ook in latere tijd niets ongewoons om op n lijn geplaatst te worden met misdadigers, met het uitschot van de mensheid, voor discipelen van de Heere, aan wie de voorzegging "Hij is onder de misdadigers gerekend" in haar diepste zin vervuld is. Maar juist in deze nieuwe beproeving, die de apostel overkomt, geeft zijn God hem genade en eer door de heerlijke en eerbiedwekkende verzekering van zijn apostolisch ambt, van zijn profetische en koninklijke stand. Het is met recht gezegd dat geen beschrijving van een zeereis uit oudere en nieuwere tijd in nauwkeurigheid en geschiedkundige trouw boven die van Lukas in de beide laatste hoofdstukken van de Handelingen kan geplaatst worden. Dit is reeds te verklaren uit het feit dat met het schip dat van Cesarea vaart om Italië te bereiken, het goddelijk licht, dat geroepen is om de volken te verlichten (Acts 26:18), op zee gaat om het middelpunt van de volken en landen met zijn helder schijnsel te vervullen. In het bijzonder echter is het Rome waarheen het doel van de reis gaat, want Rome, achter de naam van Tyrus verborgen, was reeds lang door de profetie van Ezechiël (Acts 26:1-28) bestemd om voor de tijd van de heidenen (Luke 21:24) in het rijk van God de plaats van Jeruzalem in te nemen; en nu was ook de hele voorgaande loop van de geschiedenis zo alsof Rome de grote heidenapostel niet alleen in bescherming, maar ook in beslag wilde nemen volgens het woord in Matthew 11:12 : "Het Koninkrijk van de hemelen wordt geweld aangedaan en de geweldigen nemen het met geweld. "

Vers 1

1. De landvoogd deed geen moeite om Paulus te bewegen zijn beroep op de keizer in te trekken om hem daarna los te kunnen laten. Hij hield zich eenvoudig daaraan (Acts 25:25) en ging de welgemeende raad van Agrippa in Acts 26:32 geheel voorbij. En toen het dan zo besloten was dat wij naar Italië Ac 10:2 zouden afvaren, leverden zij, diegenen aan wie Festus het volvoeren van dat besluit had opgedragen, Paulus en enige andere gevangenen (Luke 23:32) over aan een hoofdman over honderd, genaamd Julius, van de keizerlijke afdeling, aan wie het werd opgedragen het transport te leiden.

De herfst van het jaar 60 n. Chr was al gekomen, toen er inderdaad voorbereidselen werden gemaakt om de apostel naar Rome over te brengen. Men heeft erover geredetwist wat onder de "keizerlijke afdeling" waartoe Julius behoorde, moet worden verstaan. Daar nu in die tijd, zoals uit de Romeinse militaire opschriften blijkt, niet alleen de legioenen (armeecorps), maar ook de cohorten (bataillons) hun bijzondere benamingen hadden (vgl. Acts 10:1 "van de afdeling, genaamd de Italiaanse) ligt het het meest voor de hand aan te nemen dat een afdeling van de regelmatige bezetting in Cesarea, die bestemd was diensten aan de keizer te bewijzen, de naam van de "keizerlijke" voerde.

De Heere heeft besloten dat Paulus van Hem te Rome zal getuigen (Acts 23:11) en verborgen onder het besluit van een landvoogd geschiedt de wil van de Heere. De zaligheid en het leven van de wereld hangt af van de naam, die de apostel van Jezus Christus naar de hoofdstad van de wereld draagt en zij die hem daarheen zenden en overleveren, kennen die niet. De heraut van het rijk van God trekt uit om in het middelpunt van het rijk van de wereld te getuigen en men geeft hem en enige andere gevangenen over aan een keizerlijke officier ter bewaking; maar het moest nog onderweg voor de ogen van allen aan de dag komen, wiens gevangene deze Paulus was en dat niet hij met hen voer, maar zij met hem, de redder van het schip. In wat voor een stemming Paulus de reis begon, die hem op de hoogte van zijn apostolisch leven zou brengen, zegt ons het verhaal van Lukas niet. Pas op het einde van de reis, waar de broeders uit Rome Paulus tegemoet komen om hem te begroeten, wordt zichtbaar dat onderweg zijn hart vol verdriet en zijn gemoed terneergeslagen was geweest (Acts 28:15). Hoe kon het anders zijn? Aangezien hij het land van zijn vaderen de rug toekeerde, ging de Heere Jezus zelf van de Joden weg en zij moesten in hun zonden sterven (John 8:21).

Vers 1

1. De landvoogd deed geen moeite om Paulus te bewegen zijn beroep op de keizer in te trekken om hem daarna los te kunnen laten. Hij hield zich eenvoudig daaraan (Acts 25:25) en ging de welgemeende raad van Agrippa in Acts 26:32 geheel voorbij. En toen het dan zo besloten was dat wij naar Italië Ac 10:2 zouden afvaren, leverden zij, diegenen aan wie Festus het volvoeren van dat besluit had opgedragen, Paulus en enige andere gevangenen (Luke 23:32) over aan een hoofdman over honderd, genaamd Julius, van de keizerlijke afdeling, aan wie het werd opgedragen het transport te leiden.

De herfst van het jaar 60 n. Chr was al gekomen, toen er inderdaad voorbereidselen werden gemaakt om de apostel naar Rome over te brengen. Men heeft erover geredetwist wat onder de "keizerlijke afdeling" waartoe Julius behoorde, moet worden verstaan. Daar nu in die tijd, zoals uit de Romeinse militaire opschriften blijkt, niet alleen de legioenen (armeecorps), maar ook de cohorten (bataillons) hun bijzondere benamingen hadden (vgl. Acts 10:1 "van de afdeling, genaamd de Italiaanse) ligt het het meest voor de hand aan te nemen dat een afdeling van de regelmatige bezetting in Cesarea, die bestemd was diensten aan de keizer te bewijzen, de naam van de "keizerlijke" voerde.

De Heere heeft besloten dat Paulus van Hem te Rome zal getuigen (Acts 23:11) en verborgen onder het besluit van een landvoogd geschiedt de wil van de Heere. De zaligheid en het leven van de wereld hangt af van de naam, die de apostel van Jezus Christus naar de hoofdstad van de wereld draagt en zij die hem daarheen zenden en overleveren, kennen die niet. De heraut van het rijk van God trekt uit om in het middelpunt van het rijk van de wereld te getuigen en men geeft hem en enige andere gevangenen over aan een keizerlijke officier ter bewaking; maar het moest nog onderweg voor de ogen van allen aan de dag komen, wiens gevangene deze Paulus was en dat niet hij met hen voer, maar zij met hem, de redder van het schip. In wat voor een stemming Paulus de reis begon, die hem op de hoogte van zijn apostolisch leven zou brengen, zegt ons het verhaal van Lukas niet. Pas op het einde van de reis, waar de broeders uit Rome Paulus tegemoet komen om hem te begroeten, wordt zichtbaar dat onderweg zijn hart vol verdriet en zijn gemoed terneergeslagen was geweest (Acts 28:15). Hoe kon het anders zijn? Aangezien hij het land van zijn vaderen de rug toekeerde, ging de Heere Jezus zelf van de Joden weg en zij moesten in hun zonden sterven (John 8:21).

Vers 2

2. a) En op een Adramyttenisch schip, dat in de haven van Cesarea voor anker lag (dit schip, dat naar Adramyttium, een zeestad, zuidoostelijk van Troas en Assus gelegen, terugvoer, behoorde waarschijnlijk aan een daar wonende koopman toe) en dat naar de plaatsen langs de kust van Azië zou varen, kozen wij zee. Het schip moest onderweg verscheidene zeeplaatsen aan de Klein-Aziatische kusten aandoen en zo moest in elk geval ergens een ander schip, dat naar Italië ging, worden gevonden, om ons naar het doel van onze bestemming te brengen. En Aristarchus, deMacedoniër en wel van Thessalonika (Acts 19:29; Acts 20:4 was met ons, met Paulus en mij, die de apostel gedurende al de tijd van de gevangenschap te Cesarea ten dienste geweest was (Acts 27:1 Acts 24:23). Een ander geleider, Trofimus (Acts 21:29), komt hier niet verder in aanmerking, daar hij de vaart slechts een klein eind kon meemaken (2 Timothy 4:20).

a) 2 Corinthians 11:25

Vers 2

2. a) En op een Adramyttenisch schip, dat in de haven van Cesarea voor anker lag (dit schip, dat naar Adramyttium, een zeestad, zuidoostelijk van Troas en Assus gelegen, terugvoer, behoorde waarschijnlijk aan een daar wonende koopman toe) en dat naar de plaatsen langs de kust van Azië zou varen, kozen wij zee. Het schip moest onderweg verscheidene zeeplaatsen aan de Klein-Aziatische kusten aandoen en zo moest in elk geval ergens een ander schip, dat naar Italië ging, worden gevonden, om ons naar het doel van onze bestemming te brengen. En Aristarchus, deMacedoniër en wel van Thessalonika (Acts 19:29; Acts 20:4 was met ons, met Paulus en mij, die de apostel gedurende al de tijd van de gevangenschap te Cesarea ten dienste geweest was (Acts 27:1 Acts 24:23). Een ander geleider, Trofimus (Acts 21:29), komt hier niet verder in aanmerking, daar hij de vaart slechts een klein eind kon meemaken (2 Timothy 4:20).

a) 2 Corinthians 11:25

Vers 3

3. En de volgende dag, zo voorspoedig ging het begin van de vaart, kwamen wij aan te Sidon, waar het schip aanlegde. En Julius, de hoofdman over honderd (Acts 27:1), behandelde Paulus, in wie hij reeds een groot vertrouwenstelde, vriendelijk en liet hem toe gedurende de tijd van hun oponthoud in de stad naar de vrienden, de christenen (Acts 11:19; Acts 15:3), te gaan, om door hen verzorgd te worden. Dit was zeker voor de apostel zeer verblijdend, daar hij nu al meer dan 2 jaar gevangen had gezeten en de gemakken van het huiselijk leven had moeten ontberen; tevens was het voor hem een aanwijzing hoe zijn gevangenschap in Rome zou zijn (Acts 28:16, Acts 28:20v.).

De reis wordt begonnen geheel en al zoals gewoonlijk soldaten en gevangen worden vervoerd, als er geen haast bij is. Men maakt gebruik van de goedkoopste gelegenheid. Men maakte dus daarom gebruik van een Adramyttenisch schip, omdat men te Cesarea geen directe scheepsverbinding naar Italië had. In de Klein-Aziatische zeeplaatsen hoopte men die te vinden en daarom zeilde men langs de kusten en deed men in alle zeeplaatsen navraag, totdat men in de zeestad Myra in Lycië (Acts 27:5v.) een schip vond; daar werd Paulus op het nieuwe schip gebracht. Op deze wijze voer de apostel nog eens langs de plaatsen van zijn eerste zendingsreis, alsof hij van ver afscheid van hen moest nemen.

Volgens 2 Timothy 4:20 is behalve Lukas en Aristarchus ook Trofimus meegereisd, die volgens Acts 21:20; Acts 24:6 het proces een hoofdpersoon was. Hij moest echter, daar hij onderweg ziek werd, te Milete worden achtergelaten, d. i. hij ging te Myra niet op het Alexandrijnse schip, dat naar Italië voer, maar werd op het Adramytteense achtergelaten, dat hem naar Milete bracht. Milete was de plaats het dichtst bij de woonplaats van Trofimus gelegen (volgens Acts 21:29 was hij geboren te Efeze), die hij op dit schip kon bereiken (Acts 20:17); misschien was hij ook reeds sedert enige tijd te Milete zelf woonachtig.

De afstand van Cesarea tot Sidon bedraagt circa 15 geografische mijlen. Kwamen nu de reizigers dadelijk de eerste dag tot in deze zeestad, dan moeten zij een gunstige wind hebben gehad. Het aanleggen van het schip bij Sidon geschiedde zonder twijfel om handelszaken. In die tussentijd nu mocht Paulus zich begeven tot de christenen in de stad, natuurlijk onder geleide van een wacht.

De gunst, die Paulus bij de hoofdman vindt en die zich al dadelijk bij de aankomst te Sidon in een vriendelijke en vertrouwelijke vergunning openbaart, laat zich indirect goed verklaren. Wie kon meer dan de kloeke Romeinse krijgsman vatbaar zijn voor de waardering van die echte mannen- en heldenmoed, bij Paulus even ver verwijderd van grootspraak of vertoning, als van de opgewondenheid, die de stoutmoedigheid van Judeërs en Galileërs in die dagen tegenover de Romeinen karakteriseert? En zullen door die mannenmoed en door het koninklijke van die profeet en dienaar van de grote Koning, de ootmoed en de gewillige ondergeschiktheid aan elke gestelde macht en de beminnelijke dienstvaardigheid in elke omstandigheid, zijn twee medereizigers en vrijwillige medegevangenen ook niet gedeeld hebben in de gunst die apostel hier bij mensen vond-zullen zij daaraan ook niet hebben bijgedragen-wier tegenwoordigheid zich hier opnieuw laat opmaken uit het "wij" van Acts 27:1-Acts 27:3, Acts 27:8 enz. ? Hoe moet op een edel gemoed als dat van Julius gewerkt hebben dat gedurig betoon van liefde van deze drie christenen tot elkaar? Het zal ook hier toch kunnen geweest zijn: "Ziet hoe lief zij elkaar hebben, " waarvan de geschiedenis van de vroegste kerkeeuwen zo bijzonder getuigt. En bij de liefde tot elkaar, die zich openbaarde in de details van wederzijdse zorg voor elkaar en het dragen van elkaars lasten en het niet zoeken van zichzelf, maar van hetgeen in het belang van de ander is, zal ook wel de liefde tot de anderen, (2 Peter 1:7) tot de medereizigers die naar Italië meevoeren, niet ontbroken hebben.

Zo mocht Paulus nog op de weg, als gevangene, zoals hij elders als vrij man had gehad (Acts 21:3vv.) een verkwikking onder christelijke broeders genieten. De Heere was zijn Herder, daarom mocht hem ook in dit opzicht niets ontbreken.

Vers 3

3. En de volgende dag, zo voorspoedig ging het begin van de vaart, kwamen wij aan te Sidon, waar het schip aanlegde. En Julius, de hoofdman over honderd (Acts 27:1), behandelde Paulus, in wie hij reeds een groot vertrouwenstelde, vriendelijk en liet hem toe gedurende de tijd van hun oponthoud in de stad naar de vrienden, de christenen (Acts 11:19; Acts 15:3), te gaan, om door hen verzorgd te worden. Dit was zeker voor de apostel zeer verblijdend, daar hij nu al meer dan 2 jaar gevangen had gezeten en de gemakken van het huiselijk leven had moeten ontberen; tevens was het voor hem een aanwijzing hoe zijn gevangenschap in Rome zou zijn (Acts 28:16, Acts 28:20v.).

De reis wordt begonnen geheel en al zoals gewoonlijk soldaten en gevangen worden vervoerd, als er geen haast bij is. Men maakt gebruik van de goedkoopste gelegenheid. Men maakte dus daarom gebruik van een Adramyttenisch schip, omdat men te Cesarea geen directe scheepsverbinding naar Italië had. In de Klein-Aziatische zeeplaatsen hoopte men die te vinden en daarom zeilde men langs de kusten en deed men in alle zeeplaatsen navraag, totdat men in de zeestad Myra in Lycië (Acts 27:5v.) een schip vond; daar werd Paulus op het nieuwe schip gebracht. Op deze wijze voer de apostel nog eens langs de plaatsen van zijn eerste zendingsreis, alsof hij van ver afscheid van hen moest nemen.

Volgens 2 Timothy 4:20 is behalve Lukas en Aristarchus ook Trofimus meegereisd, die volgens Acts 21:20; Acts 24:6 het proces een hoofdpersoon was. Hij moest echter, daar hij onderweg ziek werd, te Milete worden achtergelaten, d. i. hij ging te Myra niet op het Alexandrijnse schip, dat naar Italië voer, maar werd op het Adramytteense achtergelaten, dat hem naar Milete bracht. Milete was de plaats het dichtst bij de woonplaats van Trofimus gelegen (volgens Acts 21:29 was hij geboren te Efeze), die hij op dit schip kon bereiken (Acts 20:17); misschien was hij ook reeds sedert enige tijd te Milete zelf woonachtig.

De afstand van Cesarea tot Sidon bedraagt circa 15 geografische mijlen. Kwamen nu de reizigers dadelijk de eerste dag tot in deze zeestad, dan moeten zij een gunstige wind hebben gehad. Het aanleggen van het schip bij Sidon geschiedde zonder twijfel om handelszaken. In die tussentijd nu mocht Paulus zich begeven tot de christenen in de stad, natuurlijk onder geleide van een wacht.

De gunst, die Paulus bij de hoofdman vindt en die zich al dadelijk bij de aankomst te Sidon in een vriendelijke en vertrouwelijke vergunning openbaart, laat zich indirect goed verklaren. Wie kon meer dan de kloeke Romeinse krijgsman vatbaar zijn voor de waardering van die echte mannen- en heldenmoed, bij Paulus even ver verwijderd van grootspraak of vertoning, als van de opgewondenheid, die de stoutmoedigheid van Judeërs en Galileërs in die dagen tegenover de Romeinen karakteriseert? En zullen door die mannenmoed en door het koninklijke van die profeet en dienaar van de grote Koning, de ootmoed en de gewillige ondergeschiktheid aan elke gestelde macht en de beminnelijke dienstvaardigheid in elke omstandigheid, zijn twee medereizigers en vrijwillige medegevangenen ook niet gedeeld hebben in de gunst die apostel hier bij mensen vond-zullen zij daaraan ook niet hebben bijgedragen-wier tegenwoordigheid zich hier opnieuw laat opmaken uit het "wij" van Acts 27:1-Acts 27:3, Acts 27:8 enz. ? Hoe moet op een edel gemoed als dat van Julius gewerkt hebben dat gedurig betoon van liefde van deze drie christenen tot elkaar? Het zal ook hier toch kunnen geweest zijn: "Ziet hoe lief zij elkaar hebben, " waarvan de geschiedenis van de vroegste kerkeeuwen zo bijzonder getuigt. En bij de liefde tot elkaar, die zich openbaarde in de details van wederzijdse zorg voor elkaar en het dragen van elkaars lasten en het niet zoeken van zichzelf, maar van hetgeen in het belang van de ander is, zal ook wel de liefde tot de anderen, (2 Peter 1:7) tot de medereizigers die naar Italië meevoeren, niet ontbroken hebben.

Zo mocht Paulus nog op de weg, als gevangene, zoals hij elders als vrij man had gehad (Acts 21:3vv.) een verkwikking onder christelijke broeders genieten. De Heere was zijn Herder, daarom mocht hem ook in dit opzicht niets ontbreken.

Vers 4

4. En vandaar afgevaren, nadat het schip de handelszaken teneinde gebracht had, voeren wij, in plaats van de wijde zee te houden, onder Cyprus heen, langs de noordoostkust van het eiland, omdat de winden ons tegen waren, zodat eenverwijdering van de kust ons niet raadzaam leek.

Vers 4

4. En vandaar afgevaren, nadat het schip de handelszaken teneinde gebracht had, voeren wij, in plaats van de wijde zee te houden, onder Cyprus heen, langs de noordoostkust van het eiland, omdat de winden ons tegen waren, zodat eenverwijdering van de kust ons niet raadzaam leek.

Vers 5

5. Zo lieten wij het noordoostelijke punt van Cyprus achter ons en voeren de zee bij Cilicië en Pamfylië door, terwijl de watergolven door de westenwind aan de Syrische kusten opgestuwd, hier met kracht terugkwamen, hetgeen het schip ten goede kwam, en zo kwamen wij te Myra in Lycië aan.

Vers 5

5. Zo lieten wij het noordoostelijke punt van Cyprus achter ons en voeren de zee bij Cilicië en Pamfylië door, terwijl de watergolven door de westenwind aan de Syrische kusten opgestuwd, hier met kracht terugkwamen, hetgeen het schip ten goede kwam, en zo kwamen wij te Myra in Lycië aan.

Vers 6

6. En toen de hoofdman daar een schip gevonden had uit Alexandrië, dat naar Italië voer, waarheen het ons brengen zou, deed hij ons daarin overgaan.

De schepen van Alexandrijnse wereldhandel waren in geen gering aanzien en de hoofdman mocht zichzelf geluk wensen dat hij er juist zo n te Myra op de vaart naar Italië aantrof. Spoedig bleek echter dat op dit schip noch nauwgezetheid van de schipper, noch tucht van de manschappen te vinden was. Als niet een ander dan de hoofdman van de keizerlijke afdeling Paulus en zijn metgezellen in het schip geleid had (Isaiah 46:4), zou het kwalijk gegaan zijn met alle mensen die op het schip waren.

Uit Alexandrië in Egypte, de korenschuur van het Romeinse rijk, bracht het schip koren naar Rome. Dat het ook het brood van het leven in de keizerstad zou brengen, het zaligmakend woord van God en dat, terwijl de zichtbare lading spoedig door de golven werd verslonden, de onzichtbare, het Woord van God, ongedeerd zou overkomen, wie vermoedde dat op het schip? Maar het is alsof de vijand de hemelse zegen niet wilde laten overkomen in het Westen (Matthew 8:25); de vaart gaat altijd moeilijker.

Waarom heeft God al deze uiterlijke omstandigheden van de reis in Zijn openbaring laten optekenen? 1) Om daaruit de leren dat ook de wonderbaarste en ruimste wegen van de gelovigen onder het meest juiste bestuur en de voorzorg van God staan en om te tonen hoe tijden, uren, plaatsen, gezelschappen, onweer en alle elementen, geluk en ongeluk door de Heere worden afgemeten en de gelovigen ten goede worden bestuurd; 2) om ons te waarschuwen dat, als de zaken in het begin enigszins in de war zijn, men niet dadelijk moet denken "het is niet uit God. " Voelt de natuur aanstonds veel vrees, dan moet men toch niet angstig zijn, maar in geloof de moeilijkheden doorworstelen; 3) schildert ons de Heilige Geest in dit gedeelte het goddelijk karakter van een dienstknecht van Christus, die ook in de grootste gevaren, onder de wildste en ruwste volken, in de meest verwarde omstandigheden toch zich en zijn Heer trouw blijft-"als getuchtigd en niet gedood, als droevig zijnde, doch altijd blij, als arm doch velen rijk makende, als niets hebbend en nochtans alles bezittend" (2 Corinthians 6:9v.)

Vers 6

6. En toen de hoofdman daar een schip gevonden had uit Alexandrië, dat naar Italië voer, waarheen het ons brengen zou, deed hij ons daarin overgaan.

De schepen van Alexandrijnse wereldhandel waren in geen gering aanzien en de hoofdman mocht zichzelf geluk wensen dat hij er juist zo n te Myra op de vaart naar Italië aantrof. Spoedig bleek echter dat op dit schip noch nauwgezetheid van de schipper, noch tucht van de manschappen te vinden was. Als niet een ander dan de hoofdman van de keizerlijke afdeling Paulus en zijn metgezellen in het schip geleid had (Isaiah 46:4), zou het kwalijk gegaan zijn met alle mensen die op het schip waren.

Uit Alexandrië in Egypte, de korenschuur van het Romeinse rijk, bracht het schip koren naar Rome. Dat het ook het brood van het leven in de keizerstad zou brengen, het zaligmakend woord van God en dat, terwijl de zichtbare lading spoedig door de golven werd verslonden, de onzichtbare, het Woord van God, ongedeerd zou overkomen, wie vermoedde dat op het schip? Maar het is alsof de vijand de hemelse zegen niet wilde laten overkomen in het Westen (Matthew 8:25); de vaart gaat altijd moeilijker.

Waarom heeft God al deze uiterlijke omstandigheden van de reis in Zijn openbaring laten optekenen? 1) Om daaruit de leren dat ook de wonderbaarste en ruimste wegen van de gelovigen onder het meest juiste bestuur en de voorzorg van God staan en om te tonen hoe tijden, uren, plaatsen, gezelschappen, onweer en alle elementen, geluk en ongeluk door de Heere worden afgemeten en de gelovigen ten goede worden bestuurd; 2) om ons te waarschuwen dat, als de zaken in het begin enigszins in de war zijn, men niet dadelijk moet denken "het is niet uit God. " Voelt de natuur aanstonds veel vrees, dan moet men toch niet angstig zijn, maar in geloof de moeilijkheden doorworstelen; 3) schildert ons de Heilige Geest in dit gedeelte het goddelijk karakter van een dienstknecht van Christus, die ook in de grootste gevaren, onder de wildste en ruwste volken, in de meest verwarde omstandigheden toch zich en zijn Heer trouw blijft-"als getuchtigd en niet gedood, als droevig zijnde, doch altijd blij, als arm doch velen rijk makende, als niets hebbend en nochtans alles bezittend" (2 Corinthians 6:9v.)

Vers 7

7. Enige tijd later werden wij niet meer als in Acts 27:5 door de stroom voortgevoerd en toen wij ten gevolge daarvan vele dagen langzaam voortvoeren en nauwelijks tegenover Cnidus, op een schiereiland Cnidiatussen Cos en Rhodus (Acts 21:1) gelegen, gekomen waren, waar wij echter niet aan land mochten gaan, zoals wij graag hadden gedaan, aangezien de wind het ons niet toeliet, voeren wij, in plaats van in zuidwestelijke richting naar Italië te gaan, naar hetzuid-zuidwesten onder Creta door, tegenover Salmone, een voorgebergte aan de oostzijde van het eiland.

Vers 7

7. Enige tijd later werden wij niet meer als in Acts 27:5 door de stroom voortgevoerd en toen wij ten gevolge daarvan vele dagen langzaam voortvoeren en nauwelijks tegenover Cnidus, op een schiereiland Cnidiatussen Cos en Rhodus (Acts 21:1) gelegen, gekomen waren, waar wij echter niet aan land mochten gaan, zoals wij graag hadden gedaan, aangezien de wind het ons niet toeliet, voeren wij, in plaats van in zuidwestelijke richting naar Italië te gaan, naar hetzuid-zuidwesten onder Creta door, tegenover Salmone, een voorgebergte aan de oostzijde van het eiland.

Vers 8

8. En toen wij daar nauwelijks, met zeer grote moeite, voorbij waren gezeild, namen wij onze koers langs de zuidkust; de noordwestenwind, die in deze tijd op deze zee waaide, verhinderde ons echter in volle zee te komen. Zo kwamen wij in een zekere plaats, genaamd Schone havens, waar de stad Lasea dichtbij lag (een stad, waarvan de ligging niet nauwkeurig bekend is).

Het nautische en topografische in de reisbeschrijving van Lukas is het duidelijkst opgehelderd door de geleerde Engelsman James Smith van Jordanhill, waarvoor hem dankbaarheid toekomt. Deze heeft zich een winterverblijf op Malta ten nutte gemaakt om de plaatselijke gesteldheden nauwkeurig te onderzoeken; hij heeft wetenschappelijk ontwikkelde zeelieden over de scheepvaart in de Levant geraadpleegd, moderne scheepsdagboeken en beschrijvingen van zeereizen nageslagen, vooral de scheepsbouw en het zeewezen van de ouden door middel van alle mogelijke oorkonden en hulpmiddelen bestudeerd om dit bericht van de Handelingen zoveel mogelijk op te helderen. Het gevolg was dat hij inderdaad veel, wat tot hiertoe duister was gebleven, in het licht gesteld heeft en tevens de geschiedkundige waarheid en geloofwaardigheid van ons boek volkomen gerechtvaardigd heeft. Vooral heeft hij op de overtuigendste wijze op vele plaatsen aangetoond dat de schrijver van ons reisverhaal 1) niet zelf een zeeman kan geweest zijn, daar zijn taal op het gebied van het zeewezen niet die is van een man van het vak, van een kenner; dat hij echter 2) des te zekerder zelf ooggetuige moet geweest zijn, waarvoor zowel de verhalen omtrent het gebeurde op het schip zelf, als de ingevlochten topographische details spreken. Een man, die het zeewezen van beroep niet kende, zou de beschrijving van een zeereis op een in alle delen zo juiste wijze onmogelijk hebben kunnen schrijven, tenzij hij uit eigen ervaring schreef en naar eigen beschouwing.

Om deze geschiedenis te begrijpen, moeten wij ons enigszins met de toestanden van de oudheid in kennis stellen, daar zij voor een deel anders waren dan onze tegenwoordige. Wat de bouw van de oude koopvaardijschepen aangaat, is er een groot onderscheid met de onze. De laatste hebben de vorm van een vis, daar zij van voren breed zijn en van achteren scherp toelopen; het schip kan bij deze vorm het water gemakkelijker van zich terzijde schuiven. Daarentegen waren de schepen van de ouden als twee voorste delen van een tegenwoordig zeeschip, die aan elkaar waren bevestigd. De beide openingen aan de zijkanten voor en achter aan het schip, de ogen, dienden om de roei- of stuurriemen door te steken. Roeren, zoals wij ze hebben, kende de ouden niet, men stuurde met de beide riemen. Rondom het schip ging een borstwering, een galerij, die van achteren en voren in een platform uitliep. Terwijl wij nu balken en davits hebben, waaraan de ankers worden vastgemaakt en de boten worden opgehangen, lagen bij de ouden ankers en touwen op dat platform. Wat de takeling aangaat onderscheidden zij het houtwerk en het hangwerk. Tot het eerste behoorde de masten. Gewoonlijk hadden de schepen n mast, slechts enkelen hadden er twee, zelden waren er drie. Verder behoorden tot het houtwerk grote stokken, waarmee men het schip voortduwde. Daar de scheepvaart van de ouden eigenlijk slechts kustscheepvaart was, bereikte men met deze lange stokken de grond, als men het schip tegen de wind en voorwaarts wilde bewegen. De stuurriemen moesten ook in grote getale aanwezig zijn; want ten gevolge van de constructie van het schip brak in zee menig roer. In de mast klom men met houten ladders, touwladders kende men niet. Midden op het schip stonden een paar grote windassen, de kaapstander van het tegenwoordige schip, de ene achter, de andere voor. Zij bewogen zich om een vertikale as en werden vooral gebruikt om de mast op te winden, die kon worden neergelaten. Tot het hangend werk behoorden de touwen ter omgording, zware touwen soms van 600 ellen lengte, die onder zekere omstandigheden om de schepen werden gedaan; andere zware touwen, als bakstag en kabel, dienden om de mast vast te maken. Onze driehoekige dwarszeilen kende de ouden niet; hun zeilen waren razeilen. De aankomst van de vloot van vrachtschepen, die jaarlijks uit de korenschuur van de ouden, uit Egypte, te Puteoli, de zeehaven van Rome, aankwamen, wordt ons door Seneca in een brief uitvoerig geschilderd. Alleen zij die het eerst aankomen, de Avissoschepen, hadden een driehoekig dwarszeil over hun razeil. Het directe verkeer tussen Cesarea en Rome was niet van veel belang, men moest daarom bij het overbrengen van Paulus zich bedienen van het Adramytteense schip, dat in Acts 27:2 vermeld is en dat langs de kusten van Klein-Azië zou varen. De zeehandel van de ouden was namelijk een soort van karavanenhandel ter zee. De reder bevrachtte zijn eigen schip met eigen waren en voer hier en daar verkopend, langs de kusten, waartoe hij een schipper hield. Voor het verdere van de reis bediende men zich van een korenschip uit Alexandrië. Voor deze vaart moet bij het volgende vooral in herinnering worden gebracht dat de zeelieden in de oudheid zonder kompas voeren en daarom bij bewolkte hemel radeloos waren. Als het herfst was geworden, was men daarom gewoon het schip in de winterkwartieren te brengen (van 11 november tot 18 maart was de zee gesloten, "Ac 21:30.

Vers 8

8. En toen wij daar nauwelijks, met zeer grote moeite, voorbij waren gezeild, namen wij onze koers langs de zuidkust; de noordwestenwind, die in deze tijd op deze zee waaide, verhinderde ons echter in volle zee te komen. Zo kwamen wij in een zekere plaats, genaamd Schone havens, waar de stad Lasea dichtbij lag (een stad, waarvan de ligging niet nauwkeurig bekend is).

Het nautische en topografische in de reisbeschrijving van Lukas is het duidelijkst opgehelderd door de geleerde Engelsman James Smith van Jordanhill, waarvoor hem dankbaarheid toekomt. Deze heeft zich een winterverblijf op Malta ten nutte gemaakt om de plaatselijke gesteldheden nauwkeurig te onderzoeken; hij heeft wetenschappelijk ontwikkelde zeelieden over de scheepvaart in de Levant geraadpleegd, moderne scheepsdagboeken en beschrijvingen van zeereizen nageslagen, vooral de scheepsbouw en het zeewezen van de ouden door middel van alle mogelijke oorkonden en hulpmiddelen bestudeerd om dit bericht van de Handelingen zoveel mogelijk op te helderen. Het gevolg was dat hij inderdaad veel, wat tot hiertoe duister was gebleven, in het licht gesteld heeft en tevens de geschiedkundige waarheid en geloofwaardigheid van ons boek volkomen gerechtvaardigd heeft. Vooral heeft hij op de overtuigendste wijze op vele plaatsen aangetoond dat de schrijver van ons reisverhaal 1) niet zelf een zeeman kan geweest zijn, daar zijn taal op het gebied van het zeewezen niet die is van een man van het vak, van een kenner; dat hij echter 2) des te zekerder zelf ooggetuige moet geweest zijn, waarvoor zowel de verhalen omtrent het gebeurde op het schip zelf, als de ingevlochten topographische details spreken. Een man, die het zeewezen van beroep niet kende, zou de beschrijving van een zeereis op een in alle delen zo juiste wijze onmogelijk hebben kunnen schrijven, tenzij hij uit eigen ervaring schreef en naar eigen beschouwing.

Om deze geschiedenis te begrijpen, moeten wij ons enigszins met de toestanden van de oudheid in kennis stellen, daar zij voor een deel anders waren dan onze tegenwoordige. Wat de bouw van de oude koopvaardijschepen aangaat, is er een groot onderscheid met de onze. De laatste hebben de vorm van een vis, daar zij van voren breed zijn en van achteren scherp toelopen; het schip kan bij deze vorm het water gemakkelijker van zich terzijde schuiven. Daarentegen waren de schepen van de ouden als twee voorste delen van een tegenwoordig zeeschip, die aan elkaar waren bevestigd. De beide openingen aan de zijkanten voor en achter aan het schip, de ogen, dienden om de roei- of stuurriemen door te steken. Roeren, zoals wij ze hebben, kende de ouden niet, men stuurde met de beide riemen. Rondom het schip ging een borstwering, een galerij, die van achteren en voren in een platform uitliep. Terwijl wij nu balken en davits hebben, waaraan de ankers worden vastgemaakt en de boten worden opgehangen, lagen bij de ouden ankers en touwen op dat platform. Wat de takeling aangaat onderscheidden zij het houtwerk en het hangwerk. Tot het eerste behoorde de masten. Gewoonlijk hadden de schepen n mast, slechts enkelen hadden er twee, zelden waren er drie. Verder behoorden tot het houtwerk grote stokken, waarmee men het schip voortduwde. Daar de scheepvaart van de ouden eigenlijk slechts kustscheepvaart was, bereikte men met deze lange stokken de grond, als men het schip tegen de wind en voorwaarts wilde bewegen. De stuurriemen moesten ook in grote getale aanwezig zijn; want ten gevolge van de constructie van het schip brak in zee menig roer. In de mast klom men met houten ladders, touwladders kende men niet. Midden op het schip stonden een paar grote windassen, de kaapstander van het tegenwoordige schip, de ene achter, de andere voor. Zij bewogen zich om een vertikale as en werden vooral gebruikt om de mast op te winden, die kon worden neergelaten. Tot het hangend werk behoorden de touwen ter omgording, zware touwen soms van 600 ellen lengte, die onder zekere omstandigheden om de schepen werden gedaan; andere zware touwen, als bakstag en kabel, dienden om de mast vast te maken. Onze driehoekige dwarszeilen kende de ouden niet; hun zeilen waren razeilen. De aankomst van de vloot van vrachtschepen, die jaarlijks uit de korenschuur van de ouden, uit Egypte, te Puteoli, de zeehaven van Rome, aankwamen, wordt ons door Seneca in een brief uitvoerig geschilderd. Alleen zij die het eerst aankomen, de Avissoschepen, hadden een driehoekig dwarszeil over hun razeil. Het directe verkeer tussen Cesarea en Rome was niet van veel belang, men moest daarom bij het overbrengen van Paulus zich bedienen van het Adramytteense schip, dat in Acts 27:2 vermeld is en dat langs de kusten van Klein-Azië zou varen. De zeehandel van de ouden was namelijk een soort van karavanenhandel ter zee. De reder bevrachtte zijn eigen schip met eigen waren en voer hier en daar verkopend, langs de kusten, waartoe hij een schipper hield. Voor het verdere van de reis bediende men zich van een korenschip uit Alexandrië. Voor deze vaart moet bij het volgende vooral in herinnering worden gebracht dat de zeelieden in de oudheid zonder kompas voeren en daarom bij bewolkte hemel radeloos waren. Als het herfst was geworden, was men daarom gewoon het schip in de winterkwartieren te brengen (van 11 november tot 18 maart was de zee gesloten, "Ac 21:30.

Vers 9

9. En toen sedert het begin van de vaart in Acts 27:2 veel tijd verlopen was, terwijl men onder gunstiger omstandigheden nog wel v r het sluiten van de zee de bestemming zou hebben kunnen bereiken en de vaart nu zorgelijk was, daar er v r het sluiten van de zee nog maar weinige weken over waren, omdat ook de vasten, de Joodse vastendag op 10 Tisri (Leviticus 23:27), dus de tijd van de herfstnachtevening, nu voorbij was, vermaande Paulus hen, die met zeereizen en stormen reeds bekend was (2 Corinthians 11:25vv.), maar hier ook in het bijzonder door Gods Geest werd bewogen.

Vers 9

9. En toen sedert het begin van de vaart in Acts 27:2 veel tijd verlopen was, terwijl men onder gunstiger omstandigheden nog wel v r het sluiten van de zee de bestemming zou hebben kunnen bereiken en de vaart nu zorgelijk was, daar er v r het sluiten van de zee nog maar weinige weken over waren, omdat ook de vasten, de Joodse vastendag op 10 Tisri (Leviticus 23:27), dus de tijd van de herfstnachtevening, nu voorbij was, vermaande Paulus hen, die met zeereizen en stormen reeds bekend was (2 Corinthians 11:25vv.), maar hier ook in het bijzonder door Gods Geest werd bewogen.

Vers 10

10. En hij zei tot hen: Mannen, ik zie door intuïtie, door profetisch gevoel, dat de vaart, als die in dit jaargetijde moet worden voortgezet, zal geschieden met hinder (Openbaring :4; 11:5) en grote schade, niet alleen van de lading en van het schip, maar ook van ons leven. Daarom raad ik aan dat men hier zal blijven tot aan de volgende lente en zich niet blootstellen aan de gevaren van een vaart bij winter.

Vers 10

10. En hij zei tot hen: Mannen, ik zie door intuïtie, door profetisch gevoel, dat de vaart, als die in dit jaargetijde moet worden voortgezet, zal geschieden met hinder (Openbaring :4; 11:5) en grote schade, niet alleen van de lading en van het schip, maar ook van ons leven. Daarom raad ik aan dat men hier zal blijven tot aan de volgende lente en zich niet blootstellen aan de gevaren van een vaart bij winter.

Vers 11

11. Maar de hoofdman, op wiens beslissing het hier aankwam, had meer vertrouwen in de stuurman, die de plaats van kapitein bekleedde en de schipper, die beiden uit egoïstisch belang een voortzetten van de vaart wensten endat nu ook voor uitvoerbaar verklaarden, dan in hetgeen Paulus gezegd had. Hij meende in die mannen te doen te hebben met deskundigen, terwijl de apostel hem een oningewijde in dergelijke zaken toescheen.

Vers 11

11. Maar de hoofdman, op wiens beslissing het hier aankwam, had meer vertrouwen in de stuurman, die de plaats van kapitein bekleedde en de schipper, die beiden uit egoïstisch belang een voortzetten van de vaart wensten endat nu ook voor uitvoerbaar verklaarden, dan in hetgeen Paulus gezegd had. Hij meende in die mannen te doen te hebben met deskundigen, terwijl de apostel hem een oningewijde in dergelijke zaken toescheen.

Vers 12

12. En daar de haven bij Lasea, waarin de oost- en zuidoostenwind dadelijk kon inwaaien, niet geschikt was om te overwinteren, raadde het merendeel aan vandaar te varen. Zij wilden zien of zij niet een haven konden vinden die gunstiger was voor een winterverblijf en proberen of zij zo mogelijk Fenix, het tegenwoordige Lutro, konden bereiken om te overwinteren, een haven in Creta aan de zuidwestzijde van het eiland, gelegen tegen het zuidwesten en tegen het noordwesten. Ten gevolge van zijn bochten stond deze haven naar beide windrichtingen open. Men was van plan vandaar weer, als de zeevaart geopend was in de aanstaande lente dadelijk van de eerste oostelijke wind gebruik te maken, zoals ook de schepen uit Alexandrië in de regel in deze winterhaven aanlegden.

God geeft de Zijnen menigmaal ook in het lichamelijke verlichte ogen en goede raad, zodat als men die volgt het goed zal gaan. Het is echter een verkeerde regel, die onder de mensen heerst, dat men de stemmen niet moet wegen, maar tellen: dikwijls zijn de meesten de ergsten (1 Corinthians 12:5vv.).

Men moet niet zeggen dat Gods knechten onbruikbare mensen in de wereld zijn; dit is wel hun hoofdzaak niet, maar "de godzaligheid is tot nut van alle dingen. " De vrome Jozef werd door God gebruikt om door zijn wijze raad geheel Egypte en Kanan gedurende de hongersnood te onderhouden. Wil men echter zijn raad niet aannemen, dan drijft de dienstknecht van de Heere zijn zaak niet met eigenzinnigheid door, maar laat de leiding aan God over.

Paulus vat de toezegging van de Heere van zijn aankomst in Rome in Acts 23:11 niet zo op, zoals een minder vast en rein mens die wel had kunnen opnemen, zodat hij zelf, wat zijn uiterlijke toestand aangaat, alles gerust had laten gaan zoals het liep, omdat de Heere zijn aankomst te Rome eenmaal had besloten en het nu ook wel zonder zijn toedoen zou ten uitvoer brengen; maar hij acht het zijn plicht met menselijke voorzorg en medewerking te streven naar de voorspoedige voleinding van de aangevangen reis.

Hoeveel achting de hoofdman ook voor zijn gevangene koesterde, hij gaf liever gehoor aan de mannen van het vak, aan stuurman en schipper. Ten allen tijde stond de intuïtie van de ziener (de Griekse oudheid geeft het denkbeeld terug in het lot van haar Cassandr a) bij de wereld met of zonder wetenschap in ongunst, hoe vaak en meestal treurig door de uitkomst gerechtvaardigd. Wat hier de geduchte uitkomst bevestigde, bleek geen blote intuïtie van de mens, maar inspiratie van de Geest van de profetie geweest te zijn.

Vers 12

12. En daar de haven bij Lasea, waarin de oost- en zuidoostenwind dadelijk kon inwaaien, niet geschikt was om te overwinteren, raadde het merendeel aan vandaar te varen. Zij wilden zien of zij niet een haven konden vinden die gunstiger was voor een winterverblijf en proberen of zij zo mogelijk Fenix, het tegenwoordige Lutro, konden bereiken om te overwinteren, een haven in Creta aan de zuidwestzijde van het eiland, gelegen tegen het zuidwesten en tegen het noordwesten. Ten gevolge van zijn bochten stond deze haven naar beide windrichtingen open. Men was van plan vandaar weer, als de zeevaart geopend was in de aanstaande lente dadelijk van de eerste oostelijke wind gebruik te maken, zoals ook de schepen uit Alexandrië in de regel in deze winterhaven aanlegden.

God geeft de Zijnen menigmaal ook in het lichamelijke verlichte ogen en goede raad, zodat als men die volgt het goed zal gaan. Het is echter een verkeerde regel, die onder de mensen heerst, dat men de stemmen niet moet wegen, maar tellen: dikwijls zijn de meesten de ergsten (1 Corinthians 12:5vv.).

Men moet niet zeggen dat Gods knechten onbruikbare mensen in de wereld zijn; dit is wel hun hoofdzaak niet, maar "de godzaligheid is tot nut van alle dingen. " De vrome Jozef werd door God gebruikt om door zijn wijze raad geheel Egypte en Kanan gedurende de hongersnood te onderhouden. Wil men echter zijn raad niet aannemen, dan drijft de dienstknecht van de Heere zijn zaak niet met eigenzinnigheid door, maar laat de leiding aan God over.

Paulus vat de toezegging van de Heere van zijn aankomst in Rome in Acts 23:11 niet zo op, zoals een minder vast en rein mens die wel had kunnen opnemen, zodat hij zelf, wat zijn uiterlijke toestand aangaat, alles gerust had laten gaan zoals het liep, omdat de Heere zijn aankomst te Rome eenmaal had besloten en het nu ook wel zonder zijn toedoen zou ten uitvoer brengen; maar hij acht het zijn plicht met menselijke voorzorg en medewerking te streven naar de voorspoedige voleinding van de aangevangen reis.

Hoeveel achting de hoofdman ook voor zijn gevangene koesterde, hij gaf liever gehoor aan de mannen van het vak, aan stuurman en schipper. Ten allen tijde stond de intuïtie van de ziener (de Griekse oudheid geeft het denkbeeld terug in het lot van haar Cassandr a) bij de wereld met of zonder wetenschap in ongunst, hoe vaak en meestal treurig door de uitkomst gerechtvaardigd. Wat hier de geduchte uitkomst bevestigde, bleek geen blote intuïtie van de mens, maar inspiratie van de Geest van de profetie geweest te zijn.

Vers 13

13. En toen de zuidenwind zachtjes begon te waaien, meenden zij hun doel te hebben bereikt. Zij dachten dat de vaart langs de zuidelijke kust van het eiland tot aan Fenix zonder twijfel zou lukken, omdat die wind hen in de nabijheid vande kusten hield en niet in de zo gevaarlijke zuidwestelijke zee zou laten komen. Zij voeren dan af en zeilden dicht langs de kust van Creta, zoals dat gewoonlijk geschiedde.

Vers 13

13. En toen de zuidenwind zachtjes begon te waaien, meenden zij hun doel te hebben bereikt. Zij dachten dat de vaart langs de zuidelijke kust van het eiland tot aan Fenix zonder twijfel zou lukken, omdat die wind hen in de nabijheid vande kusten hield en niet in de zo gevaarlijke zuidwestelijke zee zou laten komen. Zij voeren dan af en zeilden dicht langs de kust van Creta, zoals dat gewoonlijk geschiedde.

Vers 14

14. Maar niet lang daarna sloeg tegen het schip, geheel tegen hun berekening in (Acts 27:12, Acts 27:13 Proverbs 27:1), een stormwind en wel een wervelwind, genaamd Euroclydon of "Noordoost" (Psalms 48:8).

Onze vertalers hebben het Griekse woord Euroclydon onvertaald gelaten en in de kanttekening aangemerkt dat er een oostenwind bedoeld wordt, die geweldige golven verwekt. De reden voor die opvatting is in de samenstelling van het oorspronkelijk woord gelegen. (Eurue) betekent de oostenwind en (kludwu) een golf of baar. De LXX gebruiken het woord (kludwu) voor een storm uit het oosten, een geweldige oostenwind, die als een orkaan losbarst. Deze stormen woeden in de Middellandse zee, Levanters genaamd. Zeker heeft Lukas de naam van deze storm, die bij de Griekse schrijvers onbekend is, van het scheepsvolk geleerd.

Vers 14

14. Maar niet lang daarna sloeg tegen het schip, geheel tegen hun berekening in (Acts 27:12, Acts 27:13 Proverbs 27:1), een stormwind en wel een wervelwind, genaamd Euroclydon of "Noordoost" (Psalms 48:8).

Onze vertalers hebben het Griekse woord Euroclydon onvertaald gelaten en in de kanttekening aangemerkt dat er een oostenwind bedoeld wordt, die geweldige golven verwekt. De reden voor die opvatting is in de samenstelling van het oorspronkelijk woord gelegen. (Eurue) betekent de oostenwind en (kludwu) een golf of baar. De LXX gebruiken het woord (kludwu) voor een storm uit het oosten, een geweldige oostenwind, die als een orkaan losbarst. Deze stormen woeden in de Middellandse zee, Levanters genaamd. Zeker heeft Lukas de naam van deze storm, die bij de Griekse schrijvers onbekend is, van het scheepsvolk geleerd.

Vers 15

15. En toen het schip daardoor weggerukt werd en niet tegen de wind kon opzeilen, gaven wij het op, zonder verder aan roeien en sturen te denken en dreven weg, terwijl wij het erop aan lieten komen wat nu verder zou geschieden.

Vers 15

15. En toen het schip daardoor weggerukt werd en niet tegen de wind kon opzeilen, gaven wij het op, zonder verder aan roeien en sturen te denken en dreven weg, terwijl wij het erop aan lieten komen wat nu verder zou geschieden.

Vers 16

16. En wij dreven in de nabijheid van een zeker eilandje, zonder het nog te bereiken, een eilandje genaamd Clauda, nu Gozzo, 4 mijlen ten zuiden van Creta, en wij konden nauwelijks de boot machtig worden, die achter aan het schip was vastgemaakt; wij konden die met moeite dichterbij trekken om die niet in de storm te verliezen, maar in geval van nood gereed te hebben.

Vers 16

16. En wij dreven in de nabijheid van een zeker eilandje, zonder het nog te bereiken, een eilandje genaamd Clauda, nu Gozzo, 4 mijlen ten zuiden van Creta, en wij konden nauwelijks de boot machtig worden, die achter aan het schip was vastgemaakt; wij konden die met moeite dichterbij trekken om die niet in de storm te verliezen, maar in geval van nood gereed te hebben.

Vers 17

17. Nadat zij deze opgehesen hadden, gebruikten zij alle hulpmiddelen, zij maakten gebruik van alle touwen en kettingen die men voor dergelijke gevallen heeft en zijondergordden het schip met de touwen om het zolang mogelijk bij elkaar te houden. En omdat zij vreesden, daar de wervelwind ons van Clauda steeds meer naar het zuidwesten dreef, dat zij op de droogte Syrtis zouden lopen, vooral op de grote Syrte aan het middelste gedeelte van de noordkust van Afrika waar men op de zandbanken zou hebben moetenstranden, streken zij het zeil. Zij wilden voorkomen dat de orkaan het schip snel en met alle macht voorwaarts zou drijven en ten gevolge van dat wegnemen van de zeilen werd nu nog meer de snelle vaart verhinderd en dreven wij zo heen.

Paulus mening stond vast dat de tijd van het jaar voor het gelukken van de zeereis voorbij was. Die mening veranderde niet, toen men dacht in de nabijheid een gunstiger haven te zullen vinden of toen een gunstige wind begon te waaien. Die mening werd ook spoedig als waar bevestigd; want juist had het schip met behulp van de gunstige zuidenwind zich op de zee begeven in de richting van Fenix, toen de wind zich naar het oosten keerde en de aard van een orkaan verkreeg. Daarmee is nu het schip in de volle macht van de winterachtige zee overgegeven, die Paulus bezorgd had gemaakt. Er is geen kans meer het eenmaal opgevatte plan te volvoeren. Er kan van een plan en een willen geen sprake meer zijn, wind en zee zijn nu de onbeperkte, alleen gebiedende meesters. Met zichtbare belangstelling volgt Lukas deze wending van zaken. Niet alleen beschrijft hij de algemene toestand van het schip te midden van storm en van golven, maar hij vervolgt ook zeer nauwkeurig de bijzonderheden in deze toestand. Daarbij zien wij hoe de apostel en zijn begeleiders zich niet alleen met het gehele reisgezelschap aaneensluiten wat het gemeenschappelijke lijden aangaat, maar ook ten opzichte van hetgeen waartoe de nood allen roept. Wij zien hier dat de apostolische mannen in het grote gevaar en in de nood zelf mede de hand aan het werk hebben geslagen, want wij mogen de uitdrukking in Acts 27:16 : "wij konden de boot nauwelijks machtig worden" (in Acts 27:17 staat weer: "gebruikten zij niet voor een spreekwijze houden, daar die in Acts 27:19 nog eens terugkeert en wij later (Acts 28:3) bij een dergelijke gelegenheid op deze reis Paulus zelf bij zo'n werk aantreffen.

Zo werd de apostel op zijn reis naar Rome, zo rijk in betekenis voor de wereldgeschiedenis, de schippers een schipper door de liefde, die altijd en in alles bekwaamheid geeft. De hoofdman Julius kon later de landvoogd Festus bericht geven dat de grote geleerdheid (Acts 26:24) Paulus niet tot razernij had gebracht.

Vers 17

17. Nadat zij deze opgehesen hadden, gebruikten zij alle hulpmiddelen, zij maakten gebruik van alle touwen en kettingen die men voor dergelijke gevallen heeft en zijondergordden het schip met de touwen om het zolang mogelijk bij elkaar te houden. En omdat zij vreesden, daar de wervelwind ons van Clauda steeds meer naar het zuidwesten dreef, dat zij op de droogte Syrtis zouden lopen, vooral op de grote Syrte aan het middelste gedeelte van de noordkust van Afrika waar men op de zandbanken zou hebben moetenstranden, streken zij het zeil. Zij wilden voorkomen dat de orkaan het schip snel en met alle macht voorwaarts zou drijven en ten gevolge van dat wegnemen van de zeilen werd nu nog meer de snelle vaart verhinderd en dreven wij zo heen.

Paulus mening stond vast dat de tijd van het jaar voor het gelukken van de zeereis voorbij was. Die mening veranderde niet, toen men dacht in de nabijheid een gunstiger haven te zullen vinden of toen een gunstige wind begon te waaien. Die mening werd ook spoedig als waar bevestigd; want juist had het schip met behulp van de gunstige zuidenwind zich op de zee begeven in de richting van Fenix, toen de wind zich naar het oosten keerde en de aard van een orkaan verkreeg. Daarmee is nu het schip in de volle macht van de winterachtige zee overgegeven, die Paulus bezorgd had gemaakt. Er is geen kans meer het eenmaal opgevatte plan te volvoeren. Er kan van een plan en een willen geen sprake meer zijn, wind en zee zijn nu de onbeperkte, alleen gebiedende meesters. Met zichtbare belangstelling volgt Lukas deze wending van zaken. Niet alleen beschrijft hij de algemene toestand van het schip te midden van storm en van golven, maar hij vervolgt ook zeer nauwkeurig de bijzonderheden in deze toestand. Daarbij zien wij hoe de apostel en zijn begeleiders zich niet alleen met het gehele reisgezelschap aaneensluiten wat het gemeenschappelijke lijden aangaat, maar ook ten opzichte van hetgeen waartoe de nood allen roept. Wij zien hier dat de apostolische mannen in het grote gevaar en in de nood zelf mede de hand aan het werk hebben geslagen, want wij mogen de uitdrukking in Acts 27:16 : "wij konden de boot nauwelijks machtig worden" (in Acts 27:17 staat weer: "gebruikten zij niet voor een spreekwijze houden, daar die in Acts 27:19 nog eens terugkeert en wij later (Acts 28:3) bij een dergelijke gelegenheid op deze reis Paulus zelf bij zo'n werk aantreffen.

Zo werd de apostel op zijn reis naar Rome, zo rijk in betekenis voor de wereldgeschiedenis, de schippers een schipper door de liefde, die altijd en in alles bekwaamheid geeft. De hoofdman Julius kon later de landvoogd Festus bericht geven dat de grote geleerdheid (Acts 26:24) Paulus niet tot razernij had gebracht.

Vers 18

18. En daar wij door het noodweer met geweld heen en weer geslingerd werden, deden zij de volgende dag na het vertrek uit Schone havens (Acts 27:13) een uitworp; zij wierpen de scheepsvracht, waarschijnlijk het koren uit Egypte (Acts 27:6), over boord.

Vers 18

18. En daar wij door het noodweer met geweld heen en weer geslingerd werden, deden zij de volgende dag na het vertrek uit Schone havens (Acts 27:13) een uitworp; zij wierpen de scheepsvracht, waarschijnlijk het koren uit Egypte (Acts 27:6), over boord.

Vers 19

19. En de derde dag, dus twee dagen na die eerste verlichting, wierpen wij met onze eigen handen het scheepsgereedschap weg, zoals huisraad, bedden, kookgerei, enz.

Hoe zwaarder het schip was geladen, hoe dieper het ging en hoe eerder het op de ondiepten van deze streek van de zee kon stoten. Daarom werd eerst de scheepslading uitgeworpen; toen echter daarop de nood en de vrees nog toenamen, wierp men ook de meubelen van het schip uit.

Bij deze gebeurtenis vermeldt Lukas weer een detail, dat ons opnieuw de gehele stemming en houding van het Paulinische reisgezelschap voor ogen plaatst. Als namelijk naast elkaar staat: "zij deden een uitworp" en "wij wierpen met onze eigen handen het scheepsgereedschap weg, " dan zal niemand die op de zorgvuldigheid en de nauwkeurigheid van ons verhaal acht heeft geslagen, kunnen zeggen dat de afwisseling van de personen toevallig zou zijn. Zeker moet door de eerste persoon en de tweede zoals ook door de versterkende bijvoeging "met onze eigen handen" te kennen worden gegeven dat bij de tweede lichting alle manschappen werkzaam waren en dus ook Paulus en zijn metgezellen mede onder de mensen waren die de handen ter hulp aanboden.

Een zeer aanschouwelijke voorstelling van een geweldige storm! Maar ook een leerzame regel voor de mensen op de scheepvaart van het leven, in de stormen van droefheid! Ook daarin moet veel nodeloze ballast over boord worden geworpen om gemakkelijk door de klippen heen te komen, aardse goederen, wereldse mensen, tijdelijke genietingen, geliefde gewoonten, waaraan men tot hiertoe zijn hart hing. Dan moet men zich beperken, zich verloochenen, zich met weinig tevreden stellen en veel afstaan van wat tot hiertoe lief was, om zijn ziel te redden. Dan moet men onder lijden ervaren dat de wereld niets anders dan ijdele dingen kan geven, gering te achten voor hem die op een hemel mag hopen. Ter bewaring van het tijdelijke leven moet men dikwijls van zich werpen wat men anders nog zo vasthoudt en wie zou iemand gehoor willen lenen, die iets dergelijks aanprees om het eeuwige leven te verkrijgen.

Vers 19

19. En de derde dag, dus twee dagen na die eerste verlichting, wierpen wij met onze eigen handen het scheepsgereedschap weg, zoals huisraad, bedden, kookgerei, enz.

Hoe zwaarder het schip was geladen, hoe dieper het ging en hoe eerder het op de ondiepten van deze streek van de zee kon stoten. Daarom werd eerst de scheepslading uitgeworpen; toen echter daarop de nood en de vrees nog toenamen, wierp men ook de meubelen van het schip uit.

Bij deze gebeurtenis vermeldt Lukas weer een detail, dat ons opnieuw de gehele stemming en houding van het Paulinische reisgezelschap voor ogen plaatst. Als namelijk naast elkaar staat: "zij deden een uitworp" en "wij wierpen met onze eigen handen het scheepsgereedschap weg, " dan zal niemand die op de zorgvuldigheid en de nauwkeurigheid van ons verhaal acht heeft geslagen, kunnen zeggen dat de afwisseling van de personen toevallig zou zijn. Zeker moet door de eerste persoon en de tweede zoals ook door de versterkende bijvoeging "met onze eigen handen" te kennen worden gegeven dat bij de tweede lichting alle manschappen werkzaam waren en dus ook Paulus en zijn metgezellen mede onder de mensen waren die de handen ter hulp aanboden.

Een zeer aanschouwelijke voorstelling van een geweldige storm! Maar ook een leerzame regel voor de mensen op de scheepvaart van het leven, in de stormen van droefheid! Ook daarin moet veel nodeloze ballast over boord worden geworpen om gemakkelijk door de klippen heen te komen, aardse goederen, wereldse mensen, tijdelijke genietingen, geliefde gewoonten, waaraan men tot hiertoe zijn hart hing. Dan moet men zich beperken, zich verloochenen, zich met weinig tevreden stellen en veel afstaan van wat tot hiertoe lief was, om zijn ziel te redden. Dan moet men onder lijden ervaren dat de wereld niets anders dan ijdele dingen kan geven, gering te achten voor hem die op een hemel mag hopen. Ter bewaring van het tijdelijke leven moet men dikwijls van zich werpen wat men anders nog zo vasthoudt en wie zou iemand gehoor willen lenen, die iets dergelijks aanprees om het eeuwige leven te verkrijgen.

Vers 20

20. En toen noch overdag de zon, noch `s nachts sterren verschenen in vele dagen, in de eerste elf (vgl. Acts 27:18v. met Acts 27:27) dagen en zwaar noodweer ons in die aanhoudende orkaan drukte, werd ons verder alle hoop op redding ontnomen.

Lukas bedient zich in deze zin, die het hoogste punt van algemene verschrikking moet te kennen geven, van de uitdrukking "alle hoop op redding ons ontnomen" (Gr. "alle hoop van ons leven. Hij geeft daardoor te kennen dat zowel Paulus en zijn beide metgezellen als al de heidenen op het schip alle hoop op redding hadden verloren. En hoe kon het ook anders zijn geweest? Paulus is met de zijnen toch met dezelfde menselijke eigenschappen en organen omtrent de natuur toegerust, als alle overigen in het schip. Als nu de storm en het onweer, de golvende zee en het krakende schip, het verdwijnen van de lichten van de hemel en de dreigende ondiepten, als dit alles op hem niet dezelfde ontroerende indruk had gemaakt, een indruk waarbij hij voor zijn leven vreesde, dan zou zijn menselijk opmerken en voelen moeten teruggedrongen en onderdrukt geweest zijn. Kunnen en moeten wij dit nu als de uitwerking zien van de openbaring van de Heere, hem in Acts 23:11 ten deel gevallen? Maar is dan het goddelijke overal en ten allen tijde een hindernis en een begrenzing van het menselijke? (vgl. Exodus 14:13-Exodus 14:15 en Luke 12:49v., John 12:27v.). Wij moeten ons integendeel voorstellen dat de drie gelovige mannen alle verschijnselen van weer en zee met volkomen heldere en wakende zintuigen hebben nagegaan, dat zij ieder dreigend teken niet slechts hebben opgemerkt, maar ook de verderfelijke kracht ervan hebben gevoeld; dat zij ieder uitzicht dat de hoop voedde, met hun gehele ziel hebben opgemerkt, elk verlichtend middel met deelnemende hoop hebben begroet en waar het nodig was zelf door hun medewerking hebben gebruikt. Als zij nu in zo'n stemming en gemoedstoestand de dagen van de laatste nood hebben beleefd, dan begrijpen wij zeer goed dat zij, als het er nu toe komt dat de laatste straal van hoop voor de duisternis van de hemel en de verschrikkingen van de diepte verdwijnt, hun deelneming en gemeenschap ook op dat ogenblik niet terugtrekken. Ja, ik meen dat wij het ons niet anders mogen voorstellen dan dat dit verdwijnen van de laatste schemering van hoop op niemand onder de gehele menigte een zo beangstigende en verpletterende indruk heeft gemaakt als op de apostel Paulus, die zich nu zeker wel met zijn vrienden het woord van de Schrift herinnerde dat in Psalms 107:23vv. betuigt dat de HEERE daar waar alle hulp en hoop op de zee verloren is, Zijn macht en genade begint te betonen en met hen zijn toevlucht tot het gebed heeft genomen. In het feit nu dat Lukas het niet nodig geacht heeft dit te vermelden en in plaats daarvan integendeel hun uiterlijk gedrag bericht, moeten wij erkennen dat het hun van meer gewicht was hun volkomen gemeenschap met de gehele menigte van de anderen op de algemeen menselijke bodem zeer duidelijk te laten uitkomen, dan hun afzondering in de betrekking tot God.

Vers 20

20. En toen noch overdag de zon, noch `s nachts sterren verschenen in vele dagen, in de eerste elf (vgl. Acts 27:18v. met Acts 27:27) dagen en zwaar noodweer ons in die aanhoudende orkaan drukte, werd ons verder alle hoop op redding ontnomen.

Lukas bedient zich in deze zin, die het hoogste punt van algemene verschrikking moet te kennen geven, van de uitdrukking "alle hoop op redding ons ontnomen" (Gr. "alle hoop van ons leven. Hij geeft daardoor te kennen dat zowel Paulus en zijn beide metgezellen als al de heidenen op het schip alle hoop op redding hadden verloren. En hoe kon het ook anders zijn geweest? Paulus is met de zijnen toch met dezelfde menselijke eigenschappen en organen omtrent de natuur toegerust, als alle overigen in het schip. Als nu de storm en het onweer, de golvende zee en het krakende schip, het verdwijnen van de lichten van de hemel en de dreigende ondiepten, als dit alles op hem niet dezelfde ontroerende indruk had gemaakt, een indruk waarbij hij voor zijn leven vreesde, dan zou zijn menselijk opmerken en voelen moeten teruggedrongen en onderdrukt geweest zijn. Kunnen en moeten wij dit nu als de uitwerking zien van de openbaring van de Heere, hem in Acts 23:11 ten deel gevallen? Maar is dan het goddelijke overal en ten allen tijde een hindernis en een begrenzing van het menselijke? (vgl. Exodus 14:13-Exodus 14:15 en Luke 12:49v., John 12:27v.). Wij moeten ons integendeel voorstellen dat de drie gelovige mannen alle verschijnselen van weer en zee met volkomen heldere en wakende zintuigen hebben nagegaan, dat zij ieder dreigend teken niet slechts hebben opgemerkt, maar ook de verderfelijke kracht ervan hebben gevoeld; dat zij ieder uitzicht dat de hoop voedde, met hun gehele ziel hebben opgemerkt, elk verlichtend middel met deelnemende hoop hebben begroet en waar het nodig was zelf door hun medewerking hebben gebruikt. Als zij nu in zo'n stemming en gemoedstoestand de dagen van de laatste nood hebben beleefd, dan begrijpen wij zeer goed dat zij, als het er nu toe komt dat de laatste straal van hoop voor de duisternis van de hemel en de verschrikkingen van de diepte verdwijnt, hun deelneming en gemeenschap ook op dat ogenblik niet terugtrekken. Ja, ik meen dat wij het ons niet anders mogen voorstellen dan dat dit verdwijnen van de laatste schemering van hoop op niemand onder de gehele menigte een zo beangstigende en verpletterende indruk heeft gemaakt als op de apostel Paulus, die zich nu zeker wel met zijn vrienden het woord van de Schrift herinnerde dat in Psalms 107:23vv. betuigt dat de HEERE daar waar alle hulp en hoop op de zee verloren is, Zijn macht en genade begint te betonen en met hen zijn toevlucht tot het gebed heeft genomen. In het feit nu dat Lukas het niet nodig geacht heeft dit te vermelden en in plaats daarvan integendeel hun uiterlijk gedrag bericht, moeten wij erkennen dat het hun van meer gewicht was hun volkomen gemeenschap met de gehele menigte van de anderen op de algemeen menselijke bodem zeer duidelijk te laten uitkomen, dan hun afzondering in de betrekking tot God.

Vers 21

21. De angst en verslagenheid van de zielen maakten zich zo geheel meester van hen dat al het overige daardoor werd vergeten. En toen men lange tijd zonder eten geweest was, stond Paulus op een morgen op in hun midden met plechtigekalmte in zijn gehele houding en blijde vrede op zijn gezicht en zei: O mannen, had men maar naar mij geluisterd om niet van Creta weg te varen, toen wij in Schone havens een wel niet volmaakte, doch toch dragelijke verblijfplaats hadden (Acts 27:8vv.) en zich deze hinder en schade te besparen.

Als Paulus zijn rede begint met de gedachte dat men zijn raad had moeten opvolgen, dan doet hij dat niet uit lust om gelijk te hebben, maar hij wil aantonen dat hij aanspraak mag maken op het geloof en het vertrouwen dat men hem wel mocht schenken, door te herinneren hoe de uitkomst zijn vroegere raad had bevestigd.

Wijze en vrome mensen laten, als hun raad verworpen is en daardoor ongeluk is veroorzaakt, de tijd niet verloren gaan met verwijten te doen en zich gevoelig te tonen, maar adviseren, waar zij nog kunnen adviseren en helpen, waar nog kan geholpen worden.

Ook gelovige christenen hebben hier nog zeer veel van Paulus te leren. Hun verstoordheid dikwijls bij kleine miskenningen is niet de geest van Paulus (Philippians 4:5). Zo'n verstoordheid komt ervan dat zij wel voelen hoe zij als christenen de bezwaren van het leven moesten dragen en dat zij zich daarbij over zichzelf ergeren, omdat hun desondanks deze bezwaren veel zwaarder voorkomen, dan zij moeten zijn - zo komt men niet tot rust.

Vers 21

21. De angst en verslagenheid van de zielen maakten zich zo geheel meester van hen dat al het overige daardoor werd vergeten. En toen men lange tijd zonder eten geweest was, stond Paulus op een morgen op in hun midden met plechtigekalmte in zijn gehele houding en blijde vrede op zijn gezicht en zei: O mannen, had men maar naar mij geluisterd om niet van Creta weg te varen, toen wij in Schone havens een wel niet volmaakte, doch toch dragelijke verblijfplaats hadden (Acts 27:8vv.) en zich deze hinder en schade te besparen.

Als Paulus zijn rede begint met de gedachte dat men zijn raad had moeten opvolgen, dan doet hij dat niet uit lust om gelijk te hebben, maar hij wil aantonen dat hij aanspraak mag maken op het geloof en het vertrouwen dat men hem wel mocht schenken, door te herinneren hoe de uitkomst zijn vroegere raad had bevestigd.

Wijze en vrome mensen laten, als hun raad verworpen is en daardoor ongeluk is veroorzaakt, de tijd niet verloren gaan met verwijten te doen en zich gevoelig te tonen, maar adviseren, waar zij nog kunnen adviseren en helpen, waar nog kan geholpen worden.

Ook gelovige christenen hebben hier nog zeer veel van Paulus te leren. Hun verstoordheid dikwijls bij kleine miskenningen is niet de geest van Paulus (Philippians 4:5). Zo'n verstoordheid komt ervan dat zij wel voelen hoe zij als christenen de bezwaren van het leven moesten dragen en dat zij zich daarbij over zichzelf ergeren, omdat hun desondanks deze bezwaren veel zwaarder voorkomen, dan zij moeten zijn - zo komt men niet tot rust.

Vers 22

22. Doch ook nu wek ik u op moed te houden; want niemand onder u zal het leven verliezen, maar alleen het schip, waarvan de ondergang onvermijdelijk is (Acts 27:26), zal verloren gaan.

Vers 22

22. Doch ook nu wek ik u op moed te houden; want niemand onder u zal het leven verliezen, maar alleen het schip, waarvan de ondergang onvermijdelijk is (Acts 27:26), zal verloren gaan.

Vers 23

23. De afloop van dit grote gevaar kan ik u met alle vertrouwen dat het werkelijk zo zal gebeuren, verkondigen; want deze nacht heeft bij mij gestaan een engel van God, aan wie ik toebehoor en die ik vereer (Acts 10:3vv.) in tegenstelling tot u, die nog heidenen zijt.

Storm en grote duisternis, gepaard met dreigend gevaar van schipbreuk, hadden de bemanning van het schip in sombere stemming gebracht; slechts n man onder hen bleef volmaakt rustig en door zijn woord werden de anderen weer enigszins gerustgesteld. Paulus was de enige die durfde te zeggen: hebt goede moed! Er waren geoefende Romeinse soldaten aan boord en kloeke geharde zeelieden, nochtans had hun arme Joodse gevangene meer geestkracht dan zij allen. Hij had een verborgen vriend, die zijn moed staande hield. De Heere Jezus zond een bode van de hemel om Zijn trouwe dienstknecht woorden van troost in te fluisteren; daarom bleef zijn gezicht opgewekt en sprak hij met gemak. Als wij de Heere vrezen, mogen wij uitzien naar tijdige uitredding, als de nood het hoogst is geklommen. Engelen kunnen door de storm niet van ons geweerd, noch verhinderd worden door duisternis. Serafs rekenen het geen vernedering de armste leden van het hemelse huisgezin te bezoeken. Zijn de bezoeken van engelen weinig en schaars in gewone tijden, zij zullen vele zijn in onze nachten van storm en beroving; vrienden mogen ons alleen laten in tijden van nood, onze omgang met de bewoners van de engelenwereld zal dan des te overvloediger zijn en uit kracht van de woorden van de liefde, van de troon tot ons gebracht langs de ladder van Jakob, zullen wij sterk zijn om daden te doen.

Vers 23

23. De afloop van dit grote gevaar kan ik u met alle vertrouwen dat het werkelijk zo zal gebeuren, verkondigen; want deze nacht heeft bij mij gestaan een engel van God, aan wie ik toebehoor en die ik vereer (Acts 10:3vv.) in tegenstelling tot u, die nog heidenen zijt.

Storm en grote duisternis, gepaard met dreigend gevaar van schipbreuk, hadden de bemanning van het schip in sombere stemming gebracht; slechts n man onder hen bleef volmaakt rustig en door zijn woord werden de anderen weer enigszins gerustgesteld. Paulus was de enige die durfde te zeggen: hebt goede moed! Er waren geoefende Romeinse soldaten aan boord en kloeke geharde zeelieden, nochtans had hun arme Joodse gevangene meer geestkracht dan zij allen. Hij had een verborgen vriend, die zijn moed staande hield. De Heere Jezus zond een bode van de hemel om Zijn trouwe dienstknecht woorden van troost in te fluisteren; daarom bleef zijn gezicht opgewekt en sprak hij met gemak. Als wij de Heere vrezen, mogen wij uitzien naar tijdige uitredding, als de nood het hoogst is geklommen. Engelen kunnen door de storm niet van ons geweerd, noch verhinderd worden door duisternis. Serafs rekenen het geen vernedering de armste leden van het hemelse huisgezin te bezoeken. Zijn de bezoeken van engelen weinig en schaars in gewone tijden, zij zullen vele zijn in onze nachten van storm en beroving; vrienden mogen ons alleen laten in tijden van nood, onze omgang met de bewoners van de engelenwereld zal dan des te overvloediger zijn en uit kracht van de woorden van de liefde, van de troon tot ons gebracht langs de ladder van Jakob, zullen wij sterk zijn om daden te doen.

Vers 24

24. De engel troostte mij volgens opdracht van zijn hemelse Heer en zei: Vrees niet, Paulus (Isaiah 43:2)! Gij moet voor de keizer staan (Acts 23:11). Uw leven is dus niet ingevaar; gij zult uit het huidige doodsgevaar worden gered; en zie, God heeft u op uw voorbede geschonken allen die met u varen, zodat zij met u ook het leven zullen behouden.

Alhoewel Paulus een apostel was en met krachten tot het doen van wonderen begaafd, ziet men toch niet dat hij zich eerder van de gave van de voorzegging bediend heeft dan toen hij daartoe een rechtstreeks bevel van God kreeg. Tot hiertoe had hij het gevaar van de scheepvaart mede aangezien en alle gewone redmiddelen samen met de schepelingen aangewend. Hij was daarbij stil en zal als de anderen wel vrees en angst hebben gevoeld. Maar toen de Heere hem verschenen was en hem verzekering had gegeven van de redding van hem en zijn tochtgenoten, voorspelde hij volgens goddelijk gezag en de uitkomst bevestigde zijn profetie. Een knecht van Jezus volgt dit voorbeeld en onthoudt zich van alle voorzegging die uit de wil van mensen of uit overdreven inbeelding voortkomen. Wij zijn verwezen naar het evangelie en ons werk moet zijn om te vermanen en te bidden. Roept God ons echter om iets te verkondigen, dan zal Hij ook weten ons woord te bevestigen.

Opmerkelijk is het dat, daar het hier een openbaring gold die niet alleen de gelovigen op het vaartuig, maar allen die op het schip waren, betrof, niet de Heere zelf, zoals te Korinthe (Acts 18:9) en te Jeruzalem (Acts 23:11), maar een hemelse bode, een dienende engel, tot de apostel spreekt.

Paulus had om het leven van de mannen in het gebed met God geworsteld; op dit gebed was hem de menigte door God geschonken.

Bij het gaan van Jeruzalem naar Rome wordt Paulus met een even onderscheiden als goed geordende menigte mensen, die de heidense volken van het Romeinse rijk vertegenwoordigden (vgl. Acts 27:37), verbonden en tegelijk met deze aan de elementen van de aarde en van de hemel overgegeven. Op die stormachtige zeereis, waarbij het schip vergaat, wordt de hele toestand van de vallende en wegzinkende heidenwereld voorgesteld, terwijl de apostel van de heidenen door deze reis in de werkelijke en feitelijke gemeenschap met de volken wordt voorgesteld, waartoe hij wordt gezonden. De apostel heeft uit deze gemeenschap zeker wel een mooie en stichtelijke allegorie gemaakt, daar hij de nabijheid van het heidendom gebruikte om van het standpunt van eigen zekerheid en veiligheid op de ellende te letten van het schip van de heidenwereld, dat aan de golven van de tijd was overgegeven en uiteindelijk tegen de rots van de rechtvaardige Nemesis verpletterd werd. Zonder twijfel zouden de meeste lezers van de Handelingen, in het bijzonder de theologische, als hun de keus werd gelaten tussen een bericht over de werkzaamheid van de apostel in de gemeenten van Galatië of een nadere mededeling van zijn gedrag te Korinthe aan de ene en dit reisverhaal aan de andere zijde, zich geen ogenblik bedenken en het laatste graag overgeven, als zij daarvoor n van de eerstgenoemden konden verkrijgen; en toch zou zo'n ruil dwaas zijn. Hoe Paulus in Galatië en Achaje geleerd en gearbeid heeft, kunnen wij voldoende opmaken uit de analogie van zijn woorden en brieven; maar hoe hij zich te midden van de heidenen te water en te land gedurende zoveel dagen van doodsgevaar gedragen en voor het rijk van Jezus gewerkt heeft, dat zijn wij niet in staat uit te vinden. Zonder twijfel zouden allen, als zij hadden geprobeerd zich het gedrag van de apostel onder zulke omstandigheden voor te stellen, tot een ander resultaat zijn gekomen dan het door ons in dit authentiek bericht wordt gevonden. Wie zou zich niet veel meer bevredigd voelen als Lukas in plaats van de vele nautische en geografische details ons een aanmaning van de apostel aan de heidenen tot bekering en geloof, of een gebed voor en met hen in het uur van het gevaar had meegedeeld? En toch zouden wij in dat geval slechts vernemen wat wij reeds weten; daarentegen zouden wij geen diepe blik hebben kunnen slaan in de diepe grond, waaruit de vermaning van de apostel tot bekering en geloof en het bidden en smeken voor het heil van hun zielen voortkomt. Het is inderdaad zo dat Lukas, hoe meer hij ons schijnbaar afvoert van het innerlijke en geestelijke en ons inleidt in het uiterlijk streven en gevoel van het menselijk leven en zich daartoe beperkt, hij ons in werkelijkheid dieper in de verborgen geheimen van het rijk van God laat kijken. Zo is het ook bij Acts 27:21 opmerkelijk hoezeer zich dit scheepsvolk onderscheidt van dat in het boek van Jona (1:4). De heidense schippers die van Joppe naar Tarsis voeren, riepen elk in een vergelijkbaar gevaar tot hun eigen god en daarop wierpen zij het gereedschap uit; hier passen daarentegen de heidenen eerst alle middelen toe, die zij kennen, om de dood te ontlopen; als echter alles tevergeefs is, is er bij hen niets op te merken dan het koude wachten op de zekere dood; van een aanroepen van een god of een godsdienstig gevoel horen wij niets. Zou daardoor niet zijn te kennen gegeven dat intussen een andere tijd in de wereld is aangebroken? Wat in Nineve begon, is te Rome snel opgegroeid en tot volle wasdom gekomen. Het rijk van de wereld heeft nu alle macht en kennis, alle gevolg en winst tot het heden gebracht en de godsdienst steeds meer tot een cultus gemaakt van de mens, die met macht en heerlijkheid bekleed is, zodat de wereldzin en vervreemding van God steeds groter moest worden. Terwijl wij daarom de heidense mensheid in de geschiedenis van de profeet Jona nog zeer ontvankelijk en gevoelig vinden, is de heidense mensheid, zoals die ons in deze parallelle geschiedenis van Paulus' scheepvaart wordt beschreven, tot een schrikbarende hoogte van wereldzin verstijfd en verstorven. Wij merken niet alleen bij de schepelingen van de Tarsisvaart aan hun gebed in de nood een godsdienstige gezindheid op, maar er openbaart zich in hun binnenste nog meer. Als zij de naam van de HEERE, de Schepper van de zee en van het droge, uit de mond van Zijn ongehoorzame profeet vernemen, worden zij met vrees vervuld en na de redding betalen zij de HEERE offeranden en geloften. Uiteindelijk bereikt Jona door een korte prediking van de onbekende God, die hemel en aarde heeft gemaakt, dat geheel Ninev van de kleinsten tot de grootsten boete doet in stof en as (3:3vv.). Daarentegen vernemen wij bij de heidenen van het Romeinse rijk geen beweging van deze aard, hoewel zij niet alleen in hetzelfde doodsgevaar zweven als zij, maar hier nog meer is dan de profeet Jona; en daar Lukas later niets bericht van de indruk, die de woorden van de apostel op de menigte hebben gemaakt, maar voortgaat met te vertellen van wat er uiterlijk met het schip is voorgevallen, dat gevaar liep schipbreuk te lijden (Acts 27:27vv.), moeten wij aannemen dat van zo'n indruk niets is opgemerkt. Zeker moet worden aangenomen dat het woord niet zonder indruk zal zijn gebleven, er zal integendeel bij de grote menigte wel niet n ziel zijn geweest die niet door de vermaning "houdt goede moed" getroffen is en wij zullen ook spoedig zien dat het gedrag van Paulus gedurende de vaart hem een aanzien op het schip heeft gegeven, dat hij vroeger niet had. Het is er echter verre van dat deze mensen zich op grond van zo'n onweerstaanbare indruk met vol vertrouwen aan de leiding van de apostel zouden hebben overgegeven.

Vers 24

24. De engel troostte mij volgens opdracht van zijn hemelse Heer en zei: Vrees niet, Paulus (Isaiah 43:2)! Gij moet voor de keizer staan (Acts 23:11). Uw leven is dus niet ingevaar; gij zult uit het huidige doodsgevaar worden gered; en zie, God heeft u op uw voorbede geschonken allen die met u varen, zodat zij met u ook het leven zullen behouden.

Alhoewel Paulus een apostel was en met krachten tot het doen van wonderen begaafd, ziet men toch niet dat hij zich eerder van de gave van de voorzegging bediend heeft dan toen hij daartoe een rechtstreeks bevel van God kreeg. Tot hiertoe had hij het gevaar van de scheepvaart mede aangezien en alle gewone redmiddelen samen met de schepelingen aangewend. Hij was daarbij stil en zal als de anderen wel vrees en angst hebben gevoeld. Maar toen de Heere hem verschenen was en hem verzekering had gegeven van de redding van hem en zijn tochtgenoten, voorspelde hij volgens goddelijk gezag en de uitkomst bevestigde zijn profetie. Een knecht van Jezus volgt dit voorbeeld en onthoudt zich van alle voorzegging die uit de wil van mensen of uit overdreven inbeelding voortkomen. Wij zijn verwezen naar het evangelie en ons werk moet zijn om te vermanen en te bidden. Roept God ons echter om iets te verkondigen, dan zal Hij ook weten ons woord te bevestigen.

Opmerkelijk is het dat, daar het hier een openbaring gold die niet alleen de gelovigen op het vaartuig, maar allen die op het schip waren, betrof, niet de Heere zelf, zoals te Korinthe (Acts 18:9) en te Jeruzalem (Acts 23:11), maar een hemelse bode, een dienende engel, tot de apostel spreekt.

Paulus had om het leven van de mannen in het gebed met God geworsteld; op dit gebed was hem de menigte door God geschonken.

Bij het gaan van Jeruzalem naar Rome wordt Paulus met een even onderscheiden als goed geordende menigte mensen, die de heidense volken van het Romeinse rijk vertegenwoordigden (vgl. Acts 27:37), verbonden en tegelijk met deze aan de elementen van de aarde en van de hemel overgegeven. Op die stormachtige zeereis, waarbij het schip vergaat, wordt de hele toestand van de vallende en wegzinkende heidenwereld voorgesteld, terwijl de apostel van de heidenen door deze reis in de werkelijke en feitelijke gemeenschap met de volken wordt voorgesteld, waartoe hij wordt gezonden. De apostel heeft uit deze gemeenschap zeker wel een mooie en stichtelijke allegorie gemaakt, daar hij de nabijheid van het heidendom gebruikte om van het standpunt van eigen zekerheid en veiligheid op de ellende te letten van het schip van de heidenwereld, dat aan de golven van de tijd was overgegeven en uiteindelijk tegen de rots van de rechtvaardige Nemesis verpletterd werd. Zonder twijfel zouden de meeste lezers van de Handelingen, in het bijzonder de theologische, als hun de keus werd gelaten tussen een bericht over de werkzaamheid van de apostel in de gemeenten van Galatië of een nadere mededeling van zijn gedrag te Korinthe aan de ene en dit reisverhaal aan de andere zijde, zich geen ogenblik bedenken en het laatste graag overgeven, als zij daarvoor n van de eerstgenoemden konden verkrijgen; en toch zou zo'n ruil dwaas zijn. Hoe Paulus in Galatië en Achaje geleerd en gearbeid heeft, kunnen wij voldoende opmaken uit de analogie van zijn woorden en brieven; maar hoe hij zich te midden van de heidenen te water en te land gedurende zoveel dagen van doodsgevaar gedragen en voor het rijk van Jezus gewerkt heeft, dat zijn wij niet in staat uit te vinden. Zonder twijfel zouden allen, als zij hadden geprobeerd zich het gedrag van de apostel onder zulke omstandigheden voor te stellen, tot een ander resultaat zijn gekomen dan het door ons in dit authentiek bericht wordt gevonden. Wie zou zich niet veel meer bevredigd voelen als Lukas in plaats van de vele nautische en geografische details ons een aanmaning van de apostel aan de heidenen tot bekering en geloof, of een gebed voor en met hen in het uur van het gevaar had meegedeeld? En toch zouden wij in dat geval slechts vernemen wat wij reeds weten; daarentegen zouden wij geen diepe blik hebben kunnen slaan in de diepe grond, waaruit de vermaning van de apostel tot bekering en geloof en het bidden en smeken voor het heil van hun zielen voortkomt. Het is inderdaad zo dat Lukas, hoe meer hij ons schijnbaar afvoert van het innerlijke en geestelijke en ons inleidt in het uiterlijk streven en gevoel van het menselijk leven en zich daartoe beperkt, hij ons in werkelijkheid dieper in de verborgen geheimen van het rijk van God laat kijken. Zo is het ook bij Acts 27:21 opmerkelijk hoezeer zich dit scheepsvolk onderscheidt van dat in het boek van Jona (1:4). De heidense schippers die van Joppe naar Tarsis voeren, riepen elk in een vergelijkbaar gevaar tot hun eigen god en daarop wierpen zij het gereedschap uit; hier passen daarentegen de heidenen eerst alle middelen toe, die zij kennen, om de dood te ontlopen; als echter alles tevergeefs is, is er bij hen niets op te merken dan het koude wachten op de zekere dood; van een aanroepen van een god of een godsdienstig gevoel horen wij niets. Zou daardoor niet zijn te kennen gegeven dat intussen een andere tijd in de wereld is aangebroken? Wat in Nineve begon, is te Rome snel opgegroeid en tot volle wasdom gekomen. Het rijk van de wereld heeft nu alle macht en kennis, alle gevolg en winst tot het heden gebracht en de godsdienst steeds meer tot een cultus gemaakt van de mens, die met macht en heerlijkheid bekleed is, zodat de wereldzin en vervreemding van God steeds groter moest worden. Terwijl wij daarom de heidense mensheid in de geschiedenis van de profeet Jona nog zeer ontvankelijk en gevoelig vinden, is de heidense mensheid, zoals die ons in deze parallelle geschiedenis van Paulus' scheepvaart wordt beschreven, tot een schrikbarende hoogte van wereldzin verstijfd en verstorven. Wij merken niet alleen bij de schepelingen van de Tarsisvaart aan hun gebed in de nood een godsdienstige gezindheid op, maar er openbaart zich in hun binnenste nog meer. Als zij de naam van de HEERE, de Schepper van de zee en van het droge, uit de mond van Zijn ongehoorzame profeet vernemen, worden zij met vrees vervuld en na de redding betalen zij de HEERE offeranden en geloften. Uiteindelijk bereikt Jona door een korte prediking van de onbekende God, die hemel en aarde heeft gemaakt, dat geheel Ninev van de kleinsten tot de grootsten boete doet in stof en as (3:3vv.). Daarentegen vernemen wij bij de heidenen van het Romeinse rijk geen beweging van deze aard, hoewel zij niet alleen in hetzelfde doodsgevaar zweven als zij, maar hier nog meer is dan de profeet Jona; en daar Lukas later niets bericht van de indruk, die de woorden van de apostel op de menigte hebben gemaakt, maar voortgaat met te vertellen van wat er uiterlijk met het schip is voorgevallen, dat gevaar liep schipbreuk te lijden (Acts 27:27vv.), moeten wij aannemen dat van zo'n indruk niets is opgemerkt. Zeker moet worden aangenomen dat het woord niet zonder indruk zal zijn gebleven, er zal integendeel bij de grote menigte wel niet n ziel zijn geweest die niet door de vermaning "houdt goede moed" getroffen is en wij zullen ook spoedig zien dat het gedrag van Paulus gedurende de vaart hem een aanzien op het schip heeft gegeven, dat hij vroeger niet had. Het is er echter verre van dat deze mensen zich op grond van zo'n onweerstaanbare indruk met vol vertrouwen aan de leiding van de apostel zouden hebben overgegeven.

Vers 25

25. Daarom, houdt goede moed, mannen, want ik geloof God, vertrouw het aan Zijn macht en genade toe, dat het zo zijn zal zoals het mij gezegd is (Isaiah 46:10vv.).

De moed, door hem geopenbaard en aangeprezen, is die van de man die de grootheid van de nood in geen deel voorbij ziet, maar ook te midden van de donkerste omstandigheden de kalmte van geest niet verliest en zelfs in ogenblikkelijk gevaar de redding uit de nood niet betwijfelt. Zo blijkt ook hier de waarachtige moed, even ver van de stompzinnige ongevoeligheid als van roekeloze vermetelheid, bestand tegen de gevaarlijke proef met nuchterheid en kalmte van geest en door dit alles hemelsbreed onderscheiden van wat door de wereld dapperheid en moed wordt genoemd. Een verheven, maar ook zeldzame gemoedstoestand: waar kwam dat in Paulus vandaan? Het geschiedverhaal zegt het ons: Paulus kent God zoals Hij zich geopenbaard heeft in Christus; Paulus bouwt op de belofte van die God met onbezweken geloof; Paulus is zich tenslotte bewust tot die God in de innigste relatie te staan, zonder dat zijn eigen hart hem veroordeelt. Zeker, ook de andere schepelingen geloven op hun wijze in een hogere macht, zover zij die kennen; maar het blijkt ook hier, het vaag en onbestemd geloof aan een Opperwezen houdt in het uur van het gevaar de wereldling niet terug van de rand van de vertwijfeling. Ware moed behoudt en betoont hij alleen, die de God van de hemel en van de aarde in Christus als zijn God en Vader heeft leren kennen en liefkrijgen, die als Paulus een eigen woord heeft van die God tot zijn ziel, waaraan hij te midden van al de stormen van de dood zich kan vasthouden en die dan ook het getuigenis van zijn geweten voelt dat het deze God is "van wie hij is en die hij ook dient. " Wordt het ons bij die opmerking niet volkomen helder van waar het wel komen mag, dat de waarachtige christelijke heldenmoed bijna even zeldzaam is als de waarachtige christelijke liefde en dat zo menig hart, in de voorspoed trots en stoutmoedig, zich in dagen van tegenspoed zo jammerlijk klein kan betonen? Ach, het is niet moeilijk zichzelf en anderen een tijdlang op te winden tot zekere betoning van moed; maar de moed zelf als werkelijk het water tot aan de lippen gekomen is, niemand zal hem persoonlijk bezitten en in staat zijn hem aan anderen te geven, die niet met heel zijn hart kan zeggen: "ik geloof God, " niet de God van de natuur en van de rede alleen, maar de God van het evangelie, die ik in Christus als mijn Rots en deel in eeuwigheid ken. Om werkelijk ook tegen het ergste bestand te zijn; om zelfs de laatste vijand met kalmte onder de ogen te zien, moet met de beste Vriend een zielsverbond zijn gesloten. Heerlijke gemoedstoestand, die nergens beter dan in de school van Christus geleerd wordt! Het verheft de mens tot een redelijke grootheid, zoals we hier in Paulus aanschouwen. Nee, het geloof maakt geen kleine maar waarachtig grote veerkrachtige, onwrikbare rotsmensen, geen slaafse zielen, maar koninklijke geesten en harten. Het maakt ons gezegend werkzaam tot redding van anderen; om en met Paulus alleen worden allen die met hem varen, behouden. Het baant de weg tot eigen behoud, want God, die het ongeloof beschaamt, beschaamt nooit het onbezweken geloofsvertrouwen en het einde ook van de gevaarlijkste levensreis van al Zijn kinderen wordt: "zo is het geschied dat zij allen behouden aan land gekomen zijn" (Acts 27:44 b) Heere, vermeerder ons het geloof en leer ons door de Heilige Geest het geheim van een moed, die zelfs in de dood niet wegzinkt, omdat zij zich op hoop tegen hoop, aan U, de Eeuwiglevende, vastklemt.

Vers 25

25. Daarom, houdt goede moed, mannen, want ik geloof God, vertrouw het aan Zijn macht en genade toe, dat het zo zijn zal zoals het mij gezegd is (Isaiah 46:10vv.).

De moed, door hem geopenbaard en aangeprezen, is die van de man die de grootheid van de nood in geen deel voorbij ziet, maar ook te midden van de donkerste omstandigheden de kalmte van geest niet verliest en zelfs in ogenblikkelijk gevaar de redding uit de nood niet betwijfelt. Zo blijkt ook hier de waarachtige moed, even ver van de stompzinnige ongevoeligheid als van roekeloze vermetelheid, bestand tegen de gevaarlijke proef met nuchterheid en kalmte van geest en door dit alles hemelsbreed onderscheiden van wat door de wereld dapperheid en moed wordt genoemd. Een verheven, maar ook zeldzame gemoedstoestand: waar kwam dat in Paulus vandaan? Het geschiedverhaal zegt het ons: Paulus kent God zoals Hij zich geopenbaard heeft in Christus; Paulus bouwt op de belofte van die God met onbezweken geloof; Paulus is zich tenslotte bewust tot die God in de innigste relatie te staan, zonder dat zijn eigen hart hem veroordeelt. Zeker, ook de andere schepelingen geloven op hun wijze in een hogere macht, zover zij die kennen; maar het blijkt ook hier, het vaag en onbestemd geloof aan een Opperwezen houdt in het uur van het gevaar de wereldling niet terug van de rand van de vertwijfeling. Ware moed behoudt en betoont hij alleen, die de God van de hemel en van de aarde in Christus als zijn God en Vader heeft leren kennen en liefkrijgen, die als Paulus een eigen woord heeft van die God tot zijn ziel, waaraan hij te midden van al de stormen van de dood zich kan vasthouden en die dan ook het getuigenis van zijn geweten voelt dat het deze God is "van wie hij is en die hij ook dient. " Wordt het ons bij die opmerking niet volkomen helder van waar het wel komen mag, dat de waarachtige christelijke heldenmoed bijna even zeldzaam is als de waarachtige christelijke liefde en dat zo menig hart, in de voorspoed trots en stoutmoedig, zich in dagen van tegenspoed zo jammerlijk klein kan betonen? Ach, het is niet moeilijk zichzelf en anderen een tijdlang op te winden tot zekere betoning van moed; maar de moed zelf als werkelijk het water tot aan de lippen gekomen is, niemand zal hem persoonlijk bezitten en in staat zijn hem aan anderen te geven, die niet met heel zijn hart kan zeggen: "ik geloof God, " niet de God van de natuur en van de rede alleen, maar de God van het evangelie, die ik in Christus als mijn Rots en deel in eeuwigheid ken. Om werkelijk ook tegen het ergste bestand te zijn; om zelfs de laatste vijand met kalmte onder de ogen te zien, moet met de beste Vriend een zielsverbond zijn gesloten. Heerlijke gemoedstoestand, die nergens beter dan in de school van Christus geleerd wordt! Het verheft de mens tot een redelijke grootheid, zoals we hier in Paulus aanschouwen. Nee, het geloof maakt geen kleine maar waarachtig grote veerkrachtige, onwrikbare rotsmensen, geen slaafse zielen, maar koninklijke geesten en harten. Het maakt ons gezegend werkzaam tot redding van anderen; om en met Paulus alleen worden allen die met hem varen, behouden. Het baant de weg tot eigen behoud, want God, die het ongeloof beschaamt, beschaamt nooit het onbezweken geloofsvertrouwen en het einde ook van de gevaarlijkste levensreis van al Zijn kinderen wordt: "zo is het geschied dat zij allen behouden aan land gekomen zijn" (Acts 27:44 b) Heere, vermeerder ons het geloof en leer ons door de Heilige Geest het geheim van een moed, die zelfs in de dood niet wegzinkt, omdat zij zich op hoop tegen hoop, aan U, de Eeuwiglevende, vastklemt.

Vers 26

26. Maar wij moeten op een zeker eiland stranden, waar het schip geheel verpletterd zal worden, nadat wij nu de lading met gereedschap en voorraad over boord hebbengeworpen (Acts 27:18v. en 38v.).

Het is geen tegenspraak in het goddelijk woord als Paulus hier de troostvolle verzekering geeft dat geen mensenleven te gronde zal gaan, terwijl hij vroeger (Acts 27:10) verkondigd heeft dat de vaart zou geschieden "met hinder en grote schade ook van ons leven. " Volgens Acts 27:31 zouden zeker ook mensenlevens verloren zijn gegaan, als de apostel het niet verhinderd had en volgens Acts 27:24 was het behoud van deze mensenlevens een bijzonder geschenk van God, een verhoring van de voorbede van Paulus. Men ziet uit dit optreden van de apostel hoe de lotgevallen van de mensen met elkaar verbonden zijn. Het scheepsvolk wordt gered, omdat Paulus' bestemming is voor de keizer te staan. Paulus wordt daarentegen in groot gevaar gebracht door het onverstand van de gezagvoerders, die op ongelegen tijd de gevaarlijke scheepvaart begonnen.

Wij zijn met de ons toevertrouwde zielen ook als het ware in een schip op de onrustige en gevaarlijke zee van deze wereld. Laat ons toch, zolang wij hier zijn, met gebed en arbeid aanhoudend ernaar streven dat wij ze als een dierbaar geschenk van God mogen behouden, dat wij ons en hen behoeden voor schipbreuk van het geloof en voor eeuwig verloren gaan; en als het schip van ons leven schipbreuk lijdt, wij met hen in de veilige haven van het eeuwige leven behouden mogen aankomen.

Ziet wat een onderscheid het is voor degenen met wie wij, dienaren van de Heere, zijn, of wij God ongehoorzaam of gehoorzaam zijn. Om de vluchtende Jona kwam de storm over de schepelingen; om de apostel, die zich liet leiden, wordt een gehele bemanning uit de storm behouden. (v. L.)

Vers 26

26. Maar wij moeten op een zeker eiland stranden, waar het schip geheel verpletterd zal worden, nadat wij nu de lading met gereedschap en voorraad over boord hebbengeworpen (Acts 27:18v. en 38v.).

Het is geen tegenspraak in het goddelijk woord als Paulus hier de troostvolle verzekering geeft dat geen mensenleven te gronde zal gaan, terwijl hij vroeger (Acts 27:10) verkondigd heeft dat de vaart zou geschieden "met hinder en grote schade ook van ons leven. " Volgens Acts 27:31 zouden zeker ook mensenlevens verloren zijn gegaan, als de apostel het niet verhinderd had en volgens Acts 27:24 was het behoud van deze mensenlevens een bijzonder geschenk van God, een verhoring van de voorbede van Paulus. Men ziet uit dit optreden van de apostel hoe de lotgevallen van de mensen met elkaar verbonden zijn. Het scheepsvolk wordt gered, omdat Paulus' bestemming is voor de keizer te staan. Paulus wordt daarentegen in groot gevaar gebracht door het onverstand van de gezagvoerders, die op ongelegen tijd de gevaarlijke scheepvaart begonnen.

Wij zijn met de ons toevertrouwde zielen ook als het ware in een schip op de onrustige en gevaarlijke zee van deze wereld. Laat ons toch, zolang wij hier zijn, met gebed en arbeid aanhoudend ernaar streven dat wij ze als een dierbaar geschenk van God mogen behouden, dat wij ons en hen behoeden voor schipbreuk van het geloof en voor eeuwig verloren gaan; en als het schip van ons leven schipbreuk lijdt, wij met hen in de veilige haven van het eeuwige leven behouden mogen aankomen.

Ziet wat een onderscheid het is voor degenen met wie wij, dienaren van de Heere, zijn, of wij God ongehoorzaam of gehoorzaam zijn. Om de vluchtende Jona kwam de storm over de schepelingen; om de apostel, die zich liet leiden, wordt een gehele bemanning uit de storm behouden. (v. L.)

Vers 27

27. Toen nu de veertiende nacht na het afvaren van Schone havens (Acts 27:13) gekomen was en wij in de Adriatische zee (waaronder ook de Jonische valt), heen en weer dreven, want de vroegere noordoostenwind (Acts 27:14) was sedert Acts 27:20 in een oostenwind veranderd, vermoedden de scheepslieden omtrent het midden van de nacht uit het branding van de golven, zoals zich die in de nabijheid van de oever gewoonlijk vertoont, op te maken dat er land naderde.

Een gewone scheepsterm voor: dat zij land naderden. Zoals hier, zo spreekt de bijbel overal in de gewone taal van de mensen, drukt zich uit zoals de mensen zich plegen uit te drukken, dat is, waar het gezichtkundige verschijnselen betreft, naar de uiterlijke schijn en niet naar het wezen en de waarheid van de zaak; en het is dus inderdaad een dwaasheid en kleingeestigheid, wanneer men de bijbelse uitdrukkingen tegenover de latere vorderingen in natuurkundige wetenschappen stelt en die daardoor van haar kracht en waarheid meent te kunnen beroven. Net zo min als men uit het feit dat een verstandig mens zegt de zon te hebben zien op- of ondergaan, met recht besluit dat hij zou geloven dat de zon om de aarde draait en deze niet wentelt om haar as, net zo min kan men ook uit deze bijbelse uitdrukkingen concluderen dat de latere vorderingen in de natuurkunde in strijd zouden zijn met de leer van Gods openbaring.

Vers 27

27. Toen nu de veertiende nacht na het afvaren van Schone havens (Acts 27:13) gekomen was en wij in de Adriatische zee (waaronder ook de Jonische valt), heen en weer dreven, want de vroegere noordoostenwind (Acts 27:14) was sedert Acts 27:20 in een oostenwind veranderd, vermoedden de scheepslieden omtrent het midden van de nacht uit het branding van de golven, zoals zich die in de nabijheid van de oever gewoonlijk vertoont, op te maken dat er land naderde.

Een gewone scheepsterm voor: dat zij land naderden. Zoals hier, zo spreekt de bijbel overal in de gewone taal van de mensen, drukt zich uit zoals de mensen zich plegen uit te drukken, dat is, waar het gezichtkundige verschijnselen betreft, naar de uiterlijke schijn en niet naar het wezen en de waarheid van de zaak; en het is dus inderdaad een dwaasheid en kleingeestigheid, wanneer men de bijbelse uitdrukkingen tegenover de latere vorderingen in natuurkundige wetenschappen stelt en die daardoor van haar kracht en waarheid meent te kunnen beroven. Net zo min als men uit het feit dat een verstandig mens zegt de zon te hebben zien op- of ondergaan, met recht besluit dat hij zou geloven dat de zon om de aarde draait en deze niet wentelt om haar as, net zo min kan men ook uit deze bijbelse uitdrukkingen concluderen dat de latere vorderingen in de natuurkunde in strijd zouden zijn met de leer van Gods openbaring.

Vers 28

28. En zij wierpen het lood uit op de plaats waar dat vermoeden bij hen rees en maten daar twintig vadem, elk van 6 voet lengte, dus samen 120 voet; en iets verder wierpen zij weer het lood uit en maten vijftien vadem, 90 voet.

Vers 28

28. En zij wierpen het lood uit op de plaats waar dat vermoeden bij hen rees en maten daar twintig vadem, elk van 6 voet lengte, dus samen 120 voet; en iets verder wierpen zij weer het lood uit en maten vijftien vadem, 90 voet.

Vers 29

29. En uit vrees, vanwege die snelle vermindering van de diepte van de zee, dat zij op de klippen geslagen zouden worden, op een rots, zoals die zo veelvuldig in de nabijheid van kleine eilandjes zijn, wierpen zij vier ankers van het achterschip uit, om het schip vast te leggen en baden dat het dag werd, om dan beter hun gehele toestand te kunnen overzien en voorzorgsmaatregelen te kunnen nemen als men schipbreuk leed.

Op diezelfde stormachtige Adriatische zee was het dat eens de grote Caesar de bevreesde schipper toeriep: "vaar moedig voort, gij voert Caesar en zijn geluk! " Paulus kon meer zeggen. Hij kon de stuurman toeroepen: "houdt goede moed, gij vaart Christus en Zijn zaligheid! "

Door de beroemde Engelse admiraal Nelson wordt opgemerkt dat hij in het jaar 1804 onder gelijke omstandigheden voor Kopenhagen de ankers bij wijze van uitzondering van achteren liet uitwerpen, tot redding van zijn vloot en wel nadat hij op die morgen juist Acts 27:1 van Handelingen had gelezen en hierdoor op die gedachte was gekomen.

Vers 29

29. En uit vrees, vanwege die snelle vermindering van de diepte van de zee, dat zij op de klippen geslagen zouden worden, op een rots, zoals die zo veelvuldig in de nabijheid van kleine eilandjes zijn, wierpen zij vier ankers van het achterschip uit, om het schip vast te leggen en baden dat het dag werd, om dan beter hun gehele toestand te kunnen overzien en voorzorgsmaatregelen te kunnen nemen als men schipbreuk leed.

Op diezelfde stormachtige Adriatische zee was het dat eens de grote Caesar de bevreesde schipper toeriep: "vaar moedig voort, gij voert Caesar en zijn geluk! " Paulus kon meer zeggen. Hij kon de stuurman toeroepen: "houdt goede moed, gij vaart Christus en Zijn zaligheid! "

Door de beroemde Engelse admiraal Nelson wordt opgemerkt dat hij in het jaar 1804 onder gelijke omstandigheden voor Kopenhagen de ankers bij wijze van uitzondering van achteren liet uitwerpen, tot redding van zijn vloot en wel nadat hij op die morgen juist Acts 27:1 van Handelingen had gelezen en hierdoor op die gedachte was gekomen.

Vers 30

30. Maar toen de scheepslieden de toestand overdachten, achtten zij het schip reeds in een toestand gekomen dat het de nacht niet door zou komen; bovendien betwijfelden zij een gunstige stranding en wisten ook niet waar zij zich bevonden. Zij trachtten dan uit het schip te vluchten. En toen zij de sloep neerlieten in de zee, onder het voorwendsel dat zij uit het voorschip de ankers zouden uitbrengen om het ook daar vast te maken, bleef dat niet onopgemerkt.

Tot zo'n boosheid is de mens in staat, als hij het kompas van het geweten en het anker van zijn vertrouwen op God verloren heeft, als in de plaats van plichtgevoel de naakte zelfzucht is getreden en de slechte grondstelling is gaan heersen: "ieder is zichzelf de naaste; nood kent geen gebod. " Zie, hoe trouw de wereld is in tijd van nood (Sir. 6:8 ; merk op hoe slecht het is als in het uur van gevaar een prediker het scheepje van de hem toevertrouwde kerk, een huisvader zijn familie, een christen de plaats waar hij moest blijven staan, waar hij kan helpen, lafhartig verlaat! 31. Toen zei Paulus, die hun trouweloos, verraderlijk voornemen doorzag, tot de hoofdman en tot de soldaten, daar hij zich dadelijk tot die macht wendde, die hier metgeweld kon ingrijpen, zoals het gevaar van het ogenblik dit eiste: Indien dezen niet in het schip blijven, kunt gij niet behouden worden, daar gij er toch niets van weet wat men bij een stranding moet doen om gered te worden, maar de redding onder leiding van en met behulp van dematrozen moet plaatshebben.

Geheel buitengewoon is de scherpe blik die de apostel in die middernacht bij dat afschuwelijk complot van de matrozen openbaart. Om dat plan te ontdekken, moest hij niet alleen alle bewegingen van de schippers en alle omstandigheden, die het schip aangingen, nauwkeurig waarnemen, maar hij moest ook een oordeel vellen over hetgeen nodig was en wat niet? Hoe zou hij anders hebben kunnen weten dat de schippers, als zij onder het voorwendsel de ankers uit het voorste deel te willen laten, de boot neerlieten, niet konden willen wat zij voorgaven en dus dat slechte plan om te ontvluchten moesten hebben opgevat? Niet alleen vermoedt Paulus dat boze plan, hij doorziet duidelijk en zeker dat het aanwezig is. Terwijl hij dus eerder getoond heeft bekend te zijn met de zee en het weer, toont hij nu in de duisternis van de stormachtige nacht hoe men met een schip moet handelen, dat op het punt is schipbreuk te lijden. Het scherpe van die blik, die bij de duisternis van de nacht even zeker binnendringt in de diepte van de nood van het strandende schip, als in de afgrond van de boosheid van de schippers, wordt nog duidelijker door de omstandigheid dat de hoofdman met zijn soldaten, die tot het houden van opzicht waren aangewezen en op wiens leven meer werd acht geslagen dan op dat van Paulus, van het dreigende gevaar niets hadden opgemerkt.

Waarom ging Paulus het ontvluchten van het scheepsvolk zo krachtig tegen? Hoe kon hij zeggen: "indien dezen niet in het schip blijven, kunt gij niet behouden worden? " Hij wist immers door goddelijke openbaring dat God allen die met hem waren, geschonken had. Geloofde hij nu God niet meer, dat het zo zijn zou als het hem gezegd was? Ja, maar zijn geloof was een redelijk en werkzaam geloof, dat de middelen niet alleen niet versmaadt, maar des te krachtiger tot het trouwe gebruik daarvan dringt, naarmate het vaster en levendiger is, in Gods beloften, het onwrikbare anker van zijn hoop vindt en daaruit moed en kracht ontleent om te doen wat er naar zijn wil moet gedaan worden.

Vers 30

30. Maar toen de scheepslieden de toestand overdachten, achtten zij het schip reeds in een toestand gekomen dat het de nacht niet door zou komen; bovendien betwijfelden zij een gunstige stranding en wisten ook niet waar zij zich bevonden. Zij trachtten dan uit het schip te vluchten. En toen zij de sloep neerlieten in de zee, onder het voorwendsel dat zij uit het voorschip de ankers zouden uitbrengen om het ook daar vast te maken, bleef dat niet onopgemerkt.

Tot zo'n boosheid is de mens in staat, als hij het kompas van het geweten en het anker van zijn vertrouwen op God verloren heeft, als in de plaats van plichtgevoel de naakte zelfzucht is getreden en de slechte grondstelling is gaan heersen: "ieder is zichzelf de naaste; nood kent geen gebod. " Zie, hoe trouw de wereld is in tijd van nood (Sir. 6:8 ; merk op hoe slecht het is als in het uur van gevaar een prediker het scheepje van de hem toevertrouwde kerk, een huisvader zijn familie, een christen de plaats waar hij moest blijven staan, waar hij kan helpen, lafhartig verlaat! 31. Toen zei Paulus, die hun trouweloos, verraderlijk voornemen doorzag, tot de hoofdman en tot de soldaten, daar hij zich dadelijk tot die macht wendde, die hier metgeweld kon ingrijpen, zoals het gevaar van het ogenblik dit eiste: Indien dezen niet in het schip blijven, kunt gij niet behouden worden, daar gij er toch niets van weet wat men bij een stranding moet doen om gered te worden, maar de redding onder leiding van en met behulp van dematrozen moet plaatshebben.

Geheel buitengewoon is de scherpe blik die de apostel in die middernacht bij dat afschuwelijk complot van de matrozen openbaart. Om dat plan te ontdekken, moest hij niet alleen alle bewegingen van de schippers en alle omstandigheden, die het schip aangingen, nauwkeurig waarnemen, maar hij moest ook een oordeel vellen over hetgeen nodig was en wat niet? Hoe zou hij anders hebben kunnen weten dat de schippers, als zij onder het voorwendsel de ankers uit het voorste deel te willen laten, de boot neerlieten, niet konden willen wat zij voorgaven en dus dat slechte plan om te ontvluchten moesten hebben opgevat? Niet alleen vermoedt Paulus dat boze plan, hij doorziet duidelijk en zeker dat het aanwezig is. Terwijl hij dus eerder getoond heeft bekend te zijn met de zee en het weer, toont hij nu in de duisternis van de stormachtige nacht hoe men met een schip moet handelen, dat op het punt is schipbreuk te lijden. Het scherpe van die blik, die bij de duisternis van de nacht even zeker binnendringt in de diepte van de nood van het strandende schip, als in de afgrond van de boosheid van de schippers, wordt nog duidelijker door de omstandigheid dat de hoofdman met zijn soldaten, die tot het houden van opzicht waren aangewezen en op wiens leven meer werd acht geslagen dan op dat van Paulus, van het dreigende gevaar niets hadden opgemerkt.

Waarom ging Paulus het ontvluchten van het scheepsvolk zo krachtig tegen? Hoe kon hij zeggen: "indien dezen niet in het schip blijven, kunt gij niet behouden worden? " Hij wist immers door goddelijke openbaring dat God allen die met hem waren, geschonken had. Geloofde hij nu God niet meer, dat het zo zijn zou als het hem gezegd was? Ja, maar zijn geloof was een redelijk en werkzaam geloof, dat de middelen niet alleen niet versmaadt, maar des te krachtiger tot het trouwe gebruik daarvan dringt, naarmate het vaster en levendiger is, in Gods beloften, het onwrikbare anker van zijn hoop vindt en daaruit moed en kracht ontleent om te doen wat er naar zijn wil moet gedaan worden.

Vers 32

32. Toen kapten de soldaten de touwen af van de sloep en lieten haar in zee vallen, om de voorgenomen vlucht van de schepelingen (Acts 27:30) te verijdelen.

Het was een sterk geloof dat dit deed; de laatste brug tussen het reddeloos verloren schip en het nabij zijnde land was hiermee afgebroken. Terwijl de hoofdman de touwen van de reddingsboot liet afhouwen en die in de zee liet wegdrijven, beklom hij met zijn manschappen de reddingsboot van het woord van Paulus en deze hing met vaste touwen aan de trouw van de almachtige God. Houw ook gij de touwen af van elke boot, waarop gij uw vertrouwen stelt naast God; dan zal voor u een morgenlicht aanbreken in uw nacht, zodat gij die heerlijke hulp van God aanschouwt.

Vers 32

32. Toen kapten de soldaten de touwen af van de sloep en lieten haar in zee vallen, om de voorgenomen vlucht van de schepelingen (Acts 27:30) te verijdelen.

Het was een sterk geloof dat dit deed; de laatste brug tussen het reddeloos verloren schip en het nabij zijnde land was hiermee afgebroken. Terwijl de hoofdman de touwen van de reddingsboot liet afhouwen en die in de zee liet wegdrijven, beklom hij met zijn manschappen de reddingsboot van het woord van Paulus en deze hing met vaste touwen aan de trouw van de almachtige God. Houw ook gij de touwen af van elke boot, waarop gij uw vertrouwen stelt naast God; dan zal voor u een morgenlicht aanbreken in uw nacht, zodat gij die heerlijke hulp van God aanschouwt.

Vers 33

33. En tegen dat het dag zou worden, zolang de duisternis van de nacht tot aan de eerste morgenschemering duurde en nog geen nader oriënteren of verdere arbeid toeliet, maakte de apostel van de tijd op de beste wijze gebruik. Zo vermaande Paulus hen allen dat zij voedsel zouden nemen en zei: Het is heden de veertiende dag dat gij op redding wacht. Gij hebt die tijd doorgebracht vol angst en zorgen zonder te eten Da 6:18 en niets hebt gij genomen (Acts 27:21). Zo zijt gij krachteloos geworden en in zo'n toestand ontbreekt u het vermogen om het uwe bij te dragen tot de redding die nu nabij is. Dit zeggen van Paulus is aan vele bedenkingen onderworpen; sommigen beschouwen het als een vergrotende manier van spreken; zij oordelen het volstrekt onmogelijk dat een mens zich veertien dagen lang van voedsel zou kunnen onthouden en blijven leven. Anderen nemen het met beperking, zodat niets zeer weinig betekenen zou. Naar onze mening bedoelt de apostel een gewone en geregelde maaltijd. De scheepskok had, omdat het schip geweldig bewoog en heen en weer slingerde, gedurende de hevige storm, die nu veertien dagen had aangehouden, geen gelegenheid gehad om eten gereed te maken. Er was dus gedurende al die tijd geen geregelde maaltijd gehouden. Elk had slechts tussendoor het een en ander tot versterking gebruikt. Dit maakte, vooral daar men de nachten merendeels slapeloos doorbracht, veel gewerkt en in een gedurige angst verkeerd had, dat de manschappen zeer verzwakt waren.

Vers 33

33. En tegen dat het dag zou worden, zolang de duisternis van de nacht tot aan de eerste morgenschemering duurde en nog geen nader oriënteren of verdere arbeid toeliet, maakte de apostel van de tijd op de beste wijze gebruik. Zo vermaande Paulus hen allen dat zij voedsel zouden nemen en zei: Het is heden de veertiende dag dat gij op redding wacht. Gij hebt die tijd doorgebracht vol angst en zorgen zonder te eten Da 6:18 en niets hebt gij genomen (Acts 27:21). Zo zijt gij krachteloos geworden en in zo'n toestand ontbreekt u het vermogen om het uwe bij te dragen tot de redding die nu nabij is. Dit zeggen van Paulus is aan vele bedenkingen onderworpen; sommigen beschouwen het als een vergrotende manier van spreken; zij oordelen het volstrekt onmogelijk dat een mens zich veertien dagen lang van voedsel zou kunnen onthouden en blijven leven. Anderen nemen het met beperking, zodat niets zeer weinig betekenen zou. Naar onze mening bedoelt de apostel een gewone en geregelde maaltijd. De scheepskok had, omdat het schip geweldig bewoog en heen en weer slingerde, gedurende de hevige storm, die nu veertien dagen had aangehouden, geen gelegenheid gehad om eten gereed te maken. Er was dus gedurende al die tijd geen geregelde maaltijd gehouden. Elk had slechts tussendoor het een en ander tot versterking gebruikt. Dit maakte, vooral daar men de nachten merendeels slapeloos doorbracht, veel gewerkt en in een gedurige angst verkeerd had, dat de manschappen zeer verzwakt waren.

Vers 34

34. Daarom spoor ik u aan voedsel te nemen en de verloren krachten weer te herstellen, want dat is goed voor uw redding, daar ieder daarvoor zijn eigen krachten zal moeten inspannen. Gij kunt u nu echter zonder verdere doodsangst gerust aan de maaltijd begeven, want niemand van u zal een haar van het hoofd vallen (Matthew 10:30 Luke 21:18).

De morgen schemert, de dag grauwt, volgens menselijke waarschijnlijkheid de laatste dag voor de meesten op het schip. Maar in plaats van zich aan werkeloze wanhoop over te geven, wekt Paulus allen die op het schip zijn, op om lichaam en ziel te sterken tot nieuwe inspanning, tot de laatste strijd met het woedende element. Zij moeten hun afgemat lichaam eens weer verkwikken door een gewone maaltijd, waartoe men sinds lang geen tijd meer heeft gehad en hun sidderende zielen moeten zij verkwikken met de vernieuwde belofte van nabij zijnde redding, van goddelijke hulp. Ziet daar een man, niet slechts een christen, maar waarlijk ook een man! De onaanzienlijke gevangene op wie niemand gelet had toen hij aan boord kwam, is nu de hoofdpersoon geworden op het hele schip, de raadgever, de proviandmeester, de huisvader, de stuurman, de scheepsprediker en de scheepskapitein in n persoon. Zo zien wij menigmaal nog in tijden van nood en in uren van gevaar, als de grootsprekers beginnen te zwijgen, als de verstandigen naar de wereld het hoofd en de moedigen naar het vlees het hart en het verschil van rang in de maatschappij de betekenis verliezen, dan zien wij menigmaal de onaanzienlijke gestalte van een goddelijke mens, die tot hiertoe werd voorbijgezien, op de voorgrond treden door zijn tegenwoordigheid van geest, door zijn vertrouwen op God, door zijn verloochenende mensenliefde. Dan schittert het ereteken van Gods kind te zijn onder het gewaad van de knecht; dan vertoont zich de adel van een ware christen; dan wordt tot verwondering van de wereld en tot eer van de Heere openbaar dat christenen van een goddelijk volk deel uitmaken, dat de godzaligheid voor alle dingen nuttig is, dat ons geloof de overwinning is die de wereld overwint.

Vers 34

34. Daarom spoor ik u aan voedsel te nemen en de verloren krachten weer te herstellen, want dat is goed voor uw redding, daar ieder daarvoor zijn eigen krachten zal moeten inspannen. Gij kunt u nu echter zonder verdere doodsangst gerust aan de maaltijd begeven, want niemand van u zal een haar van het hoofd vallen (Matthew 10:30 Luke 21:18).

De morgen schemert, de dag grauwt, volgens menselijke waarschijnlijkheid de laatste dag voor de meesten op het schip. Maar in plaats van zich aan werkeloze wanhoop over te geven, wekt Paulus allen die op het schip zijn, op om lichaam en ziel te sterken tot nieuwe inspanning, tot de laatste strijd met het woedende element. Zij moeten hun afgemat lichaam eens weer verkwikken door een gewone maaltijd, waartoe men sinds lang geen tijd meer heeft gehad en hun sidderende zielen moeten zij verkwikken met de vernieuwde belofte van nabij zijnde redding, van goddelijke hulp. Ziet daar een man, niet slechts een christen, maar waarlijk ook een man! De onaanzienlijke gevangene op wie niemand gelet had toen hij aan boord kwam, is nu de hoofdpersoon geworden op het hele schip, de raadgever, de proviandmeester, de huisvader, de stuurman, de scheepsprediker en de scheepskapitein in n persoon. Zo zien wij menigmaal nog in tijden van nood en in uren van gevaar, als de grootsprekers beginnen te zwijgen, als de verstandigen naar de wereld het hoofd en de moedigen naar het vlees het hart en het verschil van rang in de maatschappij de betekenis verliezen, dan zien wij menigmaal de onaanzienlijke gestalte van een goddelijke mens, die tot hiertoe werd voorbijgezien, op de voorgrond treden door zijn tegenwoordigheid van geest, door zijn vertrouwen op God, door zijn verloochenende mensenliefde. Dan schittert het ereteken van Gods kind te zijn onder het gewaad van de knecht; dan vertoont zich de adel van een ware christen; dan wordt tot verwondering van de wereld en tot eer van de Heere openbaar dat christenen van een goddelijk volk deel uitmaken, dat de godzaligheid voor alle dingen nuttig is, dat ons geloof de overwinning is die de wereld overwint.

Vers 35

35. En toen hij dit gezegd had en, om een goed voorbeeld te geven, zelf brood genomen had, a) dankte hij God in tegenwoordigheid van allen, zoals een huisvader voor zijn tafelgenoten de maaltijd opent (Luke 24:30); en na het brood gebroken te hebben, begon hij te eten (Sir. 34:14v.

a) 1 Samuel 9:13 John 6:11; 1 Timothy 4:3

Door dit tafelgebed werd Paulus tot een goed zout onder hen allen.

Het moet voor allen wel duidelijk worden dat iemand midden in het doodsgevaar alleen met zo'n oprechtheid zijn God voor het geschonken brood kan danken, als hij die God als de Helper en Redder midden in de dood met een vaste geloofshand heeft aangegrepen en deze vreugde, waarvoor de afgrond die rondom gaapt, niets is dan een haven van de redding; hij die het aanwezige ogenblik op het brekend schip met volle gerustheid aangrijpt en het stuk brood uit Gods hand aanneemt, heeft de macht om de gehele sidderende vergadering uit haar dofheid en akelige wanhoop op te wekken en tot eenzelfde levensmoed op te richten.

Van de kracht van de Heere om de wereld te heiligen gaat toch ook iets op Zijn discipelen over (John 7:38); zij verkrijgen toch in de Schrift ook dezelfde eretitels als de Heere Zichzelf geeft. De mond die zegt (John 8:12): "Ik ben het licht van de wereld" zegt ook tot hen (Matthew 5:14): "gij zijt het licht van de wereld" en door de Priester in eeuwigheid (Psalms 110:4) zijn ook zij door God tot priesters gemaakt (Openbaring :6). Wel kunnen zij anderen niet verlichten, hun het licht niet geven, ook geen eeuwige verzoening teweegbrengen, noch een in de eeuwigheid geldende voorbede doen; maar toch zijn zij de pilaren van God op aarde, waartegen de zwakke wereld leunt. Zodra zij er zijn, ontvangt ook zij, de wereld, een schijn van heiligheid en verkrijgt tenminste de kruimels van al de zegeningen die van de tafel van hun Heere vallen. Door dat gebed van Paulus voor het eten wordt de hele maaltijd geheiligd ook voor de kinderen van de wereld en heeft zij een bijzonder rijke zegen voor allen. Net als Paulus hier onder de kinderen van de wereld staat als een zegen voor hen, staat de hele kerk midden in de wereld.

Vers 35

35. En toen hij dit gezegd had en, om een goed voorbeeld te geven, zelf brood genomen had, a) dankte hij God in tegenwoordigheid van allen, zoals een huisvader voor zijn tafelgenoten de maaltijd opent (Luke 24:30); en na het brood gebroken te hebben, begon hij te eten (Sir. 34:14v.

a) 1 Samuel 9:13 John 6:11; 1 Timothy 4:3

Door dit tafelgebed werd Paulus tot een goed zout onder hen allen.

Het moet voor allen wel duidelijk worden dat iemand midden in het doodsgevaar alleen met zo'n oprechtheid zijn God voor het geschonken brood kan danken, als hij die God als de Helper en Redder midden in de dood met een vaste geloofshand heeft aangegrepen en deze vreugde, waarvoor de afgrond die rondom gaapt, niets is dan een haven van de redding; hij die het aanwezige ogenblik op het brekend schip met volle gerustheid aangrijpt en het stuk brood uit Gods hand aanneemt, heeft de macht om de gehele sidderende vergadering uit haar dofheid en akelige wanhoop op te wekken en tot eenzelfde levensmoed op te richten.

Van de kracht van de Heere om de wereld te heiligen gaat toch ook iets op Zijn discipelen over (John 7:38); zij verkrijgen toch in de Schrift ook dezelfde eretitels als de Heere Zichzelf geeft. De mond die zegt (John 8:12): "Ik ben het licht van de wereld" zegt ook tot hen (Matthew 5:14): "gij zijt het licht van de wereld" en door de Priester in eeuwigheid (Psalms 110:4) zijn ook zij door God tot priesters gemaakt (Openbaring :6). Wel kunnen zij anderen niet verlichten, hun het licht niet geven, ook geen eeuwige verzoening teweegbrengen, noch een in de eeuwigheid geldende voorbede doen; maar toch zijn zij de pilaren van God op aarde, waartegen de zwakke wereld leunt. Zodra zij er zijn, ontvangt ook zij, de wereld, een schijn van heiligheid en verkrijgt tenminste de kruimels van al de zegeningen die van de tafel van hun Heere vallen. Door dat gebed van Paulus voor het eten wordt de hele maaltijd geheiligd ook voor de kinderen van de wereld en heeft zij een bijzonder rijke zegen voor allen. Net als Paulus hier onder de kinderen van de wereld staat als een zegen voor hen, staat de hele kerk midden in de wereld.

Vers 36

36. En allen werden goedsmoeds en namen zelf ook voedsel.

De maaltijd, waartoe de apostel al het scheepsvolk opwekte, had iets godsdienstigs en profetisch. In zeker opzicht diende het voedsel tot een vreugdemaal voor de toezegging van de apostel dat zij allen bij de schipbreuk, die hun wachtte, gered zouden worden. Zo staat Paulus aan het einde van de reis als de geestelijke patroon van het schip te midden van de schepelingen. Deze plaats heeft hem de kracht van Gods Geest gegeven in de energie van zijn karakter. Hij was eerst een eenvoudig passagier, of liever een aangeklaagde die getransporteerd werd, die wel vriendelijk werd behandeld, maar op wiens woord men niet lette. Gedurende de vaart had zijn woord reeds een beslissende betekenis gekregen en hij kon niet alleen de varenden redding beloven, maar hij mocht tenslotte, zonder de rechten van anderen te miskennen, als de patroon van het schip handelen en hij bereidt daardoor de werkelijke redding van het scheepsvolk voor.

Vers 36

36. En allen werden goedsmoeds en namen zelf ook voedsel.

De maaltijd, waartoe de apostel al het scheepsvolk opwekte, had iets godsdienstigs en profetisch. In zeker opzicht diende het voedsel tot een vreugdemaal voor de toezegging van de apostel dat zij allen bij de schipbreuk, die hun wachtte, gered zouden worden. Zo staat Paulus aan het einde van de reis als de geestelijke patroon van het schip te midden van de schepelingen. Deze plaats heeft hem de kracht van Gods Geest gegeven in de energie van zijn karakter. Hij was eerst een eenvoudig passagier, of liever een aangeklaagde die getransporteerd werd, die wel vriendelijk werd behandeld, maar op wiens woord men niet lette. Gedurende de vaart had zijn woord reeds een beslissende betekenis gekregen en hij kon niet alleen de varenden redding beloven, maar hij mocht tenslotte, zonder de rechten van anderen te miskennen, als de patroon van het schip handelen en hij bereidt daardoor de werkelijke redding van het scheepsvolk voor.

Vers 37

37. Wij waren nu in het schip in totaal met tweehonderd zesenzeventig zielen.

Johannes heeft het noodzakelijk geacht het getal van de vissen op te tekenen, die de discipelen van de opgestane in het meer van Tiberias vingen (John 21:11); hoe zou onze Lukas dan het getal van de mensen onbelangrijk vinden, dat aan Paulus werd geschonken? Overigens moet het een zeer groot koopvaardijschip zijn geweest, dat, behalve de lading, 276 mensen bevatte; het verlies van het schip was dus geen kleinigheid.

Vers 37

37. Wij waren nu in het schip in totaal met tweehonderd zesenzeventig zielen.

Johannes heeft het noodzakelijk geacht het getal van de vissen op te tekenen, die de discipelen van de opgestane in het meer van Tiberias vingen (John 21:11); hoe zou onze Lukas dan het getal van de mensen onbelangrijk vinden, dat aan Paulus werd geschonken? Overigens moet het een zeer groot koopvaardijschip zijn geweest, dat, behalve de lading, 276 mensen bevatte; het verlies van het schip was dus geen kleinigheid.

Vers 38

38. En toen zij met voedsel verzadigd waren, maakten zij het schip lichter door het koren in zee te werpen. Zij verwijderden al de aanwezige proviand, die bij de velemanschappen en daar men zich op een overwintering had voorbereid, zeker zeer aanzienlijk moet geweest zijn, opdat het schip zo weinig mogelijk belast op het strand zou lopen (Acts 27:26) en dus de schipbreuk met zo weinig mogelijk gevaar zou plaatshebben.

Zie, mijn christen, deze mensen werpen de tijdelijke levensbehoeften van zich, om het overschot van hun tijdelijk leven te bewaren; en wilt gij het aardse niet laten varen, om het eeuwige leven te verkrijgen? Wat baatte het de mens als hij de hele wereld won en schade leed aan zijn ziel? 39. En toen het dag werd, zagen zij inderdaad de kust voor zich, doch herkenden zij het land niet. Zij wisten niet welk land het was, waarheen zij door de wind warengedreven (Acts 27:27). Maar zij merkten een zekere inham op, die in tegenstelling tot het overigens hoge strand, een oever had die vrij vlak was, waartegen zij overwogen, als zij konden, het schip te laten lopen, opdat het daar op een voor hen minder gevaarlijke wijze dan op het rotsachtige gedeelte zou stranden.

Vers 38

38. En toen zij met voedsel verzadigd waren, maakten zij het schip lichter door het koren in zee te werpen. Zij verwijderden al de aanwezige proviand, die bij de velemanschappen en daar men zich op een overwintering had voorbereid, zeker zeer aanzienlijk moet geweest zijn, opdat het schip zo weinig mogelijk belast op het strand zou lopen (Acts 27:26) en dus de schipbreuk met zo weinig mogelijk gevaar zou plaatshebben.

Zie, mijn christen, deze mensen werpen de tijdelijke levensbehoeften van zich, om het overschot van hun tijdelijk leven te bewaren; en wilt gij het aardse niet laten varen, om het eeuwige leven te verkrijgen? Wat baatte het de mens als hij de hele wereld won en schade leed aan zijn ziel? 39. En toen het dag werd, zagen zij inderdaad de kust voor zich, doch herkenden zij het land niet. Zij wisten niet welk land het was, waarheen zij door de wind warengedreven (Acts 27:27). Maar zij merkten een zekere inham op, die in tegenstelling tot het overigens hoge strand, een oever had die vrij vlak was, waartegen zij overwogen, als zij konden, het schip te laten lopen, opdat het daar op een voor hen minder gevaarlijke wijze dan op het rotsachtige gedeelte zou stranden.

Vers 40

40. En toen zij de ankers opgehaald, afgekapt hadden, lieten zij het schip aan de zee over, (liever: lieten zij ze, de ankers, in de zee). Zij maakten meteen de roerbanden, waarmee zij bij het omgorden in Acts 27:17 de roeiriemen aan het schip hadden vastgemaakt, los om de riemen weer te gebruiken, opdat het schip niet in de lengte, maar met de voorzijde op het strand zou worden gedreven. Zij hesen het voorzeil voor de wind en hielden op de oever aan en stuurden naar het strand toe.

Lukas bericht in de eerste plaats trouw en eenvoudig wat de uitziende blik van de mensen waarnam. Het land dat voor hen lag, was hun onbekend; het was een eiland, zoals Paulus in Acts 27:26 had voorzegd, en waardoor hij een teken had gegeven als bewijs dat hij werkelijk een van God ontvangen openbaring had gegeven; maar - een zeebaai en een daarbij behorend strand - zoveel zagen zij aan het onbekende land en dat was genoeg om het besluit te nemen daar zo mogelijk te stranden. Het is hun geheel onverschillig welk land het is, waarop zij stranden. Het komt er slechts op aan dat het land is in tegenoverstelling tot de afgrond van de zee; alles komt erop aan dat er nu een oever is. En nu begint een werkzaamheid die even bepaald en sterk gericht is op het stranden van het schip als eerdere werkzaamheid doelde op het behoud ervan. In de eerste plaats kapte men de vier ankers rondom af (Acts 27:29) en liet men ze in de zee om met het opwinden geen tijd te verliezen, noch met het gewicht het schip te bezwaren. Op hetzelfde moment maakte men de roerbanden, waarmee men eerder de stuurriemen, om ze voor het geweld van de golven te beveiligen, aan het schip gebonden had, weer los om ze nu voor het aanvaren te gebruiken. Tenslotte hees men het zeil, "Artemon" geheten (volgens enige uitleggers het bramzeil, volgens anderen de fok, volgens anderen het bazaanzeil) voor de wind en nam nu de richting van de oever aan.

Vers 40

40. En toen zij de ankers opgehaald, afgekapt hadden, lieten zij het schip aan de zee over, (liever: lieten zij ze, de ankers, in de zee). Zij maakten meteen de roerbanden, waarmee zij bij het omgorden in Acts 27:17 de roeiriemen aan het schip hadden vastgemaakt, los om de riemen weer te gebruiken, opdat het schip niet in de lengte, maar met de voorzijde op het strand zou worden gedreven. Zij hesen het voorzeil voor de wind en hielden op de oever aan en stuurden naar het strand toe.

Lukas bericht in de eerste plaats trouw en eenvoudig wat de uitziende blik van de mensen waarnam. Het land dat voor hen lag, was hun onbekend; het was een eiland, zoals Paulus in Acts 27:26 had voorzegd, en waardoor hij een teken had gegeven als bewijs dat hij werkelijk een van God ontvangen openbaring had gegeven; maar - een zeebaai en een daarbij behorend strand - zoveel zagen zij aan het onbekende land en dat was genoeg om het besluit te nemen daar zo mogelijk te stranden. Het is hun geheel onverschillig welk land het is, waarop zij stranden. Het komt er slechts op aan dat het land is in tegenoverstelling tot de afgrond van de zee; alles komt erop aan dat er nu een oever is. En nu begint een werkzaamheid die even bepaald en sterk gericht is op het stranden van het schip als eerdere werkzaamheid doelde op het behoud ervan. In de eerste plaats kapte men de vier ankers rondom af (Acts 27:29) en liet men ze in de zee om met het opwinden geen tijd te verliezen, noch met het gewicht het schip te bezwaren. Op hetzelfde moment maakte men de roerbanden, waarmee men eerder de stuurriemen, om ze voor het geweld van de golven te beveiligen, aan het schip gebonden had, weer los om ze nu voor het aanvaren te gebruiken. Tenslotte hees men het zeil, "Artemon" geheten (volgens enige uitleggers het bramzeil, volgens anderen de fok, volgens anderen het bazaanzeil) voor de wind en nam nu de richting van de oever aan.

Vers 41

41. a) Maar zij kwamen terecht op een plaats die de zee aan beide zijden had, op een landtong die onder de waterspiegel verborgen was en raakten met het schip aan de grond, waarop men geenszins bedacht was geweest; en hetvoorschip bleef vastzitten, bleef onbeweeglijk, maar het achterschip brak af door het geweld van de golven.

a) 2 Corinthians 11:25

Nog v r zij de zichtbare oever bereikten, kwamen zij midden op een landtong, die met haar einde onder de waterspiegel door liep. Varend met volle zeilen kwam het schip daarop en terwijl het voorste deel vaststootte, niet te bewegen door wind en golven, brak het achterste gedeelte dat dieper in het water lag door de kracht van de golven. Een aanzienlijke afstand was er nog tussen het schip, dat in tweeën gebroken werd en de oever en de schipbreukelingen konden alleen door zwemmen het droge bereiken. Op het ogenblik dat de woedende zee haar reeds aangegrepen buit moest teruggeven, ondernam de vijand nog een aanslag tegen het leven van de heilige apostel.

De schipbreuk moet op de plaats zijn voorgevallen die de Maltesische traditie vanouds de St. Paulusbocht genoemd heeft. Deze ligt aan de noordoostelijke hoek van het eiland en vormt een vrij diepe inham in het land tussen twee oevers, waarvan de zuidoostelijke met Koura Point verbonden is en de noordoostelijke zich aan het eilandje Salmonetta aansluit. De oevers van die bocht bestaan uit een rij rotsen, slechts twee vlakke plaatsen liggen daartussen. En van die beide kozen de zeelieden uit, die als Egyptische matrozen met het eiland Malta (Acts 28:1) zeker bekend moesten zijn, maar die zich hier op een plaats bevonden die van de gewone haven te ver verwijderd was om het vaartuig daarop te kunnen laten stranden.

Intussen ontbreekt het in de genoemde bocht aan een landtong; men moet dus aannemen dat de landtong, die daar zeker aanwezig was, in de 1800 jaar, die sedert die tijd verliepen, door de watergolven zal zijn weggespoeld.

Vers 41

41. a) Maar zij kwamen terecht op een plaats die de zee aan beide zijden had, op een landtong die onder de waterspiegel verborgen was en raakten met het schip aan de grond, waarop men geenszins bedacht was geweest; en hetvoorschip bleef vastzitten, bleef onbeweeglijk, maar het achterschip brak af door het geweld van de golven.

a) 2 Corinthians 11:25

Nog v r zij de zichtbare oever bereikten, kwamen zij midden op een landtong, die met haar einde onder de waterspiegel door liep. Varend met volle zeilen kwam het schip daarop en terwijl het voorste deel vaststootte, niet te bewegen door wind en golven, brak het achterste gedeelte dat dieper in het water lag door de kracht van de golven. Een aanzienlijke afstand was er nog tussen het schip, dat in tweeën gebroken werd en de oever en de schipbreukelingen konden alleen door zwemmen het droge bereiken. Op het ogenblik dat de woedende zee haar reeds aangegrepen buit moest teruggeven, ondernam de vijand nog een aanslag tegen het leven van de heilige apostel.

De schipbreuk moet op de plaats zijn voorgevallen die de Maltesische traditie vanouds de St. Paulusbocht genoemd heeft. Deze ligt aan de noordoostelijke hoek van het eiland en vormt een vrij diepe inham in het land tussen twee oevers, waarvan de zuidoostelijke met Koura Point verbonden is en de noordoostelijke zich aan het eilandje Salmonetta aansluit. De oevers van die bocht bestaan uit een rij rotsen, slechts twee vlakke plaatsen liggen daartussen. En van die beide kozen de zeelieden uit, die als Egyptische matrozen met het eiland Malta (Acts 28:1) zeker bekend moesten zijn, maar die zich hier op een plaats bevonden die van de gewone haven te ver verwijderd was om het vaartuig daarop te kunnen laten stranden.

Intussen ontbreekt het in de genoemde bocht aan een landtong; men moet dus aannemen dat de landtong, die daar zeker aanwezig was, in de 1800 jaar, die sedert die tijd verliepen, door de watergolven zal zijn weggespoeld.

Vers 42

42. De soldaten nu waren van plan, omdat zij voorzagen dat ieder die dat kon, zich door zwemmen zou proberen te redden, de gevangenen te doden, die zij behalve de apostel moesten transporteren (Acts 27:1). Zij wildendit doen, opdat niemand van dezen met zwemmen zou ontvluchten en zij dan voor die vlucht verantwoordelijk zouden worden gesteld (Acts 12:18v.).

Een echt heidense Romeinse maatregel om zich bij de wrede Nero te kunnen verantwoorden dat zij hun gevangenen niet uitleverden. Men moet nooit vergeten dat zelfs onder de beste en beschaafdste van de heidenen het leven van een mens die geen burgerlijk aanzien had, bijna, en was men een gevangene, in het geheel geen waarde had. Men ziet dit duidelijk in de worstelspelen bij de Romeinen, de ter dood gewijde mensen, de worstelaars, de kampvechters, waren in de ogen van keizer en volk niets meer dan ter dood gewijde offerdieren en de latere kreet: "De christenen voor de beesten! " zette de kroon op deze hardheid van de harten van de heidenen.

Vers 42

42. De soldaten nu waren van plan, omdat zij voorzagen dat ieder die dat kon, zich door zwemmen zou proberen te redden, de gevangenen te doden, die zij behalve de apostel moesten transporteren (Acts 27:1). Zij wildendit doen, opdat niemand van dezen met zwemmen zou ontvluchten en zij dan voor die vlucht verantwoordelijk zouden worden gesteld (Acts 12:18v.).

Een echt heidense Romeinse maatregel om zich bij de wrede Nero te kunnen verantwoorden dat zij hun gevangenen niet uitleverden. Men moet nooit vergeten dat zelfs onder de beste en beschaafdste van de heidenen het leven van een mens die geen burgerlijk aanzien had, bijna, en was men een gevangene, in het geheel geen waarde had. Men ziet dit duidelijk in de worstelspelen bij de Romeinen, de ter dood gewijde mensen, de worstelaars, de kampvechters, waren in de ogen van keizer en volk niets meer dan ter dood gewijde offerdieren en de latere kreet: "De christenen voor de beesten! " zette de kroon op deze hardheid van de harten van de heidenen.

Vers 43

43. Maar de hoofdman Julius (Acts 27:1, Acts 27:11, Acts 27:31), die Paulus wilde sparen, belette hun dat voornemen, alhoewel hij hun dat onder andere omstandigheden zou hebben toegestaan en beval dat degenendie zwemmen konden, ook al behoorden zij tot de gevangenen, het eerst over boord zouden springen en aan land komen, om zich daar gereed te houden om de lateren te hulp te komen.

Vers 43

43. Maar de hoofdman Julius (Acts 27:1, Acts 27:11, Acts 27:31), die Paulus wilde sparen, belette hun dat voornemen, alhoewel hij hun dat onder andere omstandigheden zou hebben toegestaan en beval dat degenendie zwemmen konden, ook al behoorden zij tot de gevangenen, het eerst over boord zouden springen en aan land komen, om zich daar gereed te houden om de lateren te hulp te komen.

Vers 44

44. En de anderen trachtten hun leven te redden, sommigen op planken die in het schip aanwezig waren en sommigen op stukken van het schip, 1) afgebroken stukken die zij meester konden worden. En zo is het geschied, doordat die orde en regeling ook werkelijk werd in acht genomen, dat zij allen, alle in Acts 27:37 genoemde 276 zielen, overeenkomstig de herhaalde mededeling van de apostel (Acts 27:22, Acts 27:34) aan land gekomen zijn. 2)

1) Het voornemen van de soldaten geeft niet noodzakelijk bijzondere ruwheid te kennen, maar behoorde mede tot hun dienstijver. Wel hadden zij het voorval in Acts 27:31 niet meer in de gedachten, waaraan de hoofdman dacht, die van het gehele reisgezelschap bij die gelegenheid het rijk van God wel het meest nabij was gekomen.

Zo kan zich menigeen door gewaande dienstijver laten verleiden om slechts naar n zijde te zien, terwijl hij geheel vergeet wat hij aan anderen daarnaast schuldig zou zijn.

2) Dit slot van de schrijver klinkt eenvoudig, maar zegt veel. Niet alleen dat het de geschiedenis van de zeereis van Cesarea tot Malta enigszins als een afgesloten geheel op schilderachtige wijze afrondt, maar dit woord slaat duidelijk terug op Acts 27:21vv. en vooral ook op Acts 27:22, Acts 27:24v. Lukas verbindt het gelukkige einde aan de verwachting die door Paulus te midden van het dreigendste doodsgevaar op grond van goddelijke openbaring is uitgesproken. Het slotwoord is als het ware de schakel in de ketting die de vervulling aan de belofte knoopt en die de belofte voorstelt als werkelijk vervuld en volkomen bewaarheid. Het doet in het zichtbare het onzichtbare, in de einduitslag het eeuwig raadsbesluit van God, in hetgeen openbaar is het geheim, in de natuur de genade zien.

Waarschijnlijk was de storm uit het noordoosten langzamerhand meer naar het oosten overgegaan en had aan het schip een meer westelijke loop gegeven, anders had het de zandduinen van de Afrikaanse kunsten niet zo ver links laten liggen, om schipbreuk te lijden tegen de rotsachtige kusten van Malta; een bijzondere leiding van God liet het schip tegen dit eenzaam punt in de zee aanlopen.

Wij hebben gezien dat de manschappen van het schip de gehele heidenwereld vertegenwoordigen, dat wij in het schip dat op de golven van de zee vaart, volgens de oudtestamentische mening van de zee zowel als van de heidenen, de staat van de heidense volken moeten zien. Die bemanning met haar aanvoerder aan het hoofd heeft nu door eigen overmoed schip en lading en eigen leven in gevaar gebracht. Zo is ook de toestand van alle heidense volken en rijken. De heidenen zijn allen samen, niet alleen elk in het bijzonder in zijn kring, maar ook de grote, door de natuur gevormde en geschiedkundig ontwikkelde verenigingen, schuldig. Zij hebben niet in heilige vrees, zoals zij moesten, op de levende God gesteund, maar op de krachten en de geesten van de wereld, aan de menselijke overmoed en aan weerspannigheid steeds meer vrije speelruimte gevend. Slechts n hoop is er bij het algemene gevaar dat schip en lading en manschappen bedreigt nog voor de gehele heidenwereld aanwezig. Het is de gemeenschap, waarin zich de kerk van Christus met de heidenwereld, bedreigd door de dood, begeeft, zoals die in de gemeenschap van Paulus en zijn metgezellen met de gehele bemanning in het schip aanschouwelijk wordt voorgesteld. In de apostel Paulus te midden van de heidenen moeten wij echter in het bijzonder de Heere zelf en Zijn tegenwoordigheid en kracht zien. De enige hoop van de heidenwereld is Christus, die Zich door Zijn Geest en Zijn gemeente met de tegenwoordigheid van Zijn liefde midden onder de heidenen begeeft en tot hen in al hun diepte afdaalt, waarbij echter slechts de zielen van enkelen behouden blijven. De grote organismen daarentegen, waarin zij volgens hun natuurlijke en lichamelijke basis zijn gevoegd, zoals de volken en staten, gaan te gronde. Deze machten van de menselijke gemeenschap treft niets anders dan het lichaam van het individu. Evenals het lichaam van ieder in het bijzonder een prooi van de dood is geworden en de genade van Christus in deze wet van de dood geen verandering teweegbrengt, zo zijn de lichamen van de volkeren en staten aan dinzelfde ban van de dood blootgesteld. Opmerkelijk moet het voorkomen dat in het hele voorval van de redding, hoewel die wordt voorgesteld als door God besloten en bewerkt, geen bovennatuurlijke trek tevoorschijn treedt, maar er integendeel alles op schijnt aangelegd te zijn om de natuurlijke samenhang in zijn geheel te doen opmerken. Het verschijnen van de engel, die aan Paulus de boodschap van het goddelijk besluit van het heil brengt, is zeker een intreden en ingrijpen van Gods rechtstreekse macht in het kosmische en menselijke verband van de zaken, maar verder dan dit geheel op zichzelf staande punt gaat het rechtstreeks ingrijpen van God geen stap, zodat zelfs voor de apostel en zijn metgezellen tot hun redding niets anders over is dan om volgens alle voorzorgsmaatregelen het stranden van het schip zo weinig gevaarlijk mogelijk te maken en zich of door zwemmen of door het aangrijpen van een plank of balk van het wrak van het aan stukken geslagen schip door de macht van golven en winden heen naar het veilige strand te werken. Ook deze trek van het geschiedverhaal is opmerkelijk voor de geestelijke betekenis; doordat Jezus, de Heere en Christus, uit het verband van de aardse sferen in het onzichtbare verborgen van het gindse rijk is verplaatst, wordt het toch voor deze ganse tijd duidelijk gemaakt dat op aarde geen verandering komt en voor al dat nieuwere geen andere toegang is dan via de weg van de Geest, die ook door de gesloten deuren van natuurlijk verband kan binnentreden en op de weg van het geloof, dat het opnemend orgaan is - niet zozeer voor het aardse als wel voor het hemelse.

Vers 44

44. En de anderen trachtten hun leven te redden, sommigen op planken die in het schip aanwezig waren en sommigen op stukken van het schip, 1) afgebroken stukken die zij meester konden worden. En zo is het geschied, doordat die orde en regeling ook werkelijk werd in acht genomen, dat zij allen, alle in Acts 27:37 genoemde 276 zielen, overeenkomstig de herhaalde mededeling van de apostel (Acts 27:22, Acts 27:34) aan land gekomen zijn. 2)

1) Het voornemen van de soldaten geeft niet noodzakelijk bijzondere ruwheid te kennen, maar behoorde mede tot hun dienstijver. Wel hadden zij het voorval in Acts 27:31 niet meer in de gedachten, waaraan de hoofdman dacht, die van het gehele reisgezelschap bij die gelegenheid het rijk van God wel het meest nabij was gekomen.

Zo kan zich menigeen door gewaande dienstijver laten verleiden om slechts naar n zijde te zien, terwijl hij geheel vergeet wat hij aan anderen daarnaast schuldig zou zijn.

2) Dit slot van de schrijver klinkt eenvoudig, maar zegt veel. Niet alleen dat het de geschiedenis van de zeereis van Cesarea tot Malta enigszins als een afgesloten geheel op schilderachtige wijze afrondt, maar dit woord slaat duidelijk terug op Acts 27:21vv. en vooral ook op Acts 27:22, Acts 27:24v. Lukas verbindt het gelukkige einde aan de verwachting die door Paulus te midden van het dreigendste doodsgevaar op grond van goddelijke openbaring is uitgesproken. Het slotwoord is als het ware de schakel in de ketting die de vervulling aan de belofte knoopt en die de belofte voorstelt als werkelijk vervuld en volkomen bewaarheid. Het doet in het zichtbare het onzichtbare, in de einduitslag het eeuwig raadsbesluit van God, in hetgeen openbaar is het geheim, in de natuur de genade zien.

Waarschijnlijk was de storm uit het noordoosten langzamerhand meer naar het oosten overgegaan en had aan het schip een meer westelijke loop gegeven, anders had het de zandduinen van de Afrikaanse kunsten niet zo ver links laten liggen, om schipbreuk te lijden tegen de rotsachtige kusten van Malta; een bijzondere leiding van God liet het schip tegen dit eenzaam punt in de zee aanlopen.

Wij hebben gezien dat de manschappen van het schip de gehele heidenwereld vertegenwoordigen, dat wij in het schip dat op de golven van de zee vaart, volgens de oudtestamentische mening van de zee zowel als van de heidenen, de staat van de heidense volken moeten zien. Die bemanning met haar aanvoerder aan het hoofd heeft nu door eigen overmoed schip en lading en eigen leven in gevaar gebracht. Zo is ook de toestand van alle heidense volken en rijken. De heidenen zijn allen samen, niet alleen elk in het bijzonder in zijn kring, maar ook de grote, door de natuur gevormde en geschiedkundig ontwikkelde verenigingen, schuldig. Zij hebben niet in heilige vrees, zoals zij moesten, op de levende God gesteund, maar op de krachten en de geesten van de wereld, aan de menselijke overmoed en aan weerspannigheid steeds meer vrije speelruimte gevend. Slechts n hoop is er bij het algemene gevaar dat schip en lading en manschappen bedreigt nog voor de gehele heidenwereld aanwezig. Het is de gemeenschap, waarin zich de kerk van Christus met de heidenwereld, bedreigd door de dood, begeeft, zoals die in de gemeenschap van Paulus en zijn metgezellen met de gehele bemanning in het schip aanschouwelijk wordt voorgesteld. In de apostel Paulus te midden van de heidenen moeten wij echter in het bijzonder de Heere zelf en Zijn tegenwoordigheid en kracht zien. De enige hoop van de heidenwereld is Christus, die Zich door Zijn Geest en Zijn gemeente met de tegenwoordigheid van Zijn liefde midden onder de heidenen begeeft en tot hen in al hun diepte afdaalt, waarbij echter slechts de zielen van enkelen behouden blijven. De grote organismen daarentegen, waarin zij volgens hun natuurlijke en lichamelijke basis zijn gevoegd, zoals de volken en staten, gaan te gronde. Deze machten van de menselijke gemeenschap treft niets anders dan het lichaam van het individu. Evenals het lichaam van ieder in het bijzonder een prooi van de dood is geworden en de genade van Christus in deze wet van de dood geen verandering teweegbrengt, zo zijn de lichamen van de volkeren en staten aan dinzelfde ban van de dood blootgesteld. Opmerkelijk moet het voorkomen dat in het hele voorval van de redding, hoewel die wordt voorgesteld als door God besloten en bewerkt, geen bovennatuurlijke trek tevoorschijn treedt, maar er integendeel alles op schijnt aangelegd te zijn om de natuurlijke samenhang in zijn geheel te doen opmerken. Het verschijnen van de engel, die aan Paulus de boodschap van het goddelijk besluit van het heil brengt, is zeker een intreden en ingrijpen van Gods rechtstreekse macht in het kosmische en menselijke verband van de zaken, maar verder dan dit geheel op zichzelf staande punt gaat het rechtstreeks ingrijpen van God geen stap, zodat zelfs voor de apostel en zijn metgezellen tot hun redding niets anders over is dan om volgens alle voorzorgsmaatregelen het stranden van het schip zo weinig gevaarlijk mogelijk te maken en zich of door zwemmen of door het aangrijpen van een plank of balk van het wrak van het aan stukken geslagen schip door de macht van golven en winden heen naar het veilige strand te werken. Ook deze trek van het geschiedverhaal is opmerkelijk voor de geestelijke betekenis; doordat Jezus, de Heere en Christus, uit het verband van de aardse sferen in het onzichtbare verborgen van het gindse rijk is verplaatst, wordt het toch voor deze ganse tijd duidelijk gemaakt dat op aarde geen verandering komt en voor al dat nieuwere geen andere toegang is dan via de weg van de Geest, die ook door de gesloten deuren van natuurlijk verband kan binnentreden en op de weg van het geloof, dat het opnemend orgaan is - niet zozeer voor het aardse als wel voor het hemelse.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op Acts 27". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/acts-27.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile