Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 34

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 34

2 Chronicles 34:1

JOSIA REINIGT EN BETERT DE TEMPEL

I. 2 Chronicles 34:1-2 Chronicles 34:13. In Josia bezit het rijk van Juda weer een vrome koning, ja de vroomste en getrouwste koning, die na David op de troon heeft gezeten. Wel is hij nog zeer jong aan de regering gekomen, maar hij zoekt reeds vroeg de Heere, de God van zijn vader David, begint met het 12de jaar van zijn regering het land te zuiveren van de gruwelen van de afgoderij, en bereidt een herstelling van de tempel voor, die in het 18de regeringsjaar ook wordt uitgevoerd (Vlg. 1 Kings 22:1-1 Kings 22:7).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 34

2 Chronicles 34:1

JOSIA REINIGT EN BETERT DE TEMPEL

I. 2 Chronicles 34:1-2 Chronicles 34:13. In Josia bezit het rijk van Juda weer een vrome koning, ja de vroomste en getrouwste koning, die na David op de troon heeft gezeten. Wel is hij nog zeer jong aan de regering gekomen, maar hij zoekt reeds vroeg de Heere, de God van zijn vader David, begint met het 12de jaar van zijn regering het land te zuiveren van de gruwelen van de afgoderij, en bereidt een herstelling van de tempel voor, die in het 18de regeringsjaar ook wordt uitgevoerd (Vlg. 1 Kings 22:1-1 Kings 22:7).

Vers 1

1. Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde eenendertig jaren te Jeruzalem, van 641-610 voor Christus

Vers 1

1. Josia was acht jaren oud, toen hij koning werd, en regeerde eenendertig jaren te Jeruzalem, van 641-610 voor Christus

Vers 2

2. En hij deed dat juist was in de ogen van de Heere, en wandelde in de wegen van van zijn vader David, en week niet af ter rechter- noch ter linkerhand (2 Kings 23:25).

Vers 2

2. En hij deed dat juist was in de ogen van de Heere, en wandelde in de wegen van van zijn vader David, en week niet af ter rechter- noch ter linkerhand (2 Kings 23:25).

Vers 3

3. Want in het achtste jaar van zijn regering, toen hij nog een jongeling was, van 16 jaren, begon hij, onder leiding van zijn vrome moeder Jedida en van getrouwe mannen, die tot dusver de regering in handen gehad hadden, de God van zijn vader David te zoeken (2 Kings 22:2), en in het twaalfde jaar, sinds het jaar 629 begon hij Juda en Jeruzalem van de hoogten 1) en de bossen, en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen.

1) De hoogten, zijn de hoogten, waarop de altaren stonden, aan Bal gewijd. Als dan ook in het volgende vers gezegd wordt, dat zij de altaren afbraken, dan worden daar tevens bedoeld de hoogten, waarop die altaren stonden.

Vers 3

3. Want in het achtste jaar van zijn regering, toen hij nog een jongeling was, van 16 jaren, begon hij, onder leiding van zijn vrome moeder Jedida en van getrouwe mannen, die tot dusver de regering in handen gehad hadden, de God van zijn vader David te zoeken (2 Kings 22:2), en in het twaalfde jaar, sinds het jaar 629 begon hij Juda en Jeruzalem van de hoogten 1) en de bossen, en de gesneden en de gegoten beelden te reinigen.

1) De hoogten, zijn de hoogten, waarop de altaren stonden, aan Bal gewijd. Als dan ook in het volgende vers gezegd wordt, dat zij de altaren afbraken, dan worden daar tevens bedoeld de hoogten, waarop die altaren stonden.

Vers 5

5. En de beenderen van de priesters verbrandde hij op hun altaren (2 Kings 23:14), en hij reinigde Juda en Jeruzalem.

Vers 5

5. En de beenderen van de priesters verbrandde hij op hun altaren (2 Kings 23:14), en hij reinigde Juda en Jeruzalem.

Vers 6

6. Daartoe in de steden van Manasse, en Efraïm, en Simeon 1) (2 Chronicles 15:8), ja tot Nafthali toe, het noordelijk gedeelte van Palestina, in haar woeste plaatsen d.i. puinhopen want zij waren sinds Salmanasser verwoest, rondom (2 Kings 23:15),

1) Het kan bevreemding wekken, dat hier Simeon bij het voormalige rijk van de Tien stammen wordt geteld, maar men bedenkt, dat hier van een godsdienstige en niet van een burgerlijke zaak gesproken wordt. En nu, hoewel Simeon burgerlijk tot Juda werd gerekend, had deze stam op godsdienstig gebied, ten opzichte van de afgoderij en de beeldendienst, zich veel meer met het rijk van de Tien stammen verenigd.

Vers 6

6. Daartoe in de steden van Manasse, en Efraïm, en Simeon 1) (2 Chronicles 15:8), ja tot Nafthali toe, het noordelijk gedeelte van Palestina, in haar woeste plaatsen d.i. puinhopen want zij waren sinds Salmanasser verwoest, rondom (2 Kings 23:15),

1) Het kan bevreemding wekken, dat hier Simeon bij het voormalige rijk van de Tien stammen wordt geteld, maar men bedenkt, dat hier van een godsdienstige en niet van een burgerlijke zaak gesproken wordt. En nu, hoewel Simeon burgerlijk tot Juda werd gerekend, had deze stam op godsdienstig gebied, ten opzichte van de afgoderij en de beeldendienst, zich veel meer met het rijk van de Tien stammen verenigd.

Vers 7

7. Brak hij ook de altaren af en de bossen, Ascheren en de gesneden beelden stampte hij, die vergruizend, en al de zonnebeelden hieuw hij af in het ganse land van Israël: daarna keerde hij weer naar Jeruzalem. 8. In het achttiende jaar nu van zijn regering, over dit jaar zullen wij thans inzonderheid spreken, als hij het land en het huis van de Heere ten minste gedeeltelijk gereinigd had, zond hij Safan, de zoon van Azalia, de staatssecretaris, en Maseja de overste van de stad, en Joha, de zoon van Joahaz, de kanselier, om het huis van de Heere, zijn God, te verbeteren, nadat men reeds veel hiertoe had voorbereid.

Vers 7

7. Brak hij ook de altaren af en de bossen, Ascheren en de gesneden beelden stampte hij, die vergruizend, en al de zonnebeelden hieuw hij af in het ganse land van Israël: daarna keerde hij weer naar Jeruzalem. 8. In het achttiende jaar nu van zijn regering, over dit jaar zullen wij thans inzonderheid spreken, als hij het land en het huis van de Heere ten minste gedeeltelijk gereinigd had, zond hij Safan, de zoon van Azalia, de staatssecretaris, en Maseja de overste van de stad, en Joha, de zoon van Joahaz, de kanselier, om het huis van de Heere, zijn God, te verbeteren, nadat men reeds veel hiertoe had voorbereid.

Vers 9

9. En zij kwamen tot Hilkia, de hogepriester (1 Chronicles 6:13), en zij gaven het geld, dat ten huize van God gebracht was op dergelijke wijze opgebracht was als eenmaal bij de herstelling van de tempel onder Joas (2 Chronicles 24:6),dat de Levieten, die de dorpel bewaarden, vergaderd hadden uit de hand van Manasse en Efraïm, en uit het ganse overblijfsel van Israël, en uit gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen waren;

Vers 9

9. En zij kwamen tot Hilkia, de hogepriester (1 Chronicles 6:13), en zij gaven het geld, dat ten huize van God gebracht was op dergelijke wijze opgebracht was als eenmaal bij de herstelling van de tempel onder Joas (2 Chronicles 24:6),dat de Levieten, die de dorpel bewaarden, vergaderd hadden uit de hand van Manasse en Efraïm, en uit het ganse overblijfsel van Israël, en uit gans Juda en Benjamin, en te Jeruzalem wedergekomen waren;

Vers 11

11. Want zij gaven het, zonder dat zij later van ontvangst en uitgaaf rekening hoefden te doen, de werkmeesters en de bouwlieden, om gehouwen stenen te kopen, en hout tot de samenvoegingen, en om de huizen te zolderen, die de koningen van Juda door nalatigheid verdorven hadden.

Vers 11

11. Want zij gaven het, zonder dat zij later van ontvangst en uitgaaf rekening hoefden te doen, de werkmeesters en de bouwlieden, om gehouwen stenen te kopen, en hout tot de samenvoegingen, en om de huizen te zolderen, die de koningen van Juda door nalatigheid verdorven hadden.

Vers 13

13. Zij waren ook over de lastdragers en de voortdrijvers van allen, die in enig werk arbeidden: want uit de Levieten waren schrijvers en ambtlieden en portiers 1) (1 Chronicles 26:1).

1) De bedoeling is ongetwijfeld, dat ook van de schrijvers, ambtlieden en portiers uit de Levieten, evenals van de zangers, bij de verbetering van de Tempel tegenwoordig waren.

II. 2 Chronicles 34:14-2 Chronicles 34:33. Terwijl bij gelegenheid van de herstelling van de Tempel, het sedert meer dan 70 jaren verdwenen en vergeten Wetboek van de Heere gevonden en bij de koning gebracht wordt, zendt deze, ontsteld over de daarin uitgesproken dreigingen, die men zich naar zijn eigen bekentenis zo waardig gemaakt had, een boodschap aan de profetes Hulda, met de vraag, hoe men het gericht zou kunnen ontgaan. De profetes geeft nu wel ten antwoord, dat dit niet meer mogelijk is, en dat slechts de vrome koning verschoond zou worden, nochtans doet Josia alles, wat hij tot heil van zijn volk nog doen kan, laat zijn onderdanen in de Tempel verzamelen, hun daar de wet voorlezen en hen weer is het verbond met de Heere treden, waardoor hij toch dit bereikt, dat de gruwelen van de afgoderij uit het land verwijderd worden, en het volk de Heere dient zolang hij leeft (Vergelijk 2 Kings 22:8-2 Kings 23:20).

Vers 13

13. Zij waren ook over de lastdragers en de voortdrijvers van allen, die in enig werk arbeidden: want uit de Levieten waren schrijvers en ambtlieden en portiers 1) (1 Chronicles 26:1).

1) De bedoeling is ongetwijfeld, dat ook van de schrijvers, ambtlieden en portiers uit de Levieten, evenals van de zangers, bij de verbetering van de Tempel tegenwoordig waren.

II. 2 Chronicles 34:14-2 Chronicles 34:33. Terwijl bij gelegenheid van de herstelling van de Tempel, het sedert meer dan 70 jaren verdwenen en vergeten Wetboek van de Heere gevonden en bij de koning gebracht wordt, zendt deze, ontsteld over de daarin uitgesproken dreigingen, die men zich naar zijn eigen bekentenis zo waardig gemaakt had, een boodschap aan de profetes Hulda, met de vraag, hoe men het gericht zou kunnen ontgaan. De profetes geeft nu wel ten antwoord, dat dit niet meer mogelijk is, en dat slechts de vrome koning verschoond zou worden, nochtans doet Josia alles, wat hij tot heil van zijn volk nog doen kan, laat zijn onderdanen in de Tempel verzamelen, hun daar de wet voorlezen en hen weer is het verbond met de Heere treden, waardoor hij toch dit bereikt, dat de gruwelen van de afgoderij uit het land verwijderd worden, en het volk de Heere dient zolang hij leeft (Vergelijk 2 Kings 22:8-2 Kings 23:20).

Vers 14

14. En als zij, de in 2 Chronicles 34:8 genoemde beambten van de koning, onder medewerking van de priesters het geld uitnamen uit de lade (2 Chronicles 24:8), dat in het huis van de Heere gebracht was, vond de hogepriester Hilkia het sinds vele jaren reeds verdwenen en in de Tempel te bewaren exemplaar van het wetboek van de Heere, gegeven door de hand van Mozes.

Vers 14

14. En als zij, de in 2 Chronicles 34:8 genoemde beambten van de koning, onder medewerking van de priesters het geld uitnamen uit de lade (2 Chronicles 24:8), dat in het huis van de Heere gebracht was, vond de hogepriester Hilkia het sinds vele jaren reeds verdwenen en in de Tempel te bewaren exemplaar van het wetboek van de Heere, gegeven door de hand van Mozes.

Vers 15

15. En Hilkia antwoordde en zei, terwijl hij het ontdekte en aanstonds voor een belangrijke vondst erkende, tot Safan, de schrijver, staatssecretaris (2 Samuel 8:17): Ik heb het wetboek gevonden in het huis van de Heere. En Hilkia gaf Safan dat boek, om daarin te lezen en het de koning over te brengen. 17. En zij hebben het geld samen gestort, dat in het huis van de Heere gevonden is, en hebben het gegeven in de hand van de bestelden de opzichters, en in de hand van degenen, die het werk maakten.

Vers 15

15. En Hilkia antwoordde en zei, terwijl hij het ontdekte en aanstonds voor een belangrijke vondst erkende, tot Safan, de schrijver, staatssecretaris (2 Samuel 8:17): Ik heb het wetboek gevonden in het huis van de Heere. En Hilkia gaf Safan dat boek, om daarin te lezen en het de koning over te brengen. 17. En zij hebben het geld samen gestort, dat in het huis van de Heere gevonden is, en hebben het gegeven in de hand van de bestelden de opzichters, en in de hand van degenen, die het werk maakten.

Vers 18

18. Voorts gaf Safan, de schrijver, van dit bericht nu overgaande tot de mededeling van de gebeurtenis (2 Chronicles 34:14),de koning te kennen, zeggende: Hilkia, de priester, heeft mij een bijzonder gewichtig boek gegeven, dat hij bij het geld uitschudden gevonden heeft en ook u van groot gewicht zal zijn. En Safan las daarin voor het aangezicht van de koning, met welke zware oordelen de Heere Zijn volk bedreigd had in Leviticus 6:1 en Deuteronomy 28:1, wanneer het van Hem afviel.

Vers 18

18. Voorts gaf Safan, de schrijver, van dit bericht nu overgaande tot de mededeling van de gebeurtenis (2 Chronicles 34:14),de koning te kennen, zeggende: Hilkia, de priester, heeft mij een bijzonder gewichtig boek gegeven, dat hij bij het geld uitschudden gevonden heeft en ook u van groot gewicht zal zijn. En Safan las daarin voor het aangezicht van de koning, met welke zware oordelen de Heere Zijn volk bedreigd had in Leviticus 6:1 en Deuteronomy 28:1, wanneer het van Hem afviel.

Vers 19

19. Het geschiedde nu, toen de koning de woorden van de wet hoorde, dat hij, vol ontzetting, omdat het volk door zijn afgoderij zich al die gerichten in hoge mate waardig gemaakt had, zijn kleren scheurde en weende (2 Chronicles 34:27).

Vers 19

19. Het geschiedde nu, toen de koning de woorden van de wet hoorde, dat hij, vol ontzetting, omdat het volk door zijn afgoderij zich al die gerichten in hoge mate waardig gemaakt had, zijn kleren scheurde en weende (2 Chronicles 34:27).

Vers 20

20. En de koning gebood Hilkia, de hogepriester, en Ahikam, de zoon van Safan (Jeremiah 26:24; Jeremiah 40:5),en Abdon, juister naar 2 Kings 22:12 Achbor, de zoon van Micha (Jeremiah 26:22; Jeremiah 36:12), en Safan, de schrijver (2 Chronicles 34:8,2 Chronicles 34:15, 2 Chronicles 34:34:8,15), en Asaja, de knecht van de koning, welke hooggeplaatste mannen hij schielijk bij zich geroepen had, zeggende:

Vers 20

20. En de koning gebood Hilkia, de hogepriester, en Ahikam, de zoon van Safan (Jeremiah 26:24; Jeremiah 40:5),en Abdon, juister naar 2 Kings 22:12 Achbor, de zoon van Micha (Jeremiah 26:22; Jeremiah 36:12), en Safan, de schrijver (2 Chronicles 34:8,2 Chronicles 34:15, 2 Chronicles 34:34:8,15), en Asaja, de knecht van de koning, welke hooggeplaatste mannen hij schielijk bij zich geroepen had, zeggende:

Vers 21

21. Ga heen tot de profetes Hulda (2 Kings 22:13), vraag de Heere voor mij, en voor het overgeblevene in Israël en in Juda 1), over de woorden van dit boek, dat gevonden is, wat wij ter afwending van de door Hem gedreigde gerichten doen kunnen; want de grimmigheid van de Heere is groot, die over ons uitgegoten is, omdat onze vaders met ons niet hebben gehouden het woord van de Heere, om te doen naar al hetgeen in dat boek geschreven is.

1) Dat is voor degenen, die van de verwoesting van het rijk van de Tien stammen, door de koning van Assyrië zijn overgebleven, en voor degenen, die nog in Juda woonden na de tuchtiging van Manasse of de overwinningen van Sanherib, v rdat hij door een Engel van de Heere geslagen werd.

Vers 21

21. Ga heen tot de profetes Hulda (2 Kings 22:13), vraag de Heere voor mij, en voor het overgeblevene in Israël en in Juda 1), over de woorden van dit boek, dat gevonden is, wat wij ter afwending van de door Hem gedreigde gerichten doen kunnen; want de grimmigheid van de Heere is groot, die over ons uitgegoten is, omdat onze vaders met ons niet hebben gehouden het woord van de Heere, om te doen naar al hetgeen in dat boek geschreven is.

1) Dat is voor degenen, die van de verwoesting van het rijk van de Tien stammen, door de koning van Assyrië zijn overgebleven, en voor degenen, die nog in Juda woonden na de tuchtiging van Manasse of de overwinningen van Sanherib, v rdat hij door een Engel van de Heere geslagen werd.

Vers 22

22. Toen ging Hilkia heen, en die verder de afgezanten van de koning waren, tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, de zoon van Tokhath, of Thikwa, de zoon van Hasra, of Harhas, de klederbewaarder van de koning. Zij nu woonde te Jeruzalem in het tweede deel, d.i. in de benedenstad: en zij spraken zulks tot haar.

Vers 22

22. Toen ging Hilkia heen, en die verder de afgezanten van de koning waren, tot de profetes Hulda, de huisvrouw van Sallum, de zoon van Tokhath, of Thikwa, de zoon van Hasra, of Harhas, de klederbewaarder van de koning. Zij nu woonde te Jeruzalem in het tweede deel, d.i. in de benedenstad: en zij spraken zulks tot haar.

Vers 23

23. En zij zei tot hen: Zo zegt de Heere, de God van Israël: Zeg de man, die jullie tot Mij gezonden hebben:

Vers 23

23. En zij zei tot hen: Zo zegt de Heere, de God van Israël: Zeg de man, die jullie tot Mij gezonden hebben:

Vers 24

24. Zo zegt de Heere: Zie, Ik zal kwaad over deze plaats, de stad Jeruzalem, en over haar inwoners brengen; al de vloeken, die geschreven zijn in het boek, dat men voor het aangezicht van de koning van Juda gelezen heeft.

Vers 24

24. Zo zegt de Heere: Zie, Ik zal kwaad over deze plaats, de stad Jeruzalem, en over haar inwoners brengen; al de vloeken, die geschreven zijn in het boek, dat men voor het aangezicht van de koning van Juda gelezen heeft.

Vers 25

25. Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten 1) met alle werken van hun handen, met de afgoden, die zij gediend hebben; zo zal Mijn grimmigheid uitgegoten worden tegen deze plaats, en niet uitgeblust worden, de straf, die Ik besloten heb, te zenden, kan niet meer worden afgewend.

1) Hieruit kon de koning weten, dat de toorn van de Heere over Juda reeds gekomen was. Het onweer van Gods toorn en grimmigheid had zich reeds boven Juda samengetrokken en niets kon meer de uitbarsting verhoeden.

Vers 25

25. Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten 1) met alle werken van hun handen, met de afgoden, die zij gediend hebben; zo zal Mijn grimmigheid uitgegoten worden tegen deze plaats, en niet uitgeblust worden, de straf, die Ik besloten heb, te zenden, kan niet meer worden afgewend.

1) Hieruit kon de koning weten, dat de toorn van de Heere over Juda reeds gekomen was. Het onweer van Gods toorn en grimmigheid had zich reeds boven Juda samengetrokken en niets kon meer de uitbarsting verhoeden.

Vers 26

26. Maar tot de koning van Juda, die jullie gezonden heeft, om de Heere te vragen, tot hem zult u zo zeggen: Zo zegt de Heere, de God van Israël, aangaande de woorden, die u gehoord hebt;

Vers 26

26. Maar tot de koning van Juda, die jullie gezonden heeft, om de Heere te vragen, tot hem zult u zo zeggen: Zo zegt de Heere, de God van Israël, aangaande de woorden, die u gehoord hebt;

Vers 28

28. Zie, Ik zal, v rdat het geschiedt, u verzamelen tot uw vaderen, en u zult met vrede, zonder dat u de gruwel van de verwoesting zult aanschouwen, in uw graf verzameld worden, en uw ogen zullen al dat kwaad niet zien, dat Ik over deze plaats en over haar inwoners brengen zal. En zij, de vijf gezanten (2 Chronicles 34:20), brachten de koning dit antwoord van de profetes weer.

Vers 28

28. Zie, Ik zal, v rdat het geschiedt, u verzamelen tot uw vaderen, en u zult met vrede, zonder dat u de gruwel van de verwoesting zult aanschouwen, in uw graf verzameld worden, en uw ogen zullen al dat kwaad niet zien, dat Ik over deze plaats en over haar inwoners brengen zal. En zij, de vijf gezanten (2 Chronicles 34:20), brachten de koning dit antwoord van de profetes weer.

Vers 29

29. Toen, om van zijn zijde niets te verzuimen, wat tot een grondige verootmoediging van het volk en tot een matiging van de over hen beslotene gerichten dienen kon, zond de koning henen, en verzamelde alle oudsten van Juda en Jeruzalem.

Vers 29

29. Toen, om van zijn zijde niets te verzuimen, wat tot een grondige verootmoediging van het volk en tot een matiging van de over hen beslotene gerichten dienen kon, zond de koning henen, en verzamelde alle oudsten van Juda en Jeruzalem.

Vers 30

30. En de koning ging op de voor het werk, dat hij in de zin had, bepaalde dag op in het huis van de Heere, en al de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem, die hij uitgenodigd had (2 Chronicles 34:25), mitsgaders de priesters en de Levieten, en al het volk, dat zich vrijwillig er bij begaf, van de groten tot de kleinen toe; en men las voor hun oren al de woorden van het boek van het verbond, dat in het huis van de Heere gevonden was (2 Kings 23:2).

Vers 30

30. En de koning ging op de voor het werk, dat hij in de zin had, bepaalde dag op in het huis van de Heere, en al de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem, die hij uitgenodigd had (2 Chronicles 34:25), mitsgaders de priesters en de Levieten, en al het volk, dat zich vrijwillig er bij begaf, van de groten tot de kleinen toe; en men las voor hun oren al de woorden van het boek van het verbond, dat in het huis van de Heere gevonden was (2 Kings 23:2).

Vers 31

31. En de koning stond in zijn standplaats, bevond zich gedurende deze handeling op de koningsplaats in de voorhof van de priesters, en a) maakte een verbond voor het aangezicht van de Heere, door allereerst zijnerzijds als zijn plicht te erkennen, om de Heere na te wandelen, en om Zijn geboden, en Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen met zijn ganse hart en met zijn ganse ziel te onderhouden, doende de woorden van het verbond, die in dat boek geschreven zijn.

a) Joshua 24:25

Vers 31

31. En de koning stond in zijn standplaats, bevond zich gedurende deze handeling op de koningsplaats in de voorhof van de priesters, en a) maakte een verbond voor het aangezicht van de Heere, door allereerst zijnerzijds als zijn plicht te erkennen, om de Heere na te wandelen, en om Zijn geboden, en Zijn getuigenissen, en Zijn inzettingen met zijn ganse hart en met zijn ganse ziel te onderhouden, doende de woorden van het verbond, die in dat boek geschreven zijn.

a) Joshua 24:25

Vers 32

32. En hij deed allen, die te Jeruzalem en in Juda en in Benjamin gevonden werden, staan of treden in dat verbond; en de inwoners van Jeruzalem deden van stonde aan, althans uiterlijk naar het verbond van God, de God van hun vaderen, door aanstonds op deze dag alle overblijfselen van de afgoderij, die ergens in de stad nog voorhanden waren, te vernietigen.

Vers 32

32. En hij deed allen, die te Jeruzalem en in Juda en in Benjamin gevonden werden, staan of treden in dat verbond; en de inwoners van Jeruzalem deden van stonde aan, althans uiterlijk naar het verbond van God, de God van hun vaderen, door aanstonds op deze dag alle overblijfselen van de afgoderij, die ergens in de stad nog voorhanden waren, te vernietigen.

Vers 33

33. Josia dan deed, in de overige jaren van zijn regering, alle gruwelen weg uit alle landen, die van de kinderen van Israël waren, dus niet alleen uit zijn eigen regeringsgebied, maar ook uit dat van het vroegere noordelijke rijk (2 Chronicles 34:6), en maakte onder medewerking van de profeten, vooral van Jeremia, allen, die in Israël gevonden werden, overeenkomstig het voorbeeld van degenen, die te Jeruzalem en in Benjamin aanwezig waren (2 Chronicles 34:32), te dienen, te dienen de Heere, hun God; al zijn 1), Josia's dagen weken zij niet af van de Heere, de God van hun vaderen, na te volgen, ofschoon zij niet innerlijk bekeerd werden (2 Chronicles 11:1).

1) Zolang als Josia leefde, duldde hij geen afgodendienst en het volk gehoorzaamde hem. Het bleef echter bij een uitwendige en werd niet een hartgrondige bekering. Als straks Josia tot zijn vaderen verzameld is en zijn opvolgers zijn wegen verlaten, valt ook het volk weer van de God van de vaderen af en vertreedt het verbond, wat zij nu onder deze koning hebben vernieuwd.

Vers 33

33. Josia dan deed, in de overige jaren van zijn regering, alle gruwelen weg uit alle landen, die van de kinderen van Israël waren, dus niet alleen uit zijn eigen regeringsgebied, maar ook uit dat van het vroegere noordelijke rijk (2 Chronicles 34:6), en maakte onder medewerking van de profeten, vooral van Jeremia, allen, die in Israël gevonden werden, overeenkomstig het voorbeeld van degenen, die te Jeruzalem en in Benjamin aanwezig waren (2 Chronicles 34:32), te dienen, te dienen de Heere, hun God; al zijn 1), Josia's dagen weken zij niet af van de Heere, de God van hun vaderen, na te volgen, ofschoon zij niet innerlijk bekeerd werden (2 Chronicles 11:1).

1) Zolang als Josia leefde, duldde hij geen afgodendienst en het volk gehoorzaamde hem. Het bleef echter bij een uitwendige en werd niet een hartgrondige bekering. Als straks Josia tot zijn vaderen verzameld is en zijn opvolgers zijn wegen verlaten, valt ook het volk weer van de God van de vaderen af en vertreedt het verbond, wat zij nu onder deze koning hebben vernieuwd.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 34". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-34.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile