Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
2 Kronieken 10

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 10

2 Chronicles 10:1

SCHEURING VAN HET RIJK, EN AFVAL VAN DE TIEN STAMMEN, DOOR REHABEAM VEROORZAAKT

I. 2 Chronicles 10:1-2 Chronicles 11:4. Hebben de Boeken der Kronieken uitsluitend betrekking op de geschiedenis van David en de regenten uit zijn huis, zodat zij de geschiedenis van het rijk van de Tien stammen geheel overslaan, zo moest toch aan het verhaal van Rehabeam's regering evenzeer de vermelding van de onder hem ontstanen afval van de Tien stammen als inleiding voorafgaan, als aan het bericht van David's komst aan de regering in 1 Kings 12:1 het verhaal van de dood van Saul en zijn zonen voorafgaat. De geschiedenis van deze afval nu, die tevens een deel van de geschiedenis van Rehabeams regering vormt, wordt uit dezelfde bronnen, waaruit ook de Boeken der Koningen geput hebben, in tamelijke overeenstemming met deze meegedeeld; waarom er ook zaken in voorkomen, die wij nu uit het vroegere bericht kunnen verstaan (Vergelijk 1 Kings 12:1-1 Kings 12:25).

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 2 KRONIEKEN 10

2 Chronicles 10:1

SCHEURING VAN HET RIJK, EN AFVAL VAN DE TIEN STAMMEN, DOOR REHABEAM VEROORZAAKT

I. 2 Chronicles 10:1-2 Chronicles 11:4. Hebben de Boeken der Kronieken uitsluitend betrekking op de geschiedenis van David en de regenten uit zijn huis, zodat zij de geschiedenis van het rijk van de Tien stammen geheel overslaan, zo moest toch aan het verhaal van Rehabeam's regering evenzeer de vermelding van de onder hem ontstanen afval van de Tien stammen als inleiding voorafgaan, als aan het bericht van David's komst aan de regering in 1 Kings 12:1 het verhaal van de dood van Saul en zijn zonen voorafgaat. De geschiedenis van deze afval nu, die tevens een deel van de geschiedenis van Rehabeams regering vormt, wordt uit dezelfde bronnen, waaruit ook de Boeken der Koningen geput hebben, in tamelijke overeenstemming met deze meegedeeld; waarom er ook zaken in voorkomen, die wij nu uit het vroegere bericht kunnen verstaan (Vergelijk 1 Kings 12:1-1 Kings 12:25).

Vers 1

1. En Rehabeam toog, kort nadat hij in het jaar 975 v r Christus de troon beklommen had, en door Juda en Benjamin zich te Jeruzalem had laten huldigen, naar Sichem, de hoofdstad van de noordelijke stammen; want het ganse Israël, het volk van deze 10 stammen, was te Sichem gekomen om hem daar koning te maken (1 Kings 12:1).

Vers 1

1. En Rehabeam toog, kort nadat hij in het jaar 975 v r Christus de troon beklommen had, en door Juda en Benjamin zich te Jeruzalem had laten huldigen, naar Sichem, de hoofdstad van de noordelijke stammen; want het ganse Israël, het volk van deze 10 stammen, was te Sichem gekomen om hem daar koning te maken (1 Kings 12:1).

Vers 2

2. Het geschiedde nu, toen Jerobeam, de zoon van Nebat, dat, namelijk Salomo's dood en Rehabeams troonsbeklimming, hoorde, (deze nu was in Egypte, waar hij van het aangezicht van de koning Salomo gevlucht was (1 Kings 11:40)), dat Jerobeam uit Egypte tot aan de grenzen van het land terugkeerde, ten einde van daar aanstonds bij de hand te zijn.

Vers 2

2. Het geschiedde nu, toen Jerobeam, de zoon van Nebat, dat, namelijk Salomo's dood en Rehabeams troonsbeklimming, hoorde, (deze nu was in Egypte, waar hij van het aangezicht van de koning Salomo gevlucht was (1 Kings 11:40)), dat Jerobeam uit Egypte tot aan de grenzen van het land terugkeerde, ten einde van daar aanstonds bij de hand te zijn.

Vers 3

3. Want zij, de oudsten en vorsten van de 10 stammen, die dusver in verstandhouding met hem gehandeld hadden, zonden heen naar de plaats van zijn verblijf en lieten hem roepen; zo kwam Jerobeam met het ganse Israël op de ter inhuldiging bestemden dag (2 Chronicles 10:1),en zij spraken tot Rehabeam, zeggende, met bedrieglijke, in de grond althans niet oprecht gemeende woorden:

Vers 3

3. Want zij, de oudsten en vorsten van de 10 stammen, die dusver in verstandhouding met hem gehandeld hadden, zonden heen naar de plaats van zijn verblijf en lieten hem roepen; zo kwam Jerobeam met het ganse Israël op de ter inhuldiging bestemden dag (2 Chronicles 10:1),en zij spraken tot Rehabeam, zeggende, met bedrieglijke, in de grond althans niet oprecht gemeende woorden:

Vers 4

4. Uw vader heeft ons juk hard gemaakt, ons tot vele opbrengsten gedwongen en door zware vroondiensten gedrukt; nu dan, maak u uw vaders harde dienst, en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft, lichter, en wij zullen u dienen.

Vers 4

4. Uw vader heeft ons juk hard gemaakt, ons tot vele opbrengsten gedwongen en door zware vroondiensten gedrukt; nu dan, maak u uw vaders harde dienst, en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft, lichter, en wij zullen u dienen.

Vers 5

5. En hij zei tot hen: Kom over drie dagen weer tot mij, opdat ik eerst overleg, welk bescheid ik op uw verzoek u geven kan. En het volk ging heen.

Vers 5

5. En hij zei tot hen: Kom over drie dagen weer tot mij, opdat ik eerst overleg, welk bescheid ik op uw verzoek u geven kan. En het volk ging heen.

Vers 6

6. En de koning Rehabeam hield eerst raad met de oudsten, de oude en ervarene raadslieden, die gestaan hadden voor het aangezicht van zijn vader Salomo, toen hij nog leefde, en die hij thans eershalve nog eenmaal wilde horen, v rdat hij hen voor altijd losliet, zeggende: Hoe raden jullie, dat men dit volk antwoorden zal? 7. En zij spraken tot hem, zeggende: Indien u dit volk goedertieren, en jegens hen goedwillig wezen zult, en tot hen goede woorden spreken, zo zullen zij te allen dage uw knechten zijn, dan zult gij hun althans voor heden het voorwendsel ontnemen om af te vallen, en voor dergelijke toekomstige gevallen zal er ten gepaste tijd ook wel raad zijn.

Vers 6

6. En de koning Rehabeam hield eerst raad met de oudsten, de oude en ervarene raadslieden, die gestaan hadden voor het aangezicht van zijn vader Salomo, toen hij nog leefde, en die hij thans eershalve nog eenmaal wilde horen, v rdat hij hen voor altijd losliet, zeggende: Hoe raden jullie, dat men dit volk antwoorden zal? 7. En zij spraken tot hem, zeggende: Indien u dit volk goedertieren, en jegens hen goedwillig wezen zult, en tot hen goede woorden spreken, zo zullen zij te allen dage uw knechten zijn, dan zult gij hun althans voor heden het voorwendsel ontnemen om af te vallen, en voor dergelijke toekomstige gevallen zal er ten gepaste tijd ook wel raad zijn.

Vers 8

8. Maar hij, naar Gods beschikking, (2 Chronicles 10:15), verliet de raad van de oudsten 1), die zij hem geraden hadden; en hij hield raad met de jongelingen, die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht stonden, uit welker getal hij zich zijn raadslieden verkozen had, in plaats van de raadslieden van zijn vader.

1) Wij merken op, dat God de Raad van Zijn Wijsheid en Voorzienigheid dikwijls uitvoert door de mensen te verdwazen, en hen over te geven aan hun eigene verkeerde raadslagen en driften; en daar hoeft niets meer ten verderve van iemand gedaan te worden, dan hem over te laten aan zichzelf en aan zijn eigen hoogmoed en waanwijze verbeelding.

Vers 8

8. Maar hij, naar Gods beschikking, (2 Chronicles 10:15), verliet de raad van de oudsten 1), die zij hem geraden hadden; en hij hield raad met de jongelingen, die met hem opgewassen waren, die voor zijn aangezicht stonden, uit welker getal hij zich zijn raadslieden verkozen had, in plaats van de raadslieden van zijn vader.

1) Wij merken op, dat God de Raad van Zijn Wijsheid en Voorzienigheid dikwijls uitvoert door de mensen te verdwazen, en hen over te geven aan hun eigene verkeerde raadslagen en driften; en daar hoeft niets meer ten verderve van iemand gedaan te worden, dan hem over te laten aan zichzelf en aan zijn eigen hoogmoed en waanwijze verbeelding.

Vers 9

9. En hij zei tot hen: Wat raden jullie, dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter.

Vers 9

9. En hij zei tot hen: Wat raden jullie, dat wij dit volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende: Maak het juk, dat uw vader ons opgelegd heeft, lichter.

Vers 10

10. En de jongelingen, die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zoals hun overmoed en onverstand het hun ingaf, zeggende: Alzo zult u zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak u het over ons lichter, alzo zult u tot hen spreken: Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijn vaders lenden, ik heb de kracht om, als ik wil, u nog veel harder te drukken, dan mijn vader gedaan heeft; en ik wil dit ook.

Vers 10

10. En de jongelingen, die met hem opgewassen waren, spraken tot hem, zoals hun overmoed en onverstand het hun ingaf, zeggende: Alzo zult u zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: Uw vader heeft ons juk zwaar gemaakt, maar maak u het over ons lichter, alzo zult u tot hen spreken: Mijn kleinste vinger zal dikker zijn dan mijn vaders lenden, ik heb de kracht om, als ik wil, u nog veel harder te drukken, dan mijn vader gedaan heeft; en ik wil dit ook.

Vers 11

11. Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daar toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. (1 Kings 12:11).

Vers 11

11. Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen laden, zo zal ik boven uw juk nog daar toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar ik zal u met schorpioenen kastijden. (1 Kings 12:11).

Vers 12

12. Zo kwam Jerobeam en al het volk tot Rehabeam op de derde dag, zoals de koning gesproken had, zeggende: Kom weer tot mij op de derde dag (2 Chronicles 10:7).

Vers 12

12. Zo kwam Jerobeam en al het volk tot Rehabeam op de derde dag, zoals de koning gesproken had, zeggende: Kom weer tot mij op de derde dag (2 Chronicles 10:7).

Vers 13

13. En de koning antwoordde hun hard; want de koning Rehabeam verliet de raad van de oudsten (2 Chronicles 10:7).

Vers 13

13. En de koning antwoordde hun hard; want de koning Rehabeam verliet de raad van de oudsten (2 Chronicles 10:7).

Vers 14

14. En hij sprak tot hen naar de raad van de jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw Juk zwaar gemaakt, maar ik zal nog daarboven toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar Ik zal u met schorpioenen kastijden.

Ik ben volstrekt van gevoelen, dat Rehabeam, die niets minder heeft gewild, dan aan de verwijten van de tien stammen tegen zijn vader toe te geven, veeleer juist daardoor is bewogen, om het ruwe antwoord boven het zachtere te verkiezen, omdat hij de bezwaren voor onbillijk hield en kwalijk ontving. Hij wilde dus met dit zijn antwoord zeggen: "Naardien u aangaande de regering van mijn vader over een hard juk klaagt, terwijl hij toch u en uw land zo gelukkig en rijk gemaakt heeft, als geen land op aarde is, welaan, u zult tot uw welverdiende straf van mij ervaren, wat een hard juk is.

Vers 14

14. En hij sprak tot hen naar de raad van de jongelingen, zeggende: Mijn vader heeft uw Juk zwaar gemaakt, maar ik zal nog daarboven toedoen; mijn vader heeft u met geselen gekastijd, maar Ik zal u met schorpioenen kastijden.

Ik ben volstrekt van gevoelen, dat Rehabeam, die niets minder heeft gewild, dan aan de verwijten van de tien stammen tegen zijn vader toe te geven, veeleer juist daardoor is bewogen, om het ruwe antwoord boven het zachtere te verkiezen, omdat hij de bezwaren voor onbillijk hield en kwalijk ontving. Hij wilde dus met dit zijn antwoord zeggen: "Naardien u aangaande de regering van mijn vader over een hard juk klaagt, terwijl hij toch u en uw land zo gelukkig en rijk gemaakt heeft, als geen land op aarde is, welaan, u zult tot uw welverdiende straf van mij ervaren, wat een hard juk is.

Vers 15

15. Alzo hoorde de koning naar het volk niet, dat hij hun verlichting van hun tegenwoordige lasten zou toezeggen: want deze omwending, deze onbedachtzame en tyrannische handeling van Rehabeam was van God, opdat de Heere Zijn woord bevestigde 1), dat Hij (naar 1 Koningen .11:29) door de dienst van de profeet Ahia, de Siloniet, gesproken had tot Jerobeam, de zoon van Nebat.

1) De drukking van de neus brengt bloed voort (Proverbs 30:33) en een smartend woord doet de toorn oprijzen (Proverbs 15:1). God laat het echter soms toe, dat de Overheid in haar handelingen dwaalt, opdat de vroegere zonden van Overheid en volk gestraft worden..

1) Hier blijkt juist weer zo treffend, dat Rehabeam's hoogmoed en dwaasheid was naar het Raadsbesluit van God, maar evenzeer dat de koning zelf verantwoordelijk was en bleef voor zijn zonde. De uitkomst doet zien, dat het woord van de Heere door Ahia uitkwam en bevestigd werd, omdat Salomo grotelijks tegen de Heere had overtreden, maar ook dat Rehabeam vanwege zijn eigen dwaasheid zichzelf moest beschuldigen, dat hij de Tien stammen van zich had vervreemd.

Vers 15

15. Alzo hoorde de koning naar het volk niet, dat hij hun verlichting van hun tegenwoordige lasten zou toezeggen: want deze omwending, deze onbedachtzame en tyrannische handeling van Rehabeam was van God, opdat de Heere Zijn woord bevestigde 1), dat Hij (naar 1 Koningen .11:29) door de dienst van de profeet Ahia, de Siloniet, gesproken had tot Jerobeam, de zoon van Nebat.

1) De drukking van de neus brengt bloed voort (Proverbs 30:33) en een smartend woord doet de toorn oprijzen (Proverbs 15:1). God laat het echter soms toe, dat de Overheid in haar handelingen dwaalt, opdat de vroegere zonden van Overheid en volk gestraft worden..

1) Hier blijkt juist weer zo treffend, dat Rehabeam's hoogmoed en dwaasheid was naar het Raadsbesluit van God, maar evenzeer dat de koning zelf verantwoordelijk was en bleef voor zijn zonde. De uitkomst doet zien, dat het woord van de Heere door Ahia uitkwam en bevestigd werd, omdat Salomo grotelijks tegen de Heere had overtreden, maar ook dat Rehabeam vanwege zijn eigen dwaasheid zichzelf moest beschuldigen, dat hij de Tien stammen van zich had vervreemd.

Vers 16

16. Toen het ganse Israël zag, dat de koning naar hen niet hoorde, hun wil niet deed, antwoordde het volk de koning, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja geen erfenis hebben wij aan de zoon van Isaï 1)? dat wij onvoorwaardelijk juist aan dit koningshuis ons verbonden zouden rekenen. Een ieder ga dus naar uw tenten, naar uw huis, O Israël! wij zullen ons wel een andere koning uit ons eigen geslacht weten te verkiezen. Voorzie nu uw huis, o David! want voor ons hebt u voortaan niet meer te zorgen! zo ging het ganse Israël, gehoorzamende aan deze oproeping van hun leidsman, naar zijn tenten 2), en maakte, op een latere volksvergadering te Sichem, Jerobeam tot koning over de 10 stammen (1 Kings 12:20).

1) Het is vast en zeker, dat Israël zich door deze woorden zeer bezondigde, niet alleen tegenover David, maar bovenal tegen God. God, hun God, had hun het huis van David tot een erfelijk koningshuis gegeven. David was koning geweest, volgens het Goddelijk recht. God had hen door David en Salomo heerlijke tijden van bloei en welvaart doen beleven, maar ook hun de Tempeldienst geschonken. David had alles gedaan voor de eredienst, opdat Israël gelukkig zou zijn in de onderhouding van de geboden en inzettingen van de Heere. Nu zij dus smadelijk David's eer aantasten, en hem verwerpen, verwerpen zij ook de eredienst, die David had hersteld, en daarom God, de Verbonds-God.

Het is dan ook als een straf van God te beschouwen, dat Jerobeam hun de kalverdienst oplegt. Daarmee wordt feitelijk bewerkstelligd, wat Israël hier uitspreekt.

Israël verlaat hier God en Zijn zuivere dienst. Jerobeam zorgt er straks voor, dat dit ook door daden zichtbaar wordt. 2) Dus maakt God de strafgevolgen van de zonde langdurig en laat die zichtbaar blijven na de dood van de zondaar, om aan te duiden, de boosheid van het misdrijf en mogelijk ook tegelijk de duurzaamheid van de straf. Die tegen God zondigt, benadeelt niet alleen zijn eigen ziel, maar misschien ook zijn nageslacht meer, dan hij dikwijls zou denken..

Vers 16

16. Toen het ganse Israël zag, dat de koning naar hen niet hoorde, hun wil niet deed, antwoordde het volk de koning, zeggende: Wat deel hebben wij aan David? Ja geen erfenis hebben wij aan de zoon van Isaï 1)? dat wij onvoorwaardelijk juist aan dit koningshuis ons verbonden zouden rekenen. Een ieder ga dus naar uw tenten, naar uw huis, O Israël! wij zullen ons wel een andere koning uit ons eigen geslacht weten te verkiezen. Voorzie nu uw huis, o David! want voor ons hebt u voortaan niet meer te zorgen! zo ging het ganse Israël, gehoorzamende aan deze oproeping van hun leidsman, naar zijn tenten 2), en maakte, op een latere volksvergadering te Sichem, Jerobeam tot koning over de 10 stammen (1 Kings 12:20).

1) Het is vast en zeker, dat Israël zich door deze woorden zeer bezondigde, niet alleen tegenover David, maar bovenal tegen God. God, hun God, had hun het huis van David tot een erfelijk koningshuis gegeven. David was koning geweest, volgens het Goddelijk recht. God had hen door David en Salomo heerlijke tijden van bloei en welvaart doen beleven, maar ook hun de Tempeldienst geschonken. David had alles gedaan voor de eredienst, opdat Israël gelukkig zou zijn in de onderhouding van de geboden en inzettingen van de Heere. Nu zij dus smadelijk David's eer aantasten, en hem verwerpen, verwerpen zij ook de eredienst, die David had hersteld, en daarom God, de Verbonds-God.

Het is dan ook als een straf van God te beschouwen, dat Jerobeam hun de kalverdienst oplegt. Daarmee wordt feitelijk bewerkstelligd, wat Israël hier uitspreekt.

Israël verlaat hier God en Zijn zuivere dienst. Jerobeam zorgt er straks voor, dat dit ook door daden zichtbaar wordt. 2) Dus maakt God de strafgevolgen van de zonde langdurig en laat die zichtbaar blijven na de dood van de zondaar, om aan te duiden, de boosheid van het misdrijf en mogelijk ook tegelijk de duurzaamheid van de straf. Die tegen God zondigt, benadeelt niet alleen zijn eigen ziel, maar misschien ook zijn nageslacht meer, dan hij dikwijls zou denken..

Vers 17

17. Maar aangaande de kinderen van Israël uit de tien stammen, die in de steden van Juda als vreemdelingen woonden, over die regeerde Rehabeam ook, zowel als over Juda en Benjamin zelf.

1) Juda was geen kiesrijk, zodat de 10 stammen niet verschuldigd waren geweest, om de koning aan te nemen, die de stam Juda had, maar de Heere had zich voorbehouden om de koning aan te wijzen (1 Kings 17:15). Het rijk was aan David en zijn nakomelingen door de Heere beloofd, en deze aan David door Nathan medegedeelde belofte (1 Chronicles 17:11 vv. 17:11) kon aan geen Israëliet onbekend zijn, want David had haar in de laatste vergadering van de rijksstenden herhaald (1 Chronicles 28:3). Salomo had haar bij de inwijding van de tempel ten aanhore van het vergaderde volk uitgesproken, en de Heere een vervulling daarvan gebeden (2 Chronicles 6:4). Deze belofte werd ook door David in enige Psalmen (Psalms 18:50; Psalms 21:7; Psalms 61:7) en zelfs door andere zangers (Psalms 89:4 vv.; 132:10) openlijk geprezen, ja, zij diende tot grondslag van de Messiaanse verwachtingen in Psalms 2:1, 110 ; de afval van de 10 stammen was dus een opstand tegen het door God bevestigde koningshuis van David, waarom ook Hosea (2 Chronicles 8:4) de Israëlieten verwijt, dat zij koningen gemaakt hadden zonder God, en vorsten hadden aangesteld, die door de Heere niet gekend werden..

Vers 17

17. Maar aangaande de kinderen van Israël uit de tien stammen, die in de steden van Juda als vreemdelingen woonden, over die regeerde Rehabeam ook, zowel als over Juda en Benjamin zelf.

1) Juda was geen kiesrijk, zodat de 10 stammen niet verschuldigd waren geweest, om de koning aan te nemen, die de stam Juda had, maar de Heere had zich voorbehouden om de koning aan te wijzen (1 Kings 17:15). Het rijk was aan David en zijn nakomelingen door de Heere beloofd, en deze aan David door Nathan medegedeelde belofte (1 Chronicles 17:11 vv. 17:11) kon aan geen Israëliet onbekend zijn, want David had haar in de laatste vergadering van de rijksstenden herhaald (1 Chronicles 28:3). Salomo had haar bij de inwijding van de tempel ten aanhore van het vergaderde volk uitgesproken, en de Heere een vervulling daarvan gebeden (2 Chronicles 6:4). Deze belofte werd ook door David in enige Psalmen (Psalms 18:50; Psalms 21:7; Psalms 61:7) en zelfs door andere zangers (Psalms 89:4 vv.; 132:10) openlijk geprezen, ja, zij diende tot grondslag van de Messiaanse verwachtingen in Psalms 2:1, 110 ; de afval van de 10 stammen was dus een opstand tegen het door God bevestigde koningshuis van David, waarom ook Hosea (2 Chronicles 8:4) de Israëlieten verwijt, dat zij koningen gemaakt hadden zonder God, en vorsten hadden aangesteld, die door de Heere niet gekend werden..

Vers 18

18. Toen die vergadering in Sichem zo onstuimig afliep (2 Chronicles 10:16), zond de koning Rehabeam Hadoram, die over de schatting was (1 Kings 4:6), naar de opstandelingen om hen te bedwingen, en de kinderen van Israël, door het zien van juist deze man ten hoogste verbitterd, stenigden hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehabeam, die thans voor zijn eigen leven vreesde, verkloekte zich, om ijlings op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte.

Vers 18

18. Toen die vergadering in Sichem zo onstuimig afliep (2 Chronicles 10:16), zond de koning Rehabeam Hadoram, die over de schatting was (1 Kings 4:6), naar de opstandelingen om hen te bedwingen, en de kinderen van Israël, door het zien van juist deze man ten hoogste verbitterd, stenigden hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehabeam, die thans voor zijn eigen leven vreesde, verkloekte zich, om ijlings op een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte.

Vers 19

19. Alzo vielen op die dag de Israëlieten van het huis van David af, en deze scheiding heeft voortgeduurd tot op deze dag, waarop deze geschiedenis schriftelijk is opgesteld.

Vers 19

19. Alzo vielen op die dag de Israëlieten van het huis van David af, en deze scheiding heeft voortgeduurd tot op deze dag, waarop deze geschiedenis schriftelijk is opgesteld.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 2 Chronicles 10". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/2-chronicles-10.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile