Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Korinthiërs 14

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KORINTHE 14

1 Corinthians 14:1

VAN HET JUISTE GEBRUIK VAN DE TALEN EN DE PROFETIE

c. Over de gave van het spreken met talen en haar waarde in vergelijking met de gave van de profetie.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KORINTHE 14

1 Corinthians 14:1

VAN HET JUISTE GEBRUIK VAN DE TALEN EN DE PROFETIE

c. Over de gave van het spreken met talen en haar waarde in vergelijking met de gave van de profetie.

Vers 1

1. Jaag de liefde na, dat zij in uw bezit komt. In deze verwachting zal ik mij niet verder over het thema, dat ons in 1 Corinthians 12:1 bezighield, uitlaten. En ijver wel om de geestelijke gaven, die wel voor de kerk in deze tegenwoordige tijd haar grote betekenis hebben, zoals ik de vermaning in 1 Corinthians 12:3 weer opvattende herhaal, maar zo voeg ik er bij, om ook nader te zeggen wat ik onder de beste gaven versta, meest, dat u mag profeteren 1Co 12:11, die gave verre voor te trekken is boven die van de talen, waaraan velen een bijzondere waarde hechten.

De vermaning "jaag de liefde na" wordt zonder verbindingswoord aan het vorige gehecht. De rede was in 1 Corinthians 13:1 te verheven en bewogen, dan dat de stille uiteenzetting, die nu volgt, op dezelfde manier als vroeger zich zou kunnen aansluiten door een overgangsparallel. Na het slot van 1 Corinthians 13:1 volgt dadelijk een pauze; er komt een nieuw begin.

"Jaag de liefde na" is sterker dan "legt er u op toe". De liefde is zo kostelijk, dat het de hoofdzaak in het Christendom is haar na te jagen en ook hij, die liefde verkregen heeft, moet haar najagen, omdat er niemand is, die niet dagelijks de oude mens met zijn liefdeloosheid zou moeten uittrekken en de nieuwe mens met zijn liefde zou moeten aandoen. Jagen wij echter de liefde na, dan zijn wij tevens op de juiste weg tot de geestelijke gaven, waarnaar wij vlijtig moeten zoeken, terwijl de begerenswaardigste onder deze is de gave van de profetie. De Corinthiërs begeerden meer naar de in het oog vallende gave van de talen, dan naar de profetie. De vermaning het meest te zoeken naar de meest stichtelijke gave, roept de liefde wakker, die niet het haar zoekt.

Het spreken met talen kon wel weldadig werken, maar als het te vaak geschiedde en er te grote waarde aan werd toegekend, kon het ook nadelig worden voor de rust en de orde van een gemeente. Zo was het te Corinthiërs; velen hadden tegelijk gesproken, hadden daardoor verwarring teweeg gebracht, zonder nut te stichten en verachtten andere, minder verblindende gaven dan die van de gave van de talen. Zeker zullen wij niet dwalen, als wij, wat in de gemeente te Corinthiërs plaats had, ons voorstellen als overeenkomend met het leven, zoals dat in een Methodisten-gemeente wordt gevonden en vroeger onder de Montanisten zal zijn geweest. Was men op die manier voortgegaan, dan was de Kerk zeker in dweperij opgegaan. De wijsheid van de apostel stelt zich dus tegenover de eenzijdige gevoels-richting, om het evenwicht van de krachten te herstellen.

Vers 1

1. Jaag de liefde na, dat zij in uw bezit komt. In deze verwachting zal ik mij niet verder over het thema, dat ons in 1 Corinthians 12:1 bezighield, uitlaten. En ijver wel om de geestelijke gaven, die wel voor de kerk in deze tegenwoordige tijd haar grote betekenis hebben, zoals ik de vermaning in 1 Corinthians 12:3 weer opvattende herhaal, maar zo voeg ik er bij, om ook nader te zeggen wat ik onder de beste gaven versta, meest, dat u mag profeteren 1Co 12:11, die gave verre voor te trekken is boven die van de talen, waaraan velen een bijzondere waarde hechten.

De vermaning "jaag de liefde na" wordt zonder verbindingswoord aan het vorige gehecht. De rede was in 1 Corinthians 13:1 te verheven en bewogen, dan dat de stille uiteenzetting, die nu volgt, op dezelfde manier als vroeger zich zou kunnen aansluiten door een overgangsparallel. Na het slot van 1 Corinthians 13:1 volgt dadelijk een pauze; er komt een nieuw begin.

"Jaag de liefde na" is sterker dan "legt er u op toe". De liefde is zo kostelijk, dat het de hoofdzaak in het Christendom is haar na te jagen en ook hij, die liefde verkregen heeft, moet haar najagen, omdat er niemand is, die niet dagelijks de oude mens met zijn liefdeloosheid zou moeten uittrekken en de nieuwe mens met zijn liefde zou moeten aandoen. Jagen wij echter de liefde na, dan zijn wij tevens op de juiste weg tot de geestelijke gaven, waarnaar wij vlijtig moeten zoeken, terwijl de begerenswaardigste onder deze is de gave van de profetie. De Corinthiërs begeerden meer naar de in het oog vallende gave van de talen, dan naar de profetie. De vermaning het meest te zoeken naar de meest stichtelijke gave, roept de liefde wakker, die niet het haar zoekt.

Het spreken met talen kon wel weldadig werken, maar als het te vaak geschiedde en er te grote waarde aan werd toegekend, kon het ook nadelig worden voor de rust en de orde van een gemeente. Zo was het te Corinthiërs; velen hadden tegelijk gesproken, hadden daardoor verwarring teweeg gebracht, zonder nut te stichten en verachtten andere, minder verblindende gaven dan die van de gave van de talen. Zeker zullen wij niet dwalen, als wij, wat in de gemeente te Corinthiërs plaats had, ons voorstellen als overeenkomend met het leven, zoals dat in een Methodisten-gemeente wordt gevonden en vroeger onder de Montanisten zal zijn geweest. Was men op die manier voortgegaan, dan was de Kerk zeker in dweperij opgegaan. De wijsheid van de apostel stelt zich dus tegenover de eenzijdige gevoels-richting, om het evenwicht van de krachten te herstellen.

Vers 2

2. Want die een vreemde taal spreekt, spreekt niet voor de mensen, hij staat daar niet om met zijn rede iets aan mensen mee te delen, maar hij spreekt voor God; hij verkeert met God, die de diepste en innigste opwekkingen van het gebed verneemt (Romans 8:26 v.). Zo is het, want niemand verstaat hetgeen hij zegt (Mark 4:33), maar met de geest, in de toestand van vervoering, waarin de werkzaamheid van zijn eigen verstand op de achtergrond treedt en hij uitdrukkingen gebruikt, zoals hem die voorkomen, zonder erop te letten, of ze ook voor anderen verstaanbaar zijn, spreekt hij verborgenheden zoals ze hem te zien worden gegeven. 3. Maar die profeteert, spreekt de mensen tot stichting en wel, om het nader te bepalen in hoeverre hij hun tot opbouwing spreekt, tot vermaning en vertroosting. De tragen worden erdoor aangespoord en de terneergeslagenen worden erdoor opgericht (1 Thessalonians 2:11).

Vers 2

2. Want die een vreemde taal spreekt, spreekt niet voor de mensen, hij staat daar niet om met zijn rede iets aan mensen mee te delen, maar hij spreekt voor God; hij verkeert met God, die de diepste en innigste opwekkingen van het gebed verneemt (Romans 8:26 v.). Zo is het, want niemand verstaat hetgeen hij zegt (Mark 4:33), maar met de geest, in de toestand van vervoering, waarin de werkzaamheid van zijn eigen verstand op de achtergrond treedt en hij uitdrukkingen gebruikt, zoals hem die voorkomen, zonder erop te letten, of ze ook voor anderen verstaanbaar zijn, spreekt hij verborgenheden zoals ze hem te zien worden gegeven. 3. Maar die profeteert, spreekt de mensen tot stichting en wel, om het nader te bepalen in hoeverre hij hun tot opbouwing spreekt, tot vermaning en vertroosting. De tragen worden erdoor aangespoord en de terneergeslagenen worden erdoor opgericht (1 Thessalonians 2:11).

Vers 4

4. Die een vreemde taal spreekt, die sticht (1 Corinthians 8:1) zichzelf, omdat hij deels nu bewogen is door hetgeen hem te zien en te voelen wordt gegeven, deels ook later daarvan nog een weldadige werking ondervindt, maar die profeteert, sticht de gemeente op de vroeger (1 Corinthians 14:3) genoemde wijze.

Wij zien dat de apostel hier een dubbele tegenstelling tussen het spreken met talen en het profeteren ontwikkelt. De eerste bestaat vooral daarin, dat daarin een spreken plaats vindt niet voor de mensen, maar voor God. De redenaar spreekt door een taal, waarin hij voor de hoorders onverstaanbaar is; zijn spreken is zodanig, dat alleen door de Geest wordt teweeg gebracht, daarom zonder zelfbewuste werkzaamheid van de gedachten bij de spreker. Zijn spreken is verder een spreken van geheimen, zodat het in twee opzichten voor de hoorders gesloten en onbegrijpelijk is. Het profeteren daarentegen is een spreken met bewustzijn en geschiedt met voorstellingsmiddelen van de zelfbewuste mens; in tegenstelling tot het spreken voor God is het dus een spreken voor mensen en in tegenstelling tot het spreken van geheimen een spreken tot verbetering en tot vermaning en tot vertroosting. Wat daarin wordt aangeboden dient tot verdere ontwikkeling van het Christelijk leven, tot aansporing voor het Christelijk willen, tot bekrachtiging van het Christelijk gemoed. De tweede tegenstelling bestaat daarin, dat die met tongen spreekt, zichzelf slechts, maar die profeteert de gemeente opbouwt. Op zichzelf beschouwd brengt elke rede van geheiligde inhoud bevordering van het Christelijk leven teweeg. Als echter iemand profeteert ligt het in de aard van zo'n rede, dat zij gericht is tot een vergaderde gemeente en een opwekking van haar Christelijk leven ten doel heeft. Als daarentegen iemand wonderbare talen spreekt, dan mag zo iets een indruk op de aanwezigen teweeg brengen, maar een uitwerking van het gesprokene kan alleen plaats hebben bij de spreker, die alleen onder de indruk daarvan staat.

Wat de profeet als zodanig krijgt te zien en te horen, dat ziet en verneemt hij niet voor zichzelf alleen, maar als geroepen middelaar van de gedachte, van Gods raad ter zaligmaking voor Zijn volk en van Zijn raad over de mensheid. Hij brengt daarom wat in de geest door hem is gezien en wat hij dadelijk weet, door middel van het verstand en de werkzaamheden van de ziel tot juiste en duidelijke uitdrukkingen. Daardoor nu onderscheidt zich de profetische extase van de glossolalie, of van het spreken met talen. Dat laatste is een spreken in geestverrukking, dat eerst daardoor aan de gemeente enig voordeel kan aanbrengen, dat een of ander (vs 27), of de spreker zelf (1 Corinthians 14:5, 1 Corinthians 14:13) het verklaart. Wat aan profetie en glossolalie gemeen is, bestaat in de verheffing van het bewustzijn boven de zuivere menselijke sferen en het onderscheid daarin, dat de profetisch geïnspireerde in het volle bewustzijn was van de krachten van de geest, terwijl de andere inspiratie zich alleen door middel van de intuïtieve, op God gerichte kant van de menselijke geest met onderdrukking van het discursieve (naar buiten gerichte) denken uitte. De glossolalie was een wonderbare werking van Gods Geest in de menselijke geest van het gemoed d. i. in de diepte van het gewone bewustzijn. Die in talen sprak, was in de toestand van het verheerlijkend en lofzeggend gebed en wel omdat de werkzaamheid van zijn eigen denken op de achtergrond trad, van het bovennatuurlijk gebed, zoals onze vaderen het noemden en deze in God verdiepte, triomferende stemming van het gebed schiep zichzelf een manier van spreken, waarin zij onafgebroken als in heilige dithyramben uit het gemoed te voorschijn kwam. Het in geestvervoering spreken in vreemde talen, zoals dit in de gemeente van Corinthiërs plaats had, heeft voor ons een duistere zijde, die, bij gebrek aan geschiedkundige berichten, misschien nooit voldoende opgehelderd kan worden. Niet allen, die in zekere zinsverrukking worden weggevoerd, zijn daarbij geheel lijdelijk. Mensen van beweeglijk zenuwgestel en makkelijk ontvlamde verbeelding, kunnen door zekere oefening, vooral ook door waken en vasten, zich in die toestand brengen en dan spreken hetgeen noch zij, noch anderen verstaan kunnen. De geringe prijs, die Paulus toont te stellen op de gave van de talen, zoals de Corinthiërs die bezaten en hetgeen hij zegt van naijverig streven naar deze schijnt ten bewijze te strekken, dat hij daarin niet alles voor werk van God en de Heilige Geest hield; maar nochtans geen beslissende uitspraak wilde doen ook om de Corinthiërs te sparen en daarom zich vergenoegde met het verschijnsel in zijn waarde te laten, tegen het al te driftig streven naar deze gave te waarschuwen en te vermanen, dat men liever trachten zou naar een verstaanbare dan naar een onverstaanbare onderrichting en lering van de gemeente. (V. D. PALM).

Vers 4

4. Die een vreemde taal spreekt, die sticht (1 Corinthians 8:1) zichzelf, omdat hij deels nu bewogen is door hetgeen hem te zien en te voelen wordt gegeven, deels ook later daarvan nog een weldadige werking ondervindt, maar die profeteert, sticht de gemeente op de vroeger (1 Corinthians 14:3) genoemde wijze.

Wij zien dat de apostel hier een dubbele tegenstelling tussen het spreken met talen en het profeteren ontwikkelt. De eerste bestaat vooral daarin, dat daarin een spreken plaats vindt niet voor de mensen, maar voor God. De redenaar spreekt door een taal, waarin hij voor de hoorders onverstaanbaar is; zijn spreken is zodanig, dat alleen door de Geest wordt teweeg gebracht, daarom zonder zelfbewuste werkzaamheid van de gedachten bij de spreker. Zijn spreken is verder een spreken van geheimen, zodat het in twee opzichten voor de hoorders gesloten en onbegrijpelijk is. Het profeteren daarentegen is een spreken met bewustzijn en geschiedt met voorstellingsmiddelen van de zelfbewuste mens; in tegenstelling tot het spreken voor God is het dus een spreken voor mensen en in tegenstelling tot het spreken van geheimen een spreken tot verbetering en tot vermaning en tot vertroosting. Wat daarin wordt aangeboden dient tot verdere ontwikkeling van het Christelijk leven, tot aansporing voor het Christelijk willen, tot bekrachtiging van het Christelijk gemoed. De tweede tegenstelling bestaat daarin, dat die met tongen spreekt, zichzelf slechts, maar die profeteert de gemeente opbouwt. Op zichzelf beschouwd brengt elke rede van geheiligde inhoud bevordering van het Christelijk leven teweeg. Als echter iemand profeteert ligt het in de aard van zo'n rede, dat zij gericht is tot een vergaderde gemeente en een opwekking van haar Christelijk leven ten doel heeft. Als daarentegen iemand wonderbare talen spreekt, dan mag zo iets een indruk op de aanwezigen teweeg brengen, maar een uitwerking van het gesprokene kan alleen plaats hebben bij de spreker, die alleen onder de indruk daarvan staat.

Wat de profeet als zodanig krijgt te zien en te horen, dat ziet en verneemt hij niet voor zichzelf alleen, maar als geroepen middelaar van de gedachte, van Gods raad ter zaligmaking voor Zijn volk en van Zijn raad over de mensheid. Hij brengt daarom wat in de geest door hem is gezien en wat hij dadelijk weet, door middel van het verstand en de werkzaamheden van de ziel tot juiste en duidelijke uitdrukkingen. Daardoor nu onderscheidt zich de profetische extase van de glossolalie, of van het spreken met talen. Dat laatste is een spreken in geestverrukking, dat eerst daardoor aan de gemeente enig voordeel kan aanbrengen, dat een of ander (vs 27), of de spreker zelf (1 Corinthians 14:5, 1 Corinthians 14:13) het verklaart. Wat aan profetie en glossolalie gemeen is, bestaat in de verheffing van het bewustzijn boven de zuivere menselijke sferen en het onderscheid daarin, dat de profetisch geïnspireerde in het volle bewustzijn was van de krachten van de geest, terwijl de andere inspiratie zich alleen door middel van de intuïtieve, op God gerichte kant van de menselijke geest met onderdrukking van het discursieve (naar buiten gerichte) denken uitte. De glossolalie was een wonderbare werking van Gods Geest in de menselijke geest van het gemoed d. i. in de diepte van het gewone bewustzijn. Die in talen sprak, was in de toestand van het verheerlijkend en lofzeggend gebed en wel omdat de werkzaamheid van zijn eigen denken op de achtergrond trad, van het bovennatuurlijk gebed, zoals onze vaderen het noemden en deze in God verdiepte, triomferende stemming van het gebed schiep zichzelf een manier van spreken, waarin zij onafgebroken als in heilige dithyramben uit het gemoed te voorschijn kwam. Het in geestvervoering spreken in vreemde talen, zoals dit in de gemeente van Corinthiërs plaats had, heeft voor ons een duistere zijde, die, bij gebrek aan geschiedkundige berichten, misschien nooit voldoende opgehelderd kan worden. Niet allen, die in zekere zinsverrukking worden weggevoerd, zijn daarbij geheel lijdelijk. Mensen van beweeglijk zenuwgestel en makkelijk ontvlamde verbeelding, kunnen door zekere oefening, vooral ook door waken en vasten, zich in die toestand brengen en dan spreken hetgeen noch zij, noch anderen verstaan kunnen. De geringe prijs, die Paulus toont te stellen op de gave van de talen, zoals de Corinthiërs die bezaten en hetgeen hij zegt van naijverig streven naar deze schijnt ten bewijze te strekken, dat hij daarin niet alles voor werk van God en de Heilige Geest hield; maar nochtans geen beslissende uitspraak wilde doen ook om de Corinthiërs te sparen en daarom zich vergenoegde met het verschijnsel in zijn waarde te laten, tegen het al te driftig streven naar deze gave te waarschuwen en te vermanen, dat men liever trachten zou naar een verstaanbare dan naar een onverstaanbare onderrichting en lering van de gemeente. (V. D. PALM).

Vers 5

5. Intussen moet u niet verkeerd verstaan, alsof ik het spreken met talen geheel uit de gemeente zou willen verbannen hebben, hoewel velen die wens koesteren1Co 12:3 en uitspreken. Integendeel ik wil wel, dat u allen in vreemde talen spreekt, in zoverre de ontwikkeling van de gemeente daardoor wordt bevorderd, maar meer dan dat wens ik, dat u profeteert (Numbers 11:29. Joel 3:1) en hiermee spreek ik nu bepaald uit wat ik in 1 Corinthians 12:31 bedoelde met de woorden: "ijver om de geestelijke gaven. " Want die profeteert is meer dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij, die met talen spreekt, later door een verdere hem verleende gave het uitlegt wat hij eerst in geestvervoering gesproken heeft, opdat de gemeente stichting moge ontvangen, in welk geval het spreken met talen niet achterstaat in nuttigheid bij het profeteren.

Naar het tot hiertoe gezegde konden de lezers denken, dat Paulus het ophouden van de wondergave van de talen wenste. Daarom laat hij hen nu weten, dat hij hun allen de gave van zo'n spreken toewenste, maar voegt er dadelijk bij, dat hij meer wenste, dat zij mochten profeteren en hij drukt deze wens in de grondtekst uit op een wijze, die hen geeft te verstaan dat zij hiertoe het hunne moeten doen. Hiermee verbindt zich vervolgens een vergelijking tussen hem, die in talen spreekt en hem, die profeteert, wat hun rang aangaat; het laatste was op de ladder van de gaven het hoogst. Waarom het dit is, zegt de bijvoeging, waarin hij het als mogelijk gestelde geval uitzondert, dat niet een ander, maar de spreker in talen zelf vertolkt, in welk geval de gemeente zeker iets tot haar opbouwing ontvangt. Hiernaar moet worden afgemeten, of een begaafdheid aan hem die ze bezit, meerdere of mindere betekenis verleent.

Hierin ligt een wenk, dat ieder Christen ook voor het eigen stille gebed steeds een woord moet zoeken. De eeuwige openbaring van God heet zelf het Woord (John 1:1). Zonder woord is er gans niets goddelijks blijvend in de mens. Ook wat Paulus in geestverrukking hoorde (2 Corinthians 12:4) waren "onuitsprekelijke woorden". Zonder woord is de mens prijs gegeven aan dweperij of aan onvruchtbare mijmeringen. Maar door het woord verlangt de gewaarwording, de voorstelling een vaste, ook voor anderen erkenbare gestalte. (V.).

Vers 5

5. Intussen moet u niet verkeerd verstaan, alsof ik het spreken met talen geheel uit de gemeente zou willen verbannen hebben, hoewel velen die wens koesteren1Co 12:3 en uitspreken. Integendeel ik wil wel, dat u allen in vreemde talen spreekt, in zoverre de ontwikkeling van de gemeente daardoor wordt bevorderd, maar meer dan dat wens ik, dat u profeteert (Numbers 11:29. Joel 3:1) en hiermee spreek ik nu bepaald uit wat ik in 1 Corinthians 12:31 bedoelde met de woorden: "ijver om de geestelijke gaven. " Want die profeteert is meer dan die vreemde talen spreekt, tenzij dan dat hij, die met talen spreekt, later door een verdere hem verleende gave het uitlegt wat hij eerst in geestvervoering gesproken heeft, opdat de gemeente stichting moge ontvangen, in welk geval het spreken met talen niet achterstaat in nuttigheid bij het profeteren.

Naar het tot hiertoe gezegde konden de lezers denken, dat Paulus het ophouden van de wondergave van de talen wenste. Daarom laat hij hen nu weten, dat hij hun allen de gave van zo'n spreken toewenste, maar voegt er dadelijk bij, dat hij meer wenste, dat zij mochten profeteren en hij drukt deze wens in de grondtekst uit op een wijze, die hen geeft te verstaan dat zij hiertoe het hunne moeten doen. Hiermee verbindt zich vervolgens een vergelijking tussen hem, die in talen spreekt en hem, die profeteert, wat hun rang aangaat; het laatste was op de ladder van de gaven het hoogst. Waarom het dit is, zegt de bijvoeging, waarin hij het als mogelijk gestelde geval uitzondert, dat niet een ander, maar de spreker in talen zelf vertolkt, in welk geval de gemeente zeker iets tot haar opbouwing ontvangt. Hiernaar moet worden afgemeten, of een begaafdheid aan hem die ze bezit, meerdere of mindere betekenis verleent.

Hierin ligt een wenk, dat ieder Christen ook voor het eigen stille gebed steeds een woord moet zoeken. De eeuwige openbaring van God heet zelf het Woord (John 1:1). Zonder woord is er gans niets goddelijks blijvend in de mens. Ook wat Paulus in geestverrukking hoorde (2 Corinthians 12:4) waren "onuitsprekelijke woorden". Zonder woord is de mens prijs gegeven aan dweperij of aan onvruchtbare mijmeringen. Maar door het woord verlangt de gewaarwording, de voorstelling een vaste, ook voor anderen erkenbare gestalte. (V.).

Vers 6

6. En nu, broeders, om het u in een geval, dat dadelijk bij de hand is, echt duidelijk te maken, hoe weinig waarde tot opbouwing van de gemeente de gave van de menigerlei talen op zichzelf heeft, als ik tot u kwam, omdat ik toch snel een bezoek aan u hoop te geven (1 Corinthians 4:21; 1 Corinthians 11:34; 1 Corinthians 16:1, en in de vergadering van de gemeente sprak met vreemde talen, hetgeen ik zeker zou kunnen doen, omdat mij die gave van de Geest in bijzondere mate is gegeven (1 Corinthians 14:18), wat voor nut zou ik u doen? Als ik hetgeen in talen gesproken is later niet op de een of andere manier uitlegde en nader verklaarde en tot u niet sprak, of in openbaring, of in kennis, of, opdat ik beide wijzen van mededeling nog anders noem, in profetie, of in lering, wat zou mijn komst u baten?

In deze slotwoorden van het vers vinden wij niet een verdeling in vier, maar in twee leden, die echter, van twee onderscheiden grondslagen van verdeling uitgaande, in vier leden zich verdeelt. De twee eerste "openbaring en kennis" zijn gekozen met het oog op oorsprong en inhoud van hetgeen moet worden meegedeeld. De twee laatste "profetie en leren" zijn de vormen van mededelen, zoals die met de eerste overeenstemmen.

Openbaring s onderscheiden van kennis als de bijzondere profetische gave van het inzicht, dat ook door Gods Geest is teweeg gebracht en waarbij de krachten, die in de menselijke natuur als zodanig liggen, in de dienst van de Geest zijn genomen en door Zijn licht vervuld en doordrongen worden; de openbaring wordt uitgesproken in de profetie, de kennis in de leer.

Uit de inhoud van ons vers kan men opmaken, dat het spreken met talen gewoonlijk te Corinthiërs zonder vertolking plaats had; de apostel doet de Corinthiërs voelen, dat hij hun geen nut zou aanbrengen, als hij bij zijn komst tot hen zich zo wilde gedragen, als diegenen onder hen, die gewoon waren met tongen te spreken. Hij vraagt hen, of zij niet zelf van hem zouden verlangen, dat hij het in talen hun voorgedragene later nog op andere voor hen vatbare manier zou uitdrukken. Bij deze, in hem opgewekte gedachte, dat zo'n manier van spreken, zoals die bij hen plaats had, geen belang had voor de gemeente, die stichting nodig had, bepaalt hij hen nog in hetgeen volgt, terwijl hij uiteenzet dat een taal verstaanbaar moet zijn, om het doel, waarmee men spreekt te vervullen. Hij wijst dit aan met het beeld van tonen van op zichzelf levenloze instrumenten, die echter door de behandeling als het ware ook leven verkrijgen en zich zo kunnen regelen in de juiste orde, als ook in het beeld van de vele menselijke talen en dialecten, waarvan wel geen op zichzelf beschouwd onverstaanbaar is, maar die, als het bijzondere personen aangaat, voor beide delen geldend moeten zijn, zowel voor hem, die hoort, als voor hem, die spreekt, wanneer een onderling verkeer mogelijk zal zijn.

Vers 6

6. En nu, broeders, om het u in een geval, dat dadelijk bij de hand is, echt duidelijk te maken, hoe weinig waarde tot opbouwing van de gemeente de gave van de menigerlei talen op zichzelf heeft, als ik tot u kwam, omdat ik toch snel een bezoek aan u hoop te geven (1 Corinthians 4:21; 1 Corinthians 11:34; 1 Corinthians 16:1, en in de vergadering van de gemeente sprak met vreemde talen, hetgeen ik zeker zou kunnen doen, omdat mij die gave van de Geest in bijzondere mate is gegeven (1 Corinthians 14:18), wat voor nut zou ik u doen? Als ik hetgeen in talen gesproken is later niet op de een of andere manier uitlegde en nader verklaarde en tot u niet sprak, of in openbaring, of in kennis, of, opdat ik beide wijzen van mededeling nog anders noem, in profetie, of in lering, wat zou mijn komst u baten?

In deze slotwoorden van het vers vinden wij niet een verdeling in vier, maar in twee leden, die echter, van twee onderscheiden grondslagen van verdeling uitgaande, in vier leden zich verdeelt. De twee eerste "openbaring en kennis" zijn gekozen met het oog op oorsprong en inhoud van hetgeen moet worden meegedeeld. De twee laatste "profetie en leren" zijn de vormen van mededelen, zoals die met de eerste overeenstemmen.

Openbaring s onderscheiden van kennis als de bijzondere profetische gave van het inzicht, dat ook door Gods Geest is teweeg gebracht en waarbij de krachten, die in de menselijke natuur als zodanig liggen, in de dienst van de Geest zijn genomen en door Zijn licht vervuld en doordrongen worden; de openbaring wordt uitgesproken in de profetie, de kennis in de leer.

Uit de inhoud van ons vers kan men opmaken, dat het spreken met talen gewoonlijk te Corinthiërs zonder vertolking plaats had; de apostel doet de Corinthiërs voelen, dat hij hun geen nut zou aanbrengen, als hij bij zijn komst tot hen zich zo wilde gedragen, als diegenen onder hen, die gewoon waren met tongen te spreken. Hij vraagt hen, of zij niet zelf van hem zouden verlangen, dat hij het in talen hun voorgedragene later nog op andere voor hen vatbare manier zou uitdrukken. Bij deze, in hem opgewekte gedachte, dat zo'n manier van spreken, zoals die bij hen plaats had, geen belang had voor de gemeente, die stichting nodig had, bepaalt hij hen nog in hetgeen volgt, terwijl hij uiteenzet dat een taal verstaanbaar moet zijn, om het doel, waarmee men spreekt te vervullen. Hij wijst dit aan met het beeld van tonen van op zichzelf levenloze instrumenten, die echter door de behandeling als het ware ook leven verkrijgen en zich zo kunnen regelen in de juiste orde, als ook in het beeld van de vele menselijke talen en dialecten, waarvan wel geen op zichzelf beschouwd onverstaanbaar is, maar die, als het bijzondere personen aangaat, voor beide delen geldend moeten zijn, zowel voor hem, die hoort, als voor hem, die spreekt, wanneer een onderling verkeer mogelijk zal zijn.

Vers 7

7. Om van het voorgedragene enig nut te hebben, dient men toch inhoud en mening te verstaan. Zelfs ook de levenloze dingen, die geluid geven, de muziekinstrumenten, die op zichzelf dood zijn, maar toch onder zekere omstandigheden een spraak hebben, hetzij fluit, hetzij citer Numbers 10:2 als zij geen onderscheid met hun klank geven, als de toon niet in bepaalde modulatie, naar hoogte en diepte, lengte en kortheid, sterkte en zwakheid, met elkaar afwisselen, hoe zal bekend worden hetgeen gefluit of op de citer gespeeld wordt? Hoe zal men een op fluit of citer voorgedragen melodie uit de toon herkennen? Is het dan niet, dat men eigenlijk er niet uit wijs kan worden, wat toch eigenlijk gespeeld is?

Vers 7

7. Om van het voorgedragene enig nut te hebben, dient men toch inhoud en mening te verstaan. Zelfs ook de levenloze dingen, die geluid geven, de muziekinstrumenten, die op zichzelf dood zijn, maar toch onder zekere omstandigheden een spraak hebben, hetzij fluit, hetzij citer Numbers 10:2 als zij geen onderscheid met hun klank geven, als de toon niet in bepaalde modulatie, naar hoogte en diepte, lengte en kortheid, sterkte en zwakheid, met elkaar afwisselen, hoe zal bekend worden hetgeen gefluit of op de citer gespeeld wordt? Hoe zal men een op fluit of citer voorgedragen melodie uit de toon herkennen? Is het dan niet, dat men eigenlijk er niet uit wijs kan worden, wat toch eigenlijk gespeeld is?

Vers 8

8. Want ook als de bazuin Numbers 10:2, die dient om signalen te geven (Exodus 19:16, Exodus 19:19. Leviticus 25:9), een onzeker geluid geeft, waaruit geen bepaald kenteken is op te maken, wie zal zich tot de krijg bereiden?

Vers 8

8. Want ook als de bazuin Numbers 10:2, die dient om signalen te geven (Exodus 19:16, Exodus 19:19. Leviticus 25:9), een onzeker geluid geeft, waaruit geen bepaald kenteken is op te maken, wie zal zich tot de krijg bereiden?

Vers 9

9. Zo ook u, als u niet door de taal een duidelijke rede geeft, zodat de bedoeling met duidelijke en bepaalde woorden en door een juiste samenhang duidelijk wordt, hoe zal verstaan worden hetgeen gesproken wordt, als men naar u luistert om gesticht te worden? Laat daarom het spreken met talen, als u die voorwaarde niet kunt vervullen en ze niet verklaart, geheel en al na, want u zult, als u op die manier in talen spreekt, als dat meestal door u geschiedt 1Co 14:6, toch slechts zijn als die in de lucht spreekt (vgl. 1 Corinthians 9:26).

Vers 9

9. Zo ook u, als u niet door de taal een duidelijke rede geeft, zodat de bedoeling met duidelijke en bepaalde woorden en door een juiste samenhang duidelijk wordt, hoe zal verstaan worden hetgeen gesproken wordt, als men naar u luistert om gesticht te worden? Laat daarom het spreken met talen, als u die voorwaarde niet kunt vervullen en ze niet verklaart, geheel en al na, want u zult, als u op die manier in talen spreekt, als dat meestal door u geschiedt 1Co 14:6, toch slechts zijn als die in de lucht spreekt (vgl. 1 Corinthians 9:26).

Vers 10

10. Om u de zaak duidelijk te maken, zal ik er nog een ander voorbeeld bijvoegen. Er zijn, naar het voorvalt, zo vele stemmen in de wereld, als er volken zijn en geen van deze is zonder stem. Er zijn verschillende soorten van talen en dialecten en elk is wel verstaanbaar, maar men moet die machtig zijn.

Vers 10

10. Om u de zaak duidelijk te maken, zal ik er nog een ander voorbeeld bijvoegen. Er zijn, naar het voorvalt, zo vele stemmen in de wereld, als er volken zijn en geen van deze is zonder stem. Er zijn verschillende soorten van talen en dialecten en elk is wel verstaanbaar, maar men moet die machtig zijn.

Vers 11

11. Als ik dan de kracht, de betekenis van de stem niet weet, omdat ik die taal niet machtig ben, dan zal ik, die hoor, voor hem, die spreekt, barbaars zijn; en kan niet weten wat hij zegt, zijn gedachten niet verstaan, noch mij die ten nutte maken. En hij, die spreekt, zal bij mij barbaars zijn, zodat hij niets bij mij teweegbrengt; wij staan als wildvreemden tegenover elkaar, terwijl er tussen ons geen wederzijds verkeer mogelijk is.

Ook voor ons is dit onderwijs nog hoogst belangrijk, want het leert ons, dat de stichting, dat de opbouwing van de gemeente in kennis, geloof en heiligmaking, dat haar vertroosting het doel van onze onderlinge samenkomsten moet wezen. Maar wat hebben wij dan te denken van een godsdienstoefening, die grotendeels in een vreemde, voor de gemeente onverstaanbare taal wordt gehouden. Hoe lijnrecht is dit in strijd met het onderwijs van de apostel. Danken wij God, dat het niet zo is bij ons, dat de gezegende kerkhervorming de vreemde taal uit onze kerken heeft verbannen, dat wij in onze moedertaal niet alleen het Evangelie horen verkondigen, maar ook onze lofzangen God en de Verlosser ter eer mogen aanheffen en op de gebeden en dankzeggingen in onze harten "amen" kunnen zeggen.

Vers 11

11. Als ik dan de kracht, de betekenis van de stem niet weet, omdat ik die taal niet machtig ben, dan zal ik, die hoor, voor hem, die spreekt, barbaars zijn; en kan niet weten wat hij zegt, zijn gedachten niet verstaan, noch mij die ten nutte maken. En hij, die spreekt, zal bij mij barbaars zijn, zodat hij niets bij mij teweegbrengt; wij staan als wildvreemden tegenover elkaar, terwijl er tussen ons geen wederzijds verkeer mogelijk is.

Ook voor ons is dit onderwijs nog hoogst belangrijk, want het leert ons, dat de stichting, dat de opbouwing van de gemeente in kennis, geloof en heiligmaking, dat haar vertroosting het doel van onze onderlinge samenkomsten moet wezen. Maar wat hebben wij dan te denken van een godsdienstoefening, die grotendeels in een vreemde, voor de gemeente onverstaanbare taal wordt gehouden. Hoe lijnrecht is dit in strijd met het onderwijs van de apostel. Danken wij God, dat het niet zo is bij ons, dat de gezegende kerkhervorming de vreemde taal uit onze kerken heeft verbannen, dat wij in onze moedertaal niet alleen het Evangelie horen verkondigen, maar ook onze lofzangen God en de Verlosser ter eer mogen aanheffen en op de gebeden en dankzeggingen in onze harten "amen" kunnen zeggen.

Vers 12

12. Zo ook u (vgl. 1 Corinthians 14:9), omdat u op bijna overdreven manier ijverig bent naar geestelijke gaven, waarom ik u zeker zou kunnen berispen. Ik doe het echter liever niet, om niet de schijn van tegenspraak op mij te laden met de vermaning in 1 Corinthians 14:1 Maar wilt u het beste, zoek dan dat u door het gebruik van die gavenovervloedig mag zijn, zoals u ook daarop beroept (1 Corinthians 1:5), maar tot stichting niet slechts van een enkele, maar van de gemeente.

De waarde van een voordracht in de vergadering van de gemeente moet worden afgemeten naar de verstaanbaarheid voor allen en naar de uitwerking op de harten. Mystisch-theosofische overdrevenheid, te willen opvoeren in de hoogte, te willen leiden in de diepte van kennis, geleerdheid en subtiliteit van uitlegging, hoog dichterlijke en redekunstige verheffing van voorstelling; schitterend schone taal en dergelijke zaken, die opzien baren, wat mensen van wereldse vorming en ontwikkelden smaak moge aantrekken, of wat aan geestelijke hoogmoed voedsel geeft, of aan het onverstand toegeeft, dat het duistere zoekt, behoort niet voor de gemeente. Op de vraag van een jeugdige, begaafde hulpprediker, die in de hoofdstad van het land moest beginnen te prediken, hoe hij het toch moest aanvatten om het goed te maken, antwoordde een oud, ervaren geestelijke, een prediker en zielzorger, die met zegen arbeidde, dat hij prediken moest, zodat het ook de dienstmeiden konden verstaan: zo zou het goed voor allen zijn! Dit is het enige, dat een prediker begeren moet en dit zal hem te meer gelukken, hoe meer hij in de Heilige Schrift en haar taal leeft. Het tweede is wat men het profetische element van de rede kan noemen, dat de harten worden getroffen, doordat de geheime roerselen, de verborgenste drijfveren en gezindheden, de diepste bewegingen en gevoelens worden ontdekt, zodat zij, die het horen, moeten zeggen: heeft hij dan ons geheimste denken, zoeken en streven doorzien? Heeft hij onze gesprekken en handelingen beluisterd, die aan alle openlijke waarneming onttrokken waren? Of heeft iemand, die ons doen en zoeken nader kent, hem daarover bericht gegeven? Hiertoe behoort boven alles geestelijke begaafdheid en licht, die worden teweeg gebracht door steeds dieper indringende zelfbeschouwing en zelfkennis en beschouwing van de mensen in verschillende toestanden en omstandigheden, beide in het licht van Gods Woord, dat van de mensen wegen evenals Gods wegen openbaart, als een oordeler van de gedachten en gevoelens van het hart. En opdat de rede des te dieper treft, moet de prediker bij de profeten in de school gaan en zich vertrouwd maken met hun taal, om die in zijn mate en volgens de tegenwoordige behoefte toe te passen.

Vers 12

12. Zo ook u (vgl. 1 Corinthians 14:9), omdat u op bijna overdreven manier ijverig bent naar geestelijke gaven, waarom ik u zeker zou kunnen berispen. Ik doe het echter liever niet, om niet de schijn van tegenspraak op mij te laden met de vermaning in 1 Corinthians 14:1 Maar wilt u het beste, zoek dan dat u door het gebruik van die gavenovervloedig mag zijn, zoals u ook daarop beroept (1 Corinthians 1:5), maar tot stichting niet slechts van een enkele, maar van de gemeente.

De waarde van een voordracht in de vergadering van de gemeente moet worden afgemeten naar de verstaanbaarheid voor allen en naar de uitwerking op de harten. Mystisch-theosofische overdrevenheid, te willen opvoeren in de hoogte, te willen leiden in de diepte van kennis, geleerdheid en subtiliteit van uitlegging, hoog dichterlijke en redekunstige verheffing van voorstelling; schitterend schone taal en dergelijke zaken, die opzien baren, wat mensen van wereldse vorming en ontwikkelden smaak moge aantrekken, of wat aan geestelijke hoogmoed voedsel geeft, of aan het onverstand toegeeft, dat het duistere zoekt, behoort niet voor de gemeente. Op de vraag van een jeugdige, begaafde hulpprediker, die in de hoofdstad van het land moest beginnen te prediken, hoe hij het toch moest aanvatten om het goed te maken, antwoordde een oud, ervaren geestelijke, een prediker en zielzorger, die met zegen arbeidde, dat hij prediken moest, zodat het ook de dienstmeiden konden verstaan: zo zou het goed voor allen zijn! Dit is het enige, dat een prediker begeren moet en dit zal hem te meer gelukken, hoe meer hij in de Heilige Schrift en haar taal leeft. Het tweede is wat men het profetische element van de rede kan noemen, dat de harten worden getroffen, doordat de geheime roerselen, de verborgenste drijfveren en gezindheden, de diepste bewegingen en gevoelens worden ontdekt, zodat zij, die het horen, moeten zeggen: heeft hij dan ons geheimste denken, zoeken en streven doorzien? Heeft hij onze gesprekken en handelingen beluisterd, die aan alle openlijke waarneming onttrokken waren? Of heeft iemand, die ons doen en zoeken nader kent, hem daarover bericht gegeven? Hiertoe behoort boven alles geestelijke begaafdheid en licht, die worden teweeg gebracht door steeds dieper indringende zelfbeschouwing en zelfkennis en beschouwing van de mensen in verschillende toestanden en omstandigheden, beide in het licht van Gods Woord, dat van de mensen wegen evenals Gods wegen openbaart, als een oordeler van de gedachten en gevoelens van het hart. En opdat de rede des te dieper treft, moet de prediker bij de profeten in de school gaan en zich vertrouwd maken met hun taal, om die in zijn mate en volgens de tegenwoordige behoefte toe te passen.

Vers 13

13. Daarom, omdat bij alle geestesgaven de opbouw van de gemeente als doel moet worden in het oog gehouden (vgl. 1 Corinthians 12:7), die in een vreemde taal spreekt, hetgeen alleen zo iemand in het openbaar moet doen, die ook de gave van uitlegging bezit (1 Corinthians 14:28), die bidt, houdt zo zijn voordracht van het gebed van het begin af, dat hij het daarna moge uitleggen.

Vers 13

13. Daarom, omdat bij alle geestesgaven de opbouw van de gemeente als doel moet worden in het oog gehouden (vgl. 1 Corinthians 12:7), die in een vreemde taal spreekt, hetgeen alleen zo iemand in het openbaar moet doen, die ook de gave van uitlegging bezit (1 Corinthians 14:28), die bidt, houdt zo zijn voordracht van het gebed van het begin af, dat hij het daarna moge uitleggen.

Vers 14

14. Want als ik in een vreemde taal bid, mijn geest bidt wel in onmiddellijk aanschouwen en gevoel en in een taal, die daarmee overeenstemt en boven de hoofden van de toehoorders gaat, maar mijn verstand, het vermogen in mij om voorstellingen te maken en mij op een manier uit te drukken die geschikt is, om door anderen te worden begrepen, is vruchteloos, geeft geen nut, omdat het geheel zonder werkzaamheid is.

Men kan nu de geleerdheid vergelijken met de gave van de talen. Heeft een geleerde tevens de gave om zijn geleerdheid ook duidelijk voor te stellen en kan hij zijn geleerdheid tot verklaring van de goddelijke waarheid en openbaring van de genade aanwenden, dan heeft die een zeer groot nut. In zo verre is ook niet te verwerpen iets uit vreemde talen, in het bijzonder uit de grondtalen van de Heilige Schrift in de leerreden aan te halen, als men de nadruk daarvan ook met de duidelijkste woorden weet aan te wijzen.

Vers 14

14. Want als ik in een vreemde taal bid, mijn geest bidt wel in onmiddellijk aanschouwen en gevoel en in een taal, die daarmee overeenstemt en boven de hoofden van de toehoorders gaat, maar mijn verstand, het vermogen in mij om voorstellingen te maken en mij op een manier uit te drukken die geschikt is, om door anderen te worden begrepen, is vruchteloos, geeft geen nut, omdat het geheel zonder werkzaamheid is.

Men kan nu de geleerdheid vergelijken met de gave van de talen. Heeft een geleerde tevens de gave om zijn geleerdheid ook duidelijk voor te stellen en kan hij zijn geleerdheid tot verklaring van de goddelijke waarheid en openbaring van de genade aanwenden, dan heeft die een zeer groot nut. In zo verre is ook niet te verwerpen iets uit vreemde talen, in het bijzonder uit de grondtalen van de Heilige Schrift in de leerreden aan te halen, als men de nadruk daarvan ook met de duidelijkste woorden weet aan te wijzen.

Vers 15

15. Wat is het dan a) ? Hoe moet ik mij gedragen bij een omstandigheid, als de zo-even genoemde, opdat anderen toch van mijn spreken met tongen nut hebben. Ik zal wel met de geest bidden, eerst in talen spreken, maar ik zal ook met het verstand bidden, het daarna uitleggen. Ik zal wel met de geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen. Wat ik eerst in een onbegrijpelijk gebed of lofgezang heb voorgedragen, zal ik vervolgens nog eens op begrijpelijke en verstaanbare manier voor de gemeente herhalen, opdat ook deze daarin deelt.

a) Ephesians 5:19. Colossians 3:16.

Dit is een talmudistische manier van spreken en komt overeen met "maken", dat vaak gebruikt wordt, wanneer zich enige zwarigheid in een zaak voordoet en dan wordt er gevraagd, wat is het dan? Wat moet men doen? Wat is het voorzichtigst, raadzaamst en meest verkiesbaar? Wat behoort er in zo'n geval besloten en los gemaakt te worden. Het is eenzelfde uitdrukking als: "wat dan zal men zeggen? " bij Filo, de Jood voorkomend. Zal ik, wil de apostel zeggen, geheel niet met de Geest bidden, omdat hetgeen ik versta van geen vrucht is bij anderen, omdat zij het niet verstaan? Zal ik hierom de buitengewone gave van de Geest, die aan mij geschonken is, geheel verzuimen, aan een zijde stellen en niet gebruiken? Nee.

Vers 15

15. Wat is het dan a) ? Hoe moet ik mij gedragen bij een omstandigheid, als de zo-even genoemde, opdat anderen toch van mijn spreken met tongen nut hebben. Ik zal wel met de geest bidden, eerst in talen spreken, maar ik zal ook met het verstand bidden, het daarna uitleggen. Ik zal wel met de geest zingen, maar ik zal ook met het verstand zingen. Wat ik eerst in een onbegrijpelijk gebed of lofgezang heb voorgedragen, zal ik vervolgens nog eens op begrijpelijke en verstaanbare manier voor de gemeente herhalen, opdat ook deze daarin deelt.

a) Ephesians 5:19. Colossians 3:16.

Dit is een talmudistische manier van spreken en komt overeen met "maken", dat vaak gebruikt wordt, wanneer zich enige zwarigheid in een zaak voordoet en dan wordt er gevraagd, wat is het dan? Wat moet men doen? Wat is het voorzichtigst, raadzaamst en meest verkiesbaar? Wat behoort er in zo'n geval besloten en los gemaakt te worden. Het is eenzelfde uitdrukking als: "wat dan zal men zeggen? " bij Filo, de Jood voorkomend. Zal ik, wil de apostel zeggen, geheel niet met de Geest bidden, omdat hetgeen ik versta van geen vrucht is bij anderen, omdat zij het niet verstaan? Zal ik hierom de buitengewone gave van de Geest, die aan mij geschonken is, geheel verzuimen, aan een zijde stellen en niet gebruiken? Nee.

Vers 16

16. Anderszins, als u dankzegt met de geest, u ertoe beperkt om alleen in de toestand van verrukking, in het spreken met talen, een lofgezang ter ere van God uit te spreken, hoe zal degene, die de plaats van een ongeleerde vervult, de toehoorder in de vergadering van de gemeente, die zich niet eveneens in geestverrukking bevindt, maar uw woord met zijn verstand opneemt, Amen zeggen op uw dankzegging, zich met deze verenigen ("1Ch 25:31, omdat hij niet weet wat u zegt? Het "amen" van de gemeente op de gebeden van de liturg is van apostolische oorsprong. Door zo'n Amen eigent de gehele gemeente zich toe wat n bidt; daarom moet een gebed zo zijn, dat ieder het begrijpt. Ongeleerden of leken noemt de apostel hier allen, die de biddende of lofzingende aanhoorden. Hij, die in de gemeente biddend of zingend de Heere loofde, moest die allen op het hart dragen, opdat haar Amen geen ijdele formaliteit, maar een belijdenis van het hart was.

Vers 16

16. Anderszins, als u dankzegt met de geest, u ertoe beperkt om alleen in de toestand van verrukking, in het spreken met talen, een lofgezang ter ere van God uit te spreken, hoe zal degene, die de plaats van een ongeleerde vervult, de toehoorder in de vergadering van de gemeente, die zich niet eveneens in geestverrukking bevindt, maar uw woord met zijn verstand opneemt, Amen zeggen op uw dankzegging, zich met deze verenigen ("1Ch 25:31, omdat hij niet weet wat u zegt? Het "amen" van de gemeente op de gebeden van de liturg is van apostolische oorsprong. Door zo'n Amen eigent de gehele gemeente zich toe wat n bidt; daarom moet een gebed zo zijn, dat ieder het begrijpt. Ongeleerden of leken noemt de apostel hier allen, die de biddende of lofzingende aanhoorden. Hij, die in de gemeente biddend of zingend de Heere loofde, moest die allen op het hart dragen, opdat haar Amen geen ijdele formaliteit, maar een belijdenis van het hart was.

Vers 17

17. Want u dankzegt wel behoorlijk, de inhoud van uw lof- en dankgebed is wellicht zeer voortreffelijk, maar de ander wordt niet gesticht; voor hem gaat zo, als geen uitlegging volgt, uw bidden geheel verloren.

Vers 17

17. Want u dankzegt wel behoorlijk, de inhoud van uw lof- en dankgebed is wellicht zeer voortreffelijk, maar de ander wordt niet gesticht; voor hem gaat zo, als geen uitlegging volgt, uw bidden geheel verloren.

Vers 18

18. Ik dank mijn God, dat ik meer vreemde talen spreek dan u allen, zo toch kan niemand mij nazeggen, dat ik er daarom zo weinig waarde aan hecht (1 Corinthians 14:5), omdat ik ze zelf niet bezat.

Vers 18

18. Ik dank mijn God, dat ik meer vreemde talen spreek dan u allen, zo toch kan niemand mij nazeggen, dat ik er daarom zo weinig waarde aan hecht (1 Corinthians 14:5), omdat ik ze zelf niet bezat.

Vers 19

19. Maar ik wil liever in de gemeente vijf woorden spreken met mijn verstand, met helder bewustzijn en in verstaanbare, voor ieder vatbare voordracht, opdat ik ook anderen mag onderwijzen, dan tienduizend woorden in een vreemde taal, want het is veel beter om verstaan dan om bewonderd te worden.

Geest en verstand (of zin) zijn hier zo te onderscheiden, dat de ene het hoogste aanschouwingsvermogen van de mensen aanduidt, het andere zijn verstandelijk inzicht te kennen geeft. Het eerste was eigenlijk meer bepaaldelijk bij de gave van de talen werkzaam, maar het verstand van de mensen beheerste nog niet zo het in aanschouwing gegevene, dat dit aan anderen kon mededelen, wat de geest inwendig getuigde. (V.).

Het verstand is het heldere, zelf bewuste denken. De apostel zegt: "ik wil in de gemeente liever vijf woorden spreken met mijn verstand, dan tienduizend met tongen! " Waarom? Wel, die vijf woorden zijn, omdat zij uit een helder, verstandig nadenken voortkomen, voor allen bevattelijk en verstaanbaar. Maar wat op de weg van onmiddellijk aanschouwen en gevoelen in een verborgen verkeer, met God bij het spreken in talen wordt gewerkt, dat blijft, zelfs als men beproeft het naderhand uit te leggen, voor de oningewijden toch altijd een onopgelost raadsel.

Vers 19

19. Maar ik wil liever in de gemeente vijf woorden spreken met mijn verstand, met helder bewustzijn en in verstaanbare, voor ieder vatbare voordracht, opdat ik ook anderen mag onderwijzen, dan tienduizend woorden in een vreemde taal, want het is veel beter om verstaan dan om bewonderd te worden.

Geest en verstand (of zin) zijn hier zo te onderscheiden, dat de ene het hoogste aanschouwingsvermogen van de mensen aanduidt, het andere zijn verstandelijk inzicht te kennen geeft. Het eerste was eigenlijk meer bepaaldelijk bij de gave van de talen werkzaam, maar het verstand van de mensen beheerste nog niet zo het in aanschouwing gegevene, dat dit aan anderen kon mededelen, wat de geest inwendig getuigde. (V.).

Het verstand is het heldere, zelf bewuste denken. De apostel zegt: "ik wil in de gemeente liever vijf woorden spreken met mijn verstand, dan tienduizend met tongen! " Waarom? Wel, die vijf woorden zijn, omdat zij uit een helder, verstandig nadenken voortkomen, voor allen bevattelijk en verstaanbaar. Maar wat op de weg van onmiddellijk aanschouwen en gevoelen in een verborgen verkeer, met God bij het spreken in talen wordt gewerkt, dat blijft, zelfs als men beproeft het naderhand uit te leggen, voor de oningewijden toch altijd een onopgelost raadsel.

Vers 20

20. a) Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, zoals u reeds op de weg daartoe bent en uw zucht naar glossolalie inderdaad iets kinderachtigs heeft, maar wees kinderen in de boosheid (1 Corinthians 5:8) en wordt in het verstand volwassen (Romans 16:19).

a) Matthew 18:3; Matthew 19:14,

Met de hartelijke, innemende aanspraak "broeders" leidt hij een ernstige vermaning in over het te hoog stellen van het spreken met talen; hij stelt de waardering van een gave, die wel groot opzien verwekt, maar voor het geheel weinig nut heeft, voor als iets kinderachtigs, als gebrek aan rijpheid van oordeel en drukt hun nu op het hart, dat zij in dergelijk opzicht geen kinderen, onmondigen moesten worden, maar zich tot een mannelijke rijpheid verheffen. Daarentegen zij het kindzijn bij de Christen, wat betreft de boosheid, die het tegendeel is van de liefde, die bron van al wat goed is.

Ten opzichte van de boosheid of zedelijke verdorvenheid moeten zij aan onmondigen gelijk blijven, d. i. zo verre van haar, dat zij ook geen gedachte aan haar hebben, laat staan een kennis door ervaring. Dit is een treffend woord tegenover het gevaarlijke, zedelijke indifferentisme en libertinisme, dat de gemeente bedreigde en in verschillende richtingen en uitbarstingen bevlekte.

Vers 20

20. a) Broeders, wordt geen kinderen in het verstand, zoals u reeds op de weg daartoe bent en uw zucht naar glossolalie inderdaad iets kinderachtigs heeft, maar wees kinderen in de boosheid (1 Corinthians 5:8) en wordt in het verstand volwassen (Romans 16:19).

a) Matthew 18:3; Matthew 19:14,

Met de hartelijke, innemende aanspraak "broeders" leidt hij een ernstige vermaning in over het te hoog stellen van het spreken met talen; hij stelt de waardering van een gave, die wel groot opzien verwekt, maar voor het geheel weinig nut heeft, voor als iets kinderachtigs, als gebrek aan rijpheid van oordeel en drukt hun nu op het hart, dat zij in dergelijk opzicht geen kinderen, onmondigen moesten worden, maar zich tot een mannelijke rijpheid verheffen. Daarentegen zij het kindzijn bij de Christen, wat betreft de boosheid, die het tegendeel is van de liefde, die bron van al wat goed is.

Ten opzichte van de boosheid of zedelijke verdorvenheid moeten zij aan onmondigen gelijk blijven, d. i. zo verre van haar, dat zij ook geen gedachte aan haar hebben, laat staan een kennis door ervaring. Dit is een treffend woord tegenover het gevaarlijke, zedelijke indifferentisme en libertinisme, dat de gemeente bedreigde en in verschillende richtingen en uitbarstingen bevlekte.

Vers 21

21. In de wet, dat is in de schriften van het oude verbond Joh 10:34, is geschreven en wel in Isaiah 28:11 : "Ik zal door lieden van andere talen en door andere lippen, door mannen of volken, die zowel een hun geheel vreemde taal spreken, als ook geen geheel andere behandeling hun zullen doen ondervinden, dan zij van Mij ervaren hebben (Deuteronomy 28:49 v.), tot dit volk spreken en ook zo zullen zij Mij niet horen, maar in hun ongeloof volharden", zegt de Heere.

Vers 21

21. In de wet, dat is in de schriften van het oude verbond Joh 10:34, is geschreven en wel in Isaiah 28:11 : "Ik zal door lieden van andere talen en door andere lippen, door mannen of volken, die zowel een hun geheel vreemde taal spreken, als ook geen geheel andere behandeling hun zullen doen ondervinden, dan zij van Mij ervaren hebben (Deuteronomy 28:49 v.), tot dit volk spreken en ook zo zullen zij Mij niet horen, maar in hun ongeloof volharden", zegt de Heere.

Vers 22

22. Zo dan heeft volgens deze plaats het "met andere talen spreken", het karakter van een gericht, het geeft de laatste en sterkste poging van God te kennen om het verharde ongeloof te breken. De vreemde talen van de met glossolaliebegaafden zijn dus tot een teken, niet voor degenen, die geloven, maar voor de ongelovigen. Zij hebben een exoterische bestemming, zij doelen op degenen, die buiten de gemeente staan, om hen als de zodanige aan te wijzen. En de profetie daarentegen is, zoals vanzelf spreekt, niet voor de ongelovigen, maar voor degenen die geloven, die daarmee als zodanige worden geëerd, maar ook daardoor steeds verder in hun geloof moeten worden gebracht.

De plaats, door Paulus uit de profeet Jesaja vrij aangehaald, bevat de bedreiging van God, met het weerspannig volk van het rijk van Israël, dat op de vriendelijke uitnodiging van de profeten niet wilde horen een andere taal te voeren door een tong, die andere talen sprak. Daarmee wijst de profeet op de inval van de ASSYRIËRS en de bestraffing van God door hun arm. Dit past de apostel nu hier toe als een gelijkenis van het spreken met talen en grondt daarop de gevolgtrekking, dat de talen ten teken voor de ongelovigen waren. Evenals het ongelovigen waren (het verharde rijk van de tien stammen), die God door Jesaja liet bedreigen, dadelijk met hun in andere taal te willen spreken, zo zijn het ook ongelovigen, die door het buitengewone van het spreken met talen getroffen, een aandrang moeten verkrijgen, om tot zichzelf in te keren, opdat zij zo mogelijk nog bekeerd worden. Als verder wordt aangemerkt: "en ook zo zullen zij Mij niet horen", dan is reeds daarop gewezen, dat door een overmatig gebruik van die gave niets zal worden gewonnen, dat het zonder gevolg zou zijn en de Corinthiërs konden daaruit een besluit trekken.

Zij waren kinderen in het verstand, als zij meenden dat het spreken met talen de krachtigste zendingstaal van de kerk was.

Zij konden ook nog een ander besluit uit de inhoud van de plaats trekken. In de niet verstaanbare rede stelt God Zich voor niet als die Zich de gelovigen openbaart, maar als die Zich voor de ongelovigen verbergt. Als men nu aan de Christelijke gemeente het onverstaanbare aanbiedt, laat men hen voorkomen als degenen, waaraan God Zich onttrekt, als degenen, die onder het gericht liggen als ongelovigen, aan wie ook de krachtigste goddelijke openbaringen tevergeefs zijn, die zich ook daardoor er niet toe laten brengen om acht te geven. Daarentegen stelt de verstaanbare taal van de profeten zich aan de gelovigen voor als een zich openbaren van God.

De ongelovigen blijven meestal ongelovig, als het geluid van de talen onder hen wordt gehoord, maar de profetie maakt van ongelovigen gelovigen en voedt de gelovigen.

Vers 22

22. Zo dan heeft volgens deze plaats het "met andere talen spreken", het karakter van een gericht, het geeft de laatste en sterkste poging van God te kennen om het verharde ongeloof te breken. De vreemde talen van de met glossolaliebegaafden zijn dus tot een teken, niet voor degenen, die geloven, maar voor de ongelovigen. Zij hebben een exoterische bestemming, zij doelen op degenen, die buiten de gemeente staan, om hen als de zodanige aan te wijzen. En de profetie daarentegen is, zoals vanzelf spreekt, niet voor de ongelovigen, maar voor degenen die geloven, die daarmee als zodanige worden geëerd, maar ook daardoor steeds verder in hun geloof moeten worden gebracht.

De plaats, door Paulus uit de profeet Jesaja vrij aangehaald, bevat de bedreiging van God, met het weerspannig volk van het rijk van Israël, dat op de vriendelijke uitnodiging van de profeten niet wilde horen een andere taal te voeren door een tong, die andere talen sprak. Daarmee wijst de profeet op de inval van de ASSYRIËRS en de bestraffing van God door hun arm. Dit past de apostel nu hier toe als een gelijkenis van het spreken met talen en grondt daarop de gevolgtrekking, dat de talen ten teken voor de ongelovigen waren. Evenals het ongelovigen waren (het verharde rijk van de tien stammen), die God door Jesaja liet bedreigen, dadelijk met hun in andere taal te willen spreken, zo zijn het ook ongelovigen, die door het buitengewone van het spreken met talen getroffen, een aandrang moeten verkrijgen, om tot zichzelf in te keren, opdat zij zo mogelijk nog bekeerd worden. Als verder wordt aangemerkt: "en ook zo zullen zij Mij niet horen", dan is reeds daarop gewezen, dat door een overmatig gebruik van die gave niets zal worden gewonnen, dat het zonder gevolg zou zijn en de Corinthiërs konden daaruit een besluit trekken.

Zij waren kinderen in het verstand, als zij meenden dat het spreken met talen de krachtigste zendingstaal van de kerk was.

Zij konden ook nog een ander besluit uit de inhoud van de plaats trekken. In de niet verstaanbare rede stelt God Zich voor niet als die Zich de gelovigen openbaart, maar als die Zich voor de ongelovigen verbergt. Als men nu aan de Christelijke gemeente het onverstaanbare aanbiedt, laat men hen voorkomen als degenen, waaraan God Zich onttrekt, als degenen, die onder het gericht liggen als ongelovigen, aan wie ook de krachtigste goddelijke openbaringen tevergeefs zijn, die zich ook daardoor er niet toe laten brengen om acht te geven. Daarentegen stelt de verstaanbare taal van de profeten zich aan de gelovigen voor als een zich openbaren van God.

De ongelovigen blijven meestal ongelovig, als het geluid van de talen onder hen wordt gehoord, maar de profetie maakt van ongelovigen gelovigen en voedt de gelovigen.

Vers 23

23. Als dan - om het geval, waarop uw overwaardering van het spreken met talen eigenlijk uitloopt, omdat men dan toch een algemene toerusting van de gemeente met die gave zou moeten wensen, als verwezenlijkt te stellen - als dan de gehele gemeente bijeen vergaderd zou zijn en zij allen in vreemde talen spraken en enige ongeleerden of ongelovigen in zo'n godsdienstige vergadering inkwamen, zouden zij niet zeggen, dat u uitzinnig was (Acts 2:13; Acts 26:24)? Zouden zij niet, in plaats van voor het geloof gewonen te worden, nog veel meer ertegen ingenomen worden?

Vers 23

23. Als dan - om het geval, waarop uw overwaardering van het spreken met talen eigenlijk uitloopt, omdat men dan toch een algemene toerusting van de gemeente met die gave zou moeten wensen, als verwezenlijkt te stellen - als dan de gehele gemeente bijeen vergaderd zou zijn en zij allen in vreemde talen spraken en enige ongeleerden of ongelovigen in zo'n godsdienstige vergadering inkwamen, zouden zij niet zeggen, dat u uitzinnig was (Acts 2:13; Acts 26:24)? Zouden zij niet, in plaats van voor het geloof gewonen te worden, nog veel meer ertegen ingenomen worden?

Vers 24

24. Maar als zij, om er een ander geval tegenover te stellen, waarnaar mijn begeerte (1 Corinthians 14:1 en 39) zich uitstrekt, in een vergadering van de gemeente, zoals die in 1 Corinthians 14:23 verondersteld is, allen profeteerden en een ongelovige of ongeleerde inkwam, die wordt door allen, die daar profeteren, overtuigd en hij wordt door allen geoordeeld (John 16:8).

Als elk, die in de gemeente sprak, blijkbaar door Goddelijke aandrift werd aangeblazen en daarbij in verstaanbare taal, godvruchtig en roerend, over de verhevenste dingen sprak, zo'n schouwspel zou onweerstaanbaar werken op allen, die er getuigen van waren en zelfs de meest vooringenomene zou erdoor getroffen en tot inkeer gebracht worden! Dat Paulus hier niet te veel zegt, kan uit de geschiedenis van de Pinksterdag aan ieder blijken. (V. D. PALM).

Vers 24

24. Maar als zij, om er een ander geval tegenover te stellen, waarnaar mijn begeerte (1 Corinthians 14:1 en 39) zich uitstrekt, in een vergadering van de gemeente, zoals die in 1 Corinthians 14:23 verondersteld is, allen profeteerden en een ongelovige of ongeleerde inkwam, die wordt door allen, die daar profeteren, overtuigd en hij wordt door allen geoordeeld (John 16:8).

Als elk, die in de gemeente sprak, blijkbaar door Goddelijke aandrift werd aangeblazen en daarbij in verstaanbare taal, godvruchtig en roerend, over de verhevenste dingen sprak, zo'n schouwspel zou onweerstaanbaar werken op allen, die er getuigen van waren en zelfs de meest vooringenomene zou erdoor getroffen en tot inkeer gebracht worden! Dat Paulus hier niet te veel zegt, kan uit de geschiedenis van de Pinksterdag aan ieder blijken. (V. D. PALM).

Vers 25

25. En zo worden hem de verborgen dingen van zijn hart openbaar; en zo, ten gevolge van die gemoedsgesteldheid, vallend op zijn aangezicht, zal hij God aanbidden en verkondigen dat God waarlijk onder u is (vgl. Isaiah 45:14) en zich dan ook wel bij uw gemeente laten voegen (Acts 2:37).

In 1 Corinthians 14:21 v. had de apostel de onderscheiden werkingskracht aangewezen van hem, die met talen sprak en hem, die profeteerde. Hier wordt voorgesteld, die uitwerking op niet-Christenen of tegenstanders van het Christendom kon worden gewacht, als zij in een Christelijke vergadering kwamen, waarin de gehele gemeente en al haar leden slechts wondertaal sprak of zij profeteerde.

Het woord "ongeleerde" of "leek" bepaalt zich hier niet slechts, zoals in 1 Corinthians 14:16 tot de tegenstelling tegenover een, die met talen spreekt, maar tegenover de hele gemeente. Men moet er dus onder verstaan een, die geen Christen is, evenzeer als onder het woord "ongelovige. " Hij wordt echter voorgesteld als een onbekende met het Christendom, terwijl in de uitdrukking "ongelovige" ligt wat het Christendom vijandig is (de richting van de wil, die het bij zich buiten sluit. Op beiden zou nu als zij de een na de andere wonderbare taal hoorden spreken en anders niets, datgene, waarvan zij getuigen waren, geen andere indruk maken dan dat het een algemene uitzinnigheid was. Daarentegen zou van een voorspellen van allen die werking op een niet-Christen of ongelovige kunnen verwacht worden, dat hij, door het woord getroffen, dat hij verneemt, erkende en bekende, dat hier een gemeente van God was en dat hij zich boog voor de Heere, die in haar tegenwoordig was. Opzettelijk gebruikt de apostel eerst het meervoud "ongeleerden of ongelovigen", de tweede keer het enkelvoudig getal "een ongelovige of ongeleerde", omdat daar de uitwerking op allen dezelfde zou zijn, maar daarentegen hier alleen sprake kon zijn van een voorval, mogelijk of uit de aard van de zaak te wachten, als alleen bij een enkelen. Zo ook staat in het een geval opzettelijk "ongeleerden" vooraan, in het tweede "ongelovige. " Dit is, omdat daar de bedoeling is, dat reeds de ongeleerde, laat staan dan de ongelovige, zo'n indruk ontvangen zou, hier daarentegen dat de uitwerking zelfs op de ongelovigen, laat staan op hen, die alleen onkundigen waren een zodanige zou zijn.

De Christenen moeten omwille van de engelen een prijzenswaardige welvoeglijkheid bij hun godsdienst in acht nemen (1 Corinthians 11:10), omwille van de ongelovigen en onkundigen, die onder hen zouden kunnen binnen treden, zich toeleggen dat zij verstaanbaar zijn. Zo omvat de Christelijke liefde het hoge en het geringe, hemel en aarde.

Vers 25

25. En zo worden hem de verborgen dingen van zijn hart openbaar; en zo, ten gevolge van die gemoedsgesteldheid, vallend op zijn aangezicht, zal hij God aanbidden en verkondigen dat God waarlijk onder u is (vgl. Isaiah 45:14) en zich dan ook wel bij uw gemeente laten voegen (Acts 2:37).

In 1 Corinthians 14:21 v. had de apostel de onderscheiden werkingskracht aangewezen van hem, die met talen sprak en hem, die profeteerde. Hier wordt voorgesteld, die uitwerking op niet-Christenen of tegenstanders van het Christendom kon worden gewacht, als zij in een Christelijke vergadering kwamen, waarin de gehele gemeente en al haar leden slechts wondertaal sprak of zij profeteerde.

Het woord "ongeleerde" of "leek" bepaalt zich hier niet slechts, zoals in 1 Corinthians 14:16 tot de tegenstelling tegenover een, die met talen spreekt, maar tegenover de hele gemeente. Men moet er dus onder verstaan een, die geen Christen is, evenzeer als onder het woord "ongelovige. " Hij wordt echter voorgesteld als een onbekende met het Christendom, terwijl in de uitdrukking "ongelovige" ligt wat het Christendom vijandig is (de richting van de wil, die het bij zich buiten sluit. Op beiden zou nu als zij de een na de andere wonderbare taal hoorden spreken en anders niets, datgene, waarvan zij getuigen waren, geen andere indruk maken dan dat het een algemene uitzinnigheid was. Daarentegen zou van een voorspellen van allen die werking op een niet-Christen of ongelovige kunnen verwacht worden, dat hij, door het woord getroffen, dat hij verneemt, erkende en bekende, dat hier een gemeente van God was en dat hij zich boog voor de Heere, die in haar tegenwoordig was. Opzettelijk gebruikt de apostel eerst het meervoud "ongeleerden of ongelovigen", de tweede keer het enkelvoudig getal "een ongelovige of ongeleerde", omdat daar de uitwerking op allen dezelfde zou zijn, maar daarentegen hier alleen sprake kon zijn van een voorval, mogelijk of uit de aard van de zaak te wachten, als alleen bij een enkelen. Zo ook staat in het een geval opzettelijk "ongeleerden" vooraan, in het tweede "ongelovige. " Dit is, omdat daar de bedoeling is, dat reeds de ongeleerde, laat staan dan de ongelovige, zo'n indruk ontvangen zou, hier daarentegen dat de uitwerking zelfs op de ongelovigen, laat staan op hen, die alleen onkundigen waren een zodanige zou zijn.

De Christenen moeten omwille van de engelen een prijzenswaardige welvoeglijkheid bij hun godsdienst in acht nemen (1 Corinthians 11:10), omwille van de ongelovigen en onkundigen, die onder hen zouden kunnen binnen treden, zich toeleggen dat zij verstaanbaar zijn. Zo omvat de Christelijke liefde het hoge en het geringe, hemel en aarde.

Vers 26

26. Wat is het dan, hoe is het met de zaak, volgens het tot hiertoe uiteengezette, gelegen (1 Corinthians 14:15. Acts 21:22), broeders? Wanneer u samenkomt in een godsdienstige vergadering, een ieder van u, die met gaven van de Geest is toegerust, heeft hij een of andere psalm in gereedheid, heeft hij een leer, die hij wil voordragen, heeft hij een vreemde taal, die hij wil laten horen, heeft hij een openbaring, die hem dringt tot een profetische aanspraak, heeft hij een uitlegging, die hij van een rede, in tongen gehouden, kan geven; laat, dit is een algemene regel voor alle zodanige getuigenissen van de Geest, alle dingen gebeuren tot stichting van de gemeente.

De onderscheiden gaven, in de gemeente werkende, worden opgeteld; niet ieder heeft al deze gaven, maar niemand onder hen, die met geestesgaven zijn bedeeld, gaat zonder iets weg, ieder heeft een van deze.

Het "heeft hij" of liever "hij heeft" moet niet maar zo worden opgevat, "hij is in het bezit van dit of dat charisma", maar het geeft te kennen een voorgevoel, dat het charisma zich juist nu wil uitspreken. Zonder twijfel moesten zij, die wilden spreken, het vooraf aan de presbyters meedelen en werd nu door deze de op elkaar volging geregeld.

In de rij van de vijfvoudige godsdienstige charismata begint de apostel met een van de meest geëerde, de psalmen of lofgezangen, waarmee zeker de godsdienstige samenkomsten begonnen en dan is zeker een psalm bedoeld, door ingeving geïmproviseerd, met duidelijk bewustzijn voorgedragen. In de leer treedt een charisma van het verstand tegenover de geestvervoering, die zich in het midden van een psalm openbaart en evenals nu de leer, wat de vorm aangaat, tegenover het voordragen van de psalm staat, zo ook wat de inhoud aangaat tegenover de openbaring, waarmee zij overeenkomt, als mededeling van goddelijke waarheid, maar zo dat door openbaring het onmiddellijke van de goddelijke mededeling en de diepte van het hogere inzicht is op de voorgrond geplaatst, in onderscheiding van de werkzaamheid van de verlichte reflectie in de leer. De openbaring staat in verband met haar orgaan, de profetie (vgl. 1 Corinthians 14:6). De taal, tussen leer en openbaring gevoerd, is de gave van het gebed. Zij onderscheidt zich daardoor van de psalm, dat zij plaats heeft zonder gezang en zonder dichterlijke vorm. Bij deze voordracht behoort vervolgens het vijfde lid van de gehele reeks, de uitlegging. Volgens de slotzin van het vers is het ne heilige, gezamenlijke doel van al deze gaven het algemeen welzijn.

Als de apostel schrijft: "laat alle dingen geschieden tot stichting van de gemeente" dan wil hij daarmee zeggen: als u samenkomt en allen brengen van die aard iets mee, dan moet maar niet iedereen meteen de drang van het hart volgen en niet maar alleen bedenken hoe hij gelegenheid zal vinden het uit te spreken, hij moet zich eerst afvragen, of het ook alles voordelig zal zijn, wanneer hij het openbaar maakt. Zelfs bij hen, die de gave van de talen hadden, was die de mens niet meegedeeld, om hem geheel buiten zichzelf te brengen, de verlichte en geheiligde rede moest de opperheerschappij behouden en de juiste manier bepalen, waarop de gave moest worden toegepast (vgl. 1 Corinthians 14:28). (V.).

Vers 26

26. Wat is het dan, hoe is het met de zaak, volgens het tot hiertoe uiteengezette, gelegen (1 Corinthians 14:15. Acts 21:22), broeders? Wanneer u samenkomt in een godsdienstige vergadering, een ieder van u, die met gaven van de Geest is toegerust, heeft hij een of andere psalm in gereedheid, heeft hij een leer, die hij wil voordragen, heeft hij een vreemde taal, die hij wil laten horen, heeft hij een openbaring, die hem dringt tot een profetische aanspraak, heeft hij een uitlegging, die hij van een rede, in tongen gehouden, kan geven; laat, dit is een algemene regel voor alle zodanige getuigenissen van de Geest, alle dingen gebeuren tot stichting van de gemeente.

De onderscheiden gaven, in de gemeente werkende, worden opgeteld; niet ieder heeft al deze gaven, maar niemand onder hen, die met geestesgaven zijn bedeeld, gaat zonder iets weg, ieder heeft een van deze.

Het "heeft hij" of liever "hij heeft" moet niet maar zo worden opgevat, "hij is in het bezit van dit of dat charisma", maar het geeft te kennen een voorgevoel, dat het charisma zich juist nu wil uitspreken. Zonder twijfel moesten zij, die wilden spreken, het vooraf aan de presbyters meedelen en werd nu door deze de op elkaar volging geregeld.

In de rij van de vijfvoudige godsdienstige charismata begint de apostel met een van de meest geëerde, de psalmen of lofgezangen, waarmee zeker de godsdienstige samenkomsten begonnen en dan is zeker een psalm bedoeld, door ingeving geïmproviseerd, met duidelijk bewustzijn voorgedragen. In de leer treedt een charisma van het verstand tegenover de geestvervoering, die zich in het midden van een psalm openbaart en evenals nu de leer, wat de vorm aangaat, tegenover het voordragen van de psalm staat, zo ook wat de inhoud aangaat tegenover de openbaring, waarmee zij overeenkomt, als mededeling van goddelijke waarheid, maar zo dat door openbaring het onmiddellijke van de goddelijke mededeling en de diepte van het hogere inzicht is op de voorgrond geplaatst, in onderscheiding van de werkzaamheid van de verlichte reflectie in de leer. De openbaring staat in verband met haar orgaan, de profetie (vgl. 1 Corinthians 14:6). De taal, tussen leer en openbaring gevoerd, is de gave van het gebed. Zij onderscheidt zich daardoor van de psalm, dat zij plaats heeft zonder gezang en zonder dichterlijke vorm. Bij deze voordracht behoort vervolgens het vijfde lid van de gehele reeks, de uitlegging. Volgens de slotzin van het vers is het ne heilige, gezamenlijke doel van al deze gaven het algemeen welzijn.

Als de apostel schrijft: "laat alle dingen geschieden tot stichting van de gemeente" dan wil hij daarmee zeggen: als u samenkomt en allen brengen van die aard iets mee, dan moet maar niet iedereen meteen de drang van het hart volgen en niet maar alleen bedenken hoe hij gelegenheid zal vinden het uit te spreken, hij moet zich eerst afvragen, of het ook alles voordelig zal zijn, wanneer hij het openbaar maakt. Zelfs bij hen, die de gave van de talen hadden, was die de mens niet meegedeeld, om hem geheel buiten zichzelf te brengen, de verlichte en geheiligde rede moest de opperheerschappij behouden en de juiste manier bepalen, waarop de gave moest worden toegepast (vgl. 1 Corinthians 14:28). (V.).

Vers 27

27. En als iemand een vreemde taal spreekt, dat het door twee of ten meeste drie gebeurt, niet door meerderen en ook niet door die twee of drie tegelijk, zoals dergelijke onvoegzame verwarde voordrachten bij u voorkomen, maar bij beurte en dat een het uitlegt, die daartoe de gave heeft, hetzij dezelfde, die gesproken heeft (1 Corinthians 14:5, 1 Corinthians 14:13), of dat het een ander voor allen doet (1 Corinthians 14:26), die het door hen voorgedragene dan tezamen vat en het zo opeens weergeeft.

Vers 27

27. En als iemand een vreemde taal spreekt, dat het door twee of ten meeste drie gebeurt, niet door meerderen en ook niet door die twee of drie tegelijk, zoals dergelijke onvoegzame verwarde voordrachten bij u voorkomen, maar bij beurte en dat een het uitlegt, die daartoe de gave heeft, hetzij dezelfde, die gesproken heeft (1 Corinthians 14:5, 1 Corinthians 14:13), of dat het een ander voor allen doet (1 Corinthians 14:26), die het door hen voorgedragene dan tezamen vat en het zo opeens weergeeft.

Vers 28

28. Maar als er geen uitlegger is, dan moet hij, die met tongen spreekt, zwijgen in de gemeente; maar hij moet hetgeen de Geest hem van gebed of lofzang ingeeft (1 Corinthians 14:15), tot zichzelf spreken en tot God, zodat hij het bij een stil, inwendig spreken laat blijven (1 Corinthians 14:2).

Drie verordeningen geeft de apostel ten opzichte van het openlijk spreken in talen: ten eerste niet meer dan op zijn hoogst drie mogen met talen spreken, opdat de gemeente niet wordt overladen en voor de nuttiger profetie de tijd niet wordt weggenomen; bij wijze van toepassing staat dit voorschrift tegen het overladen van de godsdienst met liturgische ceremoniën. Ten tweede, bij beurte moeten die met talen spreken optreden, niet wild door elkaar. De n moet de ander niet in de rede vallen, zich er ook niet toe laten meeslepen, om aan zijn gewaarwordingen lucht te geven, terwijl de ander spreekt. Om het voorschrift op ons toe te passen, wordt het verklaard, dat ieder zijn aandacht vestigt op hetgeen gesproken, gebeden en gezongen wordt en geen bijzondere godsdienstoefening voor zichzelf houdt. Ten derde, de spraak met talen in de Geest uitgesproken, moet worden uitgelegd door iemand die de gave van uitlegging heeft. Als er echter geen uitlegger is, dan moet die deze gave van talen bezit in de gemeente zwijgen en zijn gesprek met God alleen houden. Daarom let ieder waar prediker, vooral als hij een moeilijke tekst moet verklaren, op zijn gemeente, of het voedsel, dat voor hemzelf voldoende is, ook voor haar verstaanbaar zal zijn en beproeft hij zichzelf of hij in staat is, duidelijk en verstaanbaar te zeggen wat hemzelf geestelijke zegen geeft, zo niet, dan zwijgt hij van die zaak en brengt hij niet op de kansel, wat voor de binnenkamer is.

Vers 28

28. Maar als er geen uitlegger is, dan moet hij, die met tongen spreekt, zwijgen in de gemeente; maar hij moet hetgeen de Geest hem van gebed of lofzang ingeeft (1 Corinthians 14:15), tot zichzelf spreken en tot God, zodat hij het bij een stil, inwendig spreken laat blijven (1 Corinthians 14:2).

Drie verordeningen geeft de apostel ten opzichte van het openlijk spreken in talen: ten eerste niet meer dan op zijn hoogst drie mogen met talen spreken, opdat de gemeente niet wordt overladen en voor de nuttiger profetie de tijd niet wordt weggenomen; bij wijze van toepassing staat dit voorschrift tegen het overladen van de godsdienst met liturgische ceremoniën. Ten tweede, bij beurte moeten die met talen spreken optreden, niet wild door elkaar. De n moet de ander niet in de rede vallen, zich er ook niet toe laten meeslepen, om aan zijn gewaarwordingen lucht te geven, terwijl de ander spreekt. Om het voorschrift op ons toe te passen, wordt het verklaard, dat ieder zijn aandacht vestigt op hetgeen gesproken, gebeden en gezongen wordt en geen bijzondere godsdienstoefening voor zichzelf houdt. Ten derde, de spraak met talen in de Geest uitgesproken, moet worden uitgelegd door iemand die de gave van uitlegging heeft. Als er echter geen uitlegger is, dan moet die deze gave van talen bezit in de gemeente zwijgen en zijn gesprek met God alleen houden. Daarom let ieder waar prediker, vooral als hij een moeilijke tekst moet verklaren, op zijn gemeente, of het voedsel, dat voor hemzelf voldoende is, ook voor haar verstaanbaar zal zijn en beproeft hij zichzelf of hij in staat is, duidelijk en verstaanbaar te zeggen wat hemzelf geestelijke zegen geeft, zo niet, dan zwijgt hij van die zaak en brengt hij niet op de kansel, wat voor de binnenkamer is.

Vers 29

29. En dat twee of drie profeten spreken, alhoewel hier het drietal niet juist als in 1 Corinthians 14:27 als het meeste behoeft te worden genomen en dat de anderen, onder de profeten, die het woord niet kunnen krijgen, oordelen of hetgeen gesproken is, ook werkelijk van de Geest van God is of niet, opdat de profetische gave ten minste werkzaamheid geeft in de gave van het proeven van de geesten (1 Corinthians 12:10).

Vers 29

29. En dat twee of drie profeten spreken, alhoewel hier het drietal niet juist als in 1 Corinthians 14:27 als het meeste behoeft te worden genomen en dat de anderen, onder de profeten, die het woord niet kunnen krijgen, oordelen of hetgeen gesproken is, ook werkelijk van de Geest van God is of niet, opdat de profetische gave ten minste werkzaamheid geeft in de gave van het proeven van de geesten (1 Corinthians 12:10).

Vers 30

30. Maar als, terwijl er een nog profeteert, een ander, die er zit, iets geopenbaard is, dat de eerste zwijgt en voor die uit de weg gaat, in plaats van hem te laten wachten; want daarin, dat de Geest een ander tot spreken drijft, ligt voor de eerste een wenk om op te houden.

De apostel geeft de profeten een aanwijzing, geheel overeenkomstig aan die over het spreken met talen. Ook aan deze wordt eenzelfde perk gezet, twee tot drie in een vergadering, alleen met weglating van "ten meeste" bij het woord drie, waardoor zeker stilzwijgende ook een groter getal van redenaars wordt toegestaan als de omstandigheden een uitzondering op de regel wenselijk mochten maken, opdat ook voor andere stichtelijke voordrachten, bijvoorbeeld voor de leer, plaats overblijven mocht en evenals daar de uitlegging moet plaats hebben, zo hier de onderscheiding van de geesten. Bij die "anderen" die deze moeten volbrengen, denkt men het best aan de overige bezitters van de gave van de profetie, die niet aan het woord komen en die als zodanige ook de gave van de onderscheiding hadden; zij moeten oordelen wat in de voordracht uit Gods Geest is of van een vreemde geest. Vervolgens wordt ook de profeten het "bij beurte" ingescherpt en wel met deze bepaling, dat, als een ander dan hij, die een profetische voordracht houdt een openbaring verkrijgt en daarmee een drang van de Geest tot een profetische voordracht, hij, die het eerst het woord gehad heeft, moet zwijgen, zijn rede niet verder voortzetten, maar plaats maken moet voor de vrije uitstorting van het harten van een ander. Wij kunnen van deze tekst de toepassing maken, dat hij leert, hoe onderscheiden ambtsbroeders, die aan het hoofd van een gemeente staan, in eendracht, bescheidenheid en liefde hun ambt moeten waarnemen en de een de ander moet aanvullen.

Vers 30

30. Maar als, terwijl er een nog profeteert, een ander, die er zit, iets geopenbaard is, dat de eerste zwijgt en voor die uit de weg gaat, in plaats van hem te laten wachten; want daarin, dat de Geest een ander tot spreken drijft, ligt voor de eerste een wenk om op te houden.

De apostel geeft de profeten een aanwijzing, geheel overeenkomstig aan die over het spreken met talen. Ook aan deze wordt eenzelfde perk gezet, twee tot drie in een vergadering, alleen met weglating van "ten meeste" bij het woord drie, waardoor zeker stilzwijgende ook een groter getal van redenaars wordt toegestaan als de omstandigheden een uitzondering op de regel wenselijk mochten maken, opdat ook voor andere stichtelijke voordrachten, bijvoorbeeld voor de leer, plaats overblijven mocht en evenals daar de uitlegging moet plaats hebben, zo hier de onderscheiding van de geesten. Bij die "anderen" die deze moeten volbrengen, denkt men het best aan de overige bezitters van de gave van de profetie, die niet aan het woord komen en die als zodanige ook de gave van de onderscheiding hadden; zij moeten oordelen wat in de voordracht uit Gods Geest is of van een vreemde geest. Vervolgens wordt ook de profeten het "bij beurte" ingescherpt en wel met deze bepaling, dat, als een ander dan hij, die een profetische voordracht houdt een openbaring verkrijgt en daarmee een drang van de Geest tot een profetische voordracht, hij, die het eerst het woord gehad heeft, moet zwijgen, zijn rede niet verder voortzetten, maar plaats maken moet voor de vrije uitstorting van het harten van een ander. Wij kunnen van deze tekst de toepassing maken, dat hij leert, hoe onderscheiden ambtsbroeders, die aan het hoofd van een gemeente staan, in eendracht, bescheidenheid en liefde hun ambt moeten waarnemen en de een de ander moet aanvullen.

Vers 31

31. Want u kunt, wanneer u de maat weet te houden en een goede verdeling in het oog houdt, wel allen, die de gave van de profetie heeft, de een na de ander, al is het ook niet in een en dezelfde vergadering, dan toch in volgende, profeteren, opdat zij allen leren, omdat de ene profetische voordracht meer van lerende aard is en allen getroost worden, in zoverre een andere voordracht meer in het leven ingrijpt en tot het gevoel spreekt.

Vers 31

31. Want u kunt, wanneer u de maat weet te houden en een goede verdeling in het oog houdt, wel allen, die de gave van de profetie heeft, de een na de ander, al is het ook niet in een en dezelfde vergadering, dan toch in volgende, profeteren, opdat zij allen leren, omdat de ene profetische voordracht meer van lerende aard is en allen getroost worden, in zoverre een andere voordracht meer in het leven ingrijpt en tot het gevoel spreekt.

Vers 32

32. En, mocht misschien de een of ander van u ertegen aanvoeren, dat de Geest hem niet toestaat te zwijgen, zoals ik dat in 1 Corinthians 14:30 heb geboden, dan antwoord ik, die toch ook zelf de gave van de profetie bezit en dus bij ervaring weet hoe het in dit opzicht gesteld is, de geesten van de profeten zijn aan de profeten onderworpen en dit maakt het mogelijk, dat de een de ander, hetzij gedurende dezelfde vergadering, of in later volgende vergaderingen, aan het woord laat komen, in plaats van alleen of gedurig weer opnieuw te spreken.

Vers 32

32. En, mocht misschien de een of ander van u ertegen aanvoeren, dat de Geest hem niet toestaat te zwijgen, zoals ik dat in 1 Corinthians 14:30 heb geboden, dan antwoord ik, die toch ook zelf de gave van de profetie bezit en dus bij ervaring weet hoe het in dit opzicht gesteld is, de geesten van de profeten zijn aan de profeten onderworpen en dit maakt het mogelijk, dat de een de ander, hetzij gedurende dezelfde vergadering, of in later volgende vergaderingen, aan het woord laat komen, in plaats van alleen of gedurig weer opnieuw te spreken.

Vers 33

33. Zo bedoelt dan mijn voorschrift dat een prijzenswaardige orde wordt hersteld en de ware eendracht onder u bewaard blijft; want God is geen God van verwarring, maar (Romans 15:33; Romans 16:20. 1 Thessalonians 5:25) van vrede. Ik maak deze bepaling voor u, zoals in al de gemeenten van de heiligen; (beter is het wellicht deze woorden te voegen bij het volgende vers).

De apostel voert twee redenen aan voor zijn aanwijzing in vs 30 gegeven: ten eerste, het is niet nodig, dat u zich aan deze regeling onttrekt, integendeel bestaat bij deze de mogelijkheid, dat allen, die met de gave van de profetie zijn bedeeld, aan het spreken komen, al is het ook niet, zoals vanzelf spreekt, in dezelfde vergadering, dat, als ieder op zijn tijd aan de beurt komt, het voordeel geeft dat allen geleerd en allen getroost worden. Zo veelzijdig toch is de gave van de profetie, dat door de toespraken van de verschillende profeten achter elkaar geen behoefte, die bij menig gemeentelid aanwezig is onbevredigd hoeft te blijven. De tweede reden, waarom aan het volgen van de regeling van de apostel niets in de weg staat, is die, dat de geesten van de profeten, d. i. hun lagere profetisch opgewekte geesten, aan de profeten d. i. hun zelf, die spreken, onderworpen zijn. De Geest van de Heere sleept ze niet op zo'n wijze voort, dat die hun de vrijheid van het bewustzijn en van het meester zijn over zichzelf ontnemen zou, zodat zij zonder wil Zijn drang zouden moeten volgen en zouden moeten zeggen: ik kan niet zwijgen, de Geest dringt mij, dat ik moet voortspreken; integendeel de profeet blijft de vrijheid om te spreken en te zwijgen naar de behoefte van de gemeente en naar het gebod van de orde en van de welvoeglijkheid. Gemis van orde, verwarring, zoals die noodzakelijk moest ontstaan als verscheidene profeten tegelijk wilden spreken, in plaats van elkaar betamelijk af te lossen, kan God niet tot oorsprong hebben en dus ook niet tot Zijn Geest als bewerker worden terug gevoerd.

Ook in de door God begaafde profeet moet steeds de door God verlichte en geheiligde rede de opperheerschappij behouden en de juiste manier bepalen, waarop de gave wordt toegepast. Des te minder heeft daarom een prediker van het Evangelie zonder de buitengewone profetengave het recht wanordelijkheden en onbetamelijkheden te verontschuldigen met het voorwendsel van onweerstaanbare aandrang van de Geest. (V.).

Vers 33

33. Zo bedoelt dan mijn voorschrift dat een prijzenswaardige orde wordt hersteld en de ware eendracht onder u bewaard blijft; want God is geen God van verwarring, maar (Romans 15:33; Romans 16:20. 1 Thessalonians 5:25) van vrede. Ik maak deze bepaling voor u, zoals in al de gemeenten van de heiligen; (beter is het wellicht deze woorden te voegen bij het volgende vers).

De apostel voert twee redenen aan voor zijn aanwijzing in vs 30 gegeven: ten eerste, het is niet nodig, dat u zich aan deze regeling onttrekt, integendeel bestaat bij deze de mogelijkheid, dat allen, die met de gave van de profetie zijn bedeeld, aan het spreken komen, al is het ook niet, zoals vanzelf spreekt, in dezelfde vergadering, dat, als ieder op zijn tijd aan de beurt komt, het voordeel geeft dat allen geleerd en allen getroost worden. Zo veelzijdig toch is de gave van de profetie, dat door de toespraken van de verschillende profeten achter elkaar geen behoefte, die bij menig gemeentelid aanwezig is onbevredigd hoeft te blijven. De tweede reden, waarom aan het volgen van de regeling van de apostel niets in de weg staat, is die, dat de geesten van de profeten, d. i. hun lagere profetisch opgewekte geesten, aan de profeten d. i. hun zelf, die spreken, onderworpen zijn. De Geest van de Heere sleept ze niet op zo'n wijze voort, dat die hun de vrijheid van het bewustzijn en van het meester zijn over zichzelf ontnemen zou, zodat zij zonder wil Zijn drang zouden moeten volgen en zouden moeten zeggen: ik kan niet zwijgen, de Geest dringt mij, dat ik moet voortspreken; integendeel de profeet blijft de vrijheid om te spreken en te zwijgen naar de behoefte van de gemeente en naar het gebod van de orde en van de welvoeglijkheid. Gemis van orde, verwarring, zoals die noodzakelijk moest ontstaan als verscheidene profeten tegelijk wilden spreken, in plaats van elkaar betamelijk af te lossen, kan God niet tot oorsprong hebben en dus ook niet tot Zijn Geest als bewerker worden terug gevoerd.

Ook in de door God begaafde profeet moet steeds de door God verlichte en geheiligde rede de opperheerschappij behouden en de juiste manier bepalen, waarop de gave wordt toegepast. Des te minder heeft daarom een prediker van het Evangelie zonder de buitengewone profetengave het recht wanordelijkheden en onbetamelijkheden te verontschuldigen met het voorwendsel van onweerstaanbare aandrang van de Geest. (V.).

Vers 34

34. Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen, want het is haar niet toegelaten, zoals u dat van uw kant heeft gedaan en bovendien nog wel op zo'n onbetamelijke wijze, als ik in 1 Corinthians 11:3-1 Corinthians 11:16 heb afgekeurd, in het openbaar te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, zoals ook a) de wet in Genesis 3:16 zegt (1 Timothy 2:12). a) Ephesians 5:22. Colossians 3:18. Titus 2:5. 1 Peter 3:1.

Het spreken in het openbaar is een leiden en besturen, dat in tegenspraak is met de onderdanigheid, die van de vrouw betaamt. Nood breekt wet in zaken van kerkorde en daarom zegt Luther: "als het was, dat er geen man aanwezig was, dan zou een vrouw mogen optreden en prediken zo goed zij kon", maar anders is het geen vrouw geoorloofd in de gemeente te spreken. De algemene wil van God, die haar beveelt de man onderworpen te zijn, moet voor de vrouw sterker zijn dan een bijzondere drang of lust, waarbij de eigen geest zeker bedrieglijk werkzaam is.

Bijna altijd zijn er dweepachtige sekten, die zich aan het bevel van de Apostel niet storen.

Vers 34

34. Dat uw vrouwen in de gemeenten zwijgen, want het is haar niet toegelaten, zoals u dat van uw kant heeft gedaan en bovendien nog wel op zo'n onbetamelijke wijze, als ik in 1 Corinthians 11:3-1 Corinthians 11:16 heb afgekeurd, in het openbaar te spreken, maar bevolen onderworpen te zijn, zoals ook a) de wet in Genesis 3:16 zegt (1 Timothy 2:12). a) Ephesians 5:22. Colossians 3:18. Titus 2:5. 1 Peter 3:1.

Het spreken in het openbaar is een leiden en besturen, dat in tegenspraak is met de onderdanigheid, die van de vrouw betaamt. Nood breekt wet in zaken van kerkorde en daarom zegt Luther: "als het was, dat er geen man aanwezig was, dan zou een vrouw mogen optreden en prediken zo goed zij kon", maar anders is het geen vrouw geoorloofd in de gemeente te spreken. De algemene wil van God, die haar beveelt de man onderworpen te zijn, moet voor de vrouw sterker zijn dan een bijzondere drang of lust, waarbij de eigen geest zeker bedrieglijk werkzaam is.

Bijna altijd zijn er dweepachtige sekten, die zich aan het bevel van de Apostel niet storen.

Vers 35

35. En als zij in plaats van door voordrachten anderen te onderwijzen, zelf iets willen leren, laat haar thuis haar eigen mannen vragen en niet in de openbare vergadering met haar vragen (Luke 2:46) optreden; want het staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de gemeente spreken, al is het ook, dat zij zich op die in de tweede plaats genoemde manier daaraan schuldig maken.

Dat de vrouwen in een openbare vergadering ook niet door het opwerpen van vragen tot haar lering het woord mogen nemen (zoals het schijnt was uit voor velen het middel, om zich in het openbaar spreken in te dringen), integendeel dergelijke vragen thuis aan haar mannen, als deze Christenen zijn, moeten voorleggen, bevestigt de apostel daarmee, dat het spreken in een openbare vergadering voor een vrouw lelijk is. De vrouwen zetten zich daardoor op gelijke lijn met de mannen "vergetend de afhankelijkheid van haar echtgenoten". Van deze, of door bemiddeling van deze moest haar ten deel worden wat tot bevrediging van haar weetgierigheid nodig was, hetgeen tot het zuiver houden van de echtelijke betrekking van gewicht was, terwijl daarentegen een onmiddellijk, zelfs ook geestelijk verkeer met andere mannen in openbare vergaderingen ligt tot een storing daarvan aanleiding zou kunnen geven.

De plaats bevat tevens een vruchtbare wenk over de manier van huiselijke gemeenschap van de Christenen en over het priesterschap van de man in zijn huis.

Vers 35

35. En als zij in plaats van door voordrachten anderen te onderwijzen, zelf iets willen leren, laat haar thuis haar eigen mannen vragen en niet in de openbare vergadering met haar vragen (Luke 2:46) optreden; want het staat lelijk voor de vrouwen, dat zij in de gemeente spreken, al is het ook, dat zij zich op die in de tweede plaats genoemde manier daaraan schuldig maken.

Dat de vrouwen in een openbare vergadering ook niet door het opwerpen van vragen tot haar lering het woord mogen nemen (zoals het schijnt was uit voor velen het middel, om zich in het openbaar spreken in te dringen), integendeel dergelijke vragen thuis aan haar mannen, als deze Christenen zijn, moeten voorleggen, bevestigt de apostel daarmee, dat het spreken in een openbare vergadering voor een vrouw lelijk is. De vrouwen zetten zich daardoor op gelijke lijn met de mannen "vergetend de afhankelijkheid van haar echtgenoten". Van deze, of door bemiddeling van deze moest haar ten deel worden wat tot bevrediging van haar weetgierigheid nodig was, hetgeen tot het zuiver houden van de echtelijke betrekking van gewicht was, terwijl daarentegen een onmiddellijk, zelfs ook geestelijk verkeer met andere mannen in openbare vergaderingen ligt tot een storing daarvan aanleiding zou kunnen geven.

De plaats bevat tevens een vruchtbare wenk over de manier van huiselijke gemeenschap van de Christenen en over het priesterschap van de man in zijn huis.

Vers 36

36. Als u misschien zou menen dat andere gemeenten zich naar u moesten schikken, eer dan dat u haar voorbeeld zou moeten volgen en als zij dat niet wilden, u ten minste het recht zou hebben om uw eigen weg voor u te gaan, zeg mij dan: Is het woord van God van u uitgegaan? Zou u er aanspraak op kunnen maken een autoriteit voor andere gemeenten te zijn? Of is het tot u alleen gekomen, zodat u niet zou te letten hebben of het geheel van de gemeente van de heiligen?

Ouderdom en algemeenheid betekenen wel niets tegen Gods woord; maar menselijke kerkordeningen, die niet tegen het Evangelie strijden, maar ten dienste van het Evangelie gesteld zijn (bijvoorbeeld bepaalde feestdagen of godsdienstige plechtigheden) moet men zeker beschouwen als verbindend.

Vers 36

36. Als u misschien zou menen dat andere gemeenten zich naar u moesten schikken, eer dan dat u haar voorbeeld zou moeten volgen en als zij dat niet wilden, u ten minste het recht zou hebben om uw eigen weg voor u te gaan, zeg mij dan: Is het woord van God van u uitgegaan? Zou u er aanspraak op kunnen maken een autoriteit voor andere gemeenten te zijn? Of is het tot u alleen gekomen, zodat u niet zou te letten hebben of het geheel van de gemeente van de heiligen?

Ouderdom en algemeenheid betekenen wel niets tegen Gods woord; maar menselijke kerkordeningen, die niet tegen het Evangelie strijden, maar ten dienste van het Evangelie gesteld zijn (bijvoorbeeld bepaalde feestdagen of godsdienstige plechtigheden) moet men zeker beschouwen als verbindend.

Vers 37

37. Als iemand meent een profeet te zijn, of met andere gaven geestelijk toegerust, die erkent dat hetgeen ik u schrijf, in dit hoofdstuk over het spreken met talen en over de profetie, door de Heere geboden zijn. Als hij werkelijk zo'n met de Geest begaafde is, moet hij wel snel tot diezelfde overtuiging komen, omdat een geestelijk mens ook gemakkelijk onderscheidt en bekent bij duidelijke uiteenzetting, wat waar en recht is (1 Corinthians 2:15).

Vers 37

37. Als iemand meent een profeet te zijn, of met andere gaven geestelijk toegerust, die erkent dat hetgeen ik u schrijf, in dit hoofdstuk over het spreken met talen en over de profetie, door de Heere geboden zijn. Als hij werkelijk zo'n met de Geest begaafde is, moet hij wel snel tot diezelfde overtuiging komen, omdat een geestelijk mens ook gemakkelijk onderscheidt en bekent bij duidelijke uiteenzetting, wat waar en recht is (1 Corinthians 2:15).

Vers 38

38. Maar als iemand onwetend is, dat hij meent niet tot die overtuiging te kunnen komen, die zij onwetend. Ik kan mij verder niet vermoeien om te trachten hem tot beter inzicht te brengen, omdat, als hij het niet erkennen wil, het vergeefse moeite zou zijn, waarom ik hem dan in zijn onwetendheid moet laten volharden (1 Corinthians 11:16. 1Co Revelation 2:11).

Met de woorden "als iemand meent een profeet te zijn, of geestelijk" keert de apostel terug in het verband van hetgeen hij van profeteren en spreken met talen heeft gezegd. Hij bedoelt met "profeet of geestelijk" uitdrukkingen, zoals hij die gevonden zal hebben in de brief van de gemeente en wat ze daarmee ook hebben willen zeggen, hem is het alleen daarom te doen dat ieder, die meent dat hij een profeet is, of een mens met een wonderbare geestelijke gave toegerust, datgene, dat hij schrijft, voor het woord van de Heere moest erkennen. Hij zegt echter "als iemand meent" omdat hij degenen in de gedachte heeft, waarvan hij tegenspraak voorziet een tegenspraak, die voor hem dan een bewijs is, dat zij zichzelf hoger stellen dan zij in werkelijkheid zijn. Nu verwacht hij van hen niet, dat zijn: "die erkenne enz. " gehoor zal vinden; zij moeten dan weten, dat hem zo'n niet erkennen vrij onverschillig is, omdat hij voortgaat: "is echter iemand onwetend, die zij onwetend", waarmee niet een werkelijk niet weten bedoeld is, maar het gedrag van iemand, die iets ongekend laat, omdat hij het niet weten wil.

Aan het slot van de laatste zin wordt in de grondtekst een lezing gevoegd, volgens welke men moet vertalen: "die zij geïgnoreerd", blijft buiten aanmerking, men let op hen niet, d. i. de gemeente behandelt hem ook als een onwetende en laat zich niet van hem opdringen als iets geestelijks en als wijs, wat toch slechts vleselijkheid en eigenzinnigheid is.

Vers 38

38. Maar als iemand onwetend is, dat hij meent niet tot die overtuiging te kunnen komen, die zij onwetend. Ik kan mij verder niet vermoeien om te trachten hem tot beter inzicht te brengen, omdat, als hij het niet erkennen wil, het vergeefse moeite zou zijn, waarom ik hem dan in zijn onwetendheid moet laten volharden (1 Corinthians 11:16. 1Co Revelation 2:11).

Met de woorden "als iemand meent een profeet te zijn, of geestelijk" keert de apostel terug in het verband van hetgeen hij van profeteren en spreken met talen heeft gezegd. Hij bedoelt met "profeet of geestelijk" uitdrukkingen, zoals hij die gevonden zal hebben in de brief van de gemeente en wat ze daarmee ook hebben willen zeggen, hem is het alleen daarom te doen dat ieder, die meent dat hij een profeet is, of een mens met een wonderbare geestelijke gave toegerust, datgene, dat hij schrijft, voor het woord van de Heere moest erkennen. Hij zegt echter "als iemand meent" omdat hij degenen in de gedachte heeft, waarvan hij tegenspraak voorziet een tegenspraak, die voor hem dan een bewijs is, dat zij zichzelf hoger stellen dan zij in werkelijkheid zijn. Nu verwacht hij van hen niet, dat zijn: "die erkenne enz. " gehoor zal vinden; zij moeten dan weten, dat hem zo'n niet erkennen vrij onverschillig is, omdat hij voortgaat: "is echter iemand onwetend, die zij onwetend", waarmee niet een werkelijk niet weten bedoeld is, maar het gedrag van iemand, die iets ongekend laat, omdat hij het niet weten wil.

Aan het slot van de laatste zin wordt in de grondtekst een lezing gevoegd, volgens welke men moet vertalen: "die zij geïgnoreerd", blijft buiten aanmerking, men let op hen niet, d. i. de gemeente behandelt hem ook als een onwetende en laat zich niet van hem opdringen als iets geestelijks en als wijs, wat toch slechts vleselijkheid en eigenzinnigheid is.

Vers 39

39. Zo dan, broeders, om tenslotte na de uiteenzetting van 1 Corinthians 12:1 aan, de hoofdpunten, waarop het voor de gemeente aankomt, in twee vermaningen samen te vatten, ijvert om te profeteren en verhindert niet in vreemde talen te spreken. Terwijl u dus naar het eerste moet streven, moet u het tweede niet weren, als dit zich wil openbaren.

Vers 39

39. Zo dan, broeders, om tenslotte na de uiteenzetting van 1 Corinthians 12:1 aan, de hoofdpunten, waarop het voor de gemeente aankomt, in twee vermaningen samen te vatten, ijvert om te profeteren en verhindert niet in vreemde talen te spreken. Terwijl u dus naar het eerste moet streven, moet u het tweede niet weren, als dit zich wil openbaren.

Vers 40

40. Laat dan bij uw godsdienstige samenkomsten, als ook overigens in uw gehele gemeenteleven, alle dingen eerlijk Ecclesiastes 19:11 op gepaste, welvoegelijke manier en met orde op de juiste tijd en in de juiste maat geschieden, zoals de regels van een goede inrichting dat eisen.

Het woord in 1 Corinthians 14:38 gaat slechts enkelen aan; voor de gemeente vat de apostel de inhoud van zijn beantwoording van hun vragen, om die te besluiten, in twee woorden samen, zoals die in deze beide verzen worden gevonden.

Schijnt de onderrichting van de apostel, in deze verzen met zo grote uitvoerigheid gegeven, vooral die in 1 Corinthians 12:1, 14 ons in deze tijd van minder gewicht en praktische betekenis, nadat de gaven, waarover daarin wordt gesproken in de gemeente zijn uitgeblust, toch behoudt zij grote waarde: 1) omdat zij ons een blik laat slaan in de toestanden van de eerste Christelijke gemeenten, in de rijke zegeningen hun toegeschonken, zowel als in de gevaren daaraan verbonden; 2) omdat het gemakkelijk is daarvan de gezegendste toepassing te maken op omstandigheden en toestanden, die nog voorkomen en menig woord ook onmiddellijk voor onze tijd past; 3) omdat zij ons een spiegel voorhoudt, waarin wij kunnen zien wat wij verloren hebben en een spoorslag is, om bij dringende behoefte te bidden, dat het ons teruggegeven mag worden, maar ook een waarschuwing bevat; om bij ons bidden wat minder waarde heeft niet gelijk te stellen met het wezenlijke, laat staan het hoger te stellen.

Vers 40

40. Laat dan bij uw godsdienstige samenkomsten, als ook overigens in uw gehele gemeenteleven, alle dingen eerlijk Ecclesiastes 19:11 op gepaste, welvoegelijke manier en met orde op de juiste tijd en in de juiste maat geschieden, zoals de regels van een goede inrichting dat eisen.

Het woord in 1 Corinthians 14:38 gaat slechts enkelen aan; voor de gemeente vat de apostel de inhoud van zijn beantwoording van hun vragen, om die te besluiten, in twee woorden samen, zoals die in deze beide verzen worden gevonden.

Schijnt de onderrichting van de apostel, in deze verzen met zo grote uitvoerigheid gegeven, vooral die in 1 Corinthians 12:1, 14 ons in deze tijd van minder gewicht en praktische betekenis, nadat de gaven, waarover daarin wordt gesproken in de gemeente zijn uitgeblust, toch behoudt zij grote waarde: 1) omdat zij ons een blik laat slaan in de toestanden van de eerste Christelijke gemeenten, in de rijke zegeningen hun toegeschonken, zowel als in de gevaren daaraan verbonden; 2) omdat het gemakkelijk is daarvan de gezegendste toepassing te maken op omstandigheden en toestanden, die nog voorkomen en menig woord ook onmiddellijk voor onze tijd past; 3) omdat zij ons een spiegel voorhoudt, waarin wij kunnen zien wat wij verloren hebben en een spoorslag is, om bij dringende behoefte te bidden, dat het ons teruggegeven mag worden, maar ook een waarschuwing bevat; om bij ons bidden wat minder waarde heeft niet gelijk te stellen met het wezenlijke, laat staan het hoger te stellen.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Corinthians 14". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-corinthians-14.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile