Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Kronieken 29

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 29

1 Chronicles 29:1

SCHATTING VOOR DE BOUW VAN DE TEMPEL. ZALVING VAN SALOMO EN ZADOK. DAVID'S DOOD

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 29

1 Chronicles 29:1

SCHATTING VOOR DE BOUW VAN DE TEMPEL. ZALVING VAN SALOMO EN ZADOK. DAVID'S DOOD

Vers 1

1. Verder zei de koning David tot de ganse gemeente, tot de verzamelde rijksstanden, waartoe hij zich, na de toespraak tot zijn zoon, zich weer wendde: God heeft mijn zoon Salomo alleen verkoren, tot mijn opvolger en tot bouwmeester van Zijn huis (1 Chronicles 29:2, 1 Chronicles 29:29:2),een jongeling, en teder; dit werk daarentegen, dat hij verrichten moet, is groot; want het is geen paleis voor een mens, maar voor God, den Heere; daarom moeten wij hem op alle mogelijke wijze daarbij ondersteunen (1 Chronicles 22:5).

Vers 1

1. Verder zei de koning David tot de ganse gemeente, tot de verzamelde rijksstanden, waartoe hij zich, na de toespraak tot zijn zoon, zich weer wendde: God heeft mijn zoon Salomo alleen verkoren, tot mijn opvolger en tot bouwmeester van Zijn huis (1 Chronicles 29:2, 1 Chronicles 29:29:2),een jongeling, en teder; dit werk daarentegen, dat hij verrichten moet, is groot; want het is geen paleis voor een mens, maar voor God, den Heere; daarom moeten wij hem op alle mogelijke wijze daarbij ondersteunen (1 Chronicles 22:5).

Vers 2

2. Ik nu heb uit al mijn kracht bereid, of voorraad aangeschaft, tot het huis van mijn God, goud tot gouden, en zilver tot zilveren, en koper tot koperen, ijzer tot ijzeren, en hout tot houten werken; sardonixstenen (Exodus 25:7), en vervullende stenen, edelgesteenten, die ergens ingezet werden, versierstenen, en borduursel, of stenen van bonte kleur, d.i. met anderen van verschillende kleur, en allerlei kostelijke stenen, tot versiering van de muren (2 Koningen .3:6), en marmerstenen, tot dekking van de vloeren, in menigte.

Vers 2

2. Ik nu heb uit al mijn kracht bereid, of voorraad aangeschaft, tot het huis van mijn God, goud tot gouden, en zilver tot zilveren, en koper tot koperen, ijzer tot ijzeren, en hout tot houten werken; sardonixstenen (Exodus 25:7), en vervullende stenen, edelgesteenten, die ergens ingezet werden, versierstenen, en borduursel, of stenen van bonte kleur, d.i. met anderen van verschillende kleur, en allerlei kostelijke stenen, tot versiering van de muren (2 Koningen .3:6), en marmerstenen, tot dekking van de vloeren, in menigte.

Vers 3

3. En daartoe, uit mijn welgevallen tot het huis van mijn God 1), geef ik het bijzonder goud en zilver, dat ik voor mijn eigen gebruik verzameld heb, tot het huis van mijn God daarenboven, behalve al wat ik tot allerhande gereedschap, ten huize van het heiligdom bereid, aangeschaft heb (1 Chronicles 29:2).

1) In het Hebreeën Birtsothi bebeeth Elohai. Beter: omdat ik welgevallen heb in het huis van mijn God. David meldt in dit vers en in het volgende, wat hij uit zijn privaat vermogen nog geeft, opdat het huis van zijn God voltooid zou kunnen worden. Hieruit blijkt weer overvloedig de grote gunst Gods over hem, die hem, de arme herdersknaap, in staat had gesteld, om zulke grote schatten te verwerven, maar ook de genade, die over David heerste, dat hij zo'n onnoemelijk grote schat schonk voor het huis van de Heere. David betoonde zich een waar rentmeester over de goederen, die God hem verleend had.

Vers 3

3. En daartoe, uit mijn welgevallen tot het huis van mijn God 1), geef ik het bijzonder goud en zilver, dat ik voor mijn eigen gebruik verzameld heb, tot het huis van mijn God daarenboven, behalve al wat ik tot allerhande gereedschap, ten huize van het heiligdom bereid, aangeschaft heb (1 Chronicles 29:2).

1) In het Hebreeën Birtsothi bebeeth Elohai. Beter: omdat ik welgevallen heb in het huis van mijn God. David meldt in dit vers en in het volgende, wat hij uit zijn privaat vermogen nog geeft, opdat het huis van zijn God voltooid zou kunnen worden. Hieruit blijkt weer overvloedig de grote gunst Gods over hem, die hem, de arme herdersknaap, in staat had gesteld, om zulke grote schatten te verwerven, maar ook de genade, die over David heerste, dat hij zo'n onnoemelijk grote schat schonk voor het huis van de Heere. David betoonde zich een waar rentmeester over de goederen, die God hem verleend had.

Vers 4

4. Drieduizend talenten goud van het goud van Ofir, en zevenduizend talenten gelouterd zilver 1) geef ik met het doel om de wanden van de huizen, van de verschillende vertrekken, zalen en kamers (1 Chronicles 28:4) te overtrekken.

1) Deze sommen (162.000.000 gld. goud en 30:600.000 gld. zilver), kunnen nagenoeg vertegenwoordigen de voorraad aan edel metaal, die in de bank van Engeland voorhanden is. Men hoeft echter niet, zoals von Gerlach doet, aan te nemen dat de getallen hier uitermate vergroot zijn, men moet veeleer met Abrah. Calovius (geb. 1612 te Mohrungen, in Oost-Pruisen, overl. 1686 als professor van de theologie en generaal-superintendent te Wittenberg a) de goddelijke zegen bewonderen, die aan de ten troon verheven herder zo'n onmetelijke schat schonk. (Vergelijk 1 Chronicles 22:14).. Deze berekening van Dchsel is naar de Mozaïsche sikkel. De koninklijke sikkel is de helft minder.

a) Behalve Calw.'s Biblia Illustrata (Bijbelverklaring) is voor ons van bijzonder belang de in het jaar 1661 uitgegeven Bijbelse Kalender, volgens welken men in ieder jaar niet alleen de gehele Heilige Schrift doorlezen, maar ook de Spreuken tweemaal en de Psalmen viermaal lezen kan; de toenmalige keurvorst George II was gewoon zijn overdenking nauwkeurig naar die kalender in te richten. Wij geven hier een overzicht van de 12-maanden; iedere dag zijn dikwijls enige Psalmen en Hoofdstukken opgegeven, maar nooit meer dan vier. Januari: Psalms 1:1-67 en Genesis 1:1-Exodus 33:1. Februari: Psalms 68:1-119 en Exodus 34:1-Deuteronomy 9:1. Maart: Psalms 120:1-Proverbs 19:1 en Deuteronomy 10:1-1 Samuel 8:1. April: Proverbs 20:1-Psalms 37:1, 1 Samuel 26:1-1 Chronicles 19:1. Mei: Psalms 38:1-104, 1 Chronicles 19:1-Job 21:1. Juni: Psalms 105:1-120 en Job 22:1-Jeremiah 16:1. (De Psalmen en de drie geschriften van Salomo vallen hier weg). Juli: Psalms 21:1-88 en Jeremiah 17:1-Hosea 4:1. Augustus: Psalms 89:1-Proverbs 2:1 en Hosea 5:1-Tobias 9. September: Proverbs 3:1-Psalms 4:1 en Tobias 10-Matthew 16:1. Oktober: Psalms 6:1-60 en Matthew 17:1-Hand 17. November: Psalms 71:1-132 en Acts 18:1-2 Thessalonians 3:1. December; Psalms 138:1, Prediker en Song of Solomon 8:1, 1 Timothy 1:1-Revelation 22:1..

Het voorbeeld werkt krachtig, het oefent grote macht en invloed bij het volk uit; is het voorbeeld goed, dan is het een licht voor de mensen (Matthew 5:16); is het boos, dan verwekt het voorbeeld ergernis. (Matthew 18:6)..

Vers 4

4. Drieduizend talenten goud van het goud van Ofir, en zevenduizend talenten gelouterd zilver 1) geef ik met het doel om de wanden van de huizen, van de verschillende vertrekken, zalen en kamers (1 Chronicles 28:4) te overtrekken.

1) Deze sommen (162.000.000 gld. goud en 30:600.000 gld. zilver), kunnen nagenoeg vertegenwoordigen de voorraad aan edel metaal, die in de bank van Engeland voorhanden is. Men hoeft echter niet, zoals von Gerlach doet, aan te nemen dat de getallen hier uitermate vergroot zijn, men moet veeleer met Abrah. Calovius (geb. 1612 te Mohrungen, in Oost-Pruisen, overl. 1686 als professor van de theologie en generaal-superintendent te Wittenberg a) de goddelijke zegen bewonderen, die aan de ten troon verheven herder zo'n onmetelijke schat schonk. (Vergelijk 1 Chronicles 22:14).. Deze berekening van Dchsel is naar de Mozaïsche sikkel. De koninklijke sikkel is de helft minder.

a) Behalve Calw.'s Biblia Illustrata (Bijbelverklaring) is voor ons van bijzonder belang de in het jaar 1661 uitgegeven Bijbelse Kalender, volgens welken men in ieder jaar niet alleen de gehele Heilige Schrift doorlezen, maar ook de Spreuken tweemaal en de Psalmen viermaal lezen kan; de toenmalige keurvorst George II was gewoon zijn overdenking nauwkeurig naar die kalender in te richten. Wij geven hier een overzicht van de 12-maanden; iedere dag zijn dikwijls enige Psalmen en Hoofdstukken opgegeven, maar nooit meer dan vier. Januari: Psalms 1:1-67 en Genesis 1:1-Exodus 33:1. Februari: Psalms 68:1-119 en Exodus 34:1-Deuteronomy 9:1. Maart: Psalms 120:1-Proverbs 19:1 en Deuteronomy 10:1-1 Samuel 8:1. April: Proverbs 20:1-Psalms 37:1, 1 Samuel 26:1-1 Chronicles 19:1. Mei: Psalms 38:1-104, 1 Chronicles 19:1-Job 21:1. Juni: Psalms 105:1-120 en Job 22:1-Jeremiah 16:1. (De Psalmen en de drie geschriften van Salomo vallen hier weg). Juli: Psalms 21:1-88 en Jeremiah 17:1-Hosea 4:1. Augustus: Psalms 89:1-Proverbs 2:1 en Hosea 5:1-Tobias 9. September: Proverbs 3:1-Psalms 4:1 en Tobias 10-Matthew 16:1. Oktober: Psalms 6:1-60 en Matthew 17:1-Hand 17. November: Psalms 71:1-132 en Acts 18:1-2 Thessalonians 3:1. December; Psalms 138:1, Prediker en Song of Solomon 8:1, 1 Timothy 1:1-Revelation 22:1..

Het voorbeeld werkt krachtig, het oefent grote macht en invloed bij het volk uit; is het voorbeeld goed, dan is het een licht voor de mensen (Matthew 5:16); is het boos, dan verwekt het voorbeeld ergernis. (Matthew 18:6)..

Vers 5

5. Goud tot de gouden, en zilver tot de zilveren vaten; en tot alle werk, dat door de hand van de werkmeesters te maken was. En wie is er nu onder u, mijn broeders en mijn volk (1 Chronicles 28:2), willig, om heden zijn hand de Heere te vullen met bijdragen voor de bouw van Zijn huis (Exodus 25:4)?

Vers 5

5. Goud tot de gouden, en zilver tot de zilveren vaten; en tot alle werk, dat door de hand van de werkmeesters te maken was. En wie is er nu onder u, mijn broeders en mijn volk (1 Chronicles 28:2), willig, om heden zijn hand de Heere te vullen met bijdragen voor de bouw van Zijn huis (Exodus 25:4)?

Vers 6

6. Toen gaven vrijwillig (Exodus 35:20),de oversten der vaderen, van de vaderlijke huizen, en de oversten van de stammen van Israël (1 Chronicles 27:16), en de oversten van de duizenden en de honderden (1 Chronicles 27:1), en de oversten van het werk van de koning (1 Chronicles 27:25), die gezamenlijk op de rijksdag tegenwoordig waren (1 Chronicles 28:11).

Vers 6

6. Toen gaven vrijwillig (Exodus 35:20),de oversten der vaderen, van de vaderlijke huizen, en de oversten van de stammen van Israël (1 Chronicles 27:16), en de oversten van de duizenden en de honderden (1 Chronicles 27:1), en de oversten van het werk van de koning (1 Chronicles 27:25), die gezamenlijk op de rijksdag tegenwoordig waren (1 Chronicles 28:11).

Vers 7

7. En zij gaven, verbonden zich om te geven tot de dienst van de ontworpen bouw van het huis van God, vijfduizend talenten goud (170.000.000 gld.), en tienduizend drachmen (Dariken) (Exodus 30:13" = 135.000 gld.), en tienduizend talenten zilver (43:200.000 gld.) 1), en achttienduizend talenten koper, en honderdduizend talenten ijzer.

1) Ook deze berekening is volgens de Mozaïsche sikkel. Indien berekend moet worden naar het gewicht van de koning gewicht, is het de helft minder.

Vers 7

7. En zij gaven, verbonden zich om te geven tot de dienst van de ontworpen bouw van het huis van God, vijfduizend talenten goud (170.000.000 gld.), en tienduizend drachmen (Dariken) (Exodus 30:13" = 135.000 gld.), en tienduizend talenten zilver (43:200.000 gld.) 1), en achttienduizend talenten koper, en honderdduizend talenten ijzer.

1) Ook deze berekening is volgens de Mozaïsche sikkel. Indien berekend moet worden naar het gewicht van de koning gewicht, is het de helft minder.

Vers 8

8. En bij wie kostbare stenen gevonden werden, van de in 1 Chronicles 29:2 genoemde soort, die gaven zij in de schat van het huis van de Heere, onder de hand van Jehiël, de Gersoniet (1 Chronicles 26:21). 9. En het volk was verblijd over hun vrijwillig geven, de gevers verheugden er zich over, dat zij dit hadden kunnen en mogen doen, want zij gaven met een volkomen hart, de Heere vrijwillig 1); en de koning David verblijdde zich ook met grote blijdschap, dat zij zich zo bereidwillig toonden, om hun beste goederen ter bevordering van de eer van God daartoe te geven.

1) Ja, zij gaven met een volkomen hart, uit een goed grondbeginsel en met een oprechte achting voor de eer van God..

Vers 8

8. En bij wie kostbare stenen gevonden werden, van de in 1 Chronicles 29:2 genoemde soort, die gaven zij in de schat van het huis van de Heere, onder de hand van Jehiël, de Gersoniet (1 Chronicles 26:21). 9. En het volk was verblijd over hun vrijwillig geven, de gevers verheugden er zich over, dat zij dit hadden kunnen en mogen doen, want zij gaven met een volkomen hart, de Heere vrijwillig 1); en de koning David verblijdde zich ook met grote blijdschap, dat zij zich zo bereidwillig toonden, om hun beste goederen ter bevordering van de eer van God daartoe te geven.

1) Ja, zij gaven met een volkomen hart, uit een goed grondbeginsel en met een oprechte achting voor de eer van God..

Vers 10

10. Daarom loofde David de Heere voor de ogen van de ganse gemeente; en David zei: Geloofd zijt Gij, Heere, God van onze vader Israël, van eeuwigheid tot in eeuwigheid.

1) David looft de Heere, omdat hij ziet de vrijwillige liefde van het volk voor de dienst en het huis van God. Het daarom slaat nadrukkelijk op het voorgaande. Want David ziet daarin de macht en heerlijkheid van zijn Gods. God heeft Israël groot gemaakt, onder en door David doen zegevieren. Hij heeft Zijn beloften vervuld, aan de aardsvaderen gedaan, maar dit niet alleen, ook en bovenal heeft het volk liefde en ijver verkregen voor de Heere en Zijn dienst.

David ziet hier derhalve op de geestelijke gesteldheid van het volk. Hij ziet in dit volkomen vrijwillig geven, Gods bedoelingen vervuld, dat het een theocratisch volk zou zijn. Hij ziet daarin een heerlijke uitkomst van de pogingen van Samuël en van hem, om het volk vrees en liefde in te boezemen en in te planten voor de God van het Verbond. En nu, dit alles ziet hij nu nog v r zijn stervensuur. En waar hij weet, dat dit alles vrucht is van Gods genade, daar moet hij zijn blijde ziel uitstorten in een heerlijk dankgebed.

Vers 10

10. Daarom loofde David de Heere voor de ogen van de ganse gemeente; en David zei: Geloofd zijt Gij, Heere, God van onze vader Israël, van eeuwigheid tot in eeuwigheid.

1) David looft de Heere, omdat hij ziet de vrijwillige liefde van het volk voor de dienst en het huis van God. Het daarom slaat nadrukkelijk op het voorgaande. Want David ziet daarin de macht en heerlijkheid van zijn Gods. God heeft Israël groot gemaakt, onder en door David doen zegevieren. Hij heeft Zijn beloften vervuld, aan de aardsvaderen gedaan, maar dit niet alleen, ook en bovenal heeft het volk liefde en ijver verkregen voor de Heere en Zijn dienst.

David ziet hier derhalve op de geestelijke gesteldheid van het volk. Hij ziet in dit volkomen vrijwillig geven, Gods bedoelingen vervuld, dat het een theocratisch volk zou zijn. Hij ziet daarin een heerlijke uitkomst van de pogingen van Samuël en van hem, om het volk vrees en liefde in te boezemen en in te planten voor de God van het Verbond. En nu, dit alles ziet hij nu nog v r zijn stervensuur. En waar hij weet, dat dit alles vrucht is van Gods genade, daar moet hij zijn blijde ziel uitstorten in een heerlijk dankgebed.

Vers 11

11. Van U, o Heere! is, behoort werkelijk de grootheiden de hoogste onvergelijkelijke majesteit, en de macht, en de heerlijkheid en de overwinning, 1) en de majesteit; U zal men alleen voor de Allerhoogste erkennen, U alle eer en lof geven. Want alles, wat in de hemel en op de aarde is, is van U, nademaal Gij alles geschapen hebt en alles bestuurt. Van U, o Heere! is het koninkrijk, zodat eigenlijk Gij alleen Koning verdient te heten, en Gij hebt U verhoogd 2) tot een Hoofd boven alles 3) (1 Timothy 1:17; 1 Timothy 6:15).

1) In het Hebreeën Wehatho phereth wehaneetsach. Beter: en de heerlijkheid en de roem. Het eerste woord is afhankelijk van het tweede.

2) In de grondtekst komt het nog beter uit, dat David aan de Heere alle eer en alle macht toewijst. Letterlijk staat er: U komt toe het hoogste en het Zich verheffen tot Een boven alles. David geniet op dit ogenblik in buitengewone mate de hoogheid en verhevenheid van God, maar ook Zijn onweersprekelijk recht, om Zich aldus te openbaren.

3) De Joodse Schriftverklaarders leggen het 11de vers op de volgende wijs uit: Uwe, o Heere is de grootheid (want Gij hebt de wereld geschapen), en de macht, (want Gij hebt onze vaderen door de Rode zee uit Egypte gevoerd), en de heerlijkheid (hebt Gij aan de Sinaï geopenbaard om Uw volk de wet te geven), en de overwinning hebt Gij behaald op Amalek, op Sihon en Og en op de Kananieten, Majesteit hebt Gij betoond toen Gij de zon en de maan gebood stil te staan, totdat Uw volk zich op zijn vijanden gewroken had. Alles, zo in de hemel als op aarde is het werk Uwer handen; Gij behoudt en regeert alle dingen, en Gij zijt verhoogd boven alle Engelen van de hemel, zoals ook boven alle koningen van de aarde.

Vers 11

11. Van U, o Heere! is, behoort werkelijk de grootheiden de hoogste onvergelijkelijke majesteit, en de macht, en de heerlijkheid en de overwinning, 1) en de majesteit; U zal men alleen voor de Allerhoogste erkennen, U alle eer en lof geven. Want alles, wat in de hemel en op de aarde is, is van U, nademaal Gij alles geschapen hebt en alles bestuurt. Van U, o Heere! is het koninkrijk, zodat eigenlijk Gij alleen Koning verdient te heten, en Gij hebt U verhoogd 2) tot een Hoofd boven alles 3) (1 Timothy 1:17; 1 Timothy 6:15).

1) In het Hebreeën Wehatho phereth wehaneetsach. Beter: en de heerlijkheid en de roem. Het eerste woord is afhankelijk van het tweede.

2) In de grondtekst komt het nog beter uit, dat David aan de Heere alle eer en alle macht toewijst. Letterlijk staat er: U komt toe het hoogste en het Zich verheffen tot Een boven alles. David geniet op dit ogenblik in buitengewone mate de hoogheid en verhevenheid van God, maar ook Zijn onweersprekelijk recht, om Zich aldus te openbaren.

3) De Joodse Schriftverklaarders leggen het 11de vers op de volgende wijs uit: Uwe, o Heere is de grootheid (want Gij hebt de wereld geschapen), en de macht, (want Gij hebt onze vaderen door de Rode zee uit Egypte gevoerd), en de heerlijkheid (hebt Gij aan de Sinaï geopenbaard om Uw volk de wet te geven), en de overwinning hebt Gij behaald op Amalek, op Sihon en Og en op de Kananieten, Majesteit hebt Gij betoond toen Gij de zon en de maan gebood stil te staan, totdat Uw volk zich op zijn vijanden gewroken had. Alles, zo in de hemel als op aarde is het werk Uwer handen; Gij behoudt en regeert alle dingen, en Gij zijt verhoogd boven alle Engelen van de hemel, zoals ook boven alle koningen van de aarde.

Vers 12

12. En rijkdom en eer zijn voor Uw aangezicht, rijkdom en eer zijn, waar zij ook bij mensen voorkomen, eigenlijk van U afkomstig (Proverbs 3:16), en Gij heerst over alles; en in Uw hand is kracht en macht, zodat Gij ook de aller zwakste kracht kunt verlenen, en toch ook weer de aller sterkste zonder U niets vermag; ook staat het in Uw hand alles, waaraan Gij U verheerlijken wilt, groot te maken en sterk te maken 1).

1) Met deze lofzegging van David is verwant de lofzegging (Doxologie) aan het slot van het "Gebed van de Heere" (Matthew 6:13).

Vers 12

12. En rijkdom en eer zijn voor Uw aangezicht, rijkdom en eer zijn, waar zij ook bij mensen voorkomen, eigenlijk van U afkomstig (Proverbs 3:16), en Gij heerst over alles; en in Uw hand is kracht en macht, zodat Gij ook de aller zwakste kracht kunt verlenen, en toch ook weer de aller sterkste zonder U niets vermag; ook staat het in Uw hand alles, waaraan Gij U verheerlijken wilt, groot te maken en sterk te maken 1).

1) Met deze lofzegging van David is verwant de lofzegging (Doxologie) aan het slot van het "Gebed van de Heere" (Matthew 6:13).

Vers 13

13. Nu dan, Heere, onze God! die ons uit alle volkeren van de aarde tot Uw eigendom verkoren hebt, wij danken 1) U voor al Uw tot dusver ons betoonde weldadigheden, in het bijzonder ook daarvoor, dat Gij ons hart bewogen hebt, om onze rijkdom gewillig aan Uw huis te wijden, en wij loven de naam van Uw heerlijkheid, al Uwe hoge en verheven eigenschappen, waarin Gij Uw heerlijkheid openbaart.

1) Hoe meer wij voor God doen, hoe meer wij aan Hem verschuldigd zijn voor de eer van in Zijn dienst gebruikt te worden, en voor de genade, die ons enigszins in staat stelt, om Hem te dienen. Wij moeten Gode al de eer geven voor al het werk, dat te eniger tijd door ons of door anderen gedaan is. Onze eigen goede werken moeten de stof van onze hovaardij niet zijn, maar wel het onderwerp van onze lof. Want het is inderdaad de grootste eer en het grootste vermaak in de wereld, God getrouw te dienen..

Vers 13

13. Nu dan, Heere, onze God! die ons uit alle volkeren van de aarde tot Uw eigendom verkoren hebt, wij danken 1) U voor al Uw tot dusver ons betoonde weldadigheden, in het bijzonder ook daarvoor, dat Gij ons hart bewogen hebt, om onze rijkdom gewillig aan Uw huis te wijden, en wij loven de naam van Uw heerlijkheid, al Uwe hoge en verheven eigenschappen, waarin Gij Uw heerlijkheid openbaart.

1) Hoe meer wij voor God doen, hoe meer wij aan Hem verschuldigd zijn voor de eer van in Zijn dienst gebruikt te worden, en voor de genade, die ons enigszins in staat stelt, om Hem te dienen. Wij moeten Gode al de eer geven voor al het werk, dat te eniger tijd door ons of door anderen gedaan is. Onze eigen goede werken moeten de stof van onze hovaardij niet zijn, maar wel het onderwerp van onze lof. Want het is inderdaad de grootste eer en het grootste vermaak in de wereld, God getrouw te dienen..

Vers 14

14. Want wie ben ik, al is mij boven zo vele duizenden de voorrang gegeven, en al mag ik over een machtig koninkrijk heersen, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben, uit onszelf het vermogen en de kracht zouden bezitten, om vrijwillig te geven, als dit heden door ons geschied is? Want het is alles van U gekomen, niet slechts hetgeen wij hebben, maar ook de lust en blijdschap om het weer af te staan, en wij geven het U uit Uw hand 1), uit het vermogen, dat Gij toch eerst ons hebt toebedeeld.

1) David laat hier zijn God tot Zijn eer komen. Hij erkent en belijdt, dat al is hij koning en Israël het machtigste volk van de aarde, zij toch in zichzelf niets zijn, maar dat zij het alles zijn door hun Verbonds-God. Verder, dat, wat zij geven, zij niet geven van het hun, maar van hetgeen God hun gegeven geeft.

David is hier klein en God voor hem groot. Hier brengt hij in praktijk, wat hij ook reeds vroeger had gezegd, dat hij zich zeer gering zou aanstellen voor het aangezicht van zijn God.

Vers 14

14. Want wie ben ik, al is mij boven zo vele duizenden de voorrang gegeven, en al mag ik over een machtig koninkrijk heersen, en wat is mijn volk, dat wij de macht zouden verkregen hebben, uit onszelf het vermogen en de kracht zouden bezitten, om vrijwillig te geven, als dit heden door ons geschied is? Want het is alles van U gekomen, niet slechts hetgeen wij hebben, maar ook de lust en blijdschap om het weer af te staan, en wij geven het U uit Uw hand 1), uit het vermogen, dat Gij toch eerst ons hebt toebedeeld.

1) David laat hier zijn God tot Zijn eer komen. Hij erkent en belijdt, dat al is hij koning en Israël het machtigste volk van de aarde, zij toch in zichzelf niets zijn, maar dat zij het alles zijn door hun Verbonds-God. Verder, dat, wat zij geven, zij niet geven van het hun, maar van hetgeen God hun gegeven geeft.

David is hier klein en God voor hem groot. Hier brengt hij in praktijk, wat hij ook reeds vroeger had gezegd, dat hij zich zeer gering zou aanstellen voor het aangezicht van zijn God.

Vers 15

15. Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, wij hebben dit land, dat wij bewonen, niet als werkelijke bezitters in eigendom, maar leven er in slechts als dezulken, die van de lankmoedigheid en gastvrijheid van U, hun grondeigenaar, afhankelijk zijn (Leviticus 5:23 Psalms 39:13), zoals al onze vaders, waarbij deze staat van afhankelijkheid zich nog duidelijker vertoonde, omdat zij volstrekt geen eigen grond hadden (Genesis 23:4); onze dagen op aarde zijn als een schaduw, die weer verdwijnt, eer men er om denkt (Job 8:9; Job 14:2), en er is geen verwachting 1), wij hebben dus wat wij hebben, slechts zolang als Gij ons op aarde laat blijven, en wij kunnen dus nimmer tot de valse waan vervallen, alsof wij in staat waren U iets van het onze te geven, en enige verdienste bij U te verwerven.

1) Hierdoor wordt het bevestigd, dit wil David zeggen, dat wij vreemdelingen en bijwoners zijn en geen blijvende stad hebben. De dagen van de mensen zijn kort, en als hij erbij voegt: en er is geen verwachting, dan is dit een verkorte uitdrukking van: er is geen verwachting of vertrouwen op de duur van het leven.

Vers 15

15. Want wij zijn vreemdelingen en bijwoners voor Uw aangezicht, wij hebben dit land, dat wij bewonen, niet als werkelijke bezitters in eigendom, maar leven er in slechts als dezulken, die van de lankmoedigheid en gastvrijheid van U, hun grondeigenaar, afhankelijk zijn (Leviticus 5:23 Psalms 39:13), zoals al onze vaders, waarbij deze staat van afhankelijkheid zich nog duidelijker vertoonde, omdat zij volstrekt geen eigen grond hadden (Genesis 23:4); onze dagen op aarde zijn als een schaduw, die weer verdwijnt, eer men er om denkt (Job 8:9; Job 14:2), en er is geen verwachting 1), wij hebben dus wat wij hebben, slechts zolang als Gij ons op aarde laat blijven, en wij kunnen dus nimmer tot de valse waan vervallen, alsof wij in staat waren U iets van het onze te geven, en enige verdienste bij U te verwerven.

1) Hierdoor wordt het bevestigd, dit wil David zeggen, dat wij vreemdelingen en bijwoners zijn en geen blijvende stad hebben. De dagen van de mensen zijn kort, en als hij erbij voegt: en er is geen verwachting, dan is dit een verkorte uitdrukking van: er is geen verwachting of vertrouwen op de duur van het leven.

Vers 16

16. Heere, onze God! al deze menigte van goud en zilver, edelgesteenten, enz. die wij bereid tezamen gebracht hebben, om U een huis te bouwen, de naam van Uw heiligheid, dat is van Uw hand, en het is alles van U 1).

1) Nog eens komt David er in dit vers op, om alle roem uit te sluiten. God moet er voor gedankt worden, dat Hij niet alleen in staat stelt om te geven, maar ook een hart schenkt, om te geven, om vrijwillig te geven. Hoe meer David wordt ingeleid, hoe dieper hij wegzinkt onder de goedertierenheden van God.

Vers 16

16. Heere, onze God! al deze menigte van goud en zilver, edelgesteenten, enz. die wij bereid tezamen gebracht hebben, om U een huis te bouwen, de naam van Uw heiligheid, dat is van Uw hand, en het is alles van U 1).

1) Nog eens komt David er in dit vers op, om alle roem uit te sluiten. God moet er voor gedankt worden, dat Hij niet alleen in staat stelt om te geven, maar ook een hart schenkt, om te geven, om vrijwillig te geven. Hoe meer David wordt ingeleid, hoe dieper hij wegzinkt onder de goedertierenheden van God.

Vers 17

17. En ik weet, mijn God, door de verlichting van Uw Geest en mijn eigen dagelijkse ervaring, dat Gij het hart proeft (1 Chronicles 28:9 Psalms 7:10), en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtigheden 1), aan een hart zonder valsheid en huichelarij. Daarom, ik heb, wat mijn bijdragen tot die bouw (1 Chronicles 29:2) betreft, in oprechtheid van mijn hart al deze dingen vrijwillig gegeven, en mij op het allerzeerst voor alle valse bedoelingen bij mijn gift gewacht, en ik heb nu met vreugde Uw volk, dat hier gevonden wordt, gezien, dat het, bij de bijdragen zijnerzijds (1 Chronicles 29:6), dezelfde gezindheid aan de dag gelegd en zich jegens U vrijwillig gedragen heeft, en zo zal zeker deze ganse menigte (1 Chronicles 29:16) U welgevallig zijn.

1) David spreekt het hier uit, dat hij er waarlijk zijn troost in vindt, dat God zijn hart kent en de oprechtheid van zijn gemoed, dat hij waarlijk met een blijmoedig hart heeft gegeven, wat hij heeft geschonken. Verder, dat hij niet met een nijdig oog aanziet, dat ook het volk geeft. Hiermee betoonde hij ook aan het einde van zijn leven een man naar Gods hart te zijn.

Vers 17

17. En ik weet, mijn God, door de verlichting van Uw Geest en mijn eigen dagelijkse ervaring, dat Gij het hart proeft (1 Chronicles 28:9 Psalms 7:10), en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtigheden 1), aan een hart zonder valsheid en huichelarij. Daarom, ik heb, wat mijn bijdragen tot die bouw (1 Chronicles 29:2) betreft, in oprechtheid van mijn hart al deze dingen vrijwillig gegeven, en mij op het allerzeerst voor alle valse bedoelingen bij mijn gift gewacht, en ik heb nu met vreugde Uw volk, dat hier gevonden wordt, gezien, dat het, bij de bijdragen zijnerzijds (1 Chronicles 29:6), dezelfde gezindheid aan de dag gelegd en zich jegens U vrijwillig gedragen heeft, en zo zal zeker deze ganse menigte (1 Chronicles 29:16) U welgevallig zijn.

1) David spreekt het hier uit, dat hij er waarlijk zijn troost in vindt, dat God zijn hart kent en de oprechtheid van zijn gemoed, dat hij waarlijk met een blijmoedig hart heeft gegeven, wat hij heeft geschonken. Verder, dat hij niet met een nijdig oog aanziet, dat ook het volk geeft. Hiermee betoonde hij ook aan het einde van zijn leven een man naar Gods hart te zijn.

Vers 18

18. 0 Heere, Gij God van onze vaderen Abraham, Izak en Israël! bewaar door uw goede Geest dit in de eeuwigheid in de zin van de gedachten van het hart van Uw volks, dat het steeds in oprechtheid U dient en een vijand van alle geveinsdheid is, en richt hun hart tot U 1) (1 Samuel 7:3), opdat zij voortaan vrijwillig en met vreugde geven, als de eer van Uw naam het vordert.

1) David weet het, dat het hart van het volk, vanwege zijn natuurlijk bestaan, niet naar God, maar naar de wereld en de valse goden is gekeerd, maar hij heeft ook de Almacht, Getrouwheid en Goedheid van God leren kennen. Daarom smeekt hij het, dat God zelf hun hart moge richten tot Hem, maar vertrouwt ook, dat de Heere het doen zal. Zoals Jozua, zo ook kent David zijn volk en zoals Mozes zijn volk aan de Trouwe God overgaf, zo geeft David het over aan de Almacht en Goedheid van de Heere.

Vers 18

18. 0 Heere, Gij God van onze vaderen Abraham, Izak en Israël! bewaar door uw goede Geest dit in de eeuwigheid in de zin van de gedachten van het hart van Uw volks, dat het steeds in oprechtheid U dient en een vijand van alle geveinsdheid is, en richt hun hart tot U 1) (1 Samuel 7:3), opdat zij voortaan vrijwillig en met vreugde geven, als de eer van Uw naam het vordert.

1) David weet het, dat het hart van het volk, vanwege zijn natuurlijk bestaan, niet naar God, maar naar de wereld en de valse goden is gekeerd, maar hij heeft ook de Almacht, Getrouwheid en Goedheid van God leren kennen. Daarom smeekt hij het, dat God zelf hun hart moge richten tot Hem, maar vertrouwt ook, dat de Heere het doen zal. Zoals Jozua, zo ook kent David zijn volk en zoals Mozes zijn volk aan de Trouwe God overgaf, zo geeft David het over aan de Almacht en Goedheid van de Heere.

Vers 19

19. En geef mijn zoon Salomo, de tegenwoordige bestuurder van Uw volk, een volkomen hart, om te houden Uw geboden, Uw getuigenissen en Uw inzettingen, waartoe ik hem vroeger reeds zo dringend vermaand heb (1 Chronicles 28:9); en om alles te doen 1), wat hij behoort te verrichten, en waartoe Uw bevel hem in zijn stand roept, en om dit paleis te bouwen, dat ik bereid, waartoe ik zo'n rijke voorraad verzameld heb 2), zodat hij nu als uit een overvloed kan nemen, tot uitvoering van de bouw.

1) Om alles te doen, namelijk wat in overeenstemming is met de inzettingen en geboden van de Heere. Opdat Salomo dit kan doen, is het nodig, dat de Heere God hem een volkomen hart geeft, een hart, dat niet geslingerd wordt tussen de dienst van de valse goden en de Heere, maar dat geheel kiest en gekozen heeft voor de Heere God alleen, wiens lust het is, om te wandelen in de inzettingen van de Heere.

2) Vele geleerden vinden het ongelofelijk, dat David reeds zoveel verzameld zou hebben; immers Salomo zou zich anders moeilijk gedrongen gevoeld hebben, om zulke grote toerustingen te maken, als in 1 Kings 5:1 beschreven worden. Daartegen wordt van de andere zijde met recht opgemerkt, dat Salomo, zonder de aanwezigheid van zulke schatten niet zo spoedig na de aanvaarding van de heerschappij de bouw zo ernstig zou hebben kunnen beginnen..

Vers 19

19. En geef mijn zoon Salomo, de tegenwoordige bestuurder van Uw volk, een volkomen hart, om te houden Uw geboden, Uw getuigenissen en Uw inzettingen, waartoe ik hem vroeger reeds zo dringend vermaand heb (1 Chronicles 28:9); en om alles te doen 1), wat hij behoort te verrichten, en waartoe Uw bevel hem in zijn stand roept, en om dit paleis te bouwen, dat ik bereid, waartoe ik zo'n rijke voorraad verzameld heb 2), zodat hij nu als uit een overvloed kan nemen, tot uitvoering van de bouw.

1) Om alles te doen, namelijk wat in overeenstemming is met de inzettingen en geboden van de Heere. Opdat Salomo dit kan doen, is het nodig, dat de Heere God hem een volkomen hart geeft, een hart, dat niet geslingerd wordt tussen de dienst van de valse goden en de Heere, maar dat geheel kiest en gekozen heeft voor de Heere God alleen, wiens lust het is, om te wandelen in de inzettingen van de Heere.

2) Vele geleerden vinden het ongelofelijk, dat David reeds zoveel verzameld zou hebben; immers Salomo zou zich anders moeilijk gedrongen gevoeld hebben, om zulke grote toerustingen te maken, als in 1 Kings 5:1 beschreven worden. Daartegen wordt van de andere zijde met recht opgemerkt, dat Salomo, zonder de aanwezigheid van zulke schatten niet zo spoedig na de aanvaarding van de heerschappij de bouw zo ernstig zou hebben kunnen beginnen..

Vers 20

20. Daarna zei David, voor wie het niet genoeg was, dat hij voor zijn persoon God loofde, tot de ganse gemeente van degenen, die rondom hem verzameld waren: Looft nu ook uwerzijds de Heere, uw God, en geeft althans door gebaarden uw instemming te kennen met hetgeen ik voor het aangezicht van God gesproken heb. Toen loofde de ganse gemeente de Heere, de God hunner vaderen, door haar "Amen" te zeggen op David's gebed (1 Chronicles 16:36); en zij neigden het hoofd daarbij ter aarde, en zij bogen zich op deze wijze neer, eensdeels voor de Heere, als degene, Wie is de majesteit en de macht enz. (1 Chronicles 29:11), en anderdeels voor de koning, als degene, onder wiens regering zij zoveel goeds genoten (1 Kings 1:31).

Vers 20

20. Daarna zei David, voor wie het niet genoeg was, dat hij voor zijn persoon God loofde, tot de ganse gemeente van degenen, die rondom hem verzameld waren: Looft nu ook uwerzijds de Heere, uw God, en geeft althans door gebaarden uw instemming te kennen met hetgeen ik voor het aangezicht van God gesproken heb. Toen loofde de ganse gemeente de Heere, de God hunner vaderen, door haar "Amen" te zeggen op David's gebed (1 Chronicles 16:36); en zij neigden het hoofd daarbij ter aarde, en zij bogen zich op deze wijze neer, eensdeels voor de Heere, als degene, Wie is de majesteit en de macht enz. (1 Chronicles 29:11), en anderdeels voor de koning, als degene, onder wiens regering zij zoveel goeds genoten (1 Kings 1:31).

Vers 21

21. En zij offerden daarna, nog op dezelfde dag, de Heere dankoffers (Leviticus 1:2), ook offerden zij de Heere brandoffers, de andere morgen van die dag, duizend varren, duizend rammen, duizend lammeren, met hun drankoffers; en slachtoffers in menigte, voor gans Israël, dat zij vertegenwoordigden.

Vers 21

21. En zij offerden daarna, nog op dezelfde dag, de Heere dankoffers (Leviticus 1:2), ook offerden zij de Heere brandoffers, de andere morgen van die dag, duizend varren, duizend rammen, duizend lammeren, met hun drankoffers; en slachtoffers in menigte, voor gans Israël, dat zij vertegenwoordigden.

Vers 22

22. En zij aten en dronken op die dag voor het aangezicht van de Heere 1) met grote vreugde, zij richtten offermaaltijden aan, om zich over hun gemeenschap met de Heere te verblijden (Exodus 29:34); en zij maakten Salomo, de zoon van David, ten anderen maal koning, want de eerste uitroep van hem als koning (1 Kings 1:38), was meer in haast en slechts in tegenwoordigheid van de burgers van Jeruzalem geschied, en zij zalfden hem voor de Heere 2), in Wiens naam hij regeren moest, tot voorganger (2 Samuel 2:4; 2 Samuel 5:3), en Zadok 3), een van de twee hogepriesters (2 Samuel 8:17), tot toekomstige hogepriester, alleen; zodat Salomo later des te meer in zijn recht was toen hij Abjathar verstootte (1 Kings 2:26 vv.).

1) Voor het aangezicht van de Heere, omdat deze maaltijd plaats had, bij de Ark, de zichtbare vertegenwoordiging van de Heere God.

2) De Heere zalven, staat er, omdat de Heere God hem tot koning had uitverkoren, zodat het volk Salomo nu zalfde als in de naam van de Heere, als om aan Zijn bevel te voldoen.

3) Zadok wordt tot hogepriester gezalfd, tegelijk met Salomo, omdat Abjathar het met Adonia had gehouden. Dat hij nu door het volk gezalfd werd, is om te bewijzen, dat hij in zijn ambt gehandhaafd werd tegenover de van Salomo en David afgevallen Hogepriester Abjathar.

II. 1 Chronicles 29:23-1 Chronicles 29:30. Na enige opmerkingen over de erkenning, die Salomo van alle zijden, van de aanvang af als koning ondervond, zodat hij daarvoor niet eerst hoefde te strijden, zoals zijn beide voorgangers, en na een wenk aangaande de gelukkige en vreedzame gang van zijn regering, zodat hij ook in dit opzicht meer schittert dan de beide koningen v r hem, snelt het Boek naar het slot van David's geschiedenis, door de jaren van zijn regering nog eenmaal op te geven, met korte woorden van zijn dood te spreken en op de geschriften te wijzen, die de gebeurtenissen van zijn tijd uitvoeriger mededeelden. (Vergelijk 1 Kings 2:1-1 Kings 2:11).

Vers 22

22. En zij aten en dronken op die dag voor het aangezicht van de Heere 1) met grote vreugde, zij richtten offermaaltijden aan, om zich over hun gemeenschap met de Heere te verblijden (Exodus 29:34); en zij maakten Salomo, de zoon van David, ten anderen maal koning, want de eerste uitroep van hem als koning (1 Kings 1:38), was meer in haast en slechts in tegenwoordigheid van de burgers van Jeruzalem geschied, en zij zalfden hem voor de Heere 2), in Wiens naam hij regeren moest, tot voorganger (2 Samuel 2:4; 2 Samuel 5:3), en Zadok 3), een van de twee hogepriesters (2 Samuel 8:17), tot toekomstige hogepriester, alleen; zodat Salomo later des te meer in zijn recht was toen hij Abjathar verstootte (1 Kings 2:26 vv.).

1) Voor het aangezicht van de Heere, omdat deze maaltijd plaats had, bij de Ark, de zichtbare vertegenwoordiging van de Heere God.

2) De Heere zalven, staat er, omdat de Heere God hem tot koning had uitverkoren, zodat het volk Salomo nu zalfde als in de naam van de Heere, als om aan Zijn bevel te voldoen.

3) Zadok wordt tot hogepriester gezalfd, tegelijk met Salomo, omdat Abjathar het met Adonia had gehouden. Dat hij nu door het volk gezalfd werd, is om te bewijzen, dat hij in zijn ambt gehandhaafd werd tegenover de van Salomo en David afgevallen Hogepriester Abjathar.

II. 1 Chronicles 29:23-1 Chronicles 29:30. Na enige opmerkingen over de erkenning, die Salomo van alle zijden, van de aanvang af als koning ondervond, zodat hij daarvoor niet eerst hoefde te strijden, zoals zijn beide voorgangers, en na een wenk aangaande de gelukkige en vreedzame gang van zijn regering, zodat hij ook in dit opzicht meer schittert dan de beide koningen v r hem, snelt het Boek naar het slot van David's geschiedenis, door de jaren van zijn regering nog eenmaal op te geven, met korte woorden van zijn dood te spreken en op de geschriften te wijzen, die de gebeurtenissen van zijn tijd uitvoeriger mededeelden. (Vergelijk 1 Kings 2:1-1 Kings 2:11).

Vers 23

23. Alzo, door alle vorsten en oversten van Israël thans als koning erkend, zat van deze dag af, Salomo op de troon van de Heere, op de koninklijke stoel, die de Heere hem boven al zijn broeders had geschonken (1 Chronicles 28:5), als koning in de plaats van zijn vader David, en hij was, zoals de geschiedenis later uitvoeriger zal berichten, voorspoedig bij het werk van de tempelbouw, dat hem was opgedragen; en gans Israël hoorde naar hem, was hem gehoorzaam, zodat hij zijn regering in vrede beginnen kon.

Vers 23

23. Alzo, door alle vorsten en oversten van Israël thans als koning erkend, zat van deze dag af, Salomo op de troon van de Heere, op de koninklijke stoel, die de Heere hem boven al zijn broeders had geschonken (1 Chronicles 28:5), als koning in de plaats van zijn vader David, en hij was, zoals de geschiedenis later uitvoeriger zal berichten, voorspoedig bij het werk van de tempelbouw, dat hem was opgedragen; en gans Israël hoorde naar hem, was hem gehoorzaam, zodat hij zijn regering in vrede beginnen kon.

Vers 24

24. En al de vorsten en helden, waarvan in 1 Chronicles 28:1 gesproken is, ja, ook al de zonen van de koning David, Adonia en zijn herhaalde poging tot troonsbeklimming (1 Kings 2:12) hier niet te gedenken gaven de hand 1), dat zij onder de koning Salomo zijn zouden, onderwierpen zich aan zijn regering.

1) Gaven de hand is een Hebreeuwse uitdrukking voor: met ede zich onderwerpen. Of hiermee zijdelings gewezen wordt op de opstand van Adonia is twijfelachtig. In de hand zit de macht, de hand is teken van macht. Welnu, de hand geven, of zoals er eigenlijk staat: de hand geven onder de koning Salomo wil zeggen: van hun macht afstand doen ten behoeve van de koning, zich aan hem onderwerpen, beloven hem onderdanig te zijn.

Vers 24

24. En al de vorsten en helden, waarvan in 1 Chronicles 28:1 gesproken is, ja, ook al de zonen van de koning David, Adonia en zijn herhaalde poging tot troonsbeklimming (1 Kings 2:12) hier niet te gedenken gaven de hand 1), dat zij onder de koning Salomo zijn zouden, onderwierpen zich aan zijn regering.

1) Gaven de hand is een Hebreeuwse uitdrukking voor: met ede zich onderwerpen. Of hiermee zijdelings gewezen wordt op de opstand van Adonia is twijfelachtig. In de hand zit de macht, de hand is teken van macht. Welnu, de hand geven, of zoals er eigenlijk staat: de hand geven onder de koning Salomo wil zeggen: van hun macht afstand doen ten behoeve van de koning, zich aan hem onderwerpen, beloven hem onderdanig te zijn.

Vers 25

25. En de Heere maakte Salomo in de loop van de tijd groot ten hoogste voor de ogen van gans Israël; en Hij gaf aan hem een koninklijke majesteit, die aan geen koning van Israël v r hem geweest is (2 Chronicles 1:12). 26. Zo heeft dan, om na deze blik op de tijd van Salomo's regering weer terug te komen op zijn vader, met wiens regering wij in dit Boek voornamelijk hebben te doen gehad David, de zoon van Isaï, geregeerd over gans Israël.

Vers 25

25. En de Heere maakte Salomo in de loop van de tijd groot ten hoogste voor de ogen van gans Israël; en Hij gaf aan hem een koninklijke majesteit, die aan geen koning van Israël v r hem geweest is (2 Chronicles 1:12). 26. Zo heeft dan, om na deze blik op de tijd van Salomo's regering weer terug te komen op zijn vader, met wiens regering wij in dit Boek voornamelijk hebben te doen gehad David, de zoon van Isaï, geregeerd over gans Israël.

Vers 27

27. De dagen nu, die hij geregeerd heeft over Israël, zijn veertig jaar, van 1055-1015 v r Christus geb.; te Hebron regeerde hij zeven, nauwkeuriger 7 jaren, en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig, nauwkeuriger 32 jaren.

Vers 27

27. De dagen nu, die hij geregeerd heeft over Israël, zijn veertig jaar, van 1055-1015 v r Christus geb.; te Hebron regeerde hij zeven, nauwkeuriger 7 jaren, en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig, nauwkeuriger 32 jaren.

Vers 28

28. En hij stierf, 1015 v r Christus in goede ouderdom, 70 jaar oud, zat van dagen, rijkdom en eer, het leven zat, en in plaats van de aardse rijkdom en de aardse eer verlangend uitziende naar de goederen van de andere wereld (1 Kings 1:1); en zijn zoon Salomo regeerde toen David gestorven en in zijn graf op de berg Zion begraven was (1 Kings 2:10), in zijn plaats.

Vers 28

28. En hij stierf, 1015 v r Christus in goede ouderdom, 70 jaar oud, zat van dagen, rijkdom en eer, het leven zat, en in plaats van de aardse rijkdom en de aardse eer verlangend uitziende naar de goederen van de andere wereld (1 Kings 1:1); en zijn zoon Salomo regeerde toen David gestorven en in zijn graf op de berg Zion begraven was (1 Kings 2:10), in zijn plaats.

Vers 29

29. De geschiedenissen nu van de koning David, de eerste en de laatste, zowel die, die in zijn vroegere als die, die in zijn latere tijd zijn voorgevallen, zie, die zijn geschreven in de geschiedenissen van Samuël, de ziener, en in de geschiedenissen van de profeet Nathan, en in de geschiedenissen van Gad, de ziener 1).

1) Als bronnen, waaruit de Schrijver van de boeken der Kronieken geput heeft, noemt hij vooreerst een met verschillende namen, (a) Boek der koningen van Juda en Israël 2 Chronicles 25:26; 2 Chronicles 28:26) (b) boek der koningen van Israël en Juda 2 Chronicles 27:7; 2 Chronicles 35:27; 2 Chronicles 36:8 2 Chronicles 27:7 2 Chronicles 35:27) Geschiedenissen van de Koningen van Israël 2 Chronicles 33:18 (d) boek der koningen van Israël 2 Chronicles 20:34 (e) Historie van het boek der Koningen 2 Chronicles 24:27) aangeduid, groter geschiedboek, dat zonder twijfel in de grond datgene bevat, wat de in de boeken der Koningen aangehaalde Kronieken van de koningen van Juda en de Kronieken van de koningen van Israël (1 Kings 14:19) bevat hebben, maar het is een werk waarin de geschiedenissen van de beide rijken tot een geheel verarbeid worden, terwijl die Kronieken beide rijken afzonderlijk behandelden. Voorts worden enige profetische afzonderlijke geschriften opgenoemd: a) de op deze plaats voorkomende geschiedenissen van Samuël, de ziener, geschiedenissen van de profeet Nathan, en geschiedenissen van Gad, de ziener; b) de woorden van de profeet Nathan, de profetie van Ahia, de Siloniet, en de gezichten van Jeddi, de ziener, aangaande Jerobeam, de zoon van Nebat. 2 Chronicles 9:29 ; c) de woorden van Semaja, de profeet en Iddo, de ziener; 2 Chronicles 12:15 ; d) de geschiedenissen van Jehu, de zoon van Hanani, die men hem optekenen deed in het boek der koningen van Israël 2 Chronicles 20:34 ; e) een geschrift van de profeet Jesaja, de zoon van Amos; 2 Chronicles 26:22 ; f) het gezicht van de profeet Jesaja, de zoon van Amos, in het boek der koningen van Juda en van Israël 2 Chronicles 32:32 ; g) de woorden van de ziener (zeker juister van Hosaï); 2 Chronicles 33:19 Van deze 7 afzonderlijke geschriften zijn de onder a en b aangeduide niet de Boeken van Samuël en die van de Koningen, zoals wij ze thans bezitten, maar schriften, of verzamelingen van profetische uitspraken van de genoemde mannen met vele ingevoegde historische berichten, die in het grotere geschiedboek waren opgenomen maar ook de Schrijver van de Kronieken nog onmiddellijk ten dienste stonden. Eveneens is het met de overige afzonderlijke geschriften, die bijzondere vermelding bevestigt, wat wij in 1 Koningen .14:19 opmerkten, dat de daar genoemde Kronieken niet enkel samengesteld waren uit de openbare Rijksjaarboeken en andere geschiedkundige geschriften van de tijdgenoten, maar tevens uit de aanwezige profetische geschriften en voorspellingen..

Vers 29

29. De geschiedenissen nu van de koning David, de eerste en de laatste, zowel die, die in zijn vroegere als die, die in zijn latere tijd zijn voorgevallen, zie, die zijn geschreven in de geschiedenissen van Samuël, de ziener, en in de geschiedenissen van de profeet Nathan, en in de geschiedenissen van Gad, de ziener 1).

1) Als bronnen, waaruit de Schrijver van de boeken der Kronieken geput heeft, noemt hij vooreerst een met verschillende namen, (a) Boek der koningen van Juda en Israël 2 Chronicles 25:26; 2 Chronicles 28:26) (b) boek der koningen van Israël en Juda 2 Chronicles 27:7; 2 Chronicles 35:27; 2 Chronicles 36:8 2 Chronicles 27:7 2 Chronicles 35:27) Geschiedenissen van de Koningen van Israël 2 Chronicles 33:18 (d) boek der koningen van Israël 2 Chronicles 20:34 (e) Historie van het boek der Koningen 2 Chronicles 24:27) aangeduid, groter geschiedboek, dat zonder twijfel in de grond datgene bevat, wat de in de boeken der Koningen aangehaalde Kronieken van de koningen van Juda en de Kronieken van de koningen van Israël (1 Kings 14:19) bevat hebben, maar het is een werk waarin de geschiedenissen van de beide rijken tot een geheel verarbeid worden, terwijl die Kronieken beide rijken afzonderlijk behandelden. Voorts worden enige profetische afzonderlijke geschriften opgenoemd: a) de op deze plaats voorkomende geschiedenissen van Samuël, de ziener, geschiedenissen van de profeet Nathan, en geschiedenissen van Gad, de ziener; b) de woorden van de profeet Nathan, de profetie van Ahia, de Siloniet, en de gezichten van Jeddi, de ziener, aangaande Jerobeam, de zoon van Nebat. 2 Chronicles 9:29 ; c) de woorden van Semaja, de profeet en Iddo, de ziener; 2 Chronicles 12:15 ; d) de geschiedenissen van Jehu, de zoon van Hanani, die men hem optekenen deed in het boek der koningen van Israël 2 Chronicles 20:34 ; e) een geschrift van de profeet Jesaja, de zoon van Amos; 2 Chronicles 26:22 ; f) het gezicht van de profeet Jesaja, de zoon van Amos, in het boek der koningen van Juda en van Israël 2 Chronicles 32:32 ; g) de woorden van de ziener (zeker juister van Hosaï); 2 Chronicles 33:19 Van deze 7 afzonderlijke geschriften zijn de onder a en b aangeduide niet de Boeken van Samuël en die van de Koningen, zoals wij ze thans bezitten, maar schriften, of verzamelingen van profetische uitspraken van de genoemde mannen met vele ingevoegde historische berichten, die in het grotere geschiedboek waren opgenomen maar ook de Schrijver van de Kronieken nog onmiddellijk ten dienste stonden. Eveneens is het met de overige afzonderlijke geschriften, die bijzondere vermelding bevestigt, wat wij in 1 Koningen .14:19 opmerkten, dat de daar genoemde Kronieken niet enkel samengesteld waren uit de openbare Rijksjaarboeken en andere geschiedkundige geschriften van de tijdgenoten, maar tevens uit de aanwezige profetische geschriften en voorspellingen..

Vers 30

30. Met al zijn koninkrijk en zijn macht, en de tijden of lotgevallen, zijn zij daar beschreven, die over hem verlopen zijn, en over Israël, het land van zijn koninkrijk, en over al de koninkrijken van de landen 1) die rondom Israël liggen en met hem in aanraking komen, zoals Edom, Moab en Syrië.

1) De koninkrijken van de landen zijn, de koninkrijken van de Filistijnen, van Edom, Moab en Ammon. Met deze landen kwam David in aanraking en hij heeft ze overwonnen. Al wat we nodig hebben te weten, omtrent deze oorlogen is ons overgeleverd, opdat wij het juist zouden verstaan, hoe David te allen tijde door God is bekwaam gemaakt, om zijn strijd te strijden, maar ook, hoe het daardoor duidelijk werd, dat niet Saul, maar pas David ook in deze de man naar Gods hart was, om een waarlijk theocratisch koning voor het volk van de Verbonden en van de Beloften te zijn.

In David heeft de Kerk het beeld van de gelovige in alle omstandigheden van het leven, zoals hij door de Genade wordt overheerst en zoals hij de hand van de Genade loslaat. Sterk in zijn God, zwak in zichzelf, een voorloper van de Grote Heiden-Apostel, die getuigen kon en moest: Als ik zwak ben, dan ben ik machtig.

INHOUD VAN HET EERSTE BOEK DER KRONIEKEN

I. Genealogische Overzichten vanaf de dagen van de schepping, en van de stammen van Israël.

1) 1 Chronicles 1:1-1 Chronicles 1:27 Geslachtsregister van Adam tot Abraham.

2) 1 Chronicles 1:28-1 Chronicles 1:54 De kinderen van Abraham, en die van Izaak, wat de nakomelingen van Ezau betreft.

3) 1 Chronicles 2:1-1 Chronicles 2:17 Geslachtsregister van Juda tot op David.

4) 1 Chronicles 2:18-1 Chronicles 2:24 Het geslacht van Kaleb.

5) 1 Chronicles 2:25-1 Chronicles 2:41 Het geslacht van Jerahmeël.

6) 1 Chronicles 2:42-1 Chronicles 2:55 Andere nakomelingen van Kaleb.

7) 1 Chronicles 3:1 De zonen en nakomelingen van David.

8) 1 Chronicles 4:1-1 Chronicles 4:23 Genealogische opgave van nakomelingen van Juda.

9) 1 Chronicles 4:24-1 Chronicles 4:43 Geslachten van de stam Simeon en hun woonplaatsen. 10) 1 Chronicles 5:1 Geslachtslijst van de Over-Jordaanse stammen.

11) 1 Chronicles 6:1 Geslachten van Levi met vermelding van hun steden.

12) 1 Chronicles 7:1 Geslachtslijsten van de stammen Issaschar, Benjamin, Nafthali, Half-Manasse, Efraïm en Aser.

13) 1 Chronicles 8:1-1 Chronicles 8:28 Geslachtslijst van Benjamin.

14) 1 Chronicles 8:29-1 Chronicles 8:40 Bijzondere geslachtslijst van het huis van Saul.

15) 1 Chronicles 9:1-1 Chronicles 9:34 Opsomming van vroegere bewoners van Jeruzalem.

16) 1 Chronicles 9:35-1 Chronicles 9:44 Vermelding van het geslacht van Saul.

II. Regering van koning David, en in bezitneming van de troon door Salomo.

1) 1 Chronicles 10:1 David koning, door ondergang van het huis van Saul.

2) 1 Chronicles 11:1-1 Chronicles 11:9 David, tot koning gezalfd over geheel Israël, verovert de burg van de Jebusieten.

3) 1 Chronicles 11:10-1 Chronicles 11:47 David's helden vermeld.

4) 1 Chronicles 12:1-1 Chronicles 12:22 Vermelding van David's helden aleer hij koning werd.

5) 1 Chronicles 12:23-1 Chronicles 12:40 Optelling van de strijdbare mannen, die tot David, bij zijn inhuldiging als koning, kwamen.

6) 1 Chronicles 13:1 De opvoering van de Ark naar Jeruzalem afgebroken.

7) 1 Chronicles 14:1-1 Chronicles 14:7 David's zonen te Jeruzalem.

8) 1 Chronicles 14:8-1 Chronicles 14:17 David's beide overwinningen op de Filistijnen.

9) 1 Chronicles 15:1-16:3 De feestelijke opvoering van de Ark tot stand gebracht.

10) 1 Chronicles 16:4-1 Chronicles 16:36 David's feestlied bij gelegenheid van de feestelijke opvoering van de Ark.

11) 1 Chronicles 16:37-1 Chronicles 16:43 De inrichting van de dienst bij de Ark.

12) 1 Chronicles 17:1-1 Chronicles 17:15 David's tempelbouw uitgesteld.

13) 1 Chronicles 17:16-1 Chronicles 17:27 David's dankgebed. 14) 1 Chronicles 18:1 David's oorlogen en overwinningen.

15) 1 Chronicles 19:1, 20 David's overwinning op de Syriërs.

16) 1 Chronicles 21:1 De volkstelling. De straf van God en David's berouw.

17) 1 Chronicles 22:1 David's voorbereidingen voor Salomo's tempelbouw.

18) 1 Chronicles 23:1-26 en ordening van de Levieten, volgens hun afdelingen en hun diensten.

19) 1 Chronicles 27:1 Indeling van het leger en vermelding van de Rijksambtenaren.

20) 1 Chronicles 28:1 David's rijksdag te Jeruzalem.

21) 1 Chronicles 29:1-1 Chronicles 29:22 Voortzetting van die Rijksdag. Verordening omtrent de Tempelbouw, en David's gebed.

22) 1 Chronicles 29:23-1 Chronicles 29:30 David's dood en Salomo's opvolging op de troon van Israël.

Vers 30

30. Met al zijn koninkrijk en zijn macht, en de tijden of lotgevallen, zijn zij daar beschreven, die over hem verlopen zijn, en over Israël, het land van zijn koninkrijk, en over al de koninkrijken van de landen 1) die rondom Israël liggen en met hem in aanraking komen, zoals Edom, Moab en Syrië.

1) De koninkrijken van de landen zijn, de koninkrijken van de Filistijnen, van Edom, Moab en Ammon. Met deze landen kwam David in aanraking en hij heeft ze overwonnen. Al wat we nodig hebben te weten, omtrent deze oorlogen is ons overgeleverd, opdat wij het juist zouden verstaan, hoe David te allen tijde door God is bekwaam gemaakt, om zijn strijd te strijden, maar ook, hoe het daardoor duidelijk werd, dat niet Saul, maar pas David ook in deze de man naar Gods hart was, om een waarlijk theocratisch koning voor het volk van de Verbonden en van de Beloften te zijn.

In David heeft de Kerk het beeld van de gelovige in alle omstandigheden van het leven, zoals hij door de Genade wordt overheerst en zoals hij de hand van de Genade loslaat. Sterk in zijn God, zwak in zichzelf, een voorloper van de Grote Heiden-Apostel, die getuigen kon en moest: Als ik zwak ben, dan ben ik machtig.

INHOUD VAN HET EERSTE BOEK DER KRONIEKEN

I. Genealogische Overzichten vanaf de dagen van de schepping, en van de stammen van Israël.

1) 1 Chronicles 1:1-1 Chronicles 1:27 Geslachtsregister van Adam tot Abraham.

2) 1 Chronicles 1:28-1 Chronicles 1:54 De kinderen van Abraham, en die van Izaak, wat de nakomelingen van Ezau betreft.

3) 1 Chronicles 2:1-1 Chronicles 2:17 Geslachtsregister van Juda tot op David.

4) 1 Chronicles 2:18-1 Chronicles 2:24 Het geslacht van Kaleb.

5) 1 Chronicles 2:25-1 Chronicles 2:41 Het geslacht van Jerahmeël.

6) 1 Chronicles 2:42-1 Chronicles 2:55 Andere nakomelingen van Kaleb.

7) 1 Chronicles 3:1 De zonen en nakomelingen van David.

8) 1 Chronicles 4:1-1 Chronicles 4:23 Genealogische opgave van nakomelingen van Juda.

9) 1 Chronicles 4:24-1 Chronicles 4:43 Geslachten van de stam Simeon en hun woonplaatsen. 10) 1 Chronicles 5:1 Geslachtslijst van de Over-Jordaanse stammen.

11) 1 Chronicles 6:1 Geslachten van Levi met vermelding van hun steden.

12) 1 Chronicles 7:1 Geslachtslijsten van de stammen Issaschar, Benjamin, Nafthali, Half-Manasse, Efraïm en Aser.

13) 1 Chronicles 8:1-1 Chronicles 8:28 Geslachtslijst van Benjamin.

14) 1 Chronicles 8:29-1 Chronicles 8:40 Bijzondere geslachtslijst van het huis van Saul.

15) 1 Chronicles 9:1-1 Chronicles 9:34 Opsomming van vroegere bewoners van Jeruzalem.

16) 1 Chronicles 9:35-1 Chronicles 9:44 Vermelding van het geslacht van Saul.

II. Regering van koning David, en in bezitneming van de troon door Salomo.

1) 1 Chronicles 10:1 David koning, door ondergang van het huis van Saul.

2) 1 Chronicles 11:1-1 Chronicles 11:9 David, tot koning gezalfd over geheel Israël, verovert de burg van de Jebusieten.

3) 1 Chronicles 11:10-1 Chronicles 11:47 David's helden vermeld.

4) 1 Chronicles 12:1-1 Chronicles 12:22 Vermelding van David's helden aleer hij koning werd.

5) 1 Chronicles 12:23-1 Chronicles 12:40 Optelling van de strijdbare mannen, die tot David, bij zijn inhuldiging als koning, kwamen.

6) 1 Chronicles 13:1 De opvoering van de Ark naar Jeruzalem afgebroken.

7) 1 Chronicles 14:1-1 Chronicles 14:7 David's zonen te Jeruzalem.

8) 1 Chronicles 14:8-1 Chronicles 14:17 David's beide overwinningen op de Filistijnen.

9) 1 Chronicles 15:1-16:3 De feestelijke opvoering van de Ark tot stand gebracht.

10) 1 Chronicles 16:4-1 Chronicles 16:36 David's feestlied bij gelegenheid van de feestelijke opvoering van de Ark.

11) 1 Chronicles 16:37-1 Chronicles 16:43 De inrichting van de dienst bij de Ark.

12) 1 Chronicles 17:1-1 Chronicles 17:15 David's tempelbouw uitgesteld.

13) 1 Chronicles 17:16-1 Chronicles 17:27 David's dankgebed. 14) 1 Chronicles 18:1 David's oorlogen en overwinningen.

15) 1 Chronicles 19:1, 20 David's overwinning op de Syriërs.

16) 1 Chronicles 21:1 De volkstelling. De straf van God en David's berouw.

17) 1 Chronicles 22:1 David's voorbereidingen voor Salomo's tempelbouw.

18) 1 Chronicles 23:1-26 en ordening van de Levieten, volgens hun afdelingen en hun diensten.

19) 1 Chronicles 27:1 Indeling van het leger en vermelding van de Rijksambtenaren.

20) 1 Chronicles 28:1 David's rijksdag te Jeruzalem.

21) 1 Chronicles 29:1-1 Chronicles 29:22 Voortzetting van die Rijksdag. Verordening omtrent de Tempelbouw, en David's gebed.

22) 1 Chronicles 29:23-1 Chronicles 29:30 David's dood en Salomo's opvolging op de troon van Israël.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 29". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-29.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile