Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Kronieken 12

Dächsel BijbelverklaringDächsel Bijbelverklaring

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 12

1 Chronicles 12:1

DAVIDS HULP AAN STRIJDBARE MANNEN

IV. 1 Chronicles 12:1-1 Chronicles 12:22. Na de opgave van Davids helden, die gedurende zijn koninklijke heerschappij; hem de oorlogen van de Heere deden voeren, volgt een opgave van die mannen; die nog bij Sauls leven deze verlieten en onder Davids vaandel zich begaven, de schare van zijn krijgers telkens meer vergrootten en haar tot een leger van God maakten. De eerste klasse van hen (1 Chronicles 12:2-1 Chronicles 12:7) bevat Benjaminieten en mannen uit Juda, die te Ziklag bij hem kwamen, zeker nog in de eerste tijd van zijn verblijf daar; de tweede klasse (1 Chronicles 12:8-1 Chronicles 12:18) waren mannen uit Gad benevens enige mannen uit Juda, en Benjaminieten, die gedurende zijn oponthoud in de woestijn Juda hem opzochten; de derde klasse (1 Chronicles 12:19-1 Chronicles 12:22) eindelijk bestaat uit zeven Manassieten, die nog v r Sauls laatste slag, waarin hij viel, diens zaak verlieten en tot David overkwamen.

Inleiding

Bijbelverkaring van Dchsel, 1 KRONIEKEN 12

1 Chronicles 12:1

DAVIDS HULP AAN STRIJDBARE MANNEN

IV. 1 Chronicles 12:1-1 Chronicles 12:22. Na de opgave van Davids helden, die gedurende zijn koninklijke heerschappij; hem de oorlogen van de Heere deden voeren, volgt een opgave van die mannen; die nog bij Sauls leven deze verlieten en onder Davids vaandel zich begaven, de schare van zijn krijgers telkens meer vergrootten en haar tot een leger van God maakten. De eerste klasse van hen (1 Chronicles 12:2-1 Chronicles 12:7) bevat Benjaminieten en mannen uit Juda, die te Ziklag bij hem kwamen, zeker nog in de eerste tijd van zijn verblijf daar; de tweede klasse (1 Chronicles 12:8-1 Chronicles 12:18) waren mannen uit Gad benevens enige mannen uit Juda, en Benjaminieten, die gedurende zijn oponthoud in de woestijn Juda hem opzochten; de derde klasse (1 Chronicles 12:19-1 Chronicles 12:22) eindelijk bestaat uit zeven Manassieten, die nog v r Sauls laatste slag, waarin hij viel, diens zaak verlieten en tot David overkwamen.

Vers 1

1. Deze nu, die in het volgende nader aangeven worden, zijn het, die tot David kwamen naar Ziklag (1 Samuel 27:6),toen hij nog besloten was 1) voor het aangezicht van Saul, de zoon van Kis; voor Sauls ogen of in het bereik van zijn heerschappij zich niet durfde laten zien (1 Samuel 27:1); zij waren ook, zoals degenen, waarvan in het vorige Hoofdstuk gesproken is, onder de helden, die tot die strijd hielpen, bereid waren om hem te ondersteunen in de oorlogen, die hij destijds voerde.

1) Nog besloten was. D.w.z. toen hij nog door Saul verhinderd werd, om volgens zijn Goddelijke verkiezing als koning op te treden, omdat n Saul nog leefde n deze op allerlei manier David het leven bitter maakte. Hieruit mag worden opgemaakt dat de mannen, die tot hem kwamen, het doel hadden, om hem als koning te erkennen. Het was echter nog de tijd niet, wil de Schrijver zeggen, Saul moest eerst sterven.

Vers 1

1. Deze nu, die in het volgende nader aangeven worden, zijn het, die tot David kwamen naar Ziklag (1 Samuel 27:6),toen hij nog besloten was 1) voor het aangezicht van Saul, de zoon van Kis; voor Sauls ogen of in het bereik van zijn heerschappij zich niet durfde laten zien (1 Samuel 27:1); zij waren ook, zoals degenen, waarvan in het vorige Hoofdstuk gesproken is, onder de helden, die tot die strijd hielpen, bereid waren om hem te ondersteunen in de oorlogen, die hij destijds voerde.

1) Nog besloten was. D.w.z. toen hij nog door Saul verhinderd werd, om volgens zijn Goddelijke verkiezing als koning op te treden, omdat n Saul nog leefde n deze op allerlei manier David het leven bitter maakte. Hieruit mag worden opgemaakt dat de mannen, die tot hem kwamen, het doel hadden, om hem als koning te erkennen. Het was echter nog de tijd niet, wil de Schrijver zeggen, Saul moest eerst sterven.

Vers 2

2. Gewapend met bogen, rechts en links met stenen werpend, en met pijlen schietende uit de boog; met de linker- en rechterhand geoefend met stenen om die te slingeren, en met pijlen op de boog om die af te schieten (1 Chronicles 8:40. Judges 20:16); zij waren van de broeders, stamverwanten van Saul, uit Benjamin 1).

1) Het uit Benjamin verklaart nader van Saul. Hiermee wordt niet gezegd, dat zij bloedverwanten van Saul waren, maar dat zij uit dezelfde stam waren, waaruit hij gesproten was. Juist om het in het oog vallend, dat enige stamverwanten van Saul tot David kwamen, wordt hier gesproken van broeders van Saul.

Vers 2

2. Gewapend met bogen, rechts en links met stenen werpend, en met pijlen schietende uit de boog; met de linker- en rechterhand geoefend met stenen om die te slingeren, en met pijlen op de boog om die af te schieten (1 Chronicles 8:40. Judges 20:16); zij waren van de broeders, stamverwanten van Saul, uit Benjamin 1).

1) Het uit Benjamin verklaart nader van Saul. Hiermee wordt niet gezegd, dat zij bloedverwanten van Saul waren, maar dat zij uit dezelfde stam waren, waaruit hij gesproten was. Juist om het in het oog vallend, dat enige stamverwanten van Saul tot David kwamen, wordt hier gesproken van broeders van Saul.

Vers 3

3. Het hoofd, of aanvoerder, was Ahiëzer, en zijn broeder, Joas, zonen van Sema, de Gibeathiet, uit Gibea van Benjamin (1 Samuel 10:5); daarna Jeziël en Pelet, zonen van Azmaveth en Beracha, en Jehu, de Anathothiet, uit Anathoth (1 Chronicles 11:28).

Vers 3

3. Het hoofd, of aanvoerder, was Ahiëzer, en zijn broeder, Joas, zonen van Sema, de Gibeathiet, uit Gibea van Benjamin (1 Samuel 10:5); daarna Jeziël en Pelet, zonen van Azmaveth en Beracha, en Jehu, de Anathothiet, uit Anathoth (1 Chronicles 11:28).

Vers 4

4. En Jismaja, de Gibeoniet, uit Gibeon (Joshua 9:3) was een held onder de dertig en over dertig 1) gesteld (1 Chronicles 11:25), en Jirmeja, en Jahaziël, en Johanan, en Jozabad, de Gederathiet 2), uit Gadara in de Judese vlakte (Joshua 15:36). 1) Deze woorden kunnen wel geen anderen zin hebben als deze, dat Jismaja ook tot het corps van de 30 helden van David behoorde en tijdelijk aanvoerder van hen was; ofschoon zijn naam in 1 Chronicles 11:1 niet voorkomt, vermoedelijk, wijl hij ten tijde, toen de lijst in 1 Chronicles 11:1 werd gemaakt, niet meer in leven was..

2) Omdat Gadara in Juda lag, valt hieruit op te maken, dat enkele Benjaminitische geslachten naar Juda zijn verhuisd en daar hun woonplaats hebben verkregen, in afwijking van de oorspronkelijke verdeling van het land door Jozua.

Vers 4

4. En Jismaja, de Gibeoniet, uit Gibeon (Joshua 9:3) was een held onder de dertig en over dertig 1) gesteld (1 Chronicles 11:25), en Jirmeja, en Jahaziël, en Johanan, en Jozabad, de Gederathiet 2), uit Gadara in de Judese vlakte (Joshua 15:36). 1) Deze woorden kunnen wel geen anderen zin hebben als deze, dat Jismaja ook tot het corps van de 30 helden van David behoorde en tijdelijk aanvoerder van hen was; ofschoon zijn naam in 1 Chronicles 11:1 niet voorkomt, vermoedelijk, wijl hij ten tijde, toen de lijst in 1 Chronicles 11:1 werd gemaakt, niet meer in leven was..

2) Omdat Gadara in Juda lag, valt hieruit op te maken, dat enkele Benjaminitische geslachten naar Juda zijn verhuisd en daar hun woonplaats hebben verkregen, in afwijking van de oorspronkelijke verdeling van het land door Jozua.

Vers 5

5. Eluzaï, en Jerimoth, en Bealja, en Semarja, en Sefatja, de Harufiet (vgl. Nehemiah 7:24 Nehemiah 7:24).

Vers 5

5. Eluzaï, en Jerimoth, en Bealja, en Semarja, en Sefatja, de Harufiet (vgl. Nehemiah 7:24 Nehemiah 7:24).

Vers 6

6. Elkana en Jissia, en Azareël, en Joëzer, en Jasobam, de Korahieten 1), nakomelingen van Korach, achterkleinzoon van Levi (Numbers 16:3).

1) Dat de Korahieten, nakomelingen van Levi, als in n adem genoemd worden met de Benjaminieten, komt daarom, omdat de Levieten geen eigen stuk land hadden, maar de nakomelingen van Levi, die om en bij de Benjaminieten woonden, als tot de Benjaminieten werden gerekend. Het is wel waar, dat de Kahathieten, waaruit ook de Korahieten behoorden, in Benjamin geen woonplaats verkregen (Joshua 21:9-Joshua 21:26), maar het is vrij zeker, dat toen de tabernakel naar Gibeon verplaatst werd, ook Levieten in de steden van Benjamin hebben gewoond.

Vers 6

6. Elkana en Jissia, en Azareël, en Joëzer, en Jasobam, de Korahieten 1), nakomelingen van Korach, achterkleinzoon van Levi (Numbers 16:3).

1) Dat de Korahieten, nakomelingen van Levi, als in n adem genoemd worden met de Benjaminieten, komt daarom, omdat de Levieten geen eigen stuk land hadden, maar de nakomelingen van Levi, die om en bij de Benjaminieten woonden, als tot de Benjaminieten werden gerekend. Het is wel waar, dat de Kahathieten, waaruit ook de Korahieten behoorden, in Benjamin geen woonplaats verkregen (Joshua 21:9-Joshua 21:26), maar het is vrij zeker, dat toen de tabernakel naar Gibeon verplaatst werd, ook Levieten in de steden van Benjamin hebben gewoond.

Vers 8

8. 1) Ook scheidden zich van de Gadieten, onderhorigen van de stam Gad af van de anderen, die het met Saul hielden en begaven zich tot David in of naar die vesting naar de woestijn van Juda (1 Samuel 23:14), kloeke helden, krijgslieden ten oorlog, toegerust met rondas en schild; en hun aangezichten, waren krachtig en fier van voorkomen als aangezichten van de leeuwen (2 Samuel 1:23), en zij waren op hun voeten als de reeën, gazellen op de bergen in snelheid (2 Samuel 2:18).

1) Hieronder vinden we vermeld, wie onder meer tot David in de vesting kwamen van de Gadieten en van de kinderen van Benjamin en Juda.

Vers 8

8. 1) Ook scheidden zich van de Gadieten, onderhorigen van de stam Gad af van de anderen, die het met Saul hielden en begaven zich tot David in of naar die vesting naar de woestijn van Juda (1 Samuel 23:14), kloeke helden, krijgslieden ten oorlog, toegerust met rondas en schild; en hun aangezichten, waren krachtig en fier van voorkomen als aangezichten van de leeuwen (2 Samuel 1:23), en zij waren op hun voeten als de reeën, gazellen op de bergen in snelheid (2 Samuel 2:18).

1) Hieronder vinden we vermeld, wie onder meer tot David in de vesting kwamen van de Gadieten en van de kinderen van Benjamin en Juda.

Vers 14

14. Deze waren van de kinderen van Gad, (1 Chronicles 12:8), hoofden van het leger, een 1) van de kleinsten was over honderd, en de grootste over duizend.

1) Beter: En tegen honderd de kleinste en de grootste n tegen duizend, d.i. van de helden kon de zwakste het tegen honderd, de sterkste tegen duizend man het uithouden (Leviticus 6:8 vgl. Deuteronomy 32:30).

In het Hebreeën (Echad lemah hakatn wehagadool lelef). De Staten-Vertaling volgt de Vulgata. Als vertaald moest worden over en niet tegen, moest er niet l maar le staan. Onze vertaling sluit zich geheel aan de beschrijving van deze mannen in het vorige vers. Zij waren helden niet alleen, wat houding en gedaante, maar ook wat lichaamskracht betreft. 15. Deze zelf zijn het, die, toen zij zich van hun stamgenoten afscheidden en zich door Sauls aanhangers moesten heenslaan om David te bereiken, over de Jordaan gingen in de eerste maand, Abib of Eisan (Exodus 12:2) dus in het voorjaar, toen die vol was aan al haAr oe1 Chronicles 12:1), en zij verdreven al de inwoners van de laagten, tegen het oosten en tegen het westen 2).

1) In de drogen zomertijd kan de Jordaan op verscheidene plaatsen doorwaad worden, maar in het voorjaar, als hij door het smelten van de sneeuw op de Libanon zo groeit, dat de oevers overstroomd worden, behoort de overgang over deze rivier tot de grootste waagstukken (Zie Joshua 3:15)..

De laagten staat hier voor, de bewoners van de laagten, van de dalen.

2) Welke vijanden zij geweest zijn, die de Gadieten te bestrijden hadden, en waar de laagten gelegen hebben, waar zij hen aangrepen, wordt niet gezegd, maar het blijkt, dat zij met hun leeuwen aangezichten hen deden vluchten langs verschillende wegen, sommigen oost- en anderen westwaarts, en dat zij hen met een weergaloze vlugheid vervolgden, zodat waarheen zij ook vluchten mochten, zij hen achterhaalden en hun werk niet ten halve deden..

Vers 14

14. Deze waren van de kinderen van Gad, (1 Chronicles 12:8), hoofden van het leger, een 1) van de kleinsten was over honderd, en de grootste over duizend.

1) Beter: En tegen honderd de kleinste en de grootste n tegen duizend, d.i. van de helden kon de zwakste het tegen honderd, de sterkste tegen duizend man het uithouden (Leviticus 6:8 vgl. Deuteronomy 32:30).

In het Hebreeën (Echad lemah hakatn wehagadool lelef). De Staten-Vertaling volgt de Vulgata. Als vertaald moest worden over en niet tegen, moest er niet l maar le staan. Onze vertaling sluit zich geheel aan de beschrijving van deze mannen in het vorige vers. Zij waren helden niet alleen, wat houding en gedaante, maar ook wat lichaamskracht betreft. 15. Deze zelf zijn het, die, toen zij zich van hun stamgenoten afscheidden en zich door Sauls aanhangers moesten heenslaan om David te bereiken, over de Jordaan gingen in de eerste maand, Abib of Eisan (Exodus 12:2) dus in het voorjaar, toen die vol was aan al haAr oe1 Chronicles 12:1), en zij verdreven al de inwoners van de laagten, tegen het oosten en tegen het westen 2).

1) In de drogen zomertijd kan de Jordaan op verscheidene plaatsen doorwaad worden, maar in het voorjaar, als hij door het smelten van de sneeuw op de Libanon zo groeit, dat de oevers overstroomd worden, behoort de overgang over deze rivier tot de grootste waagstukken (Zie Joshua 3:15)..

De laagten staat hier voor, de bewoners van de laagten, van de dalen.

2) Welke vijanden zij geweest zijn, die de Gadieten te bestrijden hadden, en waar de laagten gelegen hebben, waar zij hen aangrepen, wordt niet gezegd, maar het blijkt, dat zij met hun leeuwen aangezichten hen deden vluchten langs verschillende wegen, sommigen oost- en anderen westwaarts, en dat zij hen met een weergaloze vlugheid vervolgden, zodat waarheen zij ook vluchten mochten, zij hen achterhaalden en hun werk niet ten halve deden..

Vers 16

16. Er kwamen ook van de kinderen van Benjamin en Juda, op de bergvesting tot David, die er zich destijds ophield.

Vers 16

16. Er kwamen ook van de kinderen van Benjamin en Juda, op de bergvesting tot David, die er zich destijds ophield.

Vers 17

17. En David, die juist in die streek evenveel haat en verraad als liefde en vriendschap ondervonden had (1 Samuel 23:15; 1 Samuel 26:1), en nu niet wist, waarop hij bij deze bezoekers te letten had, ging uit hun tegemoet, en antwoordde met betrekking tot hetgeen zij bij hem wilden doen, nog eer zij zelf zich daarover uitgelaten hadden, en zei tot hen: Indien jullie ten vrede tot mij gekomen zijt, om mij te helpen, zoals reeds zo menigeen in zo'n gezindheid zich bij mij heeft aangesloten (1 Chronicles 12:2, 1 Chronicles 12:8), zo zal mijn hart tegelijk of tot gemeenschap over jullie zijn 1), en ook ik zal getrouw blijven; maar indien het is, om mij aan mijn vijanden bedrieglijk over te leveren, en u eraan denkt om mij aan koning Saul te verraden, omdat toch geen wrevel in mijn handen is, de God onzer vaderen 2), die de zielen van Zijn heiligen bewaart en hen van van de goddeloze hand redt (Psalms 97:10), ziet het, en straft het aan u, het boze, dat u tegen mij voorhebt.

1) De Zoon en Heere van David heeft lief, die Hem liefhebben (Proverbs 8:17). Hij veracht hun liefde niet, ofschoon dezelve voor hem gering en van weinig belang is, maar Hij neemt ze gunstig aan, en zal hen, die zich in oprechtheid en met een gewillige ziel aan Hem onderwerpen, optekenen, om onder Zijn geleide en bestuur te strijden tegen de zonde en alle verzoekingen, en om als reizigers te trekken door de woestijn van deze wereld ter beërving van het hemelse koninkrijk, zonder dat zij, ofschoon de vijanden talrijk en de reizen langwijlig en verdrietig mogen wezen, hoeven ongerust te wezen of moedeloos, alzo Hij hun Overste en Leidsman, de Heere van de hemel en van de aarde is..

2) Hier spreekt David niet alleen zijn innig en kinderlijk geloofsvertrouwen uit, maar zegt hier ook, dat die God, die Zich aan de vaderen heeft geopenbaard, als Degene die de schuldige geenszins onschuldig houdt, Zijn beschermende hand over hem heeft uitgestrekt, zodat niet hij, maar zij de droevige gevolgen van zo'n snood verraad zullen ondervinden.

Vers 17

17. En David, die juist in die streek evenveel haat en verraad als liefde en vriendschap ondervonden had (1 Samuel 23:15; 1 Samuel 26:1), en nu niet wist, waarop hij bij deze bezoekers te letten had, ging uit hun tegemoet, en antwoordde met betrekking tot hetgeen zij bij hem wilden doen, nog eer zij zelf zich daarover uitgelaten hadden, en zei tot hen: Indien jullie ten vrede tot mij gekomen zijt, om mij te helpen, zoals reeds zo menigeen in zo'n gezindheid zich bij mij heeft aangesloten (1 Chronicles 12:2, 1 Chronicles 12:8), zo zal mijn hart tegelijk of tot gemeenschap over jullie zijn 1), en ook ik zal getrouw blijven; maar indien het is, om mij aan mijn vijanden bedrieglijk over te leveren, en u eraan denkt om mij aan koning Saul te verraden, omdat toch geen wrevel in mijn handen is, de God onzer vaderen 2), die de zielen van Zijn heiligen bewaart en hen van van de goddeloze hand redt (Psalms 97:10), ziet het, en straft het aan u, het boze, dat u tegen mij voorhebt.

1) De Zoon en Heere van David heeft lief, die Hem liefhebben (Proverbs 8:17). Hij veracht hun liefde niet, ofschoon dezelve voor hem gering en van weinig belang is, maar Hij neemt ze gunstig aan, en zal hen, die zich in oprechtheid en met een gewillige ziel aan Hem onderwerpen, optekenen, om onder Zijn geleide en bestuur te strijden tegen de zonde en alle verzoekingen, en om als reizigers te trekken door de woestijn van deze wereld ter beërving van het hemelse koninkrijk, zonder dat zij, ofschoon de vijanden talrijk en de reizen langwijlig en verdrietig mogen wezen, hoeven ongerust te wezen of moedeloos, alzo Hij hun Overste en Leidsman, de Heere van de hemel en van de aarde is..

2) Hier spreekt David niet alleen zijn innig en kinderlijk geloofsvertrouwen uit, maar zegt hier ook, dat die God, die Zich aan de vaderen heeft geopenbaard, als Degene die de schuldige geenszins onschuldig houdt, Zijn beschermende hand over hem heeft uitgestrekt, zodat niet hij, maar zij de droevige gevolgen van zo'n snood verraad zullen ondervinden.

Vers 18

18. En de Geest van de Heere toog Amasaï aan 1), daalde als een geest van dappere, blijde moed en oprechte onvoorwaardelijke overgave neer op hem (Judges 6:34), de overste van de hoofdlieden, zeker noch de een noch de ander van de twee zonen van David's zuster, Amasa en Abisaï (1 Chronicles 2:16,1 Chronicles 2:17), zoals menig uitlegger vermoedt, maar een overigens niet nader bekende Benjaminiet, die later als hoofdman over dertig in het leger diende; en hij zei: Wij zijn van u, o David! en met u zijn wij, zoon van Isaï (1 Chronicles 10:14), vrede, vrede, d.i. geluk en heil zij u, en vrede zij ook uw helpers, die u terzijde staan en de partij van uw vervolgers verlaten! want uw God helpt u, heeft u tot dusver reeds in deze zorgelijke tijd zichtbaar geholpen en zal u, die Hij zich tot vorst over Zijn erfdeel verkoren heeft, zeker eenmaal een bestendig huis bouwen (1 Samuel 25:28). Toen, terwijl ook hem de Geest Gods aangreep en alle twijfel uit zijn ziel dreef, nam hem David aan en stelde hen tot hoofden van de benden 2).

1) Amasaï was hun spreker, welke door de Geest van God, aan Wie niet alleen de zaligmakende genade, maar ook andere heldhaftige en edelmoedige aandoeningen worden toegeschreven, werd aangedreven met een heldhaftige stoutheid en een kloekmoedig besluit, om in de naam van allen en ter hunner aanmoediging hun gehoorzaamheid aan David te betuigen met zulke nadrukkelijke woorden, die de koning ten volle overtuigen, dat zij zijn vrienden waren..

Deze Amasaï komt onder deze naam niet voor op andere plaatsen op de lijst van David's helden.

Het is daarom, dat vele oude uitleggers, maar o.i. ten onrechte, hem verward hebben met Amasa, eerst bevelhebber onder Absalom en later onder David, die door Joab is vermoord.

2) Niet alleen nam hij hen aan, maar hij stelde hen ook in ere-ambten, opdat zij voor immer de zijne zouden zijn. Dit was geen onvoorzichtig gedrag van de toekomstige koning, maar een daad van grootmoedigheid, overtuigd, dat hij handelde naar de wil van God en dus tot zijn eigen welzijn.

Vers 18

18. En de Geest van de Heere toog Amasaï aan 1), daalde als een geest van dappere, blijde moed en oprechte onvoorwaardelijke overgave neer op hem (Judges 6:34), de overste van de hoofdlieden, zeker noch de een noch de ander van de twee zonen van David's zuster, Amasa en Abisaï (1 Chronicles 2:16,1 Chronicles 2:17), zoals menig uitlegger vermoedt, maar een overigens niet nader bekende Benjaminiet, die later als hoofdman over dertig in het leger diende; en hij zei: Wij zijn van u, o David! en met u zijn wij, zoon van Isaï (1 Chronicles 10:14), vrede, vrede, d.i. geluk en heil zij u, en vrede zij ook uw helpers, die u terzijde staan en de partij van uw vervolgers verlaten! want uw God helpt u, heeft u tot dusver reeds in deze zorgelijke tijd zichtbaar geholpen en zal u, die Hij zich tot vorst over Zijn erfdeel verkoren heeft, zeker eenmaal een bestendig huis bouwen (1 Samuel 25:28). Toen, terwijl ook hem de Geest Gods aangreep en alle twijfel uit zijn ziel dreef, nam hem David aan en stelde hen tot hoofden van de benden 2).

1) Amasaï was hun spreker, welke door de Geest van God, aan Wie niet alleen de zaligmakende genade, maar ook andere heldhaftige en edelmoedige aandoeningen worden toegeschreven, werd aangedreven met een heldhaftige stoutheid en een kloekmoedig besluit, om in de naam van allen en ter hunner aanmoediging hun gehoorzaamheid aan David te betuigen met zulke nadrukkelijke woorden, die de koning ten volle overtuigen, dat zij zijn vrienden waren..

Deze Amasaï komt onder deze naam niet voor op andere plaatsen op de lijst van David's helden.

Het is daarom, dat vele oude uitleggers, maar o.i. ten onrechte, hem verward hebben met Amasa, eerst bevelhebber onder Absalom en later onder David, die door Joab is vermoord.

2) Niet alleen nam hij hen aan, maar hij stelde hen ook in ere-ambten, opdat zij voor immer de zijne zouden zijn. Dit was geen onvoorzichtig gedrag van de toekomstige koning, maar een daad van grootmoedigheid, overtuigd, dat hij handelde naar de wil van God en dus tot zijn eigen welzijn.

Vers 19

19. Er vielen ook van de stam Manasse het later (1 Chronicles 12:20) aangeduide zevental tot David 1), toen hij, zoals in 1 Samuel 29:1, uitvoeriger bericht wordt, met de Filistijnen kwam om tegen Saul te strijden, alhoewel zij hen, de Filistijnen niet hielpen; want de vorsten van de Filistijnen verlieten hem weer, nadat hij met zijn mannen reeds onder hun leger uitgetogen was, met raad ten gevolge van onderhandelingen, die zij onder elkaar gehouden hadden, zeggende: Met gevaar van onze hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen (1 Samuel 29:4).

1) Dit waren overlopers uit het leger van Saul tot David, toen de laatste strijd tegen de Filistijnen door Saul zou geleverd worden. 20. Toen hij nu, na deze vrijlating, naar Ziklag toog, waar hij destijds woonde, vielen bij zijn terugkeer derwaarts tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad, en Jediaël, en MICHAËL, en Jozabad, en Elihu, en Zillethaï; hoofden van de duizenden 1), die in Manasse waren.

1) Hoofden van de duizenden, d.i. hoofden van de geslachten, waarin de stam Manasse verdeeld was, en dus hoofden van de legerafdelingen, die Manasse leverde.

Vers 19

19. Er vielen ook van de stam Manasse het later (1 Chronicles 12:20) aangeduide zevental tot David 1), toen hij, zoals in 1 Samuel 29:1, uitvoeriger bericht wordt, met de Filistijnen kwam om tegen Saul te strijden, alhoewel zij hen, de Filistijnen niet hielpen; want de vorsten van de Filistijnen verlieten hem weer, nadat hij met zijn mannen reeds onder hun leger uitgetogen was, met raad ten gevolge van onderhandelingen, die zij onder elkaar gehouden hadden, zeggende: Met gevaar van onze hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen (1 Samuel 29:4).

1) Dit waren overlopers uit het leger van Saul tot David, toen de laatste strijd tegen de Filistijnen door Saul zou geleverd worden. 20. Toen hij nu, na deze vrijlating, naar Ziklag toog, waar hij destijds woonde, vielen bij zijn terugkeer derwaarts tot hem uit Manasse: Adnah, en Jozabad, en Jediaël, en MICHAËL, en Jozabad, en Elihu, en Zillethaï; hoofden van de duizenden 1), die in Manasse waren.

1) Hoofden van de duizenden, d.i. hoofden van de geslachten, waarin de stam Manasse verdeeld was, en dus hoofden van de legerafdelingen, die Manasse leverde.

Vers 21

21. En deze hielpen David mee tegen die benden, de Amalekitische stroopbenden, die gedurende zijn afwezigheid de stad verbrand en haar bewoners weggevoerd hadden (1 Samuel 30:1); want alle dezen waren kloeke helden, evenals de in 1 Chronicles 12:1 genoemden, en zij waren of werden oversten in het leger.

Vers 21

21. En deze hielpen David mee tegen die benden, de Amalekitische stroopbenden, die gedurende zijn afwezigheid de stad verbrand en haar bewoners weggevoerd hadden (1 Samuel 30:1); want alle dezen waren kloeke helden, evenals de in 1 Chronicles 12:1 genoemden, en zij waren of werden oversten in het leger.

Vers 22

22. Want er kwamen in die tijd, in de laatste tijd van Sauls regering, v rdat hij kort daarop zijn dood vond (1 Chronicles 10:1), dag bij dag enigen tot David, om hem te helpen, tot een groot leger toe, totdat uit dezen, die zich bij hem aansloten een leger werd, als een leger van God 1) (1 Samuel 27:7).

1) Leger van God, d.i. een leger door God gevormd, waarin het duidelijk getoond wordt, dat de Heere God er Zijn kracht in had uitgestort, zodat het schier onverwinnelijk was.

V. 1 Chronicles 12:23-1 Chronicles 12:40. Een verdere opgave vermeldt de krijgslieden van de verschillende stammen, die bij de verheffing van David tot koning over geheel Israël tegenwoordig en werkzaam waren; zij geeft dus een juistere beschrijving van de vergadering, waarvan in 1 Chronicles 12:1-1 Chronicles 12:3 in algemene woorden sprake was. De opgave begint met de twee, in het zuidelijk deel van het land wonende stammen Juda en Simeon, waaraan Levi zich aansluit, welks hoofdbestanddeel reeds van het begin af het insgelijks met David gehouden had; van het Zuiden loopt zij dan in noordelijke richting voort tot de overige stammen in het West-Jordaanland, en sluit met de twee en een halve stam in het Oost-Jordaanland.

Vers 22

22. Want er kwamen in die tijd, in de laatste tijd van Sauls regering, v rdat hij kort daarop zijn dood vond (1 Chronicles 10:1), dag bij dag enigen tot David, om hem te helpen, tot een groot leger toe, totdat uit dezen, die zich bij hem aansloten een leger werd, als een leger van God 1) (1 Samuel 27:7).

1) Leger van God, d.i. een leger door God gevormd, waarin het duidelijk getoond wordt, dat de Heere God er Zijn kracht in had uitgestort, zodat het schier onverwinnelijk was.

V. 1 Chronicles 12:23-1 Chronicles 12:40. Een verdere opgave vermeldt de krijgslieden van de verschillende stammen, die bij de verheffing van David tot koning over geheel Israël tegenwoordig en werkzaam waren; zij geeft dus een juistere beschrijving van de vergadering, waarvan in 1 Chronicles 12:1-1 Chronicles 12:3 in algemene woorden sprake was. De opgave begint met de twee, in het zuidelijk deel van het land wonende stammen Juda en Simeon, waaraan Levi zich aansluit, welks hoofdbestanddeel reeds van het begin af het insgelijks met David gehouden had; van het Zuiden loopt zij dan in noordelijke richting voort tot de overige stammen in het West-Jordaanland, en sluit met de twee en een halve stam in het Oost-Jordaanland.

Vers 23

23. En dit zijn de getallen van de hoofden van degenen, die toegerust waren voor het leger, die, na Isboseth's vermoording in het jaar 1047 v r Christus, tot David te Hebron kwamen, om het koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar de mond van de Heere, die David tot vorst over geheel Israël verordend had (1 Chronicles 11:2).

Vers 23

23. En dit zijn de getallen van de hoofden van degenen, die toegerust waren voor het leger, die, na Isboseth's vermoording in het jaar 1047 v r Christus, tot David te Hebron kwamen, om het koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar de mond van de Heere, die David tot vorst over geheel Israël verordend had (1 Chronicles 11:2).

Vers 24

24. Van de kinderen van Juda, die rondassen en spiesen droegen, waren zesduizend en achthonderd, toegerust voor het leger 1).

1) Hoe komt het toch, dat Zebulon en Nafthali, twee stammen, die in Israël's geschiedenis geen betekenisvolle rol speelden, zo talrijk zijn opgekomen, terwijl Juda een naar verhouding zo'n klein getal van krijgers stelde. Op deze vraag antwoorden wij: Het optreden van de stam van Juda, door een naar verhouding zo'n klein getal van soldaten, verklaart zich eenvoudig daaruit, dat David toen reeds 7 jaren koning over Juda was, welke stam alzo bij de huldiging van de overige stammen niet in het veelvoudige van zijn krijgers hoefde te komen, om David eerst tot koning te maken, maar slechts een klein getal van zijn manschappen tot de feestelijke handeling zond, die de huldiging van de overige stammen als getuigen in naam van de hele stam bijwoonden. Dit geldt ook voor de stam Simeon, wiens gebied als het ware in de stam Juda was ingesloten, zodat hij tegelijk met Juda David als zijn koning had erkend..

Vers 24

24. Van de kinderen van Juda, die rondassen en spiesen droegen, waren zesduizend en achthonderd, toegerust voor het leger 1).

1) Hoe komt het toch, dat Zebulon en Nafthali, twee stammen, die in Israël's geschiedenis geen betekenisvolle rol speelden, zo talrijk zijn opgekomen, terwijl Juda een naar verhouding zo'n klein getal van krijgers stelde. Op deze vraag antwoorden wij: Het optreden van de stam van Juda, door een naar verhouding zo'n klein getal van soldaten, verklaart zich eenvoudig daaruit, dat David toen reeds 7 jaren koning over Juda was, welke stam alzo bij de huldiging van de overige stammen niet in het veelvoudige van zijn krijgers hoefde te komen, om David eerst tot koning te maken, maar slechts een klein getal van zijn manschappen tot de feestelijke handeling zond, die de huldiging van de overige stammen als getuigen in naam van de hele stam bijwoonden. Dit geldt ook voor de stam Simeon, wiens gebied als het ware in de stam Juda was ingesloten, zodat hij tegelijk met Juda David als zijn koning had erkend..

Vers 27

27. En Jehojada, misschien de in 1 Chronicles 11:22 vermelde nader van Benaja, was overste, aanvoerder van de Aronieten; en met hem waren er drieduizend en zevenhonderd.

Vers 27

27. En Jehojada, misschien de in 1 Chronicles 11:22 vermelde nader van Benaja, was overste, aanvoerder van de Aronieten; en met hem waren er drieduizend en zevenhonderd.

Vers 29

29. En van de kinderen van Benjamin, de broeders, stamgenoten van Saul, drieduizend, een betrekkelijk gering getal, want tot nog toe waren er velen van hen, die het nog met het huis van Saul hielden.

Vers 29

29. En van de kinderen van Benjamin, de broeders, stamgenoten van Saul, drieduizend, een betrekkelijk gering getal, want tot nog toe waren er velen van hen, die het nog met het huis van Saul hielden.

Vers 31

31. En van de halve stam van Manasse, tot het West-Jordaanland behorend, achttien duizend, die met namen uitgedrukt zijn, in de lijsten als zodanig werden opgeschreven, dat zij, in naam van de stam kwamen om David koning te maken.

Vers 31

31. En van de halve stam van Manasse, tot het West-Jordaanland behorend, achttien duizend, die met namen uitgedrukt zijn, in de lijsten als zodanig werden opgeschreven, dat zij, in naam van de stam kwamen om David koning te maken.

Vers 32

32. En van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden, die, in staatkundige zaken wijs en bedreven, met een vlug en vast oordeel begaafd waren, om te weten wat Israël 1) te allen tijde, welke ook de toestanden waren, doen moest: hun hoofden waren twee honderd, en al hun broeders vertrouwden de wijsheid van deze aanvoerders en pasten op hun woord.

1) Wat hier van Issaschar gezegd wordt, is het in toepassing brengen van wat de Prediker zegt: (1 Chronicles 3:1). Dit kwam hier in voor al uit dat zij het nu het juiste tijdsgewricht oordeelden, om David koning te maken en niet langer te wachten met deze handeling.

Vers 32

32. En van de kinderen van Issaschar, die ervaren waren in het verstand van de tijden, die, in staatkundige zaken wijs en bedreven, met een vlug en vast oordeel begaafd waren, om te weten wat Israël 1) te allen tijde, welke ook de toestanden waren, doen moest: hun hoofden waren twee honderd, en al hun broeders vertrouwden de wijsheid van deze aanvoerders en pasten op hun woord.

1) Wat hier van Issaschar gezegd wordt, is het in toepassing brengen van wat de Prediker zegt: (1 Chronicles 3:1). Dit kwam hier in voor al uit dat zij het nu het juiste tijdsgewricht oordeelden, om David koning te maken en niet langer te wachten met deze handeling.

Vers 33

33. Uit Zebulon, uitgaande in het leger, toegerust ten strijde met alle krijgswapens, vijftig duizend, en om een slagordening te houden met een onwankelbaar hart 1).

1) In het bijzonder wordt van de mannen van Zebulon (hebbende die stam misschien enig kwaad vermoeden gegeven, aangaande zijn standvastigheid), getuigd, dat zij heel niet dubbelhartig waren. Zij bezaten geen gemaakte kloekmoedigheid, maar hadden voorgenomen, standvastig bij hun besluit te blijven..

Beter vertaald is dan ook: En om zich tezamen te scharen met een niet dubbel hart, d.i. op een niet dubbelhartige wijze, zoals ook de Engelse vertaling heeft. Vrijwillig en eensgezind schaarden zij zich onder de vanen van David, hun wettige koning.

Vers 33

33. Uit Zebulon, uitgaande in het leger, toegerust ten strijde met alle krijgswapens, vijftig duizend, en om een slagordening te houden met een onwankelbaar hart 1).

1) In het bijzonder wordt van de mannen van Zebulon (hebbende die stam misschien enig kwaad vermoeden gegeven, aangaande zijn standvastigheid), getuigd, dat zij heel niet dubbelhartig waren. Zij bezaten geen gemaakte kloekmoedigheid, maar hadden voorgenomen, standvastig bij hun besluit te blijven..

Beter vertaald is dan ook: En om zich tezamen te scharen met een niet dubbel hart, d.i. op een niet dubbelhartige wijze, zoals ook de Engelse vertaling heeft. Vrijwillig en eensgezind schaarden zij zich onder de vanen van David, hun wettige koning.

Vers 39

39. En zij waren daar bij David drie dagen lang, etende en drinkende; want hun broeders 1) hadden voor hen wat toebereid, brachten hun levensmiddelen aan (Jud 20:10).

1) Hun broeders zijn, zoals blijkt uit het volgende vers, de inwoners van Hebron, of de stam van Juda. In het volgende vers worden toch opgesomd degenen, die het dichtst bij die stam woonden.

Vers 39

39. En zij waren daar bij David drie dagen lang, etende en drinkende; want hun broeders 1) hadden voor hen wat toebereid, brachten hun levensmiddelen aan (Jud 20:10).

1) Hun broeders zijn, zoals blijkt uit het volgende vers, de inwoners van Hebron, of de stam van Juda. In het volgende vers worden toch opgesomd degenen, die het dichtst bij die stam woonden.

Vers 40

40. En ook de naasten aan hen, tot aan Issaschar en Zebulon, en Nafthali, dus tot aan de Noordelijke grens van Kanan, brachten brood op ezels, en op kamelen, en op muilen (1 Samuel 25:18), en wijn, en olie, en runderen, en klein vee in menigte: want er was blijdschap in Israël, en ieder probeerde dus van zijn zijde de vergadering in Hebron tot een echt feestelijke en vrolijke te maken.

Vers 40

40. En ook de naasten aan hen, tot aan Issaschar en Zebulon, en Nafthali, dus tot aan de Noordelijke grens van Kanan, brachten brood op ezels, en op kamelen, en op muilen (1 Samuel 25:18), en wijn, en olie, en runderen, en klein vee in menigte: want er was blijdschap in Israël, en ieder probeerde dus van zijn zijde de vergadering in Hebron tot een echt feestelijke en vrolijke te maken.

Bibliografische Informatie
Dächsel, Karl August. "Commentaar op 1 Chronicles 12". "Dächsel Bijbelverklaring". https://www.studylight.org/commentaries/dut/dac/1-chronicles-12.html. 1862-80.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile