Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 63". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-63.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 63". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 63Deze psalm heeft in zijn klein bestek evenveel warmte en levendige Godsvrucht als welke andere ook van Davids psalmen. Gelijk de lieflijkste van Paulus' brieven die zijn, welke hij gedateerd heeft uit een gevangenis, zo zijn sommige van de lieflijkste psalmen van David die, welke, evenals deze, geschreven zijn in een woestijn. Wat hem in zijn ballingschap het meest griefde, was het gemis van de openbare inzettingen, en hier verlangt hij dat hem het genot daarvan weer geschonken zal worden-het tegenwoordige gemis deed er hem zoveel sterker naar verlangen. Maar het zijn toch niet de inzettingen, het is de God van de Inzettingen, waar zijn hart op gezet is. Hier hebben wij:
I. Zijn verlangen naar God, Psalms 63:2, Psalms 63:3.
II. Zijn schatting van God, Psalms 63:4, Psalms 63:5.
III. Zijn voldoening in God, Psalms 63:6.
IV. Zijn verborgen gemeenschap met God, Psalms 63:7.
V. Zijn blijmoedig steunen op God, Psalms 63:8, Psalms 63:9.
Vl. Zijn heilig triomferen in God over zijn vijanden, en in de verzekerdheid van zijn eigen veiligheid, Psalms 63:10. Een Godvruchtige ziel zal niet veel leiding behoeven voor het zingen van deze psalm, zo natuurlijk spreekt hij zijn eigen taal, en een ongeheiligde ziel, die onbekend is met en onaandoenlijk blijft voor Goddelijke dingen, zal nauwelijks instaat zijn om hem met verstand te zingen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 63Deze psalm heeft in zijn klein bestek evenveel warmte en levendige Godsvrucht als welke andere ook van Davids psalmen. Gelijk de lieflijkste van Paulus' brieven die zijn, welke hij gedateerd heeft uit een gevangenis, zo zijn sommige van de lieflijkste psalmen van David die, welke, evenals deze, geschreven zijn in een woestijn. Wat hem in zijn ballingschap het meest griefde, was het gemis van de openbare inzettingen, en hier verlangt hij dat hem het genot daarvan weer geschonken zal worden-het tegenwoordige gemis deed er hem zoveel sterker naar verlangen. Maar het zijn toch niet de inzettingen, het is de God van de Inzettingen, waar zijn hart op gezet is. Hier hebben wij:
I. Zijn verlangen naar God, Psalms 63:2, Psalms 63:3.
II. Zijn schatting van God, Psalms 63:4, Psalms 63:5.
III. Zijn voldoening in God, Psalms 63:6.
IV. Zijn verborgen gemeenschap met God, Psalms 63:7.
V. Zijn blijmoedig steunen op God, Psalms 63:8, Psalms 63:9.
Vl. Zijn heilig triomferen in God over zijn vijanden, en in de verzekerdheid van zijn eigen veiligheid, Psalms 63:10. Een Godvruchtige ziel zal niet veel leiding behoeven voor het zingen van deze psalm, zo natuurlijk spreekt hij zijn eigen taal, en een ongeheiligde ziel, die onbekend is met en onaandoenlijk blijft voor Goddelijke dingen, zal nauwelijks instaat zijn om hem met verstand te zingen.
Verzen 1-3
Psalm 63:1-3Het opschrift, Psalms 63:1, zegt ons wanneer de psalm geschreven was, namelijk toen David in de woestijn van Juda was dat is: "in het woud Hereth," 1 Samuel 22:5, of in "de woestijn Zif," 1 Samuel 23:15.
1. Zelfs in Kanan, een vruchtbaar land, dat dicht bevolkt was, waren nog woestijnen, plaatsen, die minder vruchtbaar en minder bewoond waren dan andere plaatsen. Zo zal het wezen in de wereld in de kerk, maar zo zal het niet wezen in de hemel, daar is het n en al stad, n en al paradijs, en geen woeste grond, daar zal de wildernis bloeien als een roos.
2. Van de besten en dierbaarsten van Gods heiligen en dienstknechten kan soms het lot in de woestijn zijn, dat hen aanduidt als eenzaam en verlaten, in een staat van beproeving en gebrek, van onvastheid en omzwerving, niet wetende wat te doen.
3. De ontberingen en moeilijkheden van een verblijf in de woestijn, moeten ons niet ontstemmen, zodat wij onbekwaam zijn om heilige liederen te zingen, ook daar is het onze plicht en ons belang om blijmoedig gemeenschap met God te onderhouden. Er zijn psalmen, die geschikt zijn voor een woestijn, en wij hebben reden om God te danken dat het de woestijn van Juda is, waarin wij ons bevinden, niet de woestijn Sin.
In deze verzen wekt David zich op om God aan te grijpen:
I. Door een levend werkzaam geloof. O God Gij zijt mijn God. In al ons bidden tot God moeten wij het oog op Hem hebben als God en onze God, en dat zal in onze woestijntoestand onze troost zijn. Wij moeten erkennen dat God is, dat wij spreken tot iemand, die werkelijk bestaat, ons nabij is, als wij zeggen: o God, dat een ernstig woord is, jammer dat het zo dikwijls als stopwoord wordt gebruikt. En wij moeten Zijn gezag over ons erkennen en Zijn recht van eigendom in ons, en onze betrekking tot Hem. "Gij zijt mijn God, de mijne door de schepping, en daarom mijn rechtmatige eigenaar en regeerder, de mijne door het verbond en door mijn eigen toestemming." Wij moeten dit zeggen met groot welbehagen ten opzichte van onszelf, en dankbaarheid aan God, als degenen, die vast besloten zijn er bij te blijven: o God, Gij zijt mijn God.
II. Door Godvruchtige genegenheid ingevolge de keus, die hij gedaan heeft van God, en het verbond, dat hij met Hem gemaakt heeft.
1. Hij besluit God te zoeken en zijn gunst en genade Gij zijt mijn God en daarom zal ik U zoeken, want "zal niet een volk zijn God zoeken?" Isaiah 8:19. Wij moeten Hem zoeken, Zijn gunst begeren als ons hoogste goed, met Zijn eer te rade gaan als ons voornaamste doeleinde, wij moeten zoeken met Hem bekend te worden door Zijn woord, en zoeken genade van Hem te verkrijgen door het gebed. Wij moeten Hem zoeken:
A. Vroeg, in de dageraad, met de uiterste zorg, als degenen, die vrezen Hem te zullen missen, wij moeten met Hem onze dagen beginnen, iedere dag met Hem beginnen-ik zoek U in de dageraad. B. Ernstig, vurig. "Mijne ziel dorst naar U mijn vlees verlangt naar U, mijn gehele mens is hierdoor bewogen, hierdoor aangedaan, hier, in een land dor en mat, zonder water."
Merk op:
a. Zijn klacht over het gemis van Gods genadige tegenwoordigheid. Hij was in een land, dor en mat, zo beschouwde hij het, niet zozeer omdat het een woestijn was, als wel omdat het op verre afstand was van de ark, van het Woord en de sacramenten. Deze wereld is een land, dor en mat, vermoeid, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord dat is zij voor de wereldlingen, die er hun deel in hebben, zij zal hun geen ware voldoening schenken, dat is zij voor de Godvruchtigen, die er hun doorgang in hebben, zij is een dal van Baca, zij kunnen er zich weinig van beloven.
b. Zijn sterk aandringen om die tegenwoordigheid Gods: Mijn ziel dorst, verlangt naar God. Zijn gemis maakte zijn begeerte zoveel sterker, hij dorstte als het gejaagde hert naar de waterstromen, met niets minder kon hij zich vergenoegen. Zijn begeerten klommen schier tot ongeduld, hij verlangde, hij smachtte, hij kwijnde totdat hem de vrije toegang tot Gods inzettingen weergegeven was. Godvruchtige zielen zien met heilige minachting neer op de wereld en zien met een heilige begeerte op tot God.
2. Hij verlangt God te genieten. Wat is het, waar hij zo vaak, zo hartstochtelijk naar verlangt? Wat is zijn bede en wat is zijn verzoek? Het is dit: Uw sterkheid en Uw eer te zien, zoals ik U in het heiligdom heb aanschouwd, Psalms 63:3. Dat is:
a. Haar hier in de woestijn te zien, zoals ik haar in de tabernakel gezien heb, haar te zien in het verborgen zoals ik haar in de plechtige vergadering gezien heb." Als wij het voorrecht van de openbare inzettingen ontberen, dan moeten wij begeren en er naar streven om in onze afzondering dezelfde gemeenschap met God te onderhouden die wij in de grote vergadering gehad hebben. Een binnenkamer kan in een heiligdom worden veranderd. Ezechiël had de visioenen van de Almachtige in Babel en Johannes op het eiland Patmos. Als wij alleen zijn, kunnen wij de Vader met ons hebben, en dat is genoeg.
b. "Om haar weer te zien in het heiligdom, zoals ik haar daar vroeger gezien heb." Hij verlangt uit de woestijn gebracht te worden, niet om zijn vrienden weer te zien en wederom de genoegens van het hof te smaken, maar om weer toegang te hebben tot het heiligdom, niet om er de priesters te zien en de ceremoniën van de eredienst, maar om Uw sterkheid en eer te zien, Uw heerlijke sterkheid, of Uw machtige eer, die genomen is voor al de eigenschappen en volmaaktheden Gods, "opdat ik moge toenemen in mijn bekendheid er mee, en er de lieflijke indrukken van ontvangen mag in mijn hart." Zo "de heerlijkheid des Heeren te aanschouwen, dat ik naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd worde," 2 Corinthiers 3:18. Dat ik Uw sterkheid en eer moge zien, hij zegt niet zoals ik deze gezien heb, maar zoals ik U gezien heb. Wij kunnen het wezen Gods niet zien, maar wij zien Hem door in het geloof Zijn hoedanigheden en volmaaktheden te zien David verlustigt zich in de herinnering van dit gezicht, het waren kostelijke ogenblikken, die hij doorbracht in gemeenschapsoefening met God, hij beminde het om daar nog aan te denken maar hij betreurde het verlies ervan en verlangt dat zij hem wedergegeven zei worden. Wat de verlustiging geweest is, en de begeerte is, van Godvruchtige zielen in hun deelnemen aan en hun bijwonen van de plechtige inzettingen, is er God in te zien en Zijn sterkheid en eer.
Verzen 1-3
Psalm 63:1-3Het opschrift, Psalms 63:1, zegt ons wanneer de psalm geschreven was, namelijk toen David in de woestijn van Juda was dat is: "in het woud Hereth," 1 Samuel 22:5, of in "de woestijn Zif," 1 Samuel 23:15.
1. Zelfs in Kanan, een vruchtbaar land, dat dicht bevolkt was, waren nog woestijnen, plaatsen, die minder vruchtbaar en minder bewoond waren dan andere plaatsen. Zo zal het wezen in de wereld in de kerk, maar zo zal het niet wezen in de hemel, daar is het n en al stad, n en al paradijs, en geen woeste grond, daar zal de wildernis bloeien als een roos.
2. Van de besten en dierbaarsten van Gods heiligen en dienstknechten kan soms het lot in de woestijn zijn, dat hen aanduidt als eenzaam en verlaten, in een staat van beproeving en gebrek, van onvastheid en omzwerving, niet wetende wat te doen.
3. De ontberingen en moeilijkheden van een verblijf in de woestijn, moeten ons niet ontstemmen, zodat wij onbekwaam zijn om heilige liederen te zingen, ook daar is het onze plicht en ons belang om blijmoedig gemeenschap met God te onderhouden. Er zijn psalmen, die geschikt zijn voor een woestijn, en wij hebben reden om God te danken dat het de woestijn van Juda is, waarin wij ons bevinden, niet de woestijn Sin.
In deze verzen wekt David zich op om God aan te grijpen:
I. Door een levend werkzaam geloof. O God Gij zijt mijn God. In al ons bidden tot God moeten wij het oog op Hem hebben als God en onze God, en dat zal in onze woestijntoestand onze troost zijn. Wij moeten erkennen dat God is, dat wij spreken tot iemand, die werkelijk bestaat, ons nabij is, als wij zeggen: o God, dat een ernstig woord is, jammer dat het zo dikwijls als stopwoord wordt gebruikt. En wij moeten Zijn gezag over ons erkennen en Zijn recht van eigendom in ons, en onze betrekking tot Hem. "Gij zijt mijn God, de mijne door de schepping, en daarom mijn rechtmatige eigenaar en regeerder, de mijne door het verbond en door mijn eigen toestemming." Wij moeten dit zeggen met groot welbehagen ten opzichte van onszelf, en dankbaarheid aan God, als degenen, die vast besloten zijn er bij te blijven: o God, Gij zijt mijn God.
II. Door Godvruchtige genegenheid ingevolge de keus, die hij gedaan heeft van God, en het verbond, dat hij met Hem gemaakt heeft.
1. Hij besluit God te zoeken en zijn gunst en genade Gij zijt mijn God en daarom zal ik U zoeken, want "zal niet een volk zijn God zoeken?" Isaiah 8:19. Wij moeten Hem zoeken, Zijn gunst begeren als ons hoogste goed, met Zijn eer te rade gaan als ons voornaamste doeleinde, wij moeten zoeken met Hem bekend te worden door Zijn woord, en zoeken genade van Hem te verkrijgen door het gebed. Wij moeten Hem zoeken:
A. Vroeg, in de dageraad, met de uiterste zorg, als degenen, die vrezen Hem te zullen missen, wij moeten met Hem onze dagen beginnen, iedere dag met Hem beginnen-ik zoek U in de dageraad. B. Ernstig, vurig. "Mijne ziel dorst naar U mijn vlees verlangt naar U, mijn gehele mens is hierdoor bewogen, hierdoor aangedaan, hier, in een land dor en mat, zonder water."
Merk op:
a. Zijn klacht over het gemis van Gods genadige tegenwoordigheid. Hij was in een land, dor en mat, zo beschouwde hij het, niet zozeer omdat het een woestijn was, als wel omdat het op verre afstand was van de ark, van het Woord en de sacramenten. Deze wereld is een land, dor en mat, vermoeid, zoals de eigenlijke betekenis is van het woord dat is zij voor de wereldlingen, die er hun deel in hebben, zij zal hun geen ware voldoening schenken, dat is zij voor de Godvruchtigen, die er hun doorgang in hebben, zij is een dal van Baca, zij kunnen er zich weinig van beloven.
b. Zijn sterk aandringen om die tegenwoordigheid Gods: Mijn ziel dorst, verlangt naar God. Zijn gemis maakte zijn begeerte zoveel sterker, hij dorstte als het gejaagde hert naar de waterstromen, met niets minder kon hij zich vergenoegen. Zijn begeerten klommen schier tot ongeduld, hij verlangde, hij smachtte, hij kwijnde totdat hem de vrije toegang tot Gods inzettingen weergegeven was. Godvruchtige zielen zien met heilige minachting neer op de wereld en zien met een heilige begeerte op tot God.
2. Hij verlangt God te genieten. Wat is het, waar hij zo vaak, zo hartstochtelijk naar verlangt? Wat is zijn bede en wat is zijn verzoek? Het is dit: Uw sterkheid en Uw eer te zien, zoals ik U in het heiligdom heb aanschouwd, Psalms 63:3. Dat is:
a. Haar hier in de woestijn te zien, zoals ik haar in de tabernakel gezien heb, haar te zien in het verborgen zoals ik haar in de plechtige vergadering gezien heb." Als wij het voorrecht van de openbare inzettingen ontberen, dan moeten wij begeren en er naar streven om in onze afzondering dezelfde gemeenschap met God te onderhouden die wij in de grote vergadering gehad hebben. Een binnenkamer kan in een heiligdom worden veranderd. Ezechiël had de visioenen van de Almachtige in Babel en Johannes op het eiland Patmos. Als wij alleen zijn, kunnen wij de Vader met ons hebben, en dat is genoeg.
b. "Om haar weer te zien in het heiligdom, zoals ik haar daar vroeger gezien heb." Hij verlangt uit de woestijn gebracht te worden, niet om zijn vrienden weer te zien en wederom de genoegens van het hof te smaken, maar om weer toegang te hebben tot het heiligdom, niet om er de priesters te zien en de ceremoniën van de eredienst, maar om Uw sterkheid en eer te zien, Uw heerlijke sterkheid, of Uw machtige eer, die genomen is voor al de eigenschappen en volmaaktheden Gods, "opdat ik moge toenemen in mijn bekendheid er mee, en er de lieflijke indrukken van ontvangen mag in mijn hart." Zo "de heerlijkheid des Heeren te aanschouwen, dat ik naar hetzelfde beeld in gedaante veranderd worde," 2 Corinthiers 3:18. Dat ik Uw sterkheid en eer moge zien, hij zegt niet zoals ik deze gezien heb, maar zoals ik U gezien heb. Wij kunnen het wezen Gods niet zien, maar wij zien Hem door in het geloof Zijn hoedanigheden en volmaaktheden te zien David verlustigt zich in de herinnering van dit gezicht, het waren kostelijke ogenblikken, die hij doorbracht in gemeenschapsoefening met God, hij beminde het om daar nog aan te denken maar hij betreurde het verlies ervan en verlangt dat zij hem wedergegeven zei worden. Wat de verlustiging geweest is, en de begeerte is, van Godvruchtige zielen in hun deelnemen aan en hun bijwonen van de plechtige inzettingen, is er God in te zien en Zijn sterkheid en eer.
Verzen 4-7
Psalm 63:4-7Hoe spoedig zijn Davids klachten en gebeden in lof- en dankzeggingen verkeerd! Na twee verzen, die spreken van zijn begeerte om God te zoeken, zijn hier enige, die spreken van zijn vreugde en voldoening in Hem gevonden te hebben. Gelovige gebeden kunnen spoedig in blijde lofzeggingen veranderd worden, tenzij wij dit door eigen schuld verhinderen. "Het hart van wie de Heere zoeken, verblijde zich" Psalms 105:3, en laat hen Hem loven, omdat Hij deze begeerten in hen gewerkt heeft, en hun de verzekering geeft dat Hij ze zal vervullen. David was nu in een woestijn, en toch was zijn hart verruimd in het loven van God. Zelfs in beproeving ontbreekt het ons niet aan stof om God te loven, zo wij er slechts een hart voor hebben.
Merk op:
I. Waar David God voor wil loven, Psalms 63:4. Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven, dan levens, leven en al de genoegens van het leven, leven in de beste toestand, lang leven en voorspoed. Gods goedertierenheid is in zichzelve en in de schatting van al de heiligen beter dan het leven. Het is ons geestelijk leven, en dat is beter dan tijdelijk leven Psalms 30:6. Het is beter, duizendmaal beter, te sterven in Gods gunst dan te leven onder Zijn toorn. Door troostrijke ervaring bevindt David in de woestijn dat Gods goedertierenheid beter is dan het leven, en daarom, (zegt hij) zullen mijn lippen U prijzen. Het hart, dat verkwikt werd door Gods gunst, moet nu verruimd worden in Zijn lof. Zeer veel reden hebben wij om God er voor te loven, dat wij betere bezittingen hebben dan de rijkdom van deze wereld ons verschaffen kan, en dat wij in de dienst van God en in gemeenschapsoefening met Hem betere bezigheden en kostelijker genietingen hebben dan wij in het werk en de omgang van de wereld hebben kunnen.
II. Hoe hij God zal loven, en hoe lang, Psalms 63:5. Hij besluit een leven te leiden van dankbaarheid aan God en van vertrouwen op Hem.
Merk op:
1. Zijn wijze van God te loven: "Alzo zou ik U loven, alzo, gelijk ik nu begonnen ben, de tegenwoordige Godvruchtige aandoeningen zullen niet voorbijgaan als een morgenwolk, maar al meer en meer schijnen en schitteren als de morgenzon." Of, "ik zal U loven met dezelfde vurigheid van geest, waarmee ik tot U gebeden heb."
2. Zijn voortgaan en volharden hierin: ik zal U loven terwijl ik leef, Psalms 63:5. God te loven moet het werk wezen van geheel ons leven wij moeten steeds een dankbaar besef hebben van Zijn vroegere gunsten, en onze dankzeggingen er voor herhalen-wij moeten Hem iedere dag danken voor de weldaden, waarmee wij dagelijks worden overladen. Wij moeten God danken in alles en niet buiten de stemming er voor gebracht worden door de beproevingen van deze tegenwoordige tijd. Welke dagen wij ook beleven hoe somber ook en hoe bewolkt-al komen de dagen, van welke wij zeggen: Wij hebben geen lust in dezelve, toch moet iedere dag een dankdag zijn, zelfs tot op de dag toe van ons sterven. In dit werk moeten wij onze tijd doorbrengen, omdat wij in dit werk een zalige eeuwigheid hopen door te brengen. 3. Zijn voortdurend en bij alle gelegenheden zien op God, waarmee zijn loven van Hem gepaard zal gaan: in Uw naam zal ik mijn handen opheffen. Wij moeten het oog hebben op Gods naam, op al hetgeen, waardoor Hij zich bekend gemaakt heeft, in al onze gebeden en lofzeggingen, die ons geleerd zijn te beginnen met: Uw naam worde geheiligd, en te eindigen met: van Uw is de heerlijkheid. Daarop moeten wij in ons werk en onze strijd het oog hebben, wij moeten onze handen opheffen tot onze plicht en tegen onze geestelijke vijanden in de naam van God, in de kracht Zijns Geestes en van Zijn genade, Psalms 71:16, Zacheria 10:12. Wij moeten in de naam van God al onze geloften doen, tegenover Hem moeten wij ons verbinden en in vertrouwen op Zijn genade. En als wij de handen, die slap neergehangen hebben, opheffen in vertroosting en blijdschap, dan moet dit wezen in de naam van God-van Hem moet onze vertroosting komen, alles wat ons lieflijk en aangenaam is, en aan Hem moet het gewijd zijn. In God roemen wij de gehele dag.
III. Met welk een genot en verlustiging hij God zal loven, Psalms 63:6.
1. Met innerlijk welbehagen. Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, niet alleen als met brood, dat voedzaam is, maar als met vettigheid, dat aangenaam en lieflijk is Isaiah 25:6. David hoopt dat hij wederom het genot zal mogen smaken van Gods inzettingen bij te wonen, en dan zal hij aldus verzadigd worden, en het genot zal zoveel lieflijker zijn wijl hij er zolang van verstoken is geweest. Of, indien niet, dan zal hij toch in Gods goedertierenheid en in zijn gemeenschapsoefening met Hem in de eenzaamheid aldus verzadigd zijn. Er is in een genadig God en in gemeenschapsoefening met Hem datgene, hetwelk overvloedige voldoening geeft aan de ziel, Psalms 36:9, Psalms 65:5. En er is in een godvruchtige ziel datgene, hetwelk overvloedige voldoening smaakt in God en in gemeenschapsoefening met Hem. De heiligen hebben tevredenheid in God, zij begeren niets meer dan Zijn gunst om hen gelukkig te maken, en zij hebben een alles overtreffend welbehagen in God, in vergelijking daarmee zijn al de genietingen van de zinnen droog, zonder geur of smaak, als modderig water in vergelijking met de wijn van deze vertroosting.
2. Met uitwendige uitdrukkingen van deze voldoening: hij zal God loven met vrolijk zingende lippen. Hij zal Hem loven:
a. Openlijk, zijn mond en zijn lippen zullen God prijzen. Als de mens met het hart gelooft en dankbaar is, dan moet de mond van beide belijdenis doen tot eer en heerlijkheid Gods. Niet dat het spreken van de mond Gode welgevallig is zonder het hart, Matthew 15:8, maar uit de overvloed des harten moet de mond spreken Psalms 45:2, beide tot opwekking van onze eigen godsvrucht en tot stichting van anderen.
b. Blijmoedig, wij moeten God loven met vrolijk zingende lippen, wij moeten ons hiertoe en tot andere plichten van de godsdienst begeven met grote blijmoedigheid, en de lof van God verkondigen uit een beginsel van heilige vreugde. Lovende lippen moeten vrolijke lippen wezen.
IV. Hoe hij zich met gedachten aan God zal bezighouden, als hij het meest in afzondering is, Psalms 63:7, ik zal U loven, als ik U gedenk op mijn legerstede. Wij moeten God loven bij iedere herinnering aan Hem. Nu David van de openbare inzettingen was buitengesloten, was hij zoveel overvloediger in verborgen gemeenschapsoefening met God, en zo heeft hij iets gedaan om zijn gemis te vergoeden. Merk hier op:
1. Hoe David zich bezighield met herdenken aan God. God was in al zijn gedachten, hetgeen het tegenovergestelde is van de aard des goddelozen, Psalms 10:1.3 De gedachten aan God kwamen geleidelijk bij hem op. "ik gedenk uw als ik ga denken, vind ik U aan mijn rechterhand, tegenwoordig voor mijn geest." Dit onderwerp moet zich het meest aan ons voordoen, als hetgeen wij niet kunnen vergeten of voorbijzien. En die gedachten waren vast, bestendig in hem, ik peins aan U. Gedachten aan God moeten geen vluchtige, voorbijgaande gedachten zijn, maar blijvende gedachten, die in het hart verwijlen.
2. Wanneer David zich aldus bezighield op zijn legerstede en in de nachtwaken. David was nu omzwervende, maar overal waar hij kwam bracht hij zijn godsdienst mede. Op mijn legerstedenzo lezen het sommigen. Gejaagd en vervolgd zijnde door Saul, lag hij zelden twee nachten achtereen op dezelfde legerstede, maar waar hij ook lag, als hij, evenals Jakob, op de koude grond lag met een steen voor hoofdkussen, dan lagen goede gedachten aan God bij hem. David had de gehele dag zoveel te doen met te zorgen voor zijn veiligheid, dat hij nauwelijks de tijd had voor plechtige, gezette oefeningen van de godsvrucht, en daarom heeft hij, veeleer dan er in het geheel geen tijd voor te hebben, zich de nodige slaap ontzegd. Hij was nu in voortdurend levensgevaar, zodat wij kunnen veronderstellen dat zorg en vrees zijn ogen menigmaal wakende gehouden hebben, en hem moeizame nachten hebben bezorgd, maar dan hield hij zich bezig en vertroostte hij zich met gedachten aan God. Soms vinden wij David in tranen op zijn bed, Psalms 6:7, maar aldus heeft hij zijn tranen afgewist. Als door pijn of lichaamskrankheid, of door ontroering van ons gemoed, de slaap wijlt van onze ogen, dan kan onze ziel door aan God te denken vrede en rust genieten. Een uur van vrome overdenking kan ons wellicht meer goeddoen, dan een uur slapen ons gedaan zou hebben. Zie Psalms 16:7, Psalms 17:3, Psalms 4:5, Psalms 4:1 :Psalms 4:62. Er werden in de tabernakel nachtwaken gehouden om God te loven, Psalms 134:1, en waarschijnlijk heeft David, als hij er de vrijheid toe had, zich dan bij de Levieten gevoegd, maar nu hij zich daartoe niet met hen op dezelfde plaats kon geven, wilde hij er toch dezelfde tijd voor waarnemen en wenste hij slechts zich onder hen te kunnen bevinden.
Verzen 4-7
Psalm 63:4-7Hoe spoedig zijn Davids klachten en gebeden in lof- en dankzeggingen verkeerd! Na twee verzen, die spreken van zijn begeerte om God te zoeken, zijn hier enige, die spreken van zijn vreugde en voldoening in Hem gevonden te hebben. Gelovige gebeden kunnen spoedig in blijde lofzeggingen veranderd worden, tenzij wij dit door eigen schuld verhinderen. "Het hart van wie de Heere zoeken, verblijde zich" Psalms 105:3, en laat hen Hem loven, omdat Hij deze begeerten in hen gewerkt heeft, en hun de verzekering geeft dat Hij ze zal vervullen. David was nu in een woestijn, en toch was zijn hart verruimd in het loven van God. Zelfs in beproeving ontbreekt het ons niet aan stof om God te loven, zo wij er slechts een hart voor hebben.
Merk op:
I. Waar David God voor wil loven, Psalms 63:4. Want Uw goedertierenheid is beter dan het leven, dan levens, leven en al de genoegens van het leven, leven in de beste toestand, lang leven en voorspoed. Gods goedertierenheid is in zichzelve en in de schatting van al de heiligen beter dan het leven. Het is ons geestelijk leven, en dat is beter dan tijdelijk leven Psalms 30:6. Het is beter, duizendmaal beter, te sterven in Gods gunst dan te leven onder Zijn toorn. Door troostrijke ervaring bevindt David in de woestijn dat Gods goedertierenheid beter is dan het leven, en daarom, (zegt hij) zullen mijn lippen U prijzen. Het hart, dat verkwikt werd door Gods gunst, moet nu verruimd worden in Zijn lof. Zeer veel reden hebben wij om God er voor te loven, dat wij betere bezittingen hebben dan de rijkdom van deze wereld ons verschaffen kan, en dat wij in de dienst van God en in gemeenschapsoefening met Hem betere bezigheden en kostelijker genietingen hebben dan wij in het werk en de omgang van de wereld hebben kunnen.
II. Hoe hij God zal loven, en hoe lang, Psalms 63:5. Hij besluit een leven te leiden van dankbaarheid aan God en van vertrouwen op Hem.
Merk op:
1. Zijn wijze van God te loven: "Alzo zou ik U loven, alzo, gelijk ik nu begonnen ben, de tegenwoordige Godvruchtige aandoeningen zullen niet voorbijgaan als een morgenwolk, maar al meer en meer schijnen en schitteren als de morgenzon." Of, "ik zal U loven met dezelfde vurigheid van geest, waarmee ik tot U gebeden heb."
2. Zijn voortgaan en volharden hierin: ik zal U loven terwijl ik leef, Psalms 63:5. God te loven moet het werk wezen van geheel ons leven wij moeten steeds een dankbaar besef hebben van Zijn vroegere gunsten, en onze dankzeggingen er voor herhalen-wij moeten Hem iedere dag danken voor de weldaden, waarmee wij dagelijks worden overladen. Wij moeten God danken in alles en niet buiten de stemming er voor gebracht worden door de beproevingen van deze tegenwoordige tijd. Welke dagen wij ook beleven hoe somber ook en hoe bewolkt-al komen de dagen, van welke wij zeggen: Wij hebben geen lust in dezelve, toch moet iedere dag een dankdag zijn, zelfs tot op de dag toe van ons sterven. In dit werk moeten wij onze tijd doorbrengen, omdat wij in dit werk een zalige eeuwigheid hopen door te brengen. 3. Zijn voortdurend en bij alle gelegenheden zien op God, waarmee zijn loven van Hem gepaard zal gaan: in Uw naam zal ik mijn handen opheffen. Wij moeten het oog hebben op Gods naam, op al hetgeen, waardoor Hij zich bekend gemaakt heeft, in al onze gebeden en lofzeggingen, die ons geleerd zijn te beginnen met: Uw naam worde geheiligd, en te eindigen met: van Uw is de heerlijkheid. Daarop moeten wij in ons werk en onze strijd het oog hebben, wij moeten onze handen opheffen tot onze plicht en tegen onze geestelijke vijanden in de naam van God, in de kracht Zijns Geestes en van Zijn genade, Psalms 71:16, Zacheria 10:12. Wij moeten in de naam van God al onze geloften doen, tegenover Hem moeten wij ons verbinden en in vertrouwen op Zijn genade. En als wij de handen, die slap neergehangen hebben, opheffen in vertroosting en blijdschap, dan moet dit wezen in de naam van God-van Hem moet onze vertroosting komen, alles wat ons lieflijk en aangenaam is, en aan Hem moet het gewijd zijn. In God roemen wij de gehele dag.
III. Met welk een genot en verlustiging hij God zal loven, Psalms 63:6.
1. Met innerlijk welbehagen. Mijn ziel zou als met smeer en vettigheid verzadigd worden, niet alleen als met brood, dat voedzaam is, maar als met vettigheid, dat aangenaam en lieflijk is Isaiah 25:6. David hoopt dat hij wederom het genot zal mogen smaken van Gods inzettingen bij te wonen, en dan zal hij aldus verzadigd worden, en het genot zal zoveel lieflijker zijn wijl hij er zolang van verstoken is geweest. Of, indien niet, dan zal hij toch in Gods goedertierenheid en in zijn gemeenschapsoefening met Hem in de eenzaamheid aldus verzadigd zijn. Er is in een genadig God en in gemeenschapsoefening met Hem datgene, hetwelk overvloedige voldoening geeft aan de ziel, Psalms 36:9, Psalms 65:5. En er is in een godvruchtige ziel datgene, hetwelk overvloedige voldoening smaakt in God en in gemeenschapsoefening met Hem. De heiligen hebben tevredenheid in God, zij begeren niets meer dan Zijn gunst om hen gelukkig te maken, en zij hebben een alles overtreffend welbehagen in God, in vergelijking daarmee zijn al de genietingen van de zinnen droog, zonder geur of smaak, als modderig water in vergelijking met de wijn van deze vertroosting.
2. Met uitwendige uitdrukkingen van deze voldoening: hij zal God loven met vrolijk zingende lippen. Hij zal Hem loven:
a. Openlijk, zijn mond en zijn lippen zullen God prijzen. Als de mens met het hart gelooft en dankbaar is, dan moet de mond van beide belijdenis doen tot eer en heerlijkheid Gods. Niet dat het spreken van de mond Gode welgevallig is zonder het hart, Matthew 15:8, maar uit de overvloed des harten moet de mond spreken Psalms 45:2, beide tot opwekking van onze eigen godsvrucht en tot stichting van anderen.
b. Blijmoedig, wij moeten God loven met vrolijk zingende lippen, wij moeten ons hiertoe en tot andere plichten van de godsdienst begeven met grote blijmoedigheid, en de lof van God verkondigen uit een beginsel van heilige vreugde. Lovende lippen moeten vrolijke lippen wezen.
IV. Hoe hij zich met gedachten aan God zal bezighouden, als hij het meest in afzondering is, Psalms 63:7, ik zal U loven, als ik U gedenk op mijn legerstede. Wij moeten God loven bij iedere herinnering aan Hem. Nu David van de openbare inzettingen was buitengesloten, was hij zoveel overvloediger in verborgen gemeenschapsoefening met God, en zo heeft hij iets gedaan om zijn gemis te vergoeden. Merk hier op:
1. Hoe David zich bezighield met herdenken aan God. God was in al zijn gedachten, hetgeen het tegenovergestelde is van de aard des goddelozen, Psalms 10:1.3 De gedachten aan God kwamen geleidelijk bij hem op. "ik gedenk uw als ik ga denken, vind ik U aan mijn rechterhand, tegenwoordig voor mijn geest." Dit onderwerp moet zich het meest aan ons voordoen, als hetgeen wij niet kunnen vergeten of voorbijzien. En die gedachten waren vast, bestendig in hem, ik peins aan U. Gedachten aan God moeten geen vluchtige, voorbijgaande gedachten zijn, maar blijvende gedachten, die in het hart verwijlen.
2. Wanneer David zich aldus bezighield op zijn legerstede en in de nachtwaken. David was nu omzwervende, maar overal waar hij kwam bracht hij zijn godsdienst mede. Op mijn legerstedenzo lezen het sommigen. Gejaagd en vervolgd zijnde door Saul, lag hij zelden twee nachten achtereen op dezelfde legerstede, maar waar hij ook lag, als hij, evenals Jakob, op de koude grond lag met een steen voor hoofdkussen, dan lagen goede gedachten aan God bij hem. David had de gehele dag zoveel te doen met te zorgen voor zijn veiligheid, dat hij nauwelijks de tijd had voor plechtige, gezette oefeningen van de godsvrucht, en daarom heeft hij, veeleer dan er in het geheel geen tijd voor te hebben, zich de nodige slaap ontzegd. Hij was nu in voortdurend levensgevaar, zodat wij kunnen veronderstellen dat zorg en vrees zijn ogen menigmaal wakende gehouden hebben, en hem moeizame nachten hebben bezorgd, maar dan hield hij zich bezig en vertroostte hij zich met gedachten aan God. Soms vinden wij David in tranen op zijn bed, Psalms 6:7, maar aldus heeft hij zijn tranen afgewist. Als door pijn of lichaamskrankheid, of door ontroering van ons gemoed, de slaap wijlt van onze ogen, dan kan onze ziel door aan God te denken vrede en rust genieten. Een uur van vrome overdenking kan ons wellicht meer goeddoen, dan een uur slapen ons gedaan zou hebben. Zie Psalms 16:7, Psalms 17:3, Psalms 4:5, Psalms 4:1 :Psalms 4:62. Er werden in de tabernakel nachtwaken gehouden om God te loven, Psalms 134:1, en waarschijnlijk heeft David, als hij er de vrijheid toe had, zich dan bij de Levieten gevoegd, maar nu hij zich daartoe niet met hen op dezelfde plaats kon geven, wilde hij er toch dezelfde tijd voor waarnemen en wenste hij slechts zich onder hen te kunnen bevinden.
Verzen 8-12
Psalm 63:8-12David, zijn begeerte naar God en zijn lof van Hem uitgedrukt hebbende, spreekt hier zijn vertrouwen in Hem uit en zijn blijde verwachting van Hem, Psalms 63:8. In de schaduw van Uw vleugen zal ik vrolijk zingen, zinspelende, hetzij op de vleugelen van de cherubim, uitgebreid over de ark des verbonds, tussen welke God gezegd wordt te wonen (ik zal mij wederom verblijden in Uw heiligdom en daar gemeenschap met U oefenen)- of op de vleugelen van een vogel onder welke de hulpeloze jongen beschutting vinden, zoals arendsjongen, Exodus 19:4, Deuteronomy 32:11, hetgeen de Goddelijke macht te kennen geeft, en de kuikens van een hen Matthew 23:37, hetgeen meer de tederheid Gods aanduidt. Het is een uitdrukking, die dikwijls in de psalmen gebruikt wordt, Psalms 17:1, 8, 36:B, 57:2, 61:5, 91:4, en nergens anders in die zin, behalve in Ruth 2:12, waar van Ruth, toen zij een proseliete geworden was gezegd wordt dat zij de toevlucht had genomen onder de vleugelen van de God Israels. Het is onze plicht om onder de schaduw van Gods, vleugelen vrolijk te zingen, hetgeen te kennen geeft dat wij door geloof en gebed de toevlucht tot Hem nemen, even natuurlijk als de kuikens wanneer zij koud zijn of angst hebben, zich instinctmatig onder de vleugels van de hen verbergen. Het geeft ook te kennen ons steunen op Hem, als zijnde machtig en bereid om ons te helpen, alsmede onze verkwikking en voldoening in Zijn zorg en bescherming. Ons overgegeven hebbende aan God, moeten wij ons behaaglijk en wel bevinden, gerust tegen alle vrees voor kwaad.
Last ons nu verder zien:
I. Hoe David gesteund en bemoedigd werd, in zijn vertrouwen op God. Twee dingen waren als steun voor die hoop, waarvan het Woord Gods het enige fundament was.
1. Zijn vorige ervaringen van Gods macht om hem te hulp te komen. Want Gij zijt mij een hulp geweest, toen andere hulp en helpers gefaald hebben, daarom zal ik mij verblijden in Uw heil, zal ik voor de toekomst op U vertrouwen, en dit doen met zielsverlustiging en heilige vreugde. Gij zijt niet slechts mijn helper geweest, maar mijn hulp, want nooit zouden wij onszelf hebben kunnen helpen, nooit zou enig schepsel ons behulpzaam hebben kunnen zijn, dan door Hem. Hier kunnen wij ons Eben-haëzer oprichten, zeggende: Tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen, en derhalve moeten wij besluiten dat wij Hem nooit zullen verlaten, Hem nooit zullen mistrouwen, nooit zullen verflauwen in ons wandelen met Hem.
2. Zijn tegenwoordige bewustheid dat Gods genade hem hierin zal sterken en doorhelpen, Psalms 63:9. Mijn ziel is aan U verkleefd waaruit een zeer ernstige begeerte spreekt en een krachtig streven om gemeenschap met God te onderhouden. Wij moeten God steeds in het oog hebben, ons naar Hem strekkende als onze prijs, Philippians 3:14. God achteraan te kleven is Hem zeer van nabij te volgen, als bevreesd zijnde om Hem uit het oog te verliezen. Dat heeft David gedaan, en tot eer van God erkent hij: Uw rechterhand ondersteunt mij. God ondersteunt hem:
a. Onder zijn beproevingen, opdat hij er niet onder zou wegzinken, "van onderen zijn de eeuwige armen," Deuteronomy 33:27.
b. In zijn oefeningen van de Godsvrucht. God ondersteunde hem in zijn heilige begeerte en pogingen, opdat hij niet zou vertragen in goed te doen. Zij, die God achteraan kleven, zouden spoedig falen en bezwijken indien Gods rechterhand hen niet ondersteunde. Hij is het, die ons sterkt in ons volgen van Hem, onze goede gezindheid verlevendigt, en ons vertroost als wij nog niet verkregen hebben hetgeen wij najagen. Het is door de kracht Gods, dat is Zijn rechterhand, dat wij voor vallen worden behoed. Dit was een grote bemoediging voor de psalmist om te hopen dat God hem te bestemder tijd zou geven hetgeen hij zo vurig begeerde, omdat Hij door Zijn genade die heilige begeerten in hem gewerkt had en ze levendig in hem had gehouden.
II. Wat het was, waarin David in hope heeft getriomfeerd.
1. Dat zijn vijanden in het verderf gestort zullen worden, Psalms 63:10, Psalms 63:11. Er waren de zodanigen, die zijn ziel zochten tot verwoesting niet slechts zijn leven (waarop zij het toelegden, ten einde zijn komst op de troon te beletten en omdat zij hem haatten om zijn wijsheid, Godsvrucht en nuttigheid voor het algemeen), maar zijn ziel, die zij zochten te verderven door hem weg te bannen van Gods inzettingen, die de spijs en steun zijn voor de ziel, en aldus deden wat zij konden om haar te verhongeren, en door hem heen te zenden om andere goden te dienen, aldus doende wat zij konden, om haar te vergiftigen, 1 Samuel 26:19. Maar hij voorziet en voorzegt:
a. Dat zij in de onderste plaatsen van de aarde zullen komen, in het graf, in de hel, hun vijandschap tegen David zal hun dood en hun verdoemenis wezen, hun verderf, hun eeuwig verderf.
b. Dat zij zullen vallen door het zwaard, door het zwaard van Gods toorn en Zijn gerechtigheid, door het zwaard des mensen, Job 19:29. Zij zullen een geweldadige dood sterven, Revelation 13:10. Dit werd vervuld in Saul, hij viel door het zwaard, zijn eigen zwaard. David heeft dit voorzegd, en toch wilde hij het niet volvoeren, toen dit eenmaal en nogmaals in zijn macht was, want geboden en niet profetieën moeten ons ten regel zijn.
c. Dat zij de vossen ten deel zullen worden, hetzij dat hun, dode lichamen de wilde dieren ten prooi zullen zijn) (Saul bleef geruimer tijd onbegraven liggen), of dat hun huizen en landerijen de wilde dieren tot woning zullen zijn, Isaiah 34:14. Zodanig zal het oordeel wezen van Christus' vijanden, die Zijn koninkrijk en belangen in de wereld tegenstaan: "Brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen" Luke 19:27.
2. Dat hijzelf ten slotte zijn doel zal bereiken, Psalms 63:12, dat hij de troon zal beklimmen waartoe hij gezalfd was. De koning zal zich in God verblijden.
A. Hij noemt zichzelf de koning, omdat hij wist dat hij dit naar Gods raad en bedoeling was. Zo schrijft Paulus van zichzelf terwijl hij nog in de strijd is, "dat hij meer dan overwinnaar is," Romans 8:37. Gelovigen zijn tot koningen gemarkt, hoewel zij geen heerschappij zullen hebben voor de morgen van de opstanding.
B. Hij twijfelt niet of hij zal, hoewel hij thans zaait in tranen, met gejuich maaien. De koning zal zich verblijden.
C. Hij besluit om God tot de alfa en omega te maken van zijn blijdschap, hij zal zich verblijden in God. Dit is van toepassing op de heerlijkheid en blijdschap van de verhoogde Verlosser Messias, de Vorst, zal zich verblijden in God. Hij is reeds ingegaan tot de vreugde, die Hem was voorgesteld, en bij Zijn wederkomst zal Zijn heerlijkheid voltooid zijn.
De goede uitwerking van zijn verhoging zal bestaan in twee dingen.
a. Het zal de vertroosting zijn van zijn vrienden. Iedereen, die bij hem, David, zweert, die zijn belangen is toegedaan, de eed van trouw aan hem zweert zal juichen in zijn voorspoed. Of, die bij Hem bij de gezegende naam van God zweert, en niet bij een afgod Deuteronomy 6:13, en dan worden er alle Godvruchtigen mee bedoeld, die een oprechte en openlijke belijdenis afleggen van Gods naam, zij zullen roemen in God en juichen in Davids verhoging, die U vrezen, zullen mij aanzien en zich verblijden. Zij, die de zaak van Christus van harte omhelzen, zullen ten slotte juichen in Zijn overwinning. Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem heersen,
b. Het zal de weerlegging zijn van zijn vijanden. De mond van de leugensprekers, de mond van Saul en Doëg en van anderen, die David verkeerd hebben voorgesteld en over hem hebben gejuicht alsof zijn zaak hopeloos was, zal gestopt worden, zij zullen geen woord meer tegen hem te zeggen hebben, maar zullen voor altijd beschaamd en tot zwijgen worden gebracht. Pas dit toe op Christus' vijanden, op hen, die leugens tot Hem spreken, zoals alle geveinsden, die zeggen dat zij Hem liefhebben, terwijl hun hart niet met Hem is, hun mond zal gestopt worden met dat woord: "Vriend hoe zijt gij hier gekomen zonder bruilofstkleed" Matthew 22:12. Ook de mond van hen, die leugens van Hem spreken die op de rechte wegen des Heeren verkeren en kwaad spreken van Zijn heiligen Godsdienst, zal gestopt worden, ten dage als de Heere komen zal om afrekening te houden voor al de harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. Christus' wederkomst zal de eeuwige triomf zijn van al Zijn getrouwe vrienden en volgelingen, die daarom thans kunnen triomferen in de gelovige hoop er op.
Verzen 8-12
Psalm 63:8-12David, zijn begeerte naar God en zijn lof van Hem uitgedrukt hebbende, spreekt hier zijn vertrouwen in Hem uit en zijn blijde verwachting van Hem, Psalms 63:8. In de schaduw van Uw vleugen zal ik vrolijk zingen, zinspelende, hetzij op de vleugelen van de cherubim, uitgebreid over de ark des verbonds, tussen welke God gezegd wordt te wonen (ik zal mij wederom verblijden in Uw heiligdom en daar gemeenschap met U oefenen)- of op de vleugelen van een vogel onder welke de hulpeloze jongen beschutting vinden, zoals arendsjongen, Exodus 19:4, Deuteronomy 32:11, hetgeen de Goddelijke macht te kennen geeft, en de kuikens van een hen Matthew 23:37, hetgeen meer de tederheid Gods aanduidt. Het is een uitdrukking, die dikwijls in de psalmen gebruikt wordt, Psalms 17:1, 8, 36:B, 57:2, 61:5, 91:4, en nergens anders in die zin, behalve in Ruth 2:12, waar van Ruth, toen zij een proseliete geworden was gezegd wordt dat zij de toevlucht had genomen onder de vleugelen van de God Israels. Het is onze plicht om onder de schaduw van Gods, vleugelen vrolijk te zingen, hetgeen te kennen geeft dat wij door geloof en gebed de toevlucht tot Hem nemen, even natuurlijk als de kuikens wanneer zij koud zijn of angst hebben, zich instinctmatig onder de vleugels van de hen verbergen. Het geeft ook te kennen ons steunen op Hem, als zijnde machtig en bereid om ons te helpen, alsmede onze verkwikking en voldoening in Zijn zorg en bescherming. Ons overgegeven hebbende aan God, moeten wij ons behaaglijk en wel bevinden, gerust tegen alle vrees voor kwaad.
Last ons nu verder zien:
I. Hoe David gesteund en bemoedigd werd, in zijn vertrouwen op God. Twee dingen waren als steun voor die hoop, waarvan het Woord Gods het enige fundament was.
1. Zijn vorige ervaringen van Gods macht om hem te hulp te komen. Want Gij zijt mij een hulp geweest, toen andere hulp en helpers gefaald hebben, daarom zal ik mij verblijden in Uw heil, zal ik voor de toekomst op U vertrouwen, en dit doen met zielsverlustiging en heilige vreugde. Gij zijt niet slechts mijn helper geweest, maar mijn hulp, want nooit zouden wij onszelf hebben kunnen helpen, nooit zou enig schepsel ons behulpzaam hebben kunnen zijn, dan door Hem. Hier kunnen wij ons Eben-haëzer oprichten, zeggende: Tot hiertoe heeft de Heere ons geholpen, en derhalve moeten wij besluiten dat wij Hem nooit zullen verlaten, Hem nooit zullen mistrouwen, nooit zullen verflauwen in ons wandelen met Hem.
2. Zijn tegenwoordige bewustheid dat Gods genade hem hierin zal sterken en doorhelpen, Psalms 63:9. Mijn ziel is aan U verkleefd waaruit een zeer ernstige begeerte spreekt en een krachtig streven om gemeenschap met God te onderhouden. Wij moeten God steeds in het oog hebben, ons naar Hem strekkende als onze prijs, Philippians 3:14. God achteraan te kleven is Hem zeer van nabij te volgen, als bevreesd zijnde om Hem uit het oog te verliezen. Dat heeft David gedaan, en tot eer van God erkent hij: Uw rechterhand ondersteunt mij. God ondersteunt hem:
a. Onder zijn beproevingen, opdat hij er niet onder zou wegzinken, "van onderen zijn de eeuwige armen," Deuteronomy 33:27.
b. In zijn oefeningen van de Godsvrucht. God ondersteunde hem in zijn heilige begeerte en pogingen, opdat hij niet zou vertragen in goed te doen. Zij, die God achteraan kleven, zouden spoedig falen en bezwijken indien Gods rechterhand hen niet ondersteunde. Hij is het, die ons sterkt in ons volgen van Hem, onze goede gezindheid verlevendigt, en ons vertroost als wij nog niet verkregen hebben hetgeen wij najagen. Het is door de kracht Gods, dat is Zijn rechterhand, dat wij voor vallen worden behoed. Dit was een grote bemoediging voor de psalmist om te hopen dat God hem te bestemder tijd zou geven hetgeen hij zo vurig begeerde, omdat Hij door Zijn genade die heilige begeerten in hem gewerkt had en ze levendig in hem had gehouden.
II. Wat het was, waarin David in hope heeft getriomfeerd.
1. Dat zijn vijanden in het verderf gestort zullen worden, Psalms 63:10, Psalms 63:11. Er waren de zodanigen, die zijn ziel zochten tot verwoesting niet slechts zijn leven (waarop zij het toelegden, ten einde zijn komst op de troon te beletten en omdat zij hem haatten om zijn wijsheid, Godsvrucht en nuttigheid voor het algemeen), maar zijn ziel, die zij zochten te verderven door hem weg te bannen van Gods inzettingen, die de spijs en steun zijn voor de ziel, en aldus deden wat zij konden om haar te verhongeren, en door hem heen te zenden om andere goden te dienen, aldus doende wat zij konden, om haar te vergiftigen, 1 Samuel 26:19. Maar hij voorziet en voorzegt:
a. Dat zij in de onderste plaatsen van de aarde zullen komen, in het graf, in de hel, hun vijandschap tegen David zal hun dood en hun verdoemenis wezen, hun verderf, hun eeuwig verderf.
b. Dat zij zullen vallen door het zwaard, door het zwaard van Gods toorn en Zijn gerechtigheid, door het zwaard des mensen, Job 19:29. Zij zullen een geweldadige dood sterven, Revelation 13:10. Dit werd vervuld in Saul, hij viel door het zwaard, zijn eigen zwaard. David heeft dit voorzegd, en toch wilde hij het niet volvoeren, toen dit eenmaal en nogmaals in zijn macht was, want geboden en niet profetieën moeten ons ten regel zijn.
c. Dat zij de vossen ten deel zullen worden, hetzij dat hun, dode lichamen de wilde dieren ten prooi zullen zijn) (Saul bleef geruimer tijd onbegraven liggen), of dat hun huizen en landerijen de wilde dieren tot woning zullen zijn, Isaiah 34:14. Zodanig zal het oordeel wezen van Christus' vijanden, die Zijn koninkrijk en belangen in de wereld tegenstaan: "Brengt hen hier en slacht ze voor mijn ogen" Luke 19:27.
2. Dat hijzelf ten slotte zijn doel zal bereiken, Psalms 63:12, dat hij de troon zal beklimmen waartoe hij gezalfd was. De koning zal zich in God verblijden.
A. Hij noemt zichzelf de koning, omdat hij wist dat hij dit naar Gods raad en bedoeling was. Zo schrijft Paulus van zichzelf terwijl hij nog in de strijd is, "dat hij meer dan overwinnaar is," Romans 8:37. Gelovigen zijn tot koningen gemarkt, hoewel zij geen heerschappij zullen hebben voor de morgen van de opstanding.
B. Hij twijfelt niet of hij zal, hoewel hij thans zaait in tranen, met gejuich maaien. De koning zal zich verblijden.
C. Hij besluit om God tot de alfa en omega te maken van zijn blijdschap, hij zal zich verblijden in God. Dit is van toepassing op de heerlijkheid en blijdschap van de verhoogde Verlosser Messias, de Vorst, zal zich verblijden in God. Hij is reeds ingegaan tot de vreugde, die Hem was voorgesteld, en bij Zijn wederkomst zal Zijn heerlijkheid voltooid zijn.
De goede uitwerking van zijn verhoging zal bestaan in twee dingen.
a. Het zal de vertroosting zijn van zijn vrienden. Iedereen, die bij hem, David, zweert, die zijn belangen is toegedaan, de eed van trouw aan hem zweert zal juichen in zijn voorspoed. Of, die bij Hem bij de gezegende naam van God zweert, en niet bij een afgod Deuteronomy 6:13, en dan worden er alle Godvruchtigen mee bedoeld, die een oprechte en openlijke belijdenis afleggen van Gods naam, zij zullen roemen in God en juichen in Davids verhoging, die U vrezen, zullen mij aanzien en zich verblijden. Zij, die de zaak van Christus van harte omhelzen, zullen ten slotte juichen in Zijn overwinning. Indien wij verdragen, wij zullen ook met Hem heersen,
b. Het zal de weerlegging zijn van zijn vijanden. De mond van de leugensprekers, de mond van Saul en Doëg en van anderen, die David verkeerd hebben voorgesteld en over hem hebben gejuicht alsof zijn zaak hopeloos was, zal gestopt worden, zij zullen geen woord meer tegen hem te zeggen hebben, maar zullen voor altijd beschaamd en tot zwijgen worden gebracht. Pas dit toe op Christus' vijanden, op hen, die leugens tot Hem spreken, zoals alle geveinsden, die zeggen dat zij Hem liefhebben, terwijl hun hart niet met Hem is, hun mond zal gestopt worden met dat woord: "Vriend hoe zijt gij hier gekomen zonder bruilofstkleed" Matthew 22:12. Ook de mond van hen, die leugens van Hem spreken die op de rechte wegen des Heeren verkeren en kwaad spreken van Zijn heiligen Godsdienst, zal gestopt worden, ten dage als de Heere komen zal om afrekening te houden voor al de harde woorden, die de goddeloze zondaars tegen Hem gesproken hebben. Christus' wederkomst zal de eeuwige triomf zijn van al Zijn getrouwe vrienden en volgelingen, die daarom thans kunnen triomferen in de gelovige hoop er op.