Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 134". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/psalms-134.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Psalms 134". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 134Dit is het laatste van de vijftien liederen van de opgang, en als zij te eniger tijd allen tezamen in de tempeldienst gezongen werden, dan is het zeer gepast tot het slot er van gemaakt, want de bedoeling ervan is de leraren op te wekken om voort te gaan met hun werk in de nacht, als de plechtigheden van de dag voorbij zijn. Sommigen maken deze psalm tot een dialoog
I. In Psalms 134:1 en 2 worden de priesters, of Levieten, die de gehele nacht op waren om de wacht waar te nemen van het huis des Heeren, opgeroepen om de tijd, terwijl zij op wacht waren, niet door te brengen in ijdele gesprekken, maar met handelingen van de Godsvrucht.
II. In het laatste vers bidden zij, die aldus opgeroepen waren om God te loven, voor hem, die er hun toe opgeroepen heeft, hetzij de hogepriester of de overste van de wacht. Of wel: zij, die deze dienst waarnamen, hebben elkaar opgewekt en vermaand en voor elkaar gebeden. Bij het zingen van deze psalm moeten wij beide onszelf opwekken om eer te geven aan God, en onszelf aanmoedigen om op genade en barmhartigheid van Hem te hopen.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, PSALMEN 134Dit is het laatste van de vijftien liederen van de opgang, en als zij te eniger tijd allen tezamen in de tempeldienst gezongen werden, dan is het zeer gepast tot het slot er van gemaakt, want de bedoeling ervan is de leraren op te wekken om voort te gaan met hun werk in de nacht, als de plechtigheden van de dag voorbij zijn. Sommigen maken deze psalm tot een dialoog
I. In Psalms 134:1 en 2 worden de priesters, of Levieten, die de gehele nacht op waren om de wacht waar te nemen van het huis des Heeren, opgeroepen om de tijd, terwijl zij op wacht waren, niet door te brengen in ijdele gesprekken, maar met handelingen van de Godsvrucht.
II. In het laatste vers bidden zij, die aldus opgeroepen waren om God te loven, voor hem, die er hun toe opgeroepen heeft, hetzij de hogepriester of de overste van de wacht. Of wel: zij, die deze dienst waarnamen, hebben elkaar opgewekt en vermaand en voor elkaar gebeden. Bij het zingen van deze psalm moeten wij beide onszelf opwekken om eer te geven aan God, en onszelf aanmoedigen om op genade en barmhartigheid van Hem te hopen.
Verzen 1-3
Psalm 134:1-3Deze psalm onderricht ons nopens een tweevoudig zegenen.
1. Ons zegenen van God, dat is: goed van Hem spreken, hetgeen ons hier geleerd wordt te doen, Psalms 134:1, Psalms 134:2.
A. Het is een oproep tot de Levieten om dit te doen, zij waren naar hun ambt de knechten des Heeren, aangesteld om te dienen in de heilige zaken, zij dienden in het heiligdom en namen de wacht van het huis des Heeren waar, Numbers 3:6 en verv. Sommigen van hen stonden des nachts in het huis des Heeren om de heilige dingen van de tempel te bewaken, opdat deze niet ontwijd zouden worden, en de kostbare dingen van de tempel, opdat zij niet geroofd zouden worden. Toen de ark nog in het midden van de gordijnen woonde, was het nog zoveel te meer nodig om er de wacht over te houden. Zij moesten er ook voor waken dat noch het vuur op het altaar, noch de lampen op de gouden kandelaar uitgingen. Waarschijnlijk was het de gewoonte dat sommige vrome Israelieten bij hen opbleven, wij lezen van iemand, die "niet week uit de tempel, God dienende nachten dag," Luke 2:37. Dezen worden nu hier opgeroepen om de Heere te loven. Aldus moeten ze zich wakker houden door zich aan het werk te houden, zo moeten zij de tijd uitkopen voor heilige oefeningen van de Godsvrucht, en hoe kunnen wij onze tijd beter doorbrengen dan in het loven van God? Het zou een zeer voortreffelijke spaarzaamheid zijn om de ledige ogenblikken van onze tijd te gebruiken voor heilige overdenkingen en korte gebeden, en het is voorzeker een redelijke eis om, als wij niets anders te doen hebben, met God te spreken. Zij, die in het huis des Heeren stonden, moesten gedenken waar zij waren, en dat heiligheid en heilig werk deze huize sierlijk is. Laat hen daarom de Heere loven, laat hen het allen en eenstemmig doen, of ieder voor zich, laat hen dit doende hun handen opheffen, ten teken dat zij hun hart opheffen. "Laat hen hun handen opheffen. in heiligheid," aldus de lezing van Dr. Hammond, of in heiligmaking gelijk het betaamt als zij ze opheffen in het heiligdom, en laat hen gedenken dat, toen hun geboden werd zich te wassen eer zij ingingen om te dienen, hen hiermede geleerd was om in gebed en lofzegging heilige handen op te heffen.
B. Het is een oproep aan ons om het te doen, aan ons, die, als Christenen, onze God tot priesters gemaakt zijn en tot Levieten, Isaiah 66:21. Wij zijn de knechten des Heeren, wij hebben een plaats en een naam in Zijn huis, in Zijn heiligdom, wij staan voor Zijn aangezicht om Hem te dienen, zelfs bij nacht zijn wij onder Zijn oog, hebben wij toegang tot Hem. Laat ons daarom de Heere loven, en wederom: laat ons Hem loven, denken aan en spreken van Zijn heerlijkheid en goedheid, laat ons onze handen opheffen in gebed, in lofzegging, in geloften, laat ons ons werk doen met ijver en opgewektheid en met verheffing van ons hart. Deze vermaning wordt ingeleid met: Zie, een woord om de aandacht op te wekken. Ziet toe als gij voor God staat, en gedraagt u daarnaar.
2. Omtrent Gods zegenen van ons, dat is: aan ons weldoen, en hier wordt ons geleerd om dit te begeren, Psalms 134:3. Of het nu de wachters zijn, die hun hoofdman, de Levieten, die de hogepriester of wie anders hun hoofd was, zegenen, waarvoor velen het houden, omdat het in het enkelvoud staat: De Heere zegene u of dat de zegen door een uitgesproken wordt over velen: De Heere zegene u, een ieder van u in het bijzonder, u en u, u die God looft de Heere zegene u, is van geen belang. Wij kunnen er uit leren: a. Dat wij niets meer behoeven te begeren om ons gelukkig te maken, dan om door de Heere te worden gezegend, want die Hij zegent zijn gezegend.
b. Dat zegeningen uit Zion, geestelijke zegeningen, de zegeningen van het verbond en van gemeenschap met God, de beste zegeningen zijn, die wij het meest moeten begeren.
c. Het is een grote bemoediging voor ons, als wij tot God komen om een zegen, dat Hij het is, die de hemel en de aarde gemaakt heeft, en daarom de zegeningen van beide tot Zijn beschikking heeft, hoge en lage waterwellingen.
d. Wij moeten niet alleen voor onszelf om deze zegeningen vragen, maar ook voor anderen niet alleen: de Heere zegene mij, maar: de Heere zegene u, aldus ons geloof betuigende in de volheid van de Goddelijke zegeningen, dat er genoeg is voor anderen zowel als voor ons, en ook onze welwillendheid voor anderen. Wij moeten bidden voor hen, die ons vermanen. Hoewel "de mindere gezegend wordt door meerdere," Hebrews 7:7, moet toch voor de meerdere door de mindere worden gebeden.
Verzen 1-3
Psalm 134:1-3Deze psalm onderricht ons nopens een tweevoudig zegenen.
1. Ons zegenen van God, dat is: goed van Hem spreken, hetgeen ons hier geleerd wordt te doen, Psalms 134:1, Psalms 134:2.
A. Het is een oproep tot de Levieten om dit te doen, zij waren naar hun ambt de knechten des Heeren, aangesteld om te dienen in de heilige zaken, zij dienden in het heiligdom en namen de wacht van het huis des Heeren waar, Numbers 3:6 en verv. Sommigen van hen stonden des nachts in het huis des Heeren om de heilige dingen van de tempel te bewaken, opdat deze niet ontwijd zouden worden, en de kostbare dingen van de tempel, opdat zij niet geroofd zouden worden. Toen de ark nog in het midden van de gordijnen woonde, was het nog zoveel te meer nodig om er de wacht over te houden. Zij moesten er ook voor waken dat noch het vuur op het altaar, noch de lampen op de gouden kandelaar uitgingen. Waarschijnlijk was het de gewoonte dat sommige vrome Israelieten bij hen opbleven, wij lezen van iemand, die "niet week uit de tempel, God dienende nachten dag," Luke 2:37. Dezen worden nu hier opgeroepen om de Heere te loven. Aldus moeten ze zich wakker houden door zich aan het werk te houden, zo moeten zij de tijd uitkopen voor heilige oefeningen van de Godsvrucht, en hoe kunnen wij onze tijd beter doorbrengen dan in het loven van God? Het zou een zeer voortreffelijke spaarzaamheid zijn om de ledige ogenblikken van onze tijd te gebruiken voor heilige overdenkingen en korte gebeden, en het is voorzeker een redelijke eis om, als wij niets anders te doen hebben, met God te spreken. Zij, die in het huis des Heeren stonden, moesten gedenken waar zij waren, en dat heiligheid en heilig werk deze huize sierlijk is. Laat hen daarom de Heere loven, laat hen het allen en eenstemmig doen, of ieder voor zich, laat hen dit doende hun handen opheffen, ten teken dat zij hun hart opheffen. "Laat hen hun handen opheffen. in heiligheid," aldus de lezing van Dr. Hammond, of in heiligmaking gelijk het betaamt als zij ze opheffen in het heiligdom, en laat hen gedenken dat, toen hun geboden werd zich te wassen eer zij ingingen om te dienen, hen hiermede geleerd was om in gebed en lofzegging heilige handen op te heffen.
B. Het is een oproep aan ons om het te doen, aan ons, die, als Christenen, onze God tot priesters gemaakt zijn en tot Levieten, Isaiah 66:21. Wij zijn de knechten des Heeren, wij hebben een plaats en een naam in Zijn huis, in Zijn heiligdom, wij staan voor Zijn aangezicht om Hem te dienen, zelfs bij nacht zijn wij onder Zijn oog, hebben wij toegang tot Hem. Laat ons daarom de Heere loven, en wederom: laat ons Hem loven, denken aan en spreken van Zijn heerlijkheid en goedheid, laat ons onze handen opheffen in gebed, in lofzegging, in geloften, laat ons ons werk doen met ijver en opgewektheid en met verheffing van ons hart. Deze vermaning wordt ingeleid met: Zie, een woord om de aandacht op te wekken. Ziet toe als gij voor God staat, en gedraagt u daarnaar.
2. Omtrent Gods zegenen van ons, dat is: aan ons weldoen, en hier wordt ons geleerd om dit te begeren, Psalms 134:3. Of het nu de wachters zijn, die hun hoofdman, de Levieten, die de hogepriester of wie anders hun hoofd was, zegenen, waarvoor velen het houden, omdat het in het enkelvoud staat: De Heere zegene u of dat de zegen door een uitgesproken wordt over velen: De Heere zegene u, een ieder van u in het bijzonder, u en u, u die God looft de Heere zegene u, is van geen belang. Wij kunnen er uit leren: a. Dat wij niets meer behoeven te begeren om ons gelukkig te maken, dan om door de Heere te worden gezegend, want die Hij zegent zijn gezegend.
b. Dat zegeningen uit Zion, geestelijke zegeningen, de zegeningen van het verbond en van gemeenschap met God, de beste zegeningen zijn, die wij het meest moeten begeren.
c. Het is een grote bemoediging voor ons, als wij tot God komen om een zegen, dat Hij het is, die de hemel en de aarde gemaakt heeft, en daarom de zegeningen van beide tot Zijn beschikking heeft, hoge en lage waterwellingen.
d. Wij moeten niet alleen voor onszelf om deze zegeningen vragen, maar ook voor anderen niet alleen: de Heere zegene mij, maar: de Heere zegene u, aldus ons geloof betuigende in de volheid van de Goddelijke zegeningen, dat er genoeg is voor anderen zowel als voor ons, en ook onze welwillendheid voor anderen. Wij moeten bidden voor hen, die ons vermanen. Hoewel "de mindere gezegend wordt door meerdere," Hebrews 7:7, moet toch voor de meerdere door de mindere worden gebeden.