Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Richteren 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, RICHTEREN 3

In dit hoofdstuk wordt:

I. Een algemeen bericht vooropgesteld van Israëls vijanden, en van het kwaad dat zij hun deden, Judges 3:1.

II. Een bijzonder bericht gegeven van de kloekmoedige daden van de eerste drie van hun richters.

1. Othniël, die God verwekte om Israëls strijd te strijden, en hun pleit te voeren tegen de koning van Mesopotamie, Judges 3:8. .

2 Ehud, die gebruikt werd om Israël te verlossen uit de handen van de Moabieten, en het deed door de koning van Moab te doden, Judges 3:12.

3 Samgar, die zich onderscheidde in een gevecht tegen de Filistijnen, Judges 3:31.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, RICHTEREN 3

In dit hoofdstuk wordt:

I. Een algemeen bericht vooropgesteld van Israëls vijanden, en van het kwaad dat zij hun deden, Judges 3:1.

II. Een bijzonder bericht gegeven van de kloekmoedige daden van de eerste drie van hun richters.

1. Othniël, die God verwekte om Israëls strijd te strijden, en hun pleit te voeren tegen de koning van Mesopotamie, Judges 3:8. .

2 Ehud, die gebruikt werd om Israël te verlossen uit de handen van de Moabieten, en het deed door de koning van Moab te doden, Judges 3:12.

3 Samgar, die zich onderscheidde in een gevecht tegen de Filistijnen, Judges 3:31.

Verzen 1-7

Richteren 3:1-7

Hier wordt ons gezegd, wie er van de oude inwoners van Kanan waren overgebleven.

1. Sommigen van hen bleven bij elkaar en vormden tezamen een verenigde macht Judges 3:3. De vijf vorsten van de Filistijnen, namelijk Asdod, Gaza, Askelon, Gath en Ekron, 1 Samuel 6:17. Drie van deze steden waren gedeeltelijk tenondergebracht, Judges 1:18, maar het schijnt dat de Filistijnen-waarschijnlijk met behulp van de andere twee, die van nu voortaan hun verbond met elkaar versterkten-er weer bezit van gekregen hadden. Van al de inboorlingen gaven deze de meeste onrust aan Israël, inzonderheid in de laatste tijd van de richters, en nooit waren zij geheel tenondergebracht, voordat David het gedaan heeft. Er was een bijzonder volk, de Kananieten genoemd, dat met de Sidoniers stand hield aan de kust van de grote zee. En in het noorden hielden de Hevieten veel van het gebergte van de Libanon in bezit, daar dit een afgelegen hoek van het land was, en zij waarschijnlijk ondersteund werden door sommigen van de naburige staten. Maar behalve deze:

2. Waren nog in alle delen van het land verstrooide benden over van deze volken, Judges 3:5 Hethieten Amorieten, enz, die door de dwaze toegevendheid van Israël en hun oogluikend toelaten van deze benden, zo talrijk, zo gerust en zo onbeschaamd waren, dat de kinderen Israëls gezegd worden onder hen te wonen, alsof het recht nog altijd aan de zijde van de Kananieten was, en de Israëlieten met hun verlof als opzegbare huurders waren toegelaten.

Betreffende deze nog overgebleven inboorlingen valt op te merken:

I. Hoe wijselijk God hun vergund had te blijven. Aan het einde van het vorige hoofdstuk is er melding van gemaakt als van een daad van Gods gerechtigheid, dat Hij hen liet overblijven tot tuchtiging van Israël. Maar hier wordt er een andere verklaring aan gegeven, en blijkt het een daad van Gods wijsheid te zijn geweest, dat Hij hen liet blijven tot wezenlijk nut en voordeel voor Israël, opdat zij, die niet wisten van al de krijgen Kanans, de krijg zouden leren, Judges 3:1, Judges 3:2. Het was de wil van God, dat het volk van Israël gewend zou zijn aan de krijg.

1. Omdat hun land zeer rijk en vruchtbaar was, allerlei lekkernijen opleverde in groten overvloed, die, indien hun ook niet van tijd tot tijd geleerd werd ontberingen te lijden, hen in gevaar zouden hebben gebracht van tot de uitersten graad van weelde en verwijfdheid te verzinken. Zij moeten soms waden in bloed en niet altijd in melk en honing, opdat niet zelfs hun krijgslieden, door gedurende lange tijd de dienst van de wapenen ontwend te zijn, zo zacht en kieskeurig zouden worden "als de tedere en wellustige vrouw, die niet beproefd heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij zich teder en wellustig hield," een gemoedsgesteldheid, even verwoestend voor alles wat goed is als voor alles wat groot is, en waartegen dus zorgvuldig door geheel Israël gewaakt moet worden.

2. Omdat hun land grotendeels in het midden van vijanden was gelegen, door wie zij aangevallen kunnen worden, want Gods erfenis was "als een gesprenkelde vogel, de vogels zijn rondom tegen haar," Jeremiah 12:9. Daarom was het nodig dat zij goed geoefend, goed aan krijgstucht gewend zijn, opdat zij hun landpalen kunnen verdedigen als zij worden aangevallen, en later hun grenzen zullen kunnen uitbreiden, zoals God hun beloofd had. De krijgskunst wordt het best geleerd door ervaring, die de mensen niet slechts bekendmaakt met krijgstucht, maar (hetgeen niet minder nodig is) hun een krijgshaftigen aard geeft. Het was in het belang van Israël krijgslieden aan te kweken, zoals het in het belang van een eiland is, om zeelieden te vormen, en daarom heeft God Kananieten onder hen gelaten, opdat zij door de mindere moeilijkheden en verdrukkingen, die zij hadden te verduren in de strijd met hen, toebereid zouden worden voor de grotere, en door te lopen met de voetknechten zouden leren zich te mengen met de paarden. Israël was een beeld van de strijdende kerk, die zich strijdende de weg moet banen tot de staat van de overwinning. De krijgsknechten van Christus moeten verdrukkingen lijden, 2 Timothy 2:3. Daarom is er zelfs in het hart van goede Christenen nog bederf overgebleven, opdat zij de strijd leren, "de gehele wapenrusting Gods" aandoen en aanhouden, en gedurig op hun hoede zullen zijn. De geleerde bisschop Patrick wil hier nog een anderen zin aan geven, Judges 3:2. Opdat zij zouden weten de strijd te leren, dat is, opdat zij zouden weten wat het is aan zichzelf overgelaten te zijn. Hun vaderen streden door een Goddelijke kracht, God onderwees hun handen ten oorlog en hun vingeren ten strijde, maar nu zij Zijn gunst verbeurd hebben, moeten zij leren wat het is te strijden zoals andere mensen.

II. Hoe goddeloos Israël zich vermengde met hen, die overgebleven waren. En ding, dat God bedoelde met hen aan henzelf over te laten, was Israël te verzoeken, Judges 3:4, opdat zij, die getrouw waren aan de God Israëls, de eer zouden hebben van van de Kananieten verlokkingen tot afgoderij te weerstaan, en opdat zij, die ontrouw en onoprecht waren, ontdekt zouden worden, en onder de schande zouden vallen van aan hun verleiding toe te geven. Zo moeten er in de Christelijke kerken ketterijen zijn, "opdat degenen, die oprecht zijn, openbaar mogen worden," 1 Corinthiers 11:19. Bij deze proefneming bleek Israël slecht te zijn.

1. Zij gingen huwelijken aan met de Kananieten, Judges 3:6, ofschoon zij door die huwelijken noch in eer, noch in bezitting konden toenemen. Zij bedierven hun bloed, inplaats van het verbeteren, en verminderden hun bezittingen, inplaats van ze te vermeerderen door zodanige huwelijken.

2. Zo werden zij er toe gehecht om zich ook met hen te verenigen in hun Godsverering, zij dienden hun goden, Judges 3:6, de Bals en de bossen, dat is: de beelden, die in bossen van dikke bomen werden aangebeden, die bossen waren een soort natuurlijke tempels. In zulke ongelijke huwelijken is er meer reden te vrezen, dat het slechte het goede zal verderven, dan te hopen dat het goede het kwade zal hervormen, zoals wanneer men twee peren bij elkaar legt de ene verrot en de andere gaaf. Als zij zich neigden om andere goden te aanbidden, dan vergaten zij de Heere hun God. Uit beleefdheid en inschikkelijkheid voor hun nieuwe verwanten, spraken zij van niets anders dan van Bals en bossen, zodat zij langzamerhand de herinnering verloren aan de ware God, vergaten, dat er zo'n Wezen was, en welke verplichtingen zij aan Hem hadden. In niets is het verdorven geheugen van de mens meer verraderlijk dan hierin, dat het God vergeet, omdat Hij uit het gezicht zijnde, uit het hart is, en hier begint al de boosheid, die er in de wereld is, zij hebben hun weg verdorven, want zij hebben de Heere hun God vergeten.

Verzen 1-7

Richteren 3:1-7

Hier wordt ons gezegd, wie er van de oude inwoners van Kanan waren overgebleven.

1. Sommigen van hen bleven bij elkaar en vormden tezamen een verenigde macht Judges 3:3. De vijf vorsten van de Filistijnen, namelijk Asdod, Gaza, Askelon, Gath en Ekron, 1 Samuel 6:17. Drie van deze steden waren gedeeltelijk tenondergebracht, Judges 1:18, maar het schijnt dat de Filistijnen-waarschijnlijk met behulp van de andere twee, die van nu voortaan hun verbond met elkaar versterkten-er weer bezit van gekregen hadden. Van al de inboorlingen gaven deze de meeste onrust aan Israël, inzonderheid in de laatste tijd van de richters, en nooit waren zij geheel tenondergebracht, voordat David het gedaan heeft. Er was een bijzonder volk, de Kananieten genoemd, dat met de Sidoniers stand hield aan de kust van de grote zee. En in het noorden hielden de Hevieten veel van het gebergte van de Libanon in bezit, daar dit een afgelegen hoek van het land was, en zij waarschijnlijk ondersteund werden door sommigen van de naburige staten. Maar behalve deze:

2. Waren nog in alle delen van het land verstrooide benden over van deze volken, Judges 3:5 Hethieten Amorieten, enz, die door de dwaze toegevendheid van Israël en hun oogluikend toelaten van deze benden, zo talrijk, zo gerust en zo onbeschaamd waren, dat de kinderen Israëls gezegd worden onder hen te wonen, alsof het recht nog altijd aan de zijde van de Kananieten was, en de Israëlieten met hun verlof als opzegbare huurders waren toegelaten.

Betreffende deze nog overgebleven inboorlingen valt op te merken:

I. Hoe wijselijk God hun vergund had te blijven. Aan het einde van het vorige hoofdstuk is er melding van gemaakt als van een daad van Gods gerechtigheid, dat Hij hen liet overblijven tot tuchtiging van Israël. Maar hier wordt er een andere verklaring aan gegeven, en blijkt het een daad van Gods wijsheid te zijn geweest, dat Hij hen liet blijven tot wezenlijk nut en voordeel voor Israël, opdat zij, die niet wisten van al de krijgen Kanans, de krijg zouden leren, Judges 3:1, Judges 3:2. Het was de wil van God, dat het volk van Israël gewend zou zijn aan de krijg.

1. Omdat hun land zeer rijk en vruchtbaar was, allerlei lekkernijen opleverde in groten overvloed, die, indien hun ook niet van tijd tot tijd geleerd werd ontberingen te lijden, hen in gevaar zouden hebben gebracht van tot de uitersten graad van weelde en verwijfdheid te verzinken. Zij moeten soms waden in bloed en niet altijd in melk en honing, opdat niet zelfs hun krijgslieden, door gedurende lange tijd de dienst van de wapenen ontwend te zijn, zo zacht en kieskeurig zouden worden "als de tedere en wellustige vrouw, die niet beproefd heeft haar voetzool op de aarde te zetten, omdat zij zich teder en wellustig hield," een gemoedsgesteldheid, even verwoestend voor alles wat goed is als voor alles wat groot is, en waartegen dus zorgvuldig door geheel Israël gewaakt moet worden.

2. Omdat hun land grotendeels in het midden van vijanden was gelegen, door wie zij aangevallen kunnen worden, want Gods erfenis was "als een gesprenkelde vogel, de vogels zijn rondom tegen haar," Jeremiah 12:9. Daarom was het nodig dat zij goed geoefend, goed aan krijgstucht gewend zijn, opdat zij hun landpalen kunnen verdedigen als zij worden aangevallen, en later hun grenzen zullen kunnen uitbreiden, zoals God hun beloofd had. De krijgskunst wordt het best geleerd door ervaring, die de mensen niet slechts bekendmaakt met krijgstucht, maar (hetgeen niet minder nodig is) hun een krijgshaftigen aard geeft. Het was in het belang van Israël krijgslieden aan te kweken, zoals het in het belang van een eiland is, om zeelieden te vormen, en daarom heeft God Kananieten onder hen gelaten, opdat zij door de mindere moeilijkheden en verdrukkingen, die zij hadden te verduren in de strijd met hen, toebereid zouden worden voor de grotere, en door te lopen met de voetknechten zouden leren zich te mengen met de paarden. Israël was een beeld van de strijdende kerk, die zich strijdende de weg moet banen tot de staat van de overwinning. De krijgsknechten van Christus moeten verdrukkingen lijden, 2 Timothy 2:3. Daarom is er zelfs in het hart van goede Christenen nog bederf overgebleven, opdat zij de strijd leren, "de gehele wapenrusting Gods" aandoen en aanhouden, en gedurig op hun hoede zullen zijn. De geleerde bisschop Patrick wil hier nog een anderen zin aan geven, Judges 3:2. Opdat zij zouden weten de strijd te leren, dat is, opdat zij zouden weten wat het is aan zichzelf overgelaten te zijn. Hun vaderen streden door een Goddelijke kracht, God onderwees hun handen ten oorlog en hun vingeren ten strijde, maar nu zij Zijn gunst verbeurd hebben, moeten zij leren wat het is te strijden zoals andere mensen.

II. Hoe goddeloos Israël zich vermengde met hen, die overgebleven waren. En ding, dat God bedoelde met hen aan henzelf over te laten, was Israël te verzoeken, Judges 3:4, opdat zij, die getrouw waren aan de God Israëls, de eer zouden hebben van van de Kananieten verlokkingen tot afgoderij te weerstaan, en opdat zij, die ontrouw en onoprecht waren, ontdekt zouden worden, en onder de schande zouden vallen van aan hun verleiding toe te geven. Zo moeten er in de Christelijke kerken ketterijen zijn, "opdat degenen, die oprecht zijn, openbaar mogen worden," 1 Corinthiers 11:19. Bij deze proefneming bleek Israël slecht te zijn.

1. Zij gingen huwelijken aan met de Kananieten, Judges 3:6, ofschoon zij door die huwelijken noch in eer, noch in bezitting konden toenemen. Zij bedierven hun bloed, inplaats van het verbeteren, en verminderden hun bezittingen, inplaats van ze te vermeerderen door zodanige huwelijken.

2. Zo werden zij er toe gehecht om zich ook met hen te verenigen in hun Godsverering, zij dienden hun goden, Judges 3:6, de Bals en de bossen, dat is: de beelden, die in bossen van dikke bomen werden aangebeden, die bossen waren een soort natuurlijke tempels. In zulke ongelijke huwelijken is er meer reden te vrezen, dat het slechte het goede zal verderven, dan te hopen dat het goede het kwade zal hervormen, zoals wanneer men twee peren bij elkaar legt de ene verrot en de andere gaaf. Als zij zich neigden om andere goden te aanbidden, dan vergaten zij de Heere hun God. Uit beleefdheid en inschikkelijkheid voor hun nieuwe verwanten, spraken zij van niets anders dan van Bals en bossen, zodat zij langzamerhand de herinnering verloren aan de ware God, vergaten, dat er zo'n Wezen was, en welke verplichtingen zij aan Hem hadden. In niets is het verdorven geheugen van de mens meer verraderlijk dan hierin, dat het God vergeet, omdat Hij uit het gezicht zijnde, uit het hart is, en hier begint al de boosheid, die er in de wereld is, zij hebben hun weg verdorven, want zij hebben de Heere hun God vergeten.

Verzen 8-11

Richteren 3:8-11

Nu komen wij tot het verhaal van de regering van de bijzondere richters, de eerste van hen was Othniël, in wie de geschiedenis van dit boek verbonden is aan dat van Jozua, want zelfs in Jozua's tijd begon Othniël vermaard te worden, waaruit blijkt, dat niet lang na Israëls vestiging in Kanan, hun reinheid reeds begon verdorven te worden, en dientengevolge hun vrede verstoord. En zij, die zich moeite hebben gegeven om de chronologie van de Schrift te bestuderen, zijn algemeen van gevoelen, dat de afgoderij van de Danieten en de oorlog met de Benjaminieten wegens hun mishandeling van de bijvrouw van de Leviet omtrent deze tijd hebben plaatsgehad, onder of voor Othniëls regering, die, hoewel een richter, toch niet zo'n koning was in Israël dat hij de mensen er van kon weerhouden om te doen wat recht was in hun eigen ogen.

In deze korte geschiedenis van Othniëls regering hebben wij:

I. De benauwdheid, waarin Israël gebracht was door hun zonde, Judges 3:8. God, met recht misnoegd op hen zijnde omdat zij de heining hadden weggedaan, die hen van de andere omderscheidde van de andere volken, en zich met hen gelijk stelden, heeft de heining weggenomen, die hen beschermde, en legde hen bloot voor de volken stelde hen te koop, als goederen, waarvan Hij zich wilde ontdoen, en de eerste, die de hand op hen legde was Cuschan Rischathaim, koning van dat Syrië, hetwelk tussen de twee grote rivieren Tiger en Eufraat gelegen was, en daarom Mesopotamie genoemd wordt, hetwelk betekent "het midden van de rivieren." Waarschijnlijk was hij een oorlogszuchtig vorst, die, zijn grondgebied wenste uit te breiden, eerst de twee stammen aan de andere kant van de Jordaan aanviel, die het dichtst bij hen waren, en misschien later langzamerhand doordrong tot het hart van het lands en, waar hij kwam maakte hij hen belastingplichtig, en eiste de schatting met grote gestrengheid, wellicht krijgsvolk bij hen inlegerende. Laban was van dat land, die Jakob verdrukte met harden dienst maar het lag op zo'n afstand, dat men niet gedacht zou hebben, dat Israëls benauwdheid van zo ver een afgelegen land kon komen, waardoor er te meer de hand Gods in gezien wordt.

II. Hun wederkeren tot God in deze benauwdheid. Als Hij hen doodde, zo vroegen zij naar Hem, die zij tevoren veronachtzaamd hadden. De kinderen Israëls, het gehele volk zelfs, riepen tot de Heere, Judges 3:9. In het eerst achtten zij hun moeilijkheid van geen grote betekenis, dachten zij, dat zij het juk van een vorst, die z ver weg was, wel gemakkelijk zouden kunnen afschudden, maar toen zij acht jaren lang aanhield, begonnen zij er onder te lijden, en toen schreiden zij er onder, die er tevoren om gelachen hadden. Zij, die in de dagen van hun vrolijkheid tot de Bals hadden geroepen en tot Astaroth, riepen, nu zij in benauwdheid waren, tot de Heere, van wie zij waren afgevallen, wiens gerechtigheid deze benauwdheid over hen heeft doen komen, en wiens macht en gunst alleen hen er uit kon verlossen. Beproeving en verdrukking doen hen met aandrang roepen tot de Heere, die tevoren nauwelijks tot Hem wilden spreken.

III. Gods wederkeren tot hen in genade tot hun verlossing. Hoewel de nood hen tot Hem dreef, heeft Hij daarom hun gebeden niet afgewezen, maar hun genadiglijk een verlosser verwekt.

Merk hier op: 1. Wie de verlosser was. Het was Othniël, die Kalebs dochter gehuwd had, een van het oude geslacht, dat de werken des Heeren gezien had, en zelf, zonder enige twijfel, aan zijn oprechtheid heeft vastgehouden, en in het verborgen zuchtte en treurde over de afval van zijn volk, maar wachtte op een roeping Gods om openlijk tot bevrijding van zijn volk op te treden. Hij was nu, naar wij kunnen veronderstellen, ver op jaren gekomen, toen God hem deze eer bewees, maar de gebreken van ouderdom stonden hem niet in de weg bij zijn verrichtingen, toen God hem werk te doen gaf.

2. Vanwaar hij zijn opdracht had, niet van mensen, noch door mensen, maar de Geest des Heeren was over hem, Judges 3:10. De geest van de wijsheid en kloekmoedigheid om hem bekwaam te maken voor de dienst, en een geest van kracht om hem er toe op te wekken, ten einde hemzelf en anderen de volkomen overtuiging te geven, dat het de wil van God was, dat hij er zich toe zou begeven. De Chaldeër zegt: De Geest van de profetie bleef op hem.

3. Welke methode hij volgde: eerst richtte hij Israël, bestrafte hen, riep hen ter verantwoording voor hun zonden, voerde een hervorming onder hen in, en toen ging hij uit ten strijde. Dat was de rechte methode. Laat de zonde thuis overwonnen en tenonder gebracht worden, dat is de ergste vijand, en dan zal er met de vijanden van buiten des te gemakkelijker afgerekend worden. Laat Christus aldus onze Rechter en Wetgever zijn, dan zal Hij ons behouden, maar op geen andere voorwaarden, Isaiah 33:22.

4. Welke voorspoed hij had. Hij heeft het juk van de verdrukker verbroken, en, naar het schijnt, ook de nek van de verdrukker, want er wordt gezegd: De Heere gaf Cuschan Rischathaim in zijn hand. Nu was Juda, uit welke stam Othniël was, als een leeuwenwelp, opgeklommen van de roof.

5. De gelukkige gevolgen van Othniëls goede diensten. Hoewel zij geen veld wonnen, had het land toch gedurende veertig jaren rust, en ook wel enige vrucht van de hervorming, en die rust zou altijd geduurd hebben, indien zij zich dicht aan God en hun plicht hadden gehouden.

Verzen 8-11

Richteren 3:8-11

Nu komen wij tot het verhaal van de regering van de bijzondere richters, de eerste van hen was Othniël, in wie de geschiedenis van dit boek verbonden is aan dat van Jozua, want zelfs in Jozua's tijd begon Othniël vermaard te worden, waaruit blijkt, dat niet lang na Israëls vestiging in Kanan, hun reinheid reeds begon verdorven te worden, en dientengevolge hun vrede verstoord. En zij, die zich moeite hebben gegeven om de chronologie van de Schrift te bestuderen, zijn algemeen van gevoelen, dat de afgoderij van de Danieten en de oorlog met de Benjaminieten wegens hun mishandeling van de bijvrouw van de Leviet omtrent deze tijd hebben plaatsgehad, onder of voor Othniëls regering, die, hoewel een richter, toch niet zo'n koning was in Israël dat hij de mensen er van kon weerhouden om te doen wat recht was in hun eigen ogen.

In deze korte geschiedenis van Othniëls regering hebben wij:

I. De benauwdheid, waarin Israël gebracht was door hun zonde, Judges 3:8. God, met recht misnoegd op hen zijnde omdat zij de heining hadden weggedaan, die hen van de andere omderscheidde van de andere volken, en zich met hen gelijk stelden, heeft de heining weggenomen, die hen beschermde, en legde hen bloot voor de volken stelde hen te koop, als goederen, waarvan Hij zich wilde ontdoen, en de eerste, die de hand op hen legde was Cuschan Rischathaim, koning van dat Syrië, hetwelk tussen de twee grote rivieren Tiger en Eufraat gelegen was, en daarom Mesopotamie genoemd wordt, hetwelk betekent "het midden van de rivieren." Waarschijnlijk was hij een oorlogszuchtig vorst, die, zijn grondgebied wenste uit te breiden, eerst de twee stammen aan de andere kant van de Jordaan aanviel, die het dichtst bij hen waren, en misschien later langzamerhand doordrong tot het hart van het lands en, waar hij kwam maakte hij hen belastingplichtig, en eiste de schatting met grote gestrengheid, wellicht krijgsvolk bij hen inlegerende. Laban was van dat land, die Jakob verdrukte met harden dienst maar het lag op zo'n afstand, dat men niet gedacht zou hebben, dat Israëls benauwdheid van zo ver een afgelegen land kon komen, waardoor er te meer de hand Gods in gezien wordt.

II. Hun wederkeren tot God in deze benauwdheid. Als Hij hen doodde, zo vroegen zij naar Hem, die zij tevoren veronachtzaamd hadden. De kinderen Israëls, het gehele volk zelfs, riepen tot de Heere, Judges 3:9. In het eerst achtten zij hun moeilijkheid van geen grote betekenis, dachten zij, dat zij het juk van een vorst, die z ver weg was, wel gemakkelijk zouden kunnen afschudden, maar toen zij acht jaren lang aanhield, begonnen zij er onder te lijden, en toen schreiden zij er onder, die er tevoren om gelachen hadden. Zij, die in de dagen van hun vrolijkheid tot de Bals hadden geroepen en tot Astaroth, riepen, nu zij in benauwdheid waren, tot de Heere, van wie zij waren afgevallen, wiens gerechtigheid deze benauwdheid over hen heeft doen komen, en wiens macht en gunst alleen hen er uit kon verlossen. Beproeving en verdrukking doen hen met aandrang roepen tot de Heere, die tevoren nauwelijks tot Hem wilden spreken.

III. Gods wederkeren tot hen in genade tot hun verlossing. Hoewel de nood hen tot Hem dreef, heeft Hij daarom hun gebeden niet afgewezen, maar hun genadiglijk een verlosser verwekt.

Merk hier op: 1. Wie de verlosser was. Het was Othniël, die Kalebs dochter gehuwd had, een van het oude geslacht, dat de werken des Heeren gezien had, en zelf, zonder enige twijfel, aan zijn oprechtheid heeft vastgehouden, en in het verborgen zuchtte en treurde over de afval van zijn volk, maar wachtte op een roeping Gods om openlijk tot bevrijding van zijn volk op te treden. Hij was nu, naar wij kunnen veronderstellen, ver op jaren gekomen, toen God hem deze eer bewees, maar de gebreken van ouderdom stonden hem niet in de weg bij zijn verrichtingen, toen God hem werk te doen gaf.

2. Vanwaar hij zijn opdracht had, niet van mensen, noch door mensen, maar de Geest des Heeren was over hem, Judges 3:10. De geest van de wijsheid en kloekmoedigheid om hem bekwaam te maken voor de dienst, en een geest van kracht om hem er toe op te wekken, ten einde hemzelf en anderen de volkomen overtuiging te geven, dat het de wil van God was, dat hij er zich toe zou begeven. De Chaldeër zegt: De Geest van de profetie bleef op hem.

3. Welke methode hij volgde: eerst richtte hij Israël, bestrafte hen, riep hen ter verantwoording voor hun zonden, voerde een hervorming onder hen in, en toen ging hij uit ten strijde. Dat was de rechte methode. Laat de zonde thuis overwonnen en tenonder gebracht worden, dat is de ergste vijand, en dan zal er met de vijanden van buiten des te gemakkelijker afgerekend worden. Laat Christus aldus onze Rechter en Wetgever zijn, dan zal Hij ons behouden, maar op geen andere voorwaarden, Isaiah 33:22.

4. Welke voorspoed hij had. Hij heeft het juk van de verdrukker verbroken, en, naar het schijnt, ook de nek van de verdrukker, want er wordt gezegd: De Heere gaf Cuschan Rischathaim in zijn hand. Nu was Juda, uit welke stam Othniël was, als een leeuwenwelp, opgeklommen van de roof.

5. De gelukkige gevolgen van Othniëls goede diensten. Hoewel zij geen veld wonnen, had het land toch gedurende veertig jaren rust, en ook wel enige vrucht van de hervorming, en die rust zou altijd geduurd hebben, indien zij zich dicht aan God en hun plicht hadden gehouden.

Verzen 12-30

Richteren 3:12-30

Ehud is de volgende richter, wiens daden in deze geschiedenis worden vermeld, en hier is er een bericht van.

1. Als Israël weer zondigt, verwekt God een nieuwe verdrukker, Judges 3:12. Het was een verzwaring van hun goddeloosheid, dat zij wederom kwaad deden, nadat zij zolang wegens hun vorige ongerechtigheid hadden geleden, zoveel goeds van zich lieten verwachten, toen Othniël hen richtte, en zoveel genade van God hadden ontvangen in hun uitredding. Hoe! na dit alles wederom Zijn geboden overtreden! Bleef de ziekte hardnekkig aanhouden tegen iedere methode van genezing is, bijtende zowel als verzachtende? Zo schijnt het geweest te zijn. Misschien dachten zij wel weer te kunnen toegeven aan hun oude zonden, omdat zij zich in geen gevaar zagen van hun oude verdrukker, de kracht van dat koninkrijk was verzwakt, maar God deed hun weten dat Hij velerlei roeden had om hen er mee te tuchtigen, Hij sterkte Eglon, koning van Moab tegen hen. Deze verdrukker lag naderbij dan de vorige, en zal hun dus zoveel temeer kwaad kunnen doen. Gods oordelen naderden langzaam tot hen, om hen nog tot bekering te brengen. Toen Israël in tenten woonde, maar aan zijn oprechtheid vasthield, werd Balak, de koning van Moab, die zich tegen hen wilde sterken, teleurgesteld in zijn voornemen en plannen hiertoe, maar nu Israël God had verlaten, en de goden aanbad van de volken, die rondom hen gelegen waren (misschien wel ook die van de Moabieten) was er een andere koning van Moab, die God tegen Israël sterkte, hem macht gaf, hoewel hij een goddeloos man was, om een gesel voor Israël te kunnen zijn. "De stok in zijn hand, waarmee hij Israël sloeg, was de grimmigheid des Heeren hoewel hij het zo niet meende, en zijn hart alzo niet dacht," Isaiah 10:6, Isaiah 10:7. Israëlieten deden kwaad, en Moabieten deden, naar wij kunnen veronderstellen nog meer kwaad, maar toch wordt, omdat God de zonden van Zijn eigen volk straft in deze wereld, opdat het vlees teniet gedaan zijnde, de geest behouden zou worden, Israël verzwakt en Moab gesterkt tegen Israël. God wilde de Israëlieten, toen zij de sterksten waren, niet toelaten de Moabieten te beangstigen, noch zich met hen te mengen, hoewel zij afgodendienaars waren, Deuteronomy 2:9, en nu liet Hij de Moabieten toe Israël te beangstigen, en sterkte hen hiertoe, Uw oordelen, o God, zijn een grote afgrond! De koning van Moab nam de Ammonieten en de Amalekieten tot zijn hulp, Judges 3:13, en dat sterkte hem, en hier wordt ons gezegd hoe zij overmocht hebben.

1. Zij sloegen hen in het veld. Hij toog heen en sloeg Israël Judges 3:13, niet slechts de stammen aan de andere kant van de Jordaan, die het dichtst bij hem waren, en die wel het eerst gevestigd waren, maar, grensstammen zijnde, het meest verontrust werden, maar ook die aan de binnenzijde van de Jordaan, want zij maakten zich meester van de Palmstad, die waarschijnlijk een sterkte was nabij de plaats waar Jericho gestaan had, want die stad werd aldus genoemd, Deuteronomy 34:3. en waarin de Moabieten een garnizoen legden om Israël te beteugelen, en de passen over de Jordaan te beveiligen teneinde de gemeenschap met hun eigen land te onderhouden. Het was goed voor de Kenieten, dat zij deze stad verlaten hadden, Judges 1:16, eer zij de vijand in handen was gevallen. Zie hoe spoedig de Israëlieten datgene verloren hebben door hun eigen zonde, wat zij door de wonderen van de Goddelijke genade hadden gewonnen.

2. Zij deden hen dienen, Judges 3:14, dat is: eisten schatting van hen, hetzij in natura, de vruchten van de aarde, of inplaats daarvan, in geld. Zij veronachtzaamden de dienst van God, en brachten Hem deze schatting niet, daarom nam Hij Zijn koren van hen weg en Zijn most, Zijn olie, Zijn zilver en Zijn goud, dat zij voor Bal bereidden, Hosea 2:8. Wat aan de Goddelijke genade betaald had moeten worden, maar niet betaald werd, werd in beslag genomen en betaald aan de Goddelijke gerechtigheid. De vorige dienstbaarheid, Judges 3:8, duurde slechts acht jaren, deze achttien jaren, want indien de kleinere oordelen het werk niet doen, dan zal God grotere zenden.

II. Als Israël weer bidt, verwekt God een nieuwe bevrijder, Judges 3:15. Zijn naam is Ehud. Hier wordt ons gezegd:

1. Dat hij een Benjaminiet was. De Palmstad lag in het lot van die stam, waardoor zij dus waarschijnlijk het meest van de vijand hadden te lijden, en daarom het eerst opgewekt werden om zijn juk af te schudden. Door de tijdrekenkundigen wordt verondersteld, dat de strijd van de Israëlieten tegen Benjamin om de ongerechtigheid van Gibea, waardoor de gehele stam tot op zes honderd man werd verminderd, voor dat tijdstip heeft plaatsgehad, zodat wij wl kunnen denken dat die stam nu de zwakste van allen was. Toch heeft God uit hem deze bevrijder verwekt, ten teken dat Hij volkomen verzoend met hen was en Zijn eigen macht wilde openbaren door kracht uit zwakheid te doen voortkomen, en "overvloediger eer te geven aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft," 1 Corinthiers 12:24.

2. Dat hij links was. Velen van die stam schijnen dit geweest te zijn, Judges 20:16. Benjamin betekent `de zoon van de rechterhand" en toch waren vele Benjaminieten links, want van de mensen aard beantwoordt niet altijd aan hun naam. De LXX zeggen dat hij een "ambidexter" was, dat is: dat hij beide handen evengoed kon gebruiken, in de veronderstelling dat dit een voordeel voor hem was bij de daad, waartoe hij geroepen werd, maar de Hebreeuwse uitdrukking, dat hij "van zijn rechterhand versloten was," geeft te kennen, dat hij, hetzij door ziekte, hetzij door ongewoonte, geen of weinig gebruik maakte van zijn rechterhand, maar alleen de linkerhand gebruikte, en aldus te minder geschikt was voor de strijd, omdat hij zijn zwaard wel zeer links moest hanteren, maar God verkoos deze linkse man om de man te zijn van Zijn rechterhand, die Hij zich sterken wilde, Psalms 80:18. Het was Gods rechterhand, die de zege verkreeg voor Israël, Psalms 44:4, niet de rechterhand van de werktuigen, die Hij gebruikte.

Er wordt ons hier gezegd wat Ehud deed voor de bevrijding van Israël uit de hand van de Moabieten. Hij redde de verdrukten door de verdrukkers te verdoen, toen de maat van hun ongerechtigheid vol was, en de bestemde tijd van gunst over Israël was gekomen.

A. Hij bracht Eglon, de koning van Moab, ter dood. Ik zeg: "hij bracht hem ter dood," niet: hij vermoordde hem, maar als een rechter of dienaar van de Goddelijke gerechtigheid heeft hij het oordeel Gods aan hem volvoerd, als een onverzoenlijk vijand van God en Israël. Deze geschiedenis wordt in bijzonderheden verhaald.

a. Hij had een goede gelegenheid, om toegang tot hem te verkrijgen. Een vernuftig, werkzaam man zijnde, geschikt om voor koningen te staan, heeft zijn volk hem verkozen om in de naam van geheel Israël, boven en behalve hun schatting, een geschenk te brengen aan hun machtige heer, de koning van Moab, ten einde genade te vinden in zijn ogen, Judges 3:15. Het geschenk wordt in het oorspronkelijke "minchah" genoemd, het woord, dat in de wet wordt gebruikt voor de offers, die aan God geofferd werden om Zijn gunst te verkrijgen. Dezen hadden de kinderen Israëls niet geofferd op hun tijd aan de God, die hen liefhad, om hen nu te straffen voor dit verzuim, zijn zij in de noodzakelijkheid gebracht om hun offers te brengen aan een heidense vorst, die hen haatte. Ehud ging met zijn boodschap naar Eglon, bood hem met de gebruikelijke plechtigheid het geschenk aan, en met de gewone betuigingen van eerbied en onderdanigheid, ten einde zijn voornemen te beter bedekt te houden en achterdocht te voorkomen.

b. Het schijnt reeds van het begin zijn bedoeling geweest te zijn Eglon te doden. God had hem dit in het hart gegeven, en maakte hem er ook mee bekend, dat die beweging ertoe van Hem was, door de Geest die over hem kwam, en zo had hij de volle overtuiging, dat zijn poging wettig en geoorloofd was, en met een goede uitslag bekroond zou worden, waaraan hij anders wel reden zou gehad hebben te twijfelen. Als hij er zeker van is, dat God hem gebiedt dit te doen, dan is hij er ook zeker van dat hij het mag doen en zal doen, want een gebod God is genoeg om ons te steunen en door te helpen, en ons vrijuit te laten gaan tegenover ons eigen geweten en tegenover de gehele wereld. Dat hij de dood van deze tiran bedacht en beraamd heeft, blijkt uit zijn bereiden van een wapen voor dat doel, een korte dolk van ongeveer een el lengte, zoals een bajonet, die hij gemakkelijk onder zijn klederen kon verbergen, Judges 3:10, misschien wel omdat niemand tot de koning werd toegelaten, die een zwaard op zijde droeg. Dit wapen droeg hij op zijn rechterheup, teneinde gemakkelijk door zijn linkerhand bereikt te kunnen worden, en opdat het te minder achterdocht zou opwekken.

c. Hij bedacht hoe hij alleen met hem kon zijn, hetgeen te gemakkelijker kon, omdat hij zich niet alleen aan hem bekend gemaakt heeft, maar zich aangenaam bij hem heeft gemaakt door hem het geschenk te brengen, en de plichtplegingen, waarmee hij het hem overhandigd had. Let er op, hoe hij de zaak overlegd heeft.

Ten eerste. Zelfs voor zijn eigen metgezellen hield hij zijn plan geheim. Een gedeelte van de weg ging hij met hen terug, maar gebood hun toen naar huis te gaan, terwijl hijzelf, alsof hij iets vergeten had, terugging naar het hof van de koning van Moab, Judges 3:18. Er was slechts een hand nodig om de daad te volvoeren waren er meer voor in dienst genomen, zij zouden het geheim niet zo goed bewaard hebben, noch zo gemakkelijk ontkomen zijn.

Ten tweede. Hij keerde terug van de gesneden beelden, die bij Gilgal waren, die daar misschien opgericht waren door de Moabieten, bij de twaalf stenen die Jozua er had opgericht. Sommigen opperen het denkbeeld, dat het gezicht van deze afgoden zo'n toorn tegen de koning van Moab in hem heeft opgewekt, dat hij nu de daad ging volvoeren, die hij anders voor het ogenblik nog had opgegeven. Of, misschien terugkerende van de plaats, waar deze beelden waren, zou de koning van Moab te eerder geneigd zijn om te geloven, dat hij een boodschap van God had.

Ten derde. Hij verzocht om een bijzonder gehoor, en verkreeg het in een vertrek, dat hier een koele opperzaal wordt genoemd. Hij zei aan de koning, dat hij een geheime boodschap aan hem had, die hierop aan al zijn dienaren gebood zich terug te trekken, Judges 3:19. Of hij nu geheime instructies verwachtte van een orakel, of wel een geheime mededeling omtrent de tegenwoordige toestand van Israël, alsof Ehud zijn land zou verraden, in elk geval was het onverstandig van hem om geheel alleen te zijn met een vreemdeling, die hij toch reden had als een vijand te beschouwen, maar zij, die ten verderve zijn gewijd, zijn verdwaasd, hun hart is voor kloek verstand verborgen, God neemt hun verstand van hen weg. e. Toen hij alleen met hem was, had hij spoedig afgedaan met hem. Zijn koele opperzaal, waarin hij zich placht toe te geven in genot en weelde, werd de plaats van de strafvoltrekking.

Ten eerste. Ehud vraagt zijn aandacht voor een boodschap van God, Judges 3:20 en die boodschap was een zwaard. God zendt tot ons door de oordelen van Zijn hand, zowel als door de oordelen van Zijn mond.

Ten tweede. Eglon betoont eerbied voor een boodschap van God. Hoewel hij een koning was, een heidens koning, hoewel hij rijk en machtig was, en thans het volk van God tiranniseerde, hoewel hij een vet, zwaar man was, die zich niet gemakkelijk kon bewegen, niet gemakkelijk kon opstaan, en niet lang kon staan, hoewel hij in een gesloten vertrek was, waar niemand hem kon zien, is hij toch, toen hij orders van de hemel dacht te ontvangen, van zijn zetel opgestaan. Of die zetel nu laag en gemakkelijk, of hoog en statig was, hij verliet hem, en stond op, toen God tot hem ging spreken, waarmee hij God als zijn meerdere erkende. Dit is beschamend voor de oneerbiedigheid van velen, die zich Christenen noemen, maar er zich op toeleggen om, als hun een boodschap van God wordt gebracht, door alle mogelijke tekenen van onverschilligheid te tonen, hoe weinig acht zij er op slaan. Door hetgeen hij te doen had een woord of een boodschap Gods te noemen, betuigde Ehud duidelijk, dat hij er een Goddelijke opdracht voor had, en God, die Eglon er toe neigde om er voor op te staan, heeft de opdracht bevestigd en de volvoering vergemakkelijkt.

Ten derde. De boodschap werd gebracht niet tot zijn oor, maar onmiddellijk en letterlijk tot zijn hart, waarin het noodlottige zwaard gestoten en achtergelaten werd, Judges 3:21, Judges 3:22. Door zijn buitengewone zwaarlijvigheid was hij niet instaat zich te verweren, waarschijnlijk was die vetheid het gevolg van zijn toegeven aan weelde en overdaad, en toen het vet om het lemmer toesloot, wilde God door die omstandigheid tonen, dat zij, die het lichaam vertroetelen, zich slechts ellende bereiden. Maar het was ook een embleem van zijn vleselijke gerustheid en gevoelloosheid. Zijn hart was vet als smeer, en daarin dacht hij zich besloten. Zie Psalms 119:70, Psalms 17:10. Eglon betekent een kalf, en hij viel als een gemest kalf door het slachtmes, een welaangenaam offer aan de Goddelijke gerechtigheid. Er wordt nota genomen van het uitgaan van de drek, opdat de dood van deze trotse tiran te meer smadelijk en schandelijk zal wezen. Hij, die zo bijzonder kieskeurig was op zijn lichaam om het welvarend en rein te houden, zal nu gevonden worden zich wentelende in zijn eigen bloed en drek. Zo stort God verachting uit over de vorsten. Deze daad nu van Ehud kan:

1. Zichzelf rechtvaardigen, omdat hij een bijzondere aanwijzing van God had om het te doen, en zij in overeenstemming was met de gewone wijze van doen onder die bedeling die God aanwendde om de wraak van Zijn volk te doen aan hun vijanden, en aan de wereld Zijn gerechtigheid te openbaren. Maar,

2. Zij zal volstrekt niemand rechtvaardigen die thans zo'n daad zou doen. Geen zodanige opdracht wordt thans gegeven, en haar voor te wenden is God te lasteren en Hem tot de beschermer te maken van de grootste gruweldaden. Christus gebood aan Petrus zijn zwaard in de schede te steken en wij bevinden niet dat Hij hem gebood het weer uit de schede te trekken.

Nadat hij de daad volbracht had, heeft Gods voorzienigheid zijn ontkoming wonderbaarlijk begunstigd. Ten eerste. De tiran is in stilte gevallen, zonder een kreet te slaken of om hulp te roepen, hetgeen door zijn dienaren ook op een afstand gehoord had kunnen worden. Hoe zwijgend daalt hij neer in de groeve, verstikt als het ware in zijn eigen vet, dat zijn stervenszuchten smoorde, hoewel hij zoveel gedruis had gemaakt in de wereld en de schrik van de machtigen is geweest in het land van de levenden.

Ten tweede. De heldhaftige volvoerder van deze wraak heeft met een tegenwoordigheid van geest en kalmte, die toonde, niet alleen dat hij zich van geen schuld bewust was, maar een sterk, vast vertrouwen had in de bescherming Gods, de deuren achter zich gesloten, de sleutel bij zich gestoken, en is door het midden van de wacht heengegaan met zo'n voorkomen van onschuld, en vrijmoedigheid, en onbezorgdheid, dat zij niet het minste vermoeden hadden dat hij iets verkeerds gedaan had.

Ten derde. De dienaren in de antichambre, die naar de deur van het binnenvertrek gingen, toen Ehud was vertrokken, ten einde de orders van hun meester te vragen, die deur gesloten vindende, terwijl alles stil en rustig was, dachten dat hij zich te slapen had gelegd, zijn voeten bedekt had op zijn legerstede, en zijn hoofdkussen was gaan raadplegen over de boodschap, die hij ontvangen had, en er over was gaan dromen, Judges 3:24, en daarom deden zij geen poging om de deur te openen. Door hun zorg om hem niet te storen in zijn slaap verloren zij de gelegenheid om zijn dood te wreken. Zie wat er van komt, als de mensen een te hoge staat voeren, en hen, die om hen heen zijn noodzaken om op een afstand te blieven, vroeg of laat zal dit, meer dan zij denken op hun nadeel uitlopen.

Ten vierde. Eindelijk openden de dienaren de deur, en vonden dat hun meester inderdaad zijn langen slaap had geslapen, Judges 3:25. De afschuw voor dit ontzettend toneel en de verwarring, die zich meester van hen maakte bij de gedachte aan hun onvoorzichtigheid om de deur niet eerder te openen deden hen vergeten om hem, die dit gedaan had, vervolgers achterna te zenden, en zij wanhoopten er nu aan hem te kunnen achterhalen.

Eindelijk. Hierdoor kon Ehud ontkomen naar Seïrath, volgens sommigen een "dicht woud, vers" 26. In deze geschiedenis wordt nergens gezegd waar Eglon toen woonde, daar er echter geen melding van wordt gemaakt, dat Ehud heen en weer over de Jordaan ging, ben ik geneigd te denken dat Eglon zijn eigen land Moab had verlaten, dat aan de andere kant van de Jordaan gelegen was, en toen de Palmstad tot zijn voornaamste residentie had gemaakt, in het land Kanan dus, een rijker land dan het zijne, en dat hij daar gedood werd, en dan waren de gesneden beelden van Gilgal niet ver van hem. Daar, waar hij zich gevestigd had zich genoegzaam versterkt waande, om de meester te spelen over het volk van God, daar werd hij afgesneden, en bleek hij geweid te zijn als een lam in de weide.

B. Na de koning van Moab gedood te hebben, bracht Ehud nu aan de krijgsmacht van Moab een volkomen nederlaag toe, en schudde aldus voor goed het juk van hun verdrukking af.

a. Onmiddellijk bracht hij in het gebergte van Efraïm een leger op de been, op enige afstand van het hoofdkwartier van de Moabieten, en stelde zich aan het hoofd er van. De bazuin waarop hij blies, was in waarheid een jubelbazuin, zij verkondigde vrijheid, en een blij geklank was het voor de verdrukte Israëlieten die gedurende lange tijd geen ander trompetgeschal hadden gehoord dan dat van hun vijanden.

b. Als een Godvruchtig man, die dit alles deed in het geloof, ontleende hij voor zichzelf en voor zijn krijgslieden moed aan de macht van God, aangewend tot hun behoeve, Judges 3:28, Volgt mij na, want de Heere heeft uw vijanden.de Moabieten, in uw hand gegeven, wij zijn er zeker van, dat God met ons is, en daarom kunnen wij stoutmoedig voortgaan, en wij zullen overwinnen".

c. Als een beleidvol generaal, verzekert hij zich eerst van de veren van de Jordaan, plaatst sterke wachten bij al die passen, ten einde de gemeenschap af te snijden tussen de Moabieten, die in het land Israël waren (want op deze alleen had hij het gemunt) en hun eigen land aan de andere kant van de Jordaan, opdat als zij, het krijgsgeschrei horende, zouden willen vluchten, zij derwaarts niet zouden kunnen ontkomen, en zo zij wilden strijden, geen hulp vandaar zouden kunnen krijgen. Aldus sloot hij hen op in dat land als hun gevangenis, waarin zij zich hadden verlustigd als in hun paleis en paradijs.

d. Toen viel hij op hen aan, en joeg hen allen over de kling, tienduizend van hen, die het aantal krijgslieden schijnen geweest te zijn, die Israël in bedwang moesten houden, Judges 3:29, zodat er niet een man ontkwam. En zij waren de beste en uitgelezenste krijgslieden van Moabs leger, allen vette en strijdbare mannen, mannen van een forse gestalte, gezond en krachtig niet alleen, maar dapper en kloekmoedig, Judges 3:29. Maar noch hun kracht, noch hun kloekmoedigheid is hun van enigerlei dienst of nut geweest, toen de door God bestemde tijd was gekomen, om hen in de hand van Israël over te leveren.

e. Het gevolg van deze overwinning was, dat de macht van de Moabieten voor goed verbroken was in het land van Israël, het land werd gezuiverd van deze verdrukkers, en het land was stil tachtig jaren, Judges 3:30. Wij kunnen hopen, dat er ook een hervorming onder hen tot stand was gekomen, en door de invloed van Ehud de afgoderij in bedwang werd gehouden, en dat deze hervorming gedurende een groot deel van zijn leven aanhield. Een goede poos had het land toen rust, tachtig jaren. Maar wat betekent die in vergelijking met de eeuwige rust van de heiligen in het hemelse Kanan?

Verzen 12-30

Richteren 3:12-30

Ehud is de volgende richter, wiens daden in deze geschiedenis worden vermeld, en hier is er een bericht van.

1. Als Israël weer zondigt, verwekt God een nieuwe verdrukker, Judges 3:12. Het was een verzwaring van hun goddeloosheid, dat zij wederom kwaad deden, nadat zij zolang wegens hun vorige ongerechtigheid hadden geleden, zoveel goeds van zich lieten verwachten, toen Othniël hen richtte, en zoveel genade van God hadden ontvangen in hun uitredding. Hoe! na dit alles wederom Zijn geboden overtreden! Bleef de ziekte hardnekkig aanhouden tegen iedere methode van genezing is, bijtende zowel als verzachtende? Zo schijnt het geweest te zijn. Misschien dachten zij wel weer te kunnen toegeven aan hun oude zonden, omdat zij zich in geen gevaar zagen van hun oude verdrukker, de kracht van dat koninkrijk was verzwakt, maar God deed hun weten dat Hij velerlei roeden had om hen er mee te tuchtigen, Hij sterkte Eglon, koning van Moab tegen hen. Deze verdrukker lag naderbij dan de vorige, en zal hun dus zoveel temeer kwaad kunnen doen. Gods oordelen naderden langzaam tot hen, om hen nog tot bekering te brengen. Toen Israël in tenten woonde, maar aan zijn oprechtheid vasthield, werd Balak, de koning van Moab, die zich tegen hen wilde sterken, teleurgesteld in zijn voornemen en plannen hiertoe, maar nu Israël God had verlaten, en de goden aanbad van de volken, die rondom hen gelegen waren (misschien wel ook die van de Moabieten) was er een andere koning van Moab, die God tegen Israël sterkte, hem macht gaf, hoewel hij een goddeloos man was, om een gesel voor Israël te kunnen zijn. "De stok in zijn hand, waarmee hij Israël sloeg, was de grimmigheid des Heeren hoewel hij het zo niet meende, en zijn hart alzo niet dacht," Isaiah 10:6, Isaiah 10:7. Israëlieten deden kwaad, en Moabieten deden, naar wij kunnen veronderstellen nog meer kwaad, maar toch wordt, omdat God de zonden van Zijn eigen volk straft in deze wereld, opdat het vlees teniet gedaan zijnde, de geest behouden zou worden, Israël verzwakt en Moab gesterkt tegen Israël. God wilde de Israëlieten, toen zij de sterksten waren, niet toelaten de Moabieten te beangstigen, noch zich met hen te mengen, hoewel zij afgodendienaars waren, Deuteronomy 2:9, en nu liet Hij de Moabieten toe Israël te beangstigen, en sterkte hen hiertoe, Uw oordelen, o God, zijn een grote afgrond! De koning van Moab nam de Ammonieten en de Amalekieten tot zijn hulp, Judges 3:13, en dat sterkte hem, en hier wordt ons gezegd hoe zij overmocht hebben.

1. Zij sloegen hen in het veld. Hij toog heen en sloeg Israël Judges 3:13, niet slechts de stammen aan de andere kant van de Jordaan, die het dichtst bij hem waren, en die wel het eerst gevestigd waren, maar, grensstammen zijnde, het meest verontrust werden, maar ook die aan de binnenzijde van de Jordaan, want zij maakten zich meester van de Palmstad, die waarschijnlijk een sterkte was nabij de plaats waar Jericho gestaan had, want die stad werd aldus genoemd, Deuteronomy 34:3. en waarin de Moabieten een garnizoen legden om Israël te beteugelen, en de passen over de Jordaan te beveiligen teneinde de gemeenschap met hun eigen land te onderhouden. Het was goed voor de Kenieten, dat zij deze stad verlaten hadden, Judges 1:16, eer zij de vijand in handen was gevallen. Zie hoe spoedig de Israëlieten datgene verloren hebben door hun eigen zonde, wat zij door de wonderen van de Goddelijke genade hadden gewonnen.

2. Zij deden hen dienen, Judges 3:14, dat is: eisten schatting van hen, hetzij in natura, de vruchten van de aarde, of inplaats daarvan, in geld. Zij veronachtzaamden de dienst van God, en brachten Hem deze schatting niet, daarom nam Hij Zijn koren van hen weg en Zijn most, Zijn olie, Zijn zilver en Zijn goud, dat zij voor Bal bereidden, Hosea 2:8. Wat aan de Goddelijke genade betaald had moeten worden, maar niet betaald werd, werd in beslag genomen en betaald aan de Goddelijke gerechtigheid. De vorige dienstbaarheid, Judges 3:8, duurde slechts acht jaren, deze achttien jaren, want indien de kleinere oordelen het werk niet doen, dan zal God grotere zenden.

II. Als Israël weer bidt, verwekt God een nieuwe bevrijder, Judges 3:15. Zijn naam is Ehud. Hier wordt ons gezegd:

1. Dat hij een Benjaminiet was. De Palmstad lag in het lot van die stam, waardoor zij dus waarschijnlijk het meest van de vijand hadden te lijden, en daarom het eerst opgewekt werden om zijn juk af te schudden. Door de tijdrekenkundigen wordt verondersteld, dat de strijd van de Israëlieten tegen Benjamin om de ongerechtigheid van Gibea, waardoor de gehele stam tot op zes honderd man werd verminderd, voor dat tijdstip heeft plaatsgehad, zodat wij wl kunnen denken dat die stam nu de zwakste van allen was. Toch heeft God uit hem deze bevrijder verwekt, ten teken dat Hij volkomen verzoend met hen was en Zijn eigen macht wilde openbaren door kracht uit zwakheid te doen voortkomen, en "overvloediger eer te geven aan hetgeen gebrek aan dezelve heeft," 1 Corinthiers 12:24.

2. Dat hij links was. Velen van die stam schijnen dit geweest te zijn, Judges 20:16. Benjamin betekent `de zoon van de rechterhand" en toch waren vele Benjaminieten links, want van de mensen aard beantwoordt niet altijd aan hun naam. De LXX zeggen dat hij een "ambidexter" was, dat is: dat hij beide handen evengoed kon gebruiken, in de veronderstelling dat dit een voordeel voor hem was bij de daad, waartoe hij geroepen werd, maar de Hebreeuwse uitdrukking, dat hij "van zijn rechterhand versloten was," geeft te kennen, dat hij, hetzij door ziekte, hetzij door ongewoonte, geen of weinig gebruik maakte van zijn rechterhand, maar alleen de linkerhand gebruikte, en aldus te minder geschikt was voor de strijd, omdat hij zijn zwaard wel zeer links moest hanteren, maar God verkoos deze linkse man om de man te zijn van Zijn rechterhand, die Hij zich sterken wilde, Psalms 80:18. Het was Gods rechterhand, die de zege verkreeg voor Israël, Psalms 44:4, niet de rechterhand van de werktuigen, die Hij gebruikte.

Er wordt ons hier gezegd wat Ehud deed voor de bevrijding van Israël uit de hand van de Moabieten. Hij redde de verdrukten door de verdrukkers te verdoen, toen de maat van hun ongerechtigheid vol was, en de bestemde tijd van gunst over Israël was gekomen.

A. Hij bracht Eglon, de koning van Moab, ter dood. Ik zeg: "hij bracht hem ter dood," niet: hij vermoordde hem, maar als een rechter of dienaar van de Goddelijke gerechtigheid heeft hij het oordeel Gods aan hem volvoerd, als een onverzoenlijk vijand van God en Israël. Deze geschiedenis wordt in bijzonderheden verhaald.

a. Hij had een goede gelegenheid, om toegang tot hem te verkrijgen. Een vernuftig, werkzaam man zijnde, geschikt om voor koningen te staan, heeft zijn volk hem verkozen om in de naam van geheel Israël, boven en behalve hun schatting, een geschenk te brengen aan hun machtige heer, de koning van Moab, ten einde genade te vinden in zijn ogen, Judges 3:15. Het geschenk wordt in het oorspronkelijke "minchah" genoemd, het woord, dat in de wet wordt gebruikt voor de offers, die aan God geofferd werden om Zijn gunst te verkrijgen. Dezen hadden de kinderen Israëls niet geofferd op hun tijd aan de God, die hen liefhad, om hen nu te straffen voor dit verzuim, zijn zij in de noodzakelijkheid gebracht om hun offers te brengen aan een heidense vorst, die hen haatte. Ehud ging met zijn boodschap naar Eglon, bood hem met de gebruikelijke plechtigheid het geschenk aan, en met de gewone betuigingen van eerbied en onderdanigheid, ten einde zijn voornemen te beter bedekt te houden en achterdocht te voorkomen.

b. Het schijnt reeds van het begin zijn bedoeling geweest te zijn Eglon te doden. God had hem dit in het hart gegeven, en maakte hem er ook mee bekend, dat die beweging ertoe van Hem was, door de Geest die over hem kwam, en zo had hij de volle overtuiging, dat zijn poging wettig en geoorloofd was, en met een goede uitslag bekroond zou worden, waaraan hij anders wel reden zou gehad hebben te twijfelen. Als hij er zeker van is, dat God hem gebiedt dit te doen, dan is hij er ook zeker van dat hij het mag doen en zal doen, want een gebod God is genoeg om ons te steunen en door te helpen, en ons vrijuit te laten gaan tegenover ons eigen geweten en tegenover de gehele wereld. Dat hij de dood van deze tiran bedacht en beraamd heeft, blijkt uit zijn bereiden van een wapen voor dat doel, een korte dolk van ongeveer een el lengte, zoals een bajonet, die hij gemakkelijk onder zijn klederen kon verbergen, Judges 3:10, misschien wel omdat niemand tot de koning werd toegelaten, die een zwaard op zijde droeg. Dit wapen droeg hij op zijn rechterheup, teneinde gemakkelijk door zijn linkerhand bereikt te kunnen worden, en opdat het te minder achterdocht zou opwekken.

c. Hij bedacht hoe hij alleen met hem kon zijn, hetgeen te gemakkelijker kon, omdat hij zich niet alleen aan hem bekend gemaakt heeft, maar zich aangenaam bij hem heeft gemaakt door hem het geschenk te brengen, en de plichtplegingen, waarmee hij het hem overhandigd had. Let er op, hoe hij de zaak overlegd heeft.

Ten eerste. Zelfs voor zijn eigen metgezellen hield hij zijn plan geheim. Een gedeelte van de weg ging hij met hen terug, maar gebood hun toen naar huis te gaan, terwijl hijzelf, alsof hij iets vergeten had, terugging naar het hof van de koning van Moab, Judges 3:18. Er was slechts een hand nodig om de daad te volvoeren waren er meer voor in dienst genomen, zij zouden het geheim niet zo goed bewaard hebben, noch zo gemakkelijk ontkomen zijn.

Ten tweede. Hij keerde terug van de gesneden beelden, die bij Gilgal waren, die daar misschien opgericht waren door de Moabieten, bij de twaalf stenen die Jozua er had opgericht. Sommigen opperen het denkbeeld, dat het gezicht van deze afgoden zo'n toorn tegen de koning van Moab in hem heeft opgewekt, dat hij nu de daad ging volvoeren, die hij anders voor het ogenblik nog had opgegeven. Of, misschien terugkerende van de plaats, waar deze beelden waren, zou de koning van Moab te eerder geneigd zijn om te geloven, dat hij een boodschap van God had.

Ten derde. Hij verzocht om een bijzonder gehoor, en verkreeg het in een vertrek, dat hier een koele opperzaal wordt genoemd. Hij zei aan de koning, dat hij een geheime boodschap aan hem had, die hierop aan al zijn dienaren gebood zich terug te trekken, Judges 3:19. Of hij nu geheime instructies verwachtte van een orakel, of wel een geheime mededeling omtrent de tegenwoordige toestand van Israël, alsof Ehud zijn land zou verraden, in elk geval was het onverstandig van hem om geheel alleen te zijn met een vreemdeling, die hij toch reden had als een vijand te beschouwen, maar zij, die ten verderve zijn gewijd, zijn verdwaasd, hun hart is voor kloek verstand verborgen, God neemt hun verstand van hen weg. e. Toen hij alleen met hem was, had hij spoedig afgedaan met hem. Zijn koele opperzaal, waarin hij zich placht toe te geven in genot en weelde, werd de plaats van de strafvoltrekking.

Ten eerste. Ehud vraagt zijn aandacht voor een boodschap van God, Judges 3:20 en die boodschap was een zwaard. God zendt tot ons door de oordelen van Zijn hand, zowel als door de oordelen van Zijn mond.

Ten tweede. Eglon betoont eerbied voor een boodschap van God. Hoewel hij een koning was, een heidens koning, hoewel hij rijk en machtig was, en thans het volk van God tiranniseerde, hoewel hij een vet, zwaar man was, die zich niet gemakkelijk kon bewegen, niet gemakkelijk kon opstaan, en niet lang kon staan, hoewel hij in een gesloten vertrek was, waar niemand hem kon zien, is hij toch, toen hij orders van de hemel dacht te ontvangen, van zijn zetel opgestaan. Of die zetel nu laag en gemakkelijk, of hoog en statig was, hij verliet hem, en stond op, toen God tot hem ging spreken, waarmee hij God als zijn meerdere erkende. Dit is beschamend voor de oneerbiedigheid van velen, die zich Christenen noemen, maar er zich op toeleggen om, als hun een boodschap van God wordt gebracht, door alle mogelijke tekenen van onverschilligheid te tonen, hoe weinig acht zij er op slaan. Door hetgeen hij te doen had een woord of een boodschap Gods te noemen, betuigde Ehud duidelijk, dat hij er een Goddelijke opdracht voor had, en God, die Eglon er toe neigde om er voor op te staan, heeft de opdracht bevestigd en de volvoering vergemakkelijkt.

Ten derde. De boodschap werd gebracht niet tot zijn oor, maar onmiddellijk en letterlijk tot zijn hart, waarin het noodlottige zwaard gestoten en achtergelaten werd, Judges 3:21, Judges 3:22. Door zijn buitengewone zwaarlijvigheid was hij niet instaat zich te verweren, waarschijnlijk was die vetheid het gevolg van zijn toegeven aan weelde en overdaad, en toen het vet om het lemmer toesloot, wilde God door die omstandigheid tonen, dat zij, die het lichaam vertroetelen, zich slechts ellende bereiden. Maar het was ook een embleem van zijn vleselijke gerustheid en gevoelloosheid. Zijn hart was vet als smeer, en daarin dacht hij zich besloten. Zie Psalms 119:70, Psalms 17:10. Eglon betekent een kalf, en hij viel als een gemest kalf door het slachtmes, een welaangenaam offer aan de Goddelijke gerechtigheid. Er wordt nota genomen van het uitgaan van de drek, opdat de dood van deze trotse tiran te meer smadelijk en schandelijk zal wezen. Hij, die zo bijzonder kieskeurig was op zijn lichaam om het welvarend en rein te houden, zal nu gevonden worden zich wentelende in zijn eigen bloed en drek. Zo stort God verachting uit over de vorsten. Deze daad nu van Ehud kan:

1. Zichzelf rechtvaardigen, omdat hij een bijzondere aanwijzing van God had om het te doen, en zij in overeenstemming was met de gewone wijze van doen onder die bedeling die God aanwendde om de wraak van Zijn volk te doen aan hun vijanden, en aan de wereld Zijn gerechtigheid te openbaren. Maar,

2. Zij zal volstrekt niemand rechtvaardigen die thans zo'n daad zou doen. Geen zodanige opdracht wordt thans gegeven, en haar voor te wenden is God te lasteren en Hem tot de beschermer te maken van de grootste gruweldaden. Christus gebood aan Petrus zijn zwaard in de schede te steken en wij bevinden niet dat Hij hem gebood het weer uit de schede te trekken.

Nadat hij de daad volbracht had, heeft Gods voorzienigheid zijn ontkoming wonderbaarlijk begunstigd. Ten eerste. De tiran is in stilte gevallen, zonder een kreet te slaken of om hulp te roepen, hetgeen door zijn dienaren ook op een afstand gehoord had kunnen worden. Hoe zwijgend daalt hij neer in de groeve, verstikt als het ware in zijn eigen vet, dat zijn stervenszuchten smoorde, hoewel hij zoveel gedruis had gemaakt in de wereld en de schrik van de machtigen is geweest in het land van de levenden.

Ten tweede. De heldhaftige volvoerder van deze wraak heeft met een tegenwoordigheid van geest en kalmte, die toonde, niet alleen dat hij zich van geen schuld bewust was, maar een sterk, vast vertrouwen had in de bescherming Gods, de deuren achter zich gesloten, de sleutel bij zich gestoken, en is door het midden van de wacht heengegaan met zo'n voorkomen van onschuld, en vrijmoedigheid, en onbezorgdheid, dat zij niet het minste vermoeden hadden dat hij iets verkeerds gedaan had.

Ten derde. De dienaren in de antichambre, die naar de deur van het binnenvertrek gingen, toen Ehud was vertrokken, ten einde de orders van hun meester te vragen, die deur gesloten vindende, terwijl alles stil en rustig was, dachten dat hij zich te slapen had gelegd, zijn voeten bedekt had op zijn legerstede, en zijn hoofdkussen was gaan raadplegen over de boodschap, die hij ontvangen had, en er over was gaan dromen, Judges 3:24, en daarom deden zij geen poging om de deur te openen. Door hun zorg om hem niet te storen in zijn slaap verloren zij de gelegenheid om zijn dood te wreken. Zie wat er van komt, als de mensen een te hoge staat voeren, en hen, die om hen heen zijn noodzaken om op een afstand te blieven, vroeg of laat zal dit, meer dan zij denken op hun nadeel uitlopen.

Ten vierde. Eindelijk openden de dienaren de deur, en vonden dat hun meester inderdaad zijn langen slaap had geslapen, Judges 3:25. De afschuw voor dit ontzettend toneel en de verwarring, die zich meester van hen maakte bij de gedachte aan hun onvoorzichtigheid om de deur niet eerder te openen deden hen vergeten om hem, die dit gedaan had, vervolgers achterna te zenden, en zij wanhoopten er nu aan hem te kunnen achterhalen.

Eindelijk. Hierdoor kon Ehud ontkomen naar Seïrath, volgens sommigen een "dicht woud, vers" 26. In deze geschiedenis wordt nergens gezegd waar Eglon toen woonde, daar er echter geen melding van wordt gemaakt, dat Ehud heen en weer over de Jordaan ging, ben ik geneigd te denken dat Eglon zijn eigen land Moab had verlaten, dat aan de andere kant van de Jordaan gelegen was, en toen de Palmstad tot zijn voornaamste residentie had gemaakt, in het land Kanan dus, een rijker land dan het zijne, en dat hij daar gedood werd, en dan waren de gesneden beelden van Gilgal niet ver van hem. Daar, waar hij zich gevestigd had zich genoegzaam versterkt waande, om de meester te spelen over het volk van God, daar werd hij afgesneden, en bleek hij geweid te zijn als een lam in de weide.

B. Na de koning van Moab gedood te hebben, bracht Ehud nu aan de krijgsmacht van Moab een volkomen nederlaag toe, en schudde aldus voor goed het juk van hun verdrukking af.

a. Onmiddellijk bracht hij in het gebergte van Efraïm een leger op de been, op enige afstand van het hoofdkwartier van de Moabieten, en stelde zich aan het hoofd er van. De bazuin waarop hij blies, was in waarheid een jubelbazuin, zij verkondigde vrijheid, en een blij geklank was het voor de verdrukte Israëlieten die gedurende lange tijd geen ander trompetgeschal hadden gehoord dan dat van hun vijanden.

b. Als een Godvruchtig man, die dit alles deed in het geloof, ontleende hij voor zichzelf en voor zijn krijgslieden moed aan de macht van God, aangewend tot hun behoeve, Judges 3:28, Volgt mij na, want de Heere heeft uw vijanden.de Moabieten, in uw hand gegeven, wij zijn er zeker van, dat God met ons is, en daarom kunnen wij stoutmoedig voortgaan, en wij zullen overwinnen".

c. Als een beleidvol generaal, verzekert hij zich eerst van de veren van de Jordaan, plaatst sterke wachten bij al die passen, ten einde de gemeenschap af te snijden tussen de Moabieten, die in het land Israël waren (want op deze alleen had hij het gemunt) en hun eigen land aan de andere kant van de Jordaan, opdat als zij, het krijgsgeschrei horende, zouden willen vluchten, zij derwaarts niet zouden kunnen ontkomen, en zo zij wilden strijden, geen hulp vandaar zouden kunnen krijgen. Aldus sloot hij hen op in dat land als hun gevangenis, waarin zij zich hadden verlustigd als in hun paleis en paradijs.

d. Toen viel hij op hen aan, en joeg hen allen over de kling, tienduizend van hen, die het aantal krijgslieden schijnen geweest te zijn, die Israël in bedwang moesten houden, Judges 3:29, zodat er niet een man ontkwam. En zij waren de beste en uitgelezenste krijgslieden van Moabs leger, allen vette en strijdbare mannen, mannen van een forse gestalte, gezond en krachtig niet alleen, maar dapper en kloekmoedig, Judges 3:29. Maar noch hun kracht, noch hun kloekmoedigheid is hun van enigerlei dienst of nut geweest, toen de door God bestemde tijd was gekomen, om hen in de hand van Israël over te leveren.

e. Het gevolg van deze overwinning was, dat de macht van de Moabieten voor goed verbroken was in het land van Israël, het land werd gezuiverd van deze verdrukkers, en het land was stil tachtig jaren, Judges 3:30. Wij kunnen hopen, dat er ook een hervorming onder hen tot stand was gekomen, en door de invloed van Ehud de afgoderij in bedwang werd gehouden, en dat deze hervorming gedurende een groot deel van zijn leven aanhield. Een goede poos had het land toen rust, tachtig jaren. Maar wat betekent die in vergelijking met de eeuwige rust van de heiligen in het hemelse Kanan?

Richteren 3:31

Sommigen denken dat met het gezegde: het land was rustig tachtig jaar, voornamelijk dat gedeelte van het land bedoeld is, dat ten oosten van de Jordaan gelegen was, en verdrukt was geweest door de Moabieten maar te oordelen naar deze passage hier, schijnt de andere zijde van het land bedoeld te zijn, dat ten zuidwesten lag, en in die tijd verontrust werd door de Filistijnen, tegen wie Samgar optrok.

1. Israël scheen verlossing nodig gehad te hebben, want hij verloste Israël. Hoe groot de benauwdheid was, heeft Debora later verhaald in haar lied, Judges 5:6, namelijk dat in de dagen van Samgar de wegen ophielden, enz. Dat deel van het land, hetwelk het dichtst bij het land van de Filistijnen lag, was zo onveilig gemaakt door plunderaars, dat de lieden niet vellig over de weg konden reizen, maar in gevaar waren aangevallen en beroofd te worden, ook durfden zij in geen onbewaakte dorpen te wonen, maar waren genoodzaakt in versterkte steden een toevlucht te zoeken.

2. Het schijnt dat God hem verwekt heeft om hem te verlossen terwijl Ehud nog leefde, maar door ouderdom verzwakt was. Zo onbeduidend in aantal waren de vijanden, dat het doden van zes honderd van hun de betekenis had van een verlossing van Israël, en zovelen doodde hij met een ossenstok of, zoals sommigen het lezen, met een ploegijzer. Waarschijnlijk volgde hijzelf de ploeg, toen de Filistijnen een inval deden om het land te verwoesten, en God het hem in het hart gaf om hun weerstand te bieden. Daar de aandrift plotseling was opgekomen en sterk was, en hij zwaard noch spies bij zich had om hen er mee aan te vallen, gebruikte hij het werktuig, dat hem het eerst voor de hand kwam, een stuk gereedschap, dat bij de ploeg behoorde, en daarmee doodde hij zoveel honderden mannen, en bleef zelf ongedeerd. Zie hier:

a. Dat God personen van geringe afkomst, weinig opvoeding en ontwikkeling, en die een gering beroep uitoefenen, ten hoogste nuttig en dienstbaar kan maken aan Zijn eer en tot welzijn van Zijn kerk. Hij die vervuld is van de Geest kon als het Hem behaagde, ploegers tot richters en legeraanvoerders, en vissers tot apostelen maken.

b. Het doet er niet toe hoe zwak het wapen is, als God de arm bestuurt en sterkt. Een ossenstok zal, als het Gode behaagt, meer doen dan Goliaths zwaard. En soms verkiest Hij door zulke onmogelijke middelen te werken, opdat de uitnemendheid van de kracht zal blijken Godes te zijn.

Richteren 3:31

Sommigen denken dat met het gezegde: het land was rustig tachtig jaar, voornamelijk dat gedeelte van het land bedoeld is, dat ten oosten van de Jordaan gelegen was, en verdrukt was geweest door de Moabieten maar te oordelen naar deze passage hier, schijnt de andere zijde van het land bedoeld te zijn, dat ten zuidwesten lag, en in die tijd verontrust werd door de Filistijnen, tegen wie Samgar optrok.

1. Israël scheen verlossing nodig gehad te hebben, want hij verloste Israël. Hoe groot de benauwdheid was, heeft Debora later verhaald in haar lied, Judges 5:6, namelijk dat in de dagen van Samgar de wegen ophielden, enz. Dat deel van het land, hetwelk het dichtst bij het land van de Filistijnen lag, was zo onveilig gemaakt door plunderaars, dat de lieden niet vellig over de weg konden reizen, maar in gevaar waren aangevallen en beroofd te worden, ook durfden zij in geen onbewaakte dorpen te wonen, maar waren genoodzaakt in versterkte steden een toevlucht te zoeken.

2. Het schijnt dat God hem verwekt heeft om hem te verlossen terwijl Ehud nog leefde, maar door ouderdom verzwakt was. Zo onbeduidend in aantal waren de vijanden, dat het doden van zes honderd van hun de betekenis had van een verlossing van Israël, en zovelen doodde hij met een ossenstok of, zoals sommigen het lezen, met een ploegijzer. Waarschijnlijk volgde hijzelf de ploeg, toen de Filistijnen een inval deden om het land te verwoesten, en God het hem in het hart gaf om hun weerstand te bieden. Daar de aandrift plotseling was opgekomen en sterk was, en hij zwaard noch spies bij zich had om hen er mee aan te vallen, gebruikte hij het werktuig, dat hem het eerst voor de hand kwam, een stuk gereedschap, dat bij de ploeg behoorde, en daarmee doodde hij zoveel honderden mannen, en bleef zelf ongedeerd. Zie hier:

a. Dat God personen van geringe afkomst, weinig opvoeding en ontwikkeling, en die een gering beroep uitoefenen, ten hoogste nuttig en dienstbaar kan maken aan Zijn eer en tot welzijn van Zijn kerk. Hij die vervuld is van de Geest kon als het Hem behaagde, ploegers tot richters en legeraanvoerders, en vissers tot apostelen maken.

b. Het doet er niet toe hoe zwak het wapen is, als God de arm bestuurt en sterkt. Een ossenstok zal, als het Gode behaagt, meer doen dan Goliaths zwaard. En soms verkiest Hij door zulke onmogelijke middelen te werken, opdat de uitnemendheid van de kracht zal blijken Godes te zijn.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Judges 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/judges-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile