Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 51". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/jeremiah-51.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Jeremiah 51". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 51In dit hoofdstuk gaat de profeet voort met de voorzegging van Babylons val, waarvan ook andere profeten gesproken hebben. Hij beschrijft zeer breedvoerig en levendig de blik in de toekomst, die God hem had gegeven, ter bemoediging van de gelovige ballingen, wier bevrijding daarop rustte en daarvan het gevolg was. Hier is,
I. Het verhaal van Babylons ondergang met bijzonderheden, vermengd met de gronden van Gods twist met haar, wat haar val nog verzwaren zal en Israël tot bemoediging dienen, wijl het zoveel van de hand van Babel had te lijden gehad, Jeremiah 51:1.
II. Een afschrift van deze profetie wordt, ter veraanschouwelijking en bevestiging, in de rivier de Eufraat geworpen, Jeremiah 51:59.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, JEREMIA 51In dit hoofdstuk gaat de profeet voort met de voorzegging van Babylons val, waarvan ook andere profeten gesproken hebben. Hij beschrijft zeer breedvoerig en levendig de blik in de toekomst, die God hem had gegeven, ter bemoediging van de gelovige ballingen, wier bevrijding daarop rustte en daarvan het gevolg was. Hier is,
I. Het verhaal van Babylons ondergang met bijzonderheden, vermengd met de gronden van Gods twist met haar, wat haar val nog verzwaren zal en Israël tot bemoediging dienen, wijl het zoveel van de hand van Babel had te lijden gehad, Jeremiah 51:1.
II. Een afschrift van deze profetie wordt, ter veraanschouwelijking en bevestiging, in de rivier de Eufraat geworpen, Jeremiah 51:59.
Verzen 1-58
Jeremia 51:1-58De bijzonderheden van deze uitvoerige profetie zijn verspreid en ondereengemengd, dezelfde dingen zijn zo dikwijls uitgesproken en herhaald, dat ze niet wel in delen kunnen gesplitst worden. Wij moeten trachten ze onder zekere rubrieken samen te brengen. Laat ons hier dan opmerken:
I. Een beschrijving van de grote pracht en macht, die Babylon had bezeten en het gebruik dat God in Zijn voorzienigheid daarvan had gemaakt, Jeremiah 51:7. Babylon was een gouden beker in de hand des Heeren, een rijk en roemvol koninkrijk, een gouden stad, Isaiah 14:4, een gouden hoofd, Daniel 2:38, vol allerlei goede dingen, als een beker vol wijn. Ja, het was geweest een gouden beker in des Heeren hand Hij had ze in bijzondere zin met zegeningen vervuld en begunstigd, Hij had de aarde dronken gemaakt met deze beker. Sommigen waren dronken geworden van haar vermaken en loszinnig geworden, anderen door haar schrik als dronken geworden en verwoest. In beide betekenissen wordt van het Nieuwtestamentisch Babylon gezegd, dat ze de koningen van de aarde heeft dronken gemaakt, Revelation 17:2, Revelation 18:3. Babylon was ook Gods voorhamer geweest, dat was zij toen Jeremia profeteerde en zou ze waarschijnlijk nog enige tijd blijven, Jeremiah 51:20. Babylons legerscharen waren Gods krijgswapenen, werktuigen in Zijn hand, waarmee Hij volken en koninkrijken, wagens en ruiters, die de kracht des koninkrijks waren, in stukken zou slaan, Jeremiah 51:21, mannen en vrouwen, jongen en ouden waarmee het koninkrijk vervuld was, Jeremiah 51:22 de herder en zijn kudde, de akkerman en zijn juk ossen die het koninkrijk in stand hielden Jeremiah 51:23. Zulk een verwoesting hadden de Chaldeën zelf onder andere volken aangericht, toen God ze gebruikte als werktuigen Zijns toorns om de natiën te kastijden, en nu moet Babylon zelf vallen. Zie, degenen, die een tijd alles voor zich uit hebben gedreven, zullen op hun beurt eindelijk hun evenknie vinden, en ook hun dag zal komen, dat zij zullen vallen, de roede zal ten laatste zelf in `t vuur geworpen worden. Niemand mene dat wie een werktuig in Gods hand is geweest om over anderen zijn oordeel uit te voeren, daarom zelf ontkomen zal.
II. Een rechtvaardige klacht en beschuldiging wordt tegen Babylon ingebracht door Israëls God.
1. Zij wordt beschuldigd van ongeneeslijke goddeloosheid, Jeremiah 51:9, Wij hebben Babel overmeesterd, maar zij is niet genezen. Gods volk, als ballingen te midden van de Babyloniërs wonende heeft getracht, volgens de gegeven voorschriften, Isaiah 10:11, hen te overtuigen van de dwaasheid hunner afgoderij, maar tevergeefs. Zij bleven hun gegoten beelden desondanks getrouw, en daarom verlieten hen de meeste Israëlieten om naar hun eigen land te gaan, toen zij daartoe verlof bekwamen. Sommigen lezen hierin iets over de legerkrachten, die ze tot hun hulp gehuurd hadden. Dan verklaren deze, dat zij hun best gedaan hebben, Babel te redden, maar dat het niet heeft gebaat. Derhalve kunnen ze alle naar hun eigen landen terugkeren, want "haar oordeel reikt tot aan de hemel, en het is vergeefse moeite, dat te weerstaan of af te keren".
2. Zij wordt beschuldigd van ingekankerde haat tegen Israël. Andere volken waren door de Chaldeën hard behandeld, maar alleen Israël beklaagt zich daarover bij God en roept vertrouwend Zijn hulp in, Jeremiah 51:34, Jeremiah 51:35. Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd. Hij heeft nooit gemeend genoeg gedaan te hebben om te verderven. Hij heeft mij gesteld als een ledig vat, al wat waarde had weggesleurd, hij heeft mij verslonden als een draak of walvis, die kleine vis bij gehele scholen inzwelgt, hij heeft zijn buik gevuld van mijn lekkernijen, zijn schatten gevuld met mijn aangename dingen, hij heeft mij verdreven, verworpen als een vat, waarin niets heerlijks is overgebleven. Laat hij daarvoor nu ter verantwoording geroepen worden. "Zion en Jeruzalem zullen zeggen: Laat het geweld, mij mijn kinderen aangedaan, mijn kinderen, die mijn vlees en bloed zijn, en al het bloed mijns volks, dat ze als water vergoten hebben, op hen zijn, laat ze daarvoor boeten, laat het van hun handen geëist worden". Zie, het verderf zal zich niet laten wachten voor degenen die Gods volk hebben kwaad gedaan.
III. Op deze eis wordt door de rechtvaardige Rechter van hemel en aarde vonnis gewezen tegen Babylon. Hij zit in Zijn troonrecht richtende, gereed, klachten aan te horen, en antwoordt, Jeremiah 51:36, Ik zal uw twist twisten. Laat het Mij over, Ik zal op Mijn tijd oordelen en uw wraak wreken, en iedere droppel te Jeruzalem vergoten bloed zal vergolden worden. Israël er. Juda schijnen vergeten en veronachtzaamd te zijn, maar Gods oog rustte op hen, Jeremiah 51:5. Wel is waar was hun land vervuld met zonde tegen de Heilige Israëls. Ze waren een volk, dat God smaadheid aangedaan en Hem tot toorn verwekt had, Hem, een heilig God, hun God, hun Heilige. Daarom waren zij rechtvaardiglijk in de handen hunner vijanden overgeleverd, en Hij kon ze met recht in hun handen gelaten hebben om ze geheel te doen omkomen. Maar God behandelt ze beter dan ze verdienen, en ondanks hun goddeloosheid en Zijn strengheid "heeft God Israël niet verlaten," niet verworpen. Ze blijven Zijn volk, en Hij blijft hunlieder God, de Heere van de heirscharen. God is nog hun God en wil zich betonen de God van de heirscharen, een machtig God. Zie, of schoon Gods volk Zijn wet verbroken en Zijn straf verdiend heeft, daaruit volgt nog niet, dat Hij Zijn verbond met hen heeft verbroken, Gods liefde en zorg voor hen zullen van hen niet wijken, Psalms 39:31. De Chaldeërs meenden, dat ze nimmer ter verantwoording zouden geroepen worden over hetgeen zij tegen het Israël Gods hadden gedaan, maar dit is de tijd van de wraak des Heeren, Jeremiah 51:6. Wij kunnen niet verwachten, dat de wraak eerder komt dan op de bepaalde tijd, maar dan komt ze ook, Hij zal Babel vergelden, want de wrake Israëls is de wraak des Heeren, die hun zaak tot de Zijne maakt, het is de wraak Zijns tempels, Jeremiah 51:11, gelijk tevoren, Jeremiah 50:28. De Heere, de God van de vergelding, de God, Wien de wraak toekomt, zal haar zeker betalen, Jeremiah 51:56, zal haar haar kwaad bezoeken. Hij zal Babel en alle inwoners van Chaldea vergelden al hun boosheid, die zij gedaan hebben aan Zion, Jeremiah 51:24. Hij zal het hun betaald zetten voor ulieder ogen. Zij zullen de voldoening smaken, dat hun twistzaak getwist wordt. Zij zullen niet alleen de oordelen beleven, die over Babylon komen maar zij zullen duidelijk zien, dat die de straf zijn voor het onrecht, dat Israël is aangedaan, iemand kan het zien en zeggen: Immers is er een God, die op de aarde richt, want gelijk Babylon de verslagenen van Israël heeft doen vallen, niet alleen verslagen heeft, die de wapenen droegen, maar allen zonder onderscheid, zelfs al het land (bijna allen werden gedood), zo zullen in Babylon vallen niet alleen de verslagenen van de stad, maar des gehele lands, Jeremiah 51:49. Cyrus zal hen met dezelfde maat meten, waarmee zij de Joden gemeten hebben, zodat iedere toeschouwer kan opmerken, hoe God hun vergeldt wat ze Zijn volk gedaan hebben maar Zions kinderen zullen er vooral in genieten, Jeremiah 51:10. De Heere heeft onze gerechtigheden te. voorschijn gebracht. Hij is te onze gunste verschenen tegen degenen, die ons onrecht hebben aangedaan, en ons dus gewroken. Hij heeft eveneens getoond, dat Hij zich met ons verzoend heeft, en dat wij in Zijn ogen thans een rechtvaardig volk zijn. Laat er dus tot Zijn lof van gesproken worden: Komt en laat ons in Zion het werk des Heeren onzes Gods vertellen, opdat ook anderen met ons Hem loven mogen.
IV. Een verklaring van de grootheid en soevereiniteit van de God, die Zions zaak richt en met deze trotse en machtige vijand afrekent, Jeremiah 51:14. De Heere van de heirscharen heeft gezworen bij Zijn ziel (omdat Hij bij geen meerdere te zweren had), dat Hij Babylon zal vervullen met een groot, ja ongelofelijk aantal van vijandelijke benden, met mensen als met kevers, met overstelpende massa's, die slechts elkaar een vreugdegeschrei zullen toeroepen Zo geducht zal die inval zijn, dat het alle inwoners de moed zal benemen en ze een gemakkelijke prooi maken. Maar wie en waar is hij, die zo'n machtig koninkrijk als Babel zal omverwerpen? De profeet vermeldt dat volgens de beschrijving, die hij vroeger van hem gegeven had, en spreekt van zijn overmacht en zegepraal over al zijn tegenstanders, Jeremiah 10:12. Hij was bestemd om Babel te overtuigen van zijn afgoderij en Gods Israël te bevestigen in zijn geloof en dienst van God. Hier wordt dat herhaald om aan te tonen, dat God degenen door Zijn oordelen zal overtuigen die door Zijn Woord niet wilden leren, dat Hij de "God over alles is." Laat niemand twijfelen of hij, die God bestemd heeft om Babel te verwoesten, daartoe ook bekwaam is, want,
1. Hij is de God, die de wereld gemaakt heeft, Jeremiah 51:15, en Wien daarom niets te moeilijk valt, in Zijn naam is onze hulpe, en op Hem is onze hope gebouwd.
2. Hij beveelt alle schepselen, die Hij gemaakt heeft, Jeremiah 51:16, Zijn gebied is een zich steeds vernieuwende schepping. Hij heeft wind en golven tot Zijn beschikking. Als Hij een woord spreekt, dan is daar een gedruis van wateren in de hemelen (en is het geen wonder hoe ze daar hangen?) gevoed door de dampen die uit de aarde opstijgen (en is het niet mee een wonder, hoe ze van daar nederdalen?). Bliksemen en regen schijnen tegenstellingen evenals vuur en water, en toch gaan ze samen. De wind, die zeer willekeurig schijnt, zodat wij niet weten vanwaar hij komt noch waar hij heengaat, komt toch uit Zijn schatkameren voort.
3. De afgoden, die de vervulling van Zijn woord heten te beletten, zijn niet de ijdelheid, en hun aanbidden lieden zonder verstand, Jeremiah 51:17, Jeremiah 51:18. Afgoden zijn bedrog, zijn niets, een werk van verleidingen, wanneer zij bezocht worden (als hun macht op de proef gesteld wordt), dan vergaan ze, dat is: dan blijkt hun onmacht en nietigheid, en zij, die ze maken, zijn hun gelijk Maar bij de God Israëls zijn ze niet te vergelijken, Jeremiah 51:19. Jacobs deel is niet gelijk die, de God, die dit spreekt en dit doen zal, is de roede van Zijn erfenis, Heere van de heirscharen is Zijn naam, daarom kan Hij doen al wat Hij wil. Er bestaat een innige verhouding tussen Hem en Zijn volk, want Hij is hun deel en zij zijn de Zijnen. Zij stellen hun vertrouwen in Hem als hun deel, en het is Zijn welbehagen, hen in Zijn bijzondere zorg en bescherming te nemen, als het lot van Zijn erfdeel. Daarom zal Hij het beste voor hen doen De herhaling van al deze dingen in dit hoofd stuk spreekt van derzelver belang en zekerheid en noopt ons er bijzonder aandacht aan te schenken. "God heeft eenmaal gesproken, wij hebben dat tweemaal gehoord, dat de sterkte Godes is," sterkte om de machtigste vijanden van Zijn kerk te verdelgen. Wanneer God dit eens spreekt en wij dit tweemaal horen, dan zijn wij niet te verontschuldigen, wanneer wij het in de wind slaan.
V. Een beschrijving van de werktuigen, die in deze dienst gebruikt worden. God heeft de geest van de koningen van Medië opgewekt, Jeremiah 51:11. Darius en Cyrus, die door Goddelijke leiding tegen Babel optrekken, want Gods voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve. Zij voeren uit wat God heeft beraamd en bepaald, zij voeren Zijn voornemen uit en handelen naar Zijn raadslag. Zie, Gods raad zal bestaan, en daarnaar werden alle harten geleid. Zij, die God tegen Babel gebruikt, worden vergeleken, Jeremiah 51:1, met een verdervenden wind, die of door zijn koude de vruchten van de aarde doet bevriezen, of door zijn hevigheid alles omverwerpt. Hij doet de wind voortkomen uit Zijn schatkameren en hier wordt gezegd, dat die opgewekt wordt tegen die te midden van de Chaldeën wonen, lieden van andere natiën, die onder de Chaldeën leven of met hen zich vermaagschapt hebben. De Chaldeën staan tegen God op als ze voor afgoden neervallen, en God verwekt tegen hen verwoesters, want tegen Hem te twisten is een ijdel werk. Deze vijanden worden vergeleken met wanners, Jeremiah 51:2, die haar wannen en haar land uitledigen zullen haar verdrijven als kaf voor de wind. De Chaldeën waren wanners geweest om Gods volk te wannen, Jeremiah 15:7, en het uit te ledigen, en nu zullen zij op gelijke manier gewend en uitgeledigd worden, verstrooid en verdaan.
Vl. Een breedvoerige opdracht wordt gegeven om te verwoesten. De schutter spanne zijn boog tegen dien, die zich verheft in zijn pantser, tegen de boogschutters van de Chaldeën, Jeremiah 51:3, en verschoont haar jongelingen niet, maar verbrande haar huis, want de Heere heeft voorgenomen en alzo heeft Hij gedaan wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft, Jeremiah 51:12. Dit kan de instrumenten, die Hij gebruikt, bezielen door hun welslagen te verzekeren. De middelen, die zij gebruiken, zijn zulke als God heeft bepaald, en daarom zullen zij zeker voorspoedig zijn. Wat Hij heeft gesproken, zal gedaan worden, want Hij zelf zal het doen, laat dus alle nodige toebereidselen gemaakt worden. Hier worden zij toegeroepen, Jeremiah 51:27, Jeremiah 51:28. Verheft de banier in het land, om krijgers voor deze tocht te verzamelen, blaast de bazuin onder de heidenen om allen samen te roepen en te bezielen, laat de volken, waaruit Cyrus' leger wordt saamgesteld, hun manschappen oefenen, roept bijeen de koninkrijken van Marat, Minni en Askenaz, uit Armenië, beide uit Hoog- en Laag Armenië, en uit Ascanië, Frygië en Bithynië, dat zij hun aandeel soldaten leveren, laat de hoofdlieden worden aangesteld en hun ruiters aanrukken, laat paarden in groten getale opkomen gelijk de "kevers, springende en stampende in het dal. Laat hen het land verwoesten, gelijk de kevers doen", Joel 1:4, Iaat de koningen en oversten de volken toebereiden tegen Babylon, want de arbeid is gewichtig en er zijn vele handen nodig.
VII. De zwakheid van de Chaldeën en hun overmacht, om het dreigende, verwoestende onheil het hoofd te bieden. Toen God hen gebruikte tegen andere volken, hadden ze kracht en moed genoeg om aanvallenderwijs te werk te gaan en volbrachten hun taak met bewonderenswaardige beslistheid, overwinnende en opdat ze overwonnen. Maar nu het hun beurt is, dat met hen afrekening gehouden worde, nu is al hun moed en macht weg, hun hart bezwijkt, en geen van al hun krachtige mannen heeft handen om zelfs verdedigenderwijze te werk te gaan. Zij worden hier opgeroepen om zich voor de strijd te bereiden, maar het is slechts scherts en spot, Jeremiah 51:11. Zuivert de pijlen, die door niet-gebruiken roestig zijn geworden, rust de schilden volkomenlijk toe, die in de lange vredestijd verspreid of weggeworpen zijn, Jeremiah 51:12, verheft de banier op de muren van Babel, op de torens dier muren, om allen op te roepen die van de moederstad hulp en steun verschuldigd zijn. Laat die nu komen, laat ze de wacht betrekken, zo sterk mogelijk, en de schildwachten op hun onderscheiden posten stellen en hinderlagen gereed maken voor de naderende vijand. Hieruit blijkt, dat zij zich veilig en zeker achtten en nodig hadden, dus wakker geroepen te worden (en dat was zo erg, dat, toen de stad ingenomen werd, de inwoners zich te midden hunner drinkgelagen bevonden), maar al hun voorzorg zou toch nutteloos blijken. Wie ook wil kan hen waarschuwen, maar zij zullen aan de oproeping toch geen gehoor geven, Jeremiah 51:29. Het gehele land zal beven en pijn lijden, een algemene ontsteltenis, zal er zijn, want zij zullen beide de onweerstaanbare arm en de gewisse raadslag en het besluit Gods tegen zich gewaar worden. Zij zullen zien, dat "God Babels land tot een verwoesting zal stellen", en daarin volbrengen wat Hij voornemens is te doen, en dan zullen Babels helden hebben opgehouden te strijden, Jeremiah 51:30. Als God hun kracht en moed heeft weggenomen, zodat zij in de vestingen gebleven zijn, zonder zelfs maar buiten te durven kijken, dan verliest hart en hand alle kracht, zij worden zo beschouwd als vrouwen, zodat de vijand, geen tegenstand ontmoetende, hun woningen aangestoken en hun grendels verbroken heeft. Niet anders spreekt Jeremiah 51:56. Wanneer de verderver over Babylon komt, dan worden de dappere mannen, die haar zouden verdedigen, onmiddellijk gevangen genomen, hun krijgswapenen ontvallen hun, "elk van hun bogen is verbroken" en doet geen nut. Hun beleid is vergaan, zij roepen een oorlogsraad samen, maar hun vorsten en hoofdlieden, die vergaderd zijn om maatregelen te beramen voor `s lands veiligheid, worden dronken, zij zijn als die hun wanhoop met sterke drank trachten weg te spoelen, zij kunnen zich de toestand niet goed voorstellen. Zij waggelen en zijn onvast in hun beraadslagen en besluiten. Zij stoten tegen elkaar aan en, gelijk dronken lieden, krijgen zij onderling twist. Eindelijk "zullen zij een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken" van hun wijn, de wijn van Gods toorn, want voor hen is die wijn bedwelmend en veroorzaakt een noodlottige slaperigheid. De brede muur van Babel zal ten enenmale ontbloot worden, Jeremiah 51:58. Toen de vijand middelen vond om de Eufraat af te leiden, die voor ontoegankelijk werd gehouden, meenden ze nog, dat de muren onneembaar bleven, de brede muren van Babel of, gelijk de kanttekening zegt: de muren van het brede Babylon. De omtrek van de stad binnen de muren was zevenenzeventig kilometer, sommigen beweren zesennegentig kilometer, dat is ongeveer zestig mijl, de muren waren tweehonderd voet hoog en vijftig voet breed. zo dat twee rijtuigen elkaar daarop gemakkelijk konden passeren. Sommigen zeggen dat er een drievoudige muur om de binnenstad en hetzelfde om de buitenstad gebouwd was, en dat de stenen van de muur, in lijm in plaats van in leem gelegd, Genesis 11:1-3 moeilijk van elkaar te breken waren, en toch zullen die "ten enenmale ontbloot, en haar hoge poorten met vuur aangestoken worden, en de mensen, gebruikt ter verdediging van de stad zullen tevergeefs ten vure gearbeid hebben." Zij zullen zich geheel vermoeien, maar zonder enigen baat.
VIII. Deze invallende scharen zullen Babylon verwoesten.
1. Het is een gewisse verwoesting het vonnis is onherroepelijk geveld, een goddelijke macht wordt tegen haar afgezonden, die onweerstaanbaar is, Jeremiah 51:8 :Babylon is schielijk gevallen en verbroken, valt zeker, valt zeker in verwoesting, zo zeker waren ze reeds gevallen en verwoest, ofschoon de stad, toen Jeremia dit profeteerde en nog veel jaren later, op de hoogte harer macht en grootheid stond. God verklaart God verschijnt tegen Babylon, Jeremiah 51:25 :Zie, ik wil aan u, en wie God wederstaat, kan het niet lang volhouden. Hij zal Zijn hand tegen haar uitstrekken, een hand, welker gewicht geen sterveling kan dragen noch weerstaan. Het is Zijn voornemen, hetwelk staat uitgevoerd te worden, dat Babylon tot een verwoesting gesteld worde, Jeremiah 51:29.
2. Het is een rechtvaardige verwoesting. Babylon heeft er zichzelf geschikt voor gemaakt, en kan daarom dat lot niet ontgaan. Want, Jeremiah 51:25, Babylon is een verwoestende berg geweest, zeer hoog en verheven als een berg, en verwoestende de gehele aarde, gelijk stenen die, van hoge bergen afgewenteld, de aarde verderven. Maar nu zal ze zelf van de steenrotsen afgewenteld worden, die als de fundamenten waren waarop ze rustte. Ze zal met de grond gelijk gemaakt worden, alle pracht en macht ligt gebroken. Het is nu een brandende berg, gelijk de Etna en andere vulkanen, die vuur spuwen en allen rondom schrik aanjagen. Maar het is een verbrande berg, het zal ten laatste zichzelf verteerd hebben en een hoop as overlaten. Zo zal de wereld aan het einde van de tijd zijn. Weer in Jeremiah 51:33 :Babylon is als een dorsvloer, waarop Gods volk lang is gedorst, maar nu is de tijd gekomen, dat ze zelf zal gedorst worden en haar scharen binnen in haar. Haar vorsten en grote mannen, al haar inwoners zullen in hun eigen land geslagen worden, als op een dorsvloer. De dorsvloer is bereid. Babylon is door haar zonde tot een kampplaats geworden, gelijk koren in de oogst en rijp voor het verderf, Revelation 14:15, Micah 4:12. 3. Het is een onvermijdelijke verwoesting. Babylon schijnt er wel tegen beschermd en bevestigd te zijn: Zij woont aan vele wateren Jeremiah 51:13, de ligging van haar land is zo, dat ze onneembaar schijnt. Ze is zo afgesloten en de opmars van een vijand door rivieren hoogst bezwaarlijk gemaakt. Hierop zinspeelt het Nieuwe Testament, als het zegt, dat "Babylon op vele wateren zit," dit is, over vele volken heerst, als het vroegere Babel, Revelation 17:15. "Babylon is overvloeiende van schatten, en toch is haar einde gekomen, noch wateren noch rijkdom kunnen dit keren". Dit naderende einde zal zijn "de maat uwer begeerlijkheid, het zal aan uw inkomen paal en perk zetten, aan uw eerzucht en gierigheid een einde maken, die andere oneindig zouden worden". Door de verwoesting van Babel zei God tot haar trotse wateren: "Tot hiertoe zult gij komen en niet verder." Zie, wanneer de mens voor zijn begeerlijkheid door wijsheid en genade geen grenzen weet, dan zal God ze door Zijn oordelen een maat stellen. Babylon was zeer trots, in de zekerheid harer veiligheid en grootheid, maar zij zal bedrogen uitkomen, Jeremiah 51:53. Al klom Babel ten hemel op met haar muren en paleizen, en al zou zij (want wat hoog is, loopt gevaar te wankelen) de hoogte harer sterkte vastmaken het zal niet baten. God zal verdervers tegen haar zenden, die zullen haar sterkte breken en haar hoogten nederwerpen.
4. Het is een trapsgewijze verwoesting, die zij, als ze gewild hadden, konden voorzien en waarvoor zij gewaarschuwd waren, Jeremiah 51:46 want, daar zal een gerucht komen in het een jaar, dat Cyrus uitgebreide toebereidselen ten oorlog maakt, en daarna een gerucht in het andere jaar, dat hij het op Babylon heeft voorzien, en dat hij in die richting optrekt. Ze hadden dus, toen hij nog ver weg was, gezanten kunnen zenden en om vredesvoorwaarden vragen. Maar zij waren te trots, te zeker om dat te doen, en hun harten waren verhard ten verderve.
5. Toch zal de verwoesting nog onverwacht komen: Babel is schielijk gevallen, Jeremiah 51:8, de verwoesting is over haar gekomen, toen zij er niet aan dacht, en werd in weinig tijds volbracht, evenals die van het Nieuwtestamentische Babel, dat in een uur verwoest werd, Revelation 10:17. De koning van Babel, die op de nadering van de vijand moest gelet hebben, was zelf zo ver van de plaats, waar de aanval geschiedde, dat het lang duurde eer hij de tijding ontving, dat de stad was genomen. De loper zal de loper tegemoet lopen en de boodschapper de boodschapper tegemoet, om de koning van Babel bekend te maken, dat zijn stad van het einde is ingenomen, Jeremiah 51:31. Niets kan de voortgang van de belegeraars stuiten, en spoedig zouden ze aan het andere einde zijn. Zij moesten hem boodschappen, dat de veren ingenomen zijn, Jeremiah 51:32, de forten en blokhuizen aan de rivier, en dat de vijand, de rivier overgetrokken zijnde, het riet aan de oever verbrand had om de inwoners van de stad te verschrikken, zodat allen de moed verloren, de wapenen neerwierpen en zich op genade of ongenade overgaven. De boden komen als die van Job, de een de ander op de hielen, met deze berichten, telkens onmiddellijk door een volgend bevestigd, totdat eindelijk een getuige mededeelde, dat de stad genomen en de koning zelf in zijn paleis gedood was, Daniel 5:30. Het heiligschennende feest, dat zij vierden ten tijde van de inneming van de stad, dat zowel een bewijs van hun onbegrijpelijke zorgeloosheid als een groot voordeel voor de vijand was, schijnt hier bedoeld te zijn, Jeremiah 51:38, Jeremiah 51:39. Zij zullen tezamen brullen als jonge leeuwen, gelijk mannen doen in hun drinkgelagen, wanneer de wijn hun te machtig wordt. Zij noemen dat zingen, maar in Bijbeltaal en in die van nuchtere mensen heet dat briesen als van leeuwenwelpen. Waarschijnlijk drinken zij op Cyrus' nederlaag en die van zijn leger. God zegt: "als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten, hen verhitten, Isaiah 5:11, en hun hoofd bedwelmen". Ik zal hun hun deel geven. Zij hebben de beker laten rondgaan, nu "zal de beker van de rechterhand des Heeren zich tot u wenden," Habakkuk 2:15, Habakkuk 2:16 een beker des toorns, "die hen dronken maakt zodat ze opspringen, maar zij zullen een eeuwige slaap slapen". Laat ze zich zo vrolijk maken met die bittere beker als zij verkiezen maar ze zullen ervan inslapen om nimmermeer te ontwaken, Jeremiah 51:57, want in dienzelfden nacht te midden van de zwelgpartij, werd Belsazar, de koning van de Chaldeen, gedood.
6. Het zal een algemene verwoesting zijn. God zal dat werk geheel voltooien, want gelijk Hij "niet verlaat wat Zijn hand begon, zo voltooit Hij wat Hij eenmaal heeft vastgesteld". De verslagenen zullen vallen in grote menigten in het land van de Chaldeën, de doorstokenen liggen in groten getale op hun straten, Jeremiah 51:4. Zij worden afgevoerd als lammeren om te slachten, Jeremiah 51:40, in zulk een aantal en zo gemakkelijk dat de vijand ze even licht doodt als een slager lammeren. De sterkte des vijands, wanneer hij invalt, wordt hier vergeleken met een overstroming, Jeremiah 51:42 :Een zee is over Babel gerezen, die, eenmaal buiten haar oevers getreden met geen mogelijkheid meer getemd wordt zodat ze door de veelheid harer golven bedekt is, overstelpt door een ontelbare legermacht. Hun steden zijn geworden tot verwoesting, een onbewoonde, onbebouwde woestenij, Jeremiah 51:43.
7. De verwoesting zal ook de goden van Babel bereiken, de beelden en afgoden, en hen met bijzondere kracht verbrijzelen. Ik zal bezoeking doen over de gesnedene beelden van Babel, en haar gehele land zal beschaamd worden, en de dodelijk verwonde zal kermen in haar gehele land. Ik zal bezoeking doen over haar gesnedene beelden, Jeremiah 51:47, Jeremiah 51:52. Alles moet vergaan, als hun goden vergaan, van welke zij bescherming wachten. Al zijn de vijanden zelf afgodendienaars, toch zullen zij de beelden en tempels van Babels goden vernielen als een teken van de ondergang van alle afgoden. Bel was de voornaamste afgod, die de Babyloniërs dienden, en daarom wordt die hier bij name genoemd als tot verwoesting gedoemd, Jeremiah 51:44 Ik zal bezoeking doen over Bel te Babel, de groten slokop, wie zovele offeranden waren gebracht en zoveel buit gewijd, en tot wiens tempel zulke grote scharen toevloeiden. Hij zal teruggeven wat hij gretig heeft ingepalmd. God zal uit zijn tempel uitbrengen al de daarin opgelegden rijkdom, Job 20:15. Zijn altaren zullen omgeworpen worden, niemand zal hem meer aanzien, zo zal die afgod vallen, die als een muur voor Babylon gegolden had.
8. Het zal een uiterste verwoesting zijn. Neemt balsem voor haar pijn, misschien zal zij genezen worden, Jeremiah 51:8, Jeremiah 51:9. Zij is niet genezen, het is al vergeefse moeite geweest, wie niet door Gods Woord wordt genezen, wordt het evenmin door Zijn voorzienigheid. Babylon zal worden tot steenhopen, Jeremiah 51:37, en om haar schande te voltooien, zelfs zal het puin van Babel tot niets meer gebruikt worden, zozeer zal het veracht en als ongeluk brengende beschouwd worden, Jeremiah 51:26. Zij zullen uit u geen steen nemen tot een hoeksteen, ook geen steen tot fundamenten. De mensen zullen niets meer met Babel te doen willen hebben, noch met iets dat met Babel in betrekking heeft gestaan. Of deze woorden zeggen, dat er niets in Babel zei gelaten worden, dat aanleiding of grond geeft om te hopen op een wederoprichting van het koninkrijk. Want, er volgt: "het zal tot eeuwige woestheden zijn." Hiëronymus zegt, dat in zijn tijd, hoewel de puinhopen van Babels muren nog te zien waren, de ruimte daartussen door wilde dieren werd bewoond.
IX. Een roepstem tot Gods volk om Babel te verlaten. Het zal hun wijsheid zijn, wanneer het verderf nadert, de stad te verlaten en naar het land te trekken, Jeremiah 51:6 : " Vliedt uit het midden van Babel en redt een ieder zijn ziel, zoekt een verborgen hoek, opdat gij met haar ongerechtigheid niet uitgeroeid wordt."
1. Wanneer Gods oordelen uitgestort worden, is het goed zich zo ver mogelijk uit de weg te maken, gelijk Israël deed, toen Korach en de zijnen zouden gestraft worden. Dit stemt overeen met wat Jezus tot Zijn discipelen zei ten aanzien van Jeruzalems verwoesting. "Zij, die in Judea zijn, dat zij vlieden op de bergen," Matthew 24:16. Laat ze uit het midden van Babel vlieden, opdat zij niet in haar ondergang, of althans in haar verschrikking delen, Jeremiah 51:45,Jeremiah 51:46. Opdat ulieder hart misschien niet week worde, en gij vreest van het gerucht, dat gehoord zal worden in het land. Of schoon God hun had gezegd, dat Cyrus hun verlosser zou zijn, en Babylons ondergang hun redding, toch was hun ook voorspeld dat zij "in haar vrede vrede zouden hebben," Jeremiah 29:7. Daarom zou de ontsteltenis van Babel ook hen verschrikken, en misschien zouden zij geloof en verstand genoeg hebben om die vrees te onderdrukken. Maar beter nog ware het, gelijk hier geraden wordt, de plaats van de verschrikking te ontlopen. Zie, degenen, die geen kracht genoeg bezitten om in de verzoeking standvastig te blijven, doen wijzer, zo ze de verzoeking ontvlieden. Doch dit is niet alles: het is niet slechts wijzer, de stad te verlaten, wanneer haar ondergang nadert, het is ook hun plicht ineen te gaan, als het verderf uitgegoten wordt en zij in vrijheid worden gesteld, doordat de gevangenis ineenstort. Dit wordt hun geleerd, Jeremiah 51:50, Jeremiah 51:51:Gij, Israëlieten, ontkomenen van het zwaard van de Chaldeën, uw verdrukkers, en van de Perzen, die hen ten onder brengen, nu het jaar uwer bevrijding gekomen is, gaat weg en blijft niet staan, haast u naar uw eigen land terug, hoe aangenaam het in uw ballingschap moge geworden zijn, want dit is het land uwer ruste niet, dat is Kanan. Hij herinnert hun wat hen nopen moet weer te keren "Gedenkt aan de Heere van verre, aan Zijn tegenwoordigheid alhier, hoewel gij ver van uw geboortegrond zijt. Gedenkt Zijn tegenwoordigheid ten tijde uwer vaderen in de tempel, al zijt gij nu verre van zijn puin." Zie, waar wij ook zijn, in de grootste diepte, op de verste afstand, wij mogen en moeten gedenken, dat de Heere onze God is, vooral in tijden van grote vreze en weinig hoop is het goed, de Heere te gedenken. "En laat Jeruzalem in ulieder hart opkomen. Al ligt het nu verwoest, hebt medelijden met zijn puin," Psalms 102:15. Al hebben weinigen van u het gezien, gelooft degenen, die het wel gezien hebben en "geweend, wanneer zij gedachten aan Zion." Denkt aan Jeruzalem, totdat gij het vast besluit vormt, zodra mogelijk daarheen weer te keren." Zie, wanneer de plaats van onze Godsverering uit het oog is, moet ze daarom niet uit het harte zijn, want het zal ons op onze reis door deze wereld van groot nut zijn, dikwijls aan het hemels Jeruzalem te denken.
2. Hij geeft acht op de ontmoediging van de terugkerende gevangenen, wanneer zij, Jeremiah 51:51, aan Jeruzalem denken en uitroepen: "Wij zijn beschaamd geworden, wij kunnen de gedachten niet verdragen, want wij hebben versmaadheid gehoord bij de vermelding van Jeruzalems ellende, schaamroodheid heeft ons aangezicht bedekt, omdat uitlandsen over de heiligdommen van des Heeren huis gekomen zijn. Het is door vreemdelingen verontreinigd en verwoest, hoe kunnen wij er met blijdschap aan denken?" Daarop antwoordt Hij, Jeremiah 51:52, dat de God Israëls thans over de goden van Babylon zal triomferen, en zo die versmaadheid voor eeuwig zal wegnemen. Zie, het gelovig vooruitzicht op Jeruzalems herstel zal ons weerhouden van over haar verwoesting te treuren.
X. Hier vinden wij de verschillende gevoelens die Babels val zal wekken, dezelfde, die ook het Nieuwtestamentische Babel doet ontstaan Revelation 18:9, Revelation 18:19.
1. Sommigen zullen de val van Babylon betreuren. Daar is een stem van gehuil uit Babel, een woest geklaag, Jeremiah 51:54, over die grote verwoesting, een stem van rouw, omdat de Heere de grote stem uit Babel doet vergaan de stem van de menigten, de grote stem van de vrolijkheid, die in Babylon placht gehoord te worden, Jeremiah 51:55. Ons wordt gemeld wat zij in hun klaagliederen zullen zeggen, Jeremiah 51:41 :"Hoe is Sesach zo veroverd, en hoe hebben wij ons met deze stad misrekend! Hoe is ze verrast en een ontzetting geworden onder de Heidenen, die eerst de roem van de gehele aarde was!" Zo vallen aan de algemene verachting ten prooi wie eerst algemeen geprezen en geroemd waren.
2. Anderen zullen zich in Babylons val verblijden, niet om de ellende hunner medeschepselen, maar om de openbaring van Gods rechtvaardig oordeel en de opening van een weg ter bevrijding van Gods ballingen. Om deze redenen zullen de hemel en de aarde mitsgaders al wat daarin is juichen over Babel, Jeremiah 51:48. De kerk daarboven en de kerk hierbeneden zullen God om Zijn rechtvaardigheid prijzen, en met dankbaarheid Zijn goedheid en verlossing roemen. Babylons val is Zions roem.
Verzen 1-58
Jeremia 51:1-58De bijzonderheden van deze uitvoerige profetie zijn verspreid en ondereengemengd, dezelfde dingen zijn zo dikwijls uitgesproken en herhaald, dat ze niet wel in delen kunnen gesplitst worden. Wij moeten trachten ze onder zekere rubrieken samen te brengen. Laat ons hier dan opmerken:
I. Een beschrijving van de grote pracht en macht, die Babylon had bezeten en het gebruik dat God in Zijn voorzienigheid daarvan had gemaakt, Jeremiah 51:7. Babylon was een gouden beker in de hand des Heeren, een rijk en roemvol koninkrijk, een gouden stad, Isaiah 14:4, een gouden hoofd, Daniel 2:38, vol allerlei goede dingen, als een beker vol wijn. Ja, het was geweest een gouden beker in des Heeren hand Hij had ze in bijzondere zin met zegeningen vervuld en begunstigd, Hij had de aarde dronken gemaakt met deze beker. Sommigen waren dronken geworden van haar vermaken en loszinnig geworden, anderen door haar schrik als dronken geworden en verwoest. In beide betekenissen wordt van het Nieuwtestamentisch Babylon gezegd, dat ze de koningen van de aarde heeft dronken gemaakt, Revelation 17:2, Revelation 18:3. Babylon was ook Gods voorhamer geweest, dat was zij toen Jeremia profeteerde en zou ze waarschijnlijk nog enige tijd blijven, Jeremiah 51:20. Babylons legerscharen waren Gods krijgswapenen, werktuigen in Zijn hand, waarmee Hij volken en koninkrijken, wagens en ruiters, die de kracht des koninkrijks waren, in stukken zou slaan, Jeremiah 51:21, mannen en vrouwen, jongen en ouden waarmee het koninkrijk vervuld was, Jeremiah 51:22 de herder en zijn kudde, de akkerman en zijn juk ossen die het koninkrijk in stand hielden Jeremiah 51:23. Zulk een verwoesting hadden de Chaldeën zelf onder andere volken aangericht, toen God ze gebruikte als werktuigen Zijns toorns om de natiën te kastijden, en nu moet Babylon zelf vallen. Zie, degenen, die een tijd alles voor zich uit hebben gedreven, zullen op hun beurt eindelijk hun evenknie vinden, en ook hun dag zal komen, dat zij zullen vallen, de roede zal ten laatste zelf in `t vuur geworpen worden. Niemand mene dat wie een werktuig in Gods hand is geweest om over anderen zijn oordeel uit te voeren, daarom zelf ontkomen zal.
II. Een rechtvaardige klacht en beschuldiging wordt tegen Babylon ingebracht door Israëls God.
1. Zij wordt beschuldigd van ongeneeslijke goddeloosheid, Jeremiah 51:9, Wij hebben Babel overmeesterd, maar zij is niet genezen. Gods volk, als ballingen te midden van de Babyloniërs wonende heeft getracht, volgens de gegeven voorschriften, Isaiah 10:11, hen te overtuigen van de dwaasheid hunner afgoderij, maar tevergeefs. Zij bleven hun gegoten beelden desondanks getrouw, en daarom verlieten hen de meeste Israëlieten om naar hun eigen land te gaan, toen zij daartoe verlof bekwamen. Sommigen lezen hierin iets over de legerkrachten, die ze tot hun hulp gehuurd hadden. Dan verklaren deze, dat zij hun best gedaan hebben, Babel te redden, maar dat het niet heeft gebaat. Derhalve kunnen ze alle naar hun eigen landen terugkeren, want "haar oordeel reikt tot aan de hemel, en het is vergeefse moeite, dat te weerstaan of af te keren".
2. Zij wordt beschuldigd van ingekankerde haat tegen Israël. Andere volken waren door de Chaldeën hard behandeld, maar alleen Israël beklaagt zich daarover bij God en roept vertrouwend Zijn hulp in, Jeremiah 51:34, Jeremiah 51:35. Nebukadnezar, de koning van Babel, heeft mij opgegeten, hij heeft mij verpletterd. Hij heeft nooit gemeend genoeg gedaan te hebben om te verderven. Hij heeft mij gesteld als een ledig vat, al wat waarde had weggesleurd, hij heeft mij verslonden als een draak of walvis, die kleine vis bij gehele scholen inzwelgt, hij heeft zijn buik gevuld van mijn lekkernijen, zijn schatten gevuld met mijn aangename dingen, hij heeft mij verdreven, verworpen als een vat, waarin niets heerlijks is overgebleven. Laat hij daarvoor nu ter verantwoording geroepen worden. "Zion en Jeruzalem zullen zeggen: Laat het geweld, mij mijn kinderen aangedaan, mijn kinderen, die mijn vlees en bloed zijn, en al het bloed mijns volks, dat ze als water vergoten hebben, op hen zijn, laat ze daarvoor boeten, laat het van hun handen geëist worden". Zie, het verderf zal zich niet laten wachten voor degenen die Gods volk hebben kwaad gedaan.
III. Op deze eis wordt door de rechtvaardige Rechter van hemel en aarde vonnis gewezen tegen Babylon. Hij zit in Zijn troonrecht richtende, gereed, klachten aan te horen, en antwoordt, Jeremiah 51:36, Ik zal uw twist twisten. Laat het Mij over, Ik zal op Mijn tijd oordelen en uw wraak wreken, en iedere droppel te Jeruzalem vergoten bloed zal vergolden worden. Israël er. Juda schijnen vergeten en veronachtzaamd te zijn, maar Gods oog rustte op hen, Jeremiah 51:5. Wel is waar was hun land vervuld met zonde tegen de Heilige Israëls. Ze waren een volk, dat God smaadheid aangedaan en Hem tot toorn verwekt had, Hem, een heilig God, hun God, hun Heilige. Daarom waren zij rechtvaardiglijk in de handen hunner vijanden overgeleverd, en Hij kon ze met recht in hun handen gelaten hebben om ze geheel te doen omkomen. Maar God behandelt ze beter dan ze verdienen, en ondanks hun goddeloosheid en Zijn strengheid "heeft God Israël niet verlaten," niet verworpen. Ze blijven Zijn volk, en Hij blijft hunlieder God, de Heere van de heirscharen. God is nog hun God en wil zich betonen de God van de heirscharen, een machtig God. Zie, of schoon Gods volk Zijn wet verbroken en Zijn straf verdiend heeft, daaruit volgt nog niet, dat Hij Zijn verbond met hen heeft verbroken, Gods liefde en zorg voor hen zullen van hen niet wijken, Psalms 39:31. De Chaldeërs meenden, dat ze nimmer ter verantwoording zouden geroepen worden over hetgeen zij tegen het Israël Gods hadden gedaan, maar dit is de tijd van de wraak des Heeren, Jeremiah 51:6. Wij kunnen niet verwachten, dat de wraak eerder komt dan op de bepaalde tijd, maar dan komt ze ook, Hij zal Babel vergelden, want de wrake Israëls is de wraak des Heeren, die hun zaak tot de Zijne maakt, het is de wraak Zijns tempels, Jeremiah 51:11, gelijk tevoren, Jeremiah 50:28. De Heere, de God van de vergelding, de God, Wien de wraak toekomt, zal haar zeker betalen, Jeremiah 51:56, zal haar haar kwaad bezoeken. Hij zal Babel en alle inwoners van Chaldea vergelden al hun boosheid, die zij gedaan hebben aan Zion, Jeremiah 51:24. Hij zal het hun betaald zetten voor ulieder ogen. Zij zullen de voldoening smaken, dat hun twistzaak getwist wordt. Zij zullen niet alleen de oordelen beleven, die over Babylon komen maar zij zullen duidelijk zien, dat die de straf zijn voor het onrecht, dat Israël is aangedaan, iemand kan het zien en zeggen: Immers is er een God, die op de aarde richt, want gelijk Babylon de verslagenen van Israël heeft doen vallen, niet alleen verslagen heeft, die de wapenen droegen, maar allen zonder onderscheid, zelfs al het land (bijna allen werden gedood), zo zullen in Babylon vallen niet alleen de verslagenen van de stad, maar des gehele lands, Jeremiah 51:49. Cyrus zal hen met dezelfde maat meten, waarmee zij de Joden gemeten hebben, zodat iedere toeschouwer kan opmerken, hoe God hun vergeldt wat ze Zijn volk gedaan hebben maar Zions kinderen zullen er vooral in genieten, Jeremiah 51:10. De Heere heeft onze gerechtigheden te. voorschijn gebracht. Hij is te onze gunste verschenen tegen degenen, die ons onrecht hebben aangedaan, en ons dus gewroken. Hij heeft eveneens getoond, dat Hij zich met ons verzoend heeft, en dat wij in Zijn ogen thans een rechtvaardig volk zijn. Laat er dus tot Zijn lof van gesproken worden: Komt en laat ons in Zion het werk des Heeren onzes Gods vertellen, opdat ook anderen met ons Hem loven mogen.
IV. Een verklaring van de grootheid en soevereiniteit van de God, die Zions zaak richt en met deze trotse en machtige vijand afrekent, Jeremiah 51:14. De Heere van de heirscharen heeft gezworen bij Zijn ziel (omdat Hij bij geen meerdere te zweren had), dat Hij Babylon zal vervullen met een groot, ja ongelofelijk aantal van vijandelijke benden, met mensen als met kevers, met overstelpende massa's, die slechts elkaar een vreugdegeschrei zullen toeroepen Zo geducht zal die inval zijn, dat het alle inwoners de moed zal benemen en ze een gemakkelijke prooi maken. Maar wie en waar is hij, die zo'n machtig koninkrijk als Babel zal omverwerpen? De profeet vermeldt dat volgens de beschrijving, die hij vroeger van hem gegeven had, en spreekt van zijn overmacht en zegepraal over al zijn tegenstanders, Jeremiah 10:12. Hij was bestemd om Babel te overtuigen van zijn afgoderij en Gods Israël te bevestigen in zijn geloof en dienst van God. Hier wordt dat herhaald om aan te tonen, dat God degenen door Zijn oordelen zal overtuigen die door Zijn Woord niet wilden leren, dat Hij de "God over alles is." Laat niemand twijfelen of hij, die God bestemd heeft om Babel te verwoesten, daartoe ook bekwaam is, want,
1. Hij is de God, die de wereld gemaakt heeft, Jeremiah 51:15, en Wien daarom niets te moeilijk valt, in Zijn naam is onze hulpe, en op Hem is onze hope gebouwd.
2. Hij beveelt alle schepselen, die Hij gemaakt heeft, Jeremiah 51:16, Zijn gebied is een zich steeds vernieuwende schepping. Hij heeft wind en golven tot Zijn beschikking. Als Hij een woord spreekt, dan is daar een gedruis van wateren in de hemelen (en is het geen wonder hoe ze daar hangen?) gevoed door de dampen die uit de aarde opstijgen (en is het niet mee een wonder, hoe ze van daar nederdalen?). Bliksemen en regen schijnen tegenstellingen evenals vuur en water, en toch gaan ze samen. De wind, die zeer willekeurig schijnt, zodat wij niet weten vanwaar hij komt noch waar hij heengaat, komt toch uit Zijn schatkameren voort.
3. De afgoden, die de vervulling van Zijn woord heten te beletten, zijn niet de ijdelheid, en hun aanbidden lieden zonder verstand, Jeremiah 51:17, Jeremiah 51:18. Afgoden zijn bedrog, zijn niets, een werk van verleidingen, wanneer zij bezocht worden (als hun macht op de proef gesteld wordt), dan vergaan ze, dat is: dan blijkt hun onmacht en nietigheid, en zij, die ze maken, zijn hun gelijk Maar bij de God Israëls zijn ze niet te vergelijken, Jeremiah 51:19. Jacobs deel is niet gelijk die, de God, die dit spreekt en dit doen zal, is de roede van Zijn erfenis, Heere van de heirscharen is Zijn naam, daarom kan Hij doen al wat Hij wil. Er bestaat een innige verhouding tussen Hem en Zijn volk, want Hij is hun deel en zij zijn de Zijnen. Zij stellen hun vertrouwen in Hem als hun deel, en het is Zijn welbehagen, hen in Zijn bijzondere zorg en bescherming te nemen, als het lot van Zijn erfdeel. Daarom zal Hij het beste voor hen doen De herhaling van al deze dingen in dit hoofd stuk spreekt van derzelver belang en zekerheid en noopt ons er bijzonder aandacht aan te schenken. "God heeft eenmaal gesproken, wij hebben dat tweemaal gehoord, dat de sterkte Godes is," sterkte om de machtigste vijanden van Zijn kerk te verdelgen. Wanneer God dit eens spreekt en wij dit tweemaal horen, dan zijn wij niet te verontschuldigen, wanneer wij het in de wind slaan.
V. Een beschrijving van de werktuigen, die in deze dienst gebruikt worden. God heeft de geest van de koningen van Medië opgewekt, Jeremiah 51:11. Darius en Cyrus, die door Goddelijke leiding tegen Babel optrekken, want Gods voornemen is tegen Babel, dat Hij haar verderve. Zij voeren uit wat God heeft beraamd en bepaald, zij voeren Zijn voornemen uit en handelen naar Zijn raadslag. Zie, Gods raad zal bestaan, en daarnaar werden alle harten geleid. Zij, die God tegen Babel gebruikt, worden vergeleken, Jeremiah 51:1, met een verdervenden wind, die of door zijn koude de vruchten van de aarde doet bevriezen, of door zijn hevigheid alles omverwerpt. Hij doet de wind voortkomen uit Zijn schatkameren en hier wordt gezegd, dat die opgewekt wordt tegen die te midden van de Chaldeën wonen, lieden van andere natiën, die onder de Chaldeën leven of met hen zich vermaagschapt hebben. De Chaldeën staan tegen God op als ze voor afgoden neervallen, en God verwekt tegen hen verwoesters, want tegen Hem te twisten is een ijdel werk. Deze vijanden worden vergeleken met wanners, Jeremiah 51:2, die haar wannen en haar land uitledigen zullen haar verdrijven als kaf voor de wind. De Chaldeën waren wanners geweest om Gods volk te wannen, Jeremiah 15:7, en het uit te ledigen, en nu zullen zij op gelijke manier gewend en uitgeledigd worden, verstrooid en verdaan.
Vl. Een breedvoerige opdracht wordt gegeven om te verwoesten. De schutter spanne zijn boog tegen dien, die zich verheft in zijn pantser, tegen de boogschutters van de Chaldeën, Jeremiah 51:3, en verschoont haar jongelingen niet, maar verbrande haar huis, want de Heere heeft voorgenomen en alzo heeft Hij gedaan wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft, Jeremiah 51:12. Dit kan de instrumenten, die Hij gebruikt, bezielen door hun welslagen te verzekeren. De middelen, die zij gebruiken, zijn zulke als God heeft bepaald, en daarom zullen zij zeker voorspoedig zijn. Wat Hij heeft gesproken, zal gedaan worden, want Hij zelf zal het doen, laat dus alle nodige toebereidselen gemaakt worden. Hier worden zij toegeroepen, Jeremiah 51:27, Jeremiah 51:28. Verheft de banier in het land, om krijgers voor deze tocht te verzamelen, blaast de bazuin onder de heidenen om allen samen te roepen en te bezielen, laat de volken, waaruit Cyrus' leger wordt saamgesteld, hun manschappen oefenen, roept bijeen de koninkrijken van Marat, Minni en Askenaz, uit Armenië, beide uit Hoog- en Laag Armenië, en uit Ascanië, Frygië en Bithynië, dat zij hun aandeel soldaten leveren, laat de hoofdlieden worden aangesteld en hun ruiters aanrukken, laat paarden in groten getale opkomen gelijk de "kevers, springende en stampende in het dal. Laat hen het land verwoesten, gelijk de kevers doen", Joel 1:4, Iaat de koningen en oversten de volken toebereiden tegen Babylon, want de arbeid is gewichtig en er zijn vele handen nodig.
VII. De zwakheid van de Chaldeën en hun overmacht, om het dreigende, verwoestende onheil het hoofd te bieden. Toen God hen gebruikte tegen andere volken, hadden ze kracht en moed genoeg om aanvallenderwijs te werk te gaan en volbrachten hun taak met bewonderenswaardige beslistheid, overwinnende en opdat ze overwonnen. Maar nu het hun beurt is, dat met hen afrekening gehouden worde, nu is al hun moed en macht weg, hun hart bezwijkt, en geen van al hun krachtige mannen heeft handen om zelfs verdedigenderwijze te werk te gaan. Zij worden hier opgeroepen om zich voor de strijd te bereiden, maar het is slechts scherts en spot, Jeremiah 51:11. Zuivert de pijlen, die door niet-gebruiken roestig zijn geworden, rust de schilden volkomenlijk toe, die in de lange vredestijd verspreid of weggeworpen zijn, Jeremiah 51:12, verheft de banier op de muren van Babel, op de torens dier muren, om allen op te roepen die van de moederstad hulp en steun verschuldigd zijn. Laat die nu komen, laat ze de wacht betrekken, zo sterk mogelijk, en de schildwachten op hun onderscheiden posten stellen en hinderlagen gereed maken voor de naderende vijand. Hieruit blijkt, dat zij zich veilig en zeker achtten en nodig hadden, dus wakker geroepen te worden (en dat was zo erg, dat, toen de stad ingenomen werd, de inwoners zich te midden hunner drinkgelagen bevonden), maar al hun voorzorg zou toch nutteloos blijken. Wie ook wil kan hen waarschuwen, maar zij zullen aan de oproeping toch geen gehoor geven, Jeremiah 51:29. Het gehele land zal beven en pijn lijden, een algemene ontsteltenis, zal er zijn, want zij zullen beide de onweerstaanbare arm en de gewisse raadslag en het besluit Gods tegen zich gewaar worden. Zij zullen zien, dat "God Babels land tot een verwoesting zal stellen", en daarin volbrengen wat Hij voornemens is te doen, en dan zullen Babels helden hebben opgehouden te strijden, Jeremiah 51:30. Als God hun kracht en moed heeft weggenomen, zodat zij in de vestingen gebleven zijn, zonder zelfs maar buiten te durven kijken, dan verliest hart en hand alle kracht, zij worden zo beschouwd als vrouwen, zodat de vijand, geen tegenstand ontmoetende, hun woningen aangestoken en hun grendels verbroken heeft. Niet anders spreekt Jeremiah 51:56. Wanneer de verderver over Babylon komt, dan worden de dappere mannen, die haar zouden verdedigen, onmiddellijk gevangen genomen, hun krijgswapenen ontvallen hun, "elk van hun bogen is verbroken" en doet geen nut. Hun beleid is vergaan, zij roepen een oorlogsraad samen, maar hun vorsten en hoofdlieden, die vergaderd zijn om maatregelen te beramen voor `s lands veiligheid, worden dronken, zij zijn als die hun wanhoop met sterke drank trachten weg te spoelen, zij kunnen zich de toestand niet goed voorstellen. Zij waggelen en zijn onvast in hun beraadslagen en besluiten. Zij stoten tegen elkaar aan en, gelijk dronken lieden, krijgen zij onderling twist. Eindelijk "zullen zij een eeuwigen slaap slapen en niet opwaken" van hun wijn, de wijn van Gods toorn, want voor hen is die wijn bedwelmend en veroorzaakt een noodlottige slaperigheid. De brede muur van Babel zal ten enenmale ontbloot worden, Jeremiah 51:58. Toen de vijand middelen vond om de Eufraat af te leiden, die voor ontoegankelijk werd gehouden, meenden ze nog, dat de muren onneembaar bleven, de brede muren van Babel of, gelijk de kanttekening zegt: de muren van het brede Babylon. De omtrek van de stad binnen de muren was zevenenzeventig kilometer, sommigen beweren zesennegentig kilometer, dat is ongeveer zestig mijl, de muren waren tweehonderd voet hoog en vijftig voet breed. zo dat twee rijtuigen elkaar daarop gemakkelijk konden passeren. Sommigen zeggen dat er een drievoudige muur om de binnenstad en hetzelfde om de buitenstad gebouwd was, en dat de stenen van de muur, in lijm in plaats van in leem gelegd, Genesis 11:1-3 moeilijk van elkaar te breken waren, en toch zullen die "ten enenmale ontbloot, en haar hoge poorten met vuur aangestoken worden, en de mensen, gebruikt ter verdediging van de stad zullen tevergeefs ten vure gearbeid hebben." Zij zullen zich geheel vermoeien, maar zonder enigen baat.
VIII. Deze invallende scharen zullen Babylon verwoesten.
1. Het is een gewisse verwoesting het vonnis is onherroepelijk geveld, een goddelijke macht wordt tegen haar afgezonden, die onweerstaanbaar is, Jeremiah 51:8 :Babylon is schielijk gevallen en verbroken, valt zeker, valt zeker in verwoesting, zo zeker waren ze reeds gevallen en verwoest, ofschoon de stad, toen Jeremia dit profeteerde en nog veel jaren later, op de hoogte harer macht en grootheid stond. God verklaart God verschijnt tegen Babylon, Jeremiah 51:25 :Zie, ik wil aan u, en wie God wederstaat, kan het niet lang volhouden. Hij zal Zijn hand tegen haar uitstrekken, een hand, welker gewicht geen sterveling kan dragen noch weerstaan. Het is Zijn voornemen, hetwelk staat uitgevoerd te worden, dat Babylon tot een verwoesting gesteld worde, Jeremiah 51:29.
2. Het is een rechtvaardige verwoesting. Babylon heeft er zichzelf geschikt voor gemaakt, en kan daarom dat lot niet ontgaan. Want, Jeremiah 51:25, Babylon is een verwoestende berg geweest, zeer hoog en verheven als een berg, en verwoestende de gehele aarde, gelijk stenen die, van hoge bergen afgewenteld, de aarde verderven. Maar nu zal ze zelf van de steenrotsen afgewenteld worden, die als de fundamenten waren waarop ze rustte. Ze zal met de grond gelijk gemaakt worden, alle pracht en macht ligt gebroken. Het is nu een brandende berg, gelijk de Etna en andere vulkanen, die vuur spuwen en allen rondom schrik aanjagen. Maar het is een verbrande berg, het zal ten laatste zichzelf verteerd hebben en een hoop as overlaten. Zo zal de wereld aan het einde van de tijd zijn. Weer in Jeremiah 51:33 :Babylon is als een dorsvloer, waarop Gods volk lang is gedorst, maar nu is de tijd gekomen, dat ze zelf zal gedorst worden en haar scharen binnen in haar. Haar vorsten en grote mannen, al haar inwoners zullen in hun eigen land geslagen worden, als op een dorsvloer. De dorsvloer is bereid. Babylon is door haar zonde tot een kampplaats geworden, gelijk koren in de oogst en rijp voor het verderf, Revelation 14:15, Micah 4:12. 3. Het is een onvermijdelijke verwoesting. Babylon schijnt er wel tegen beschermd en bevestigd te zijn: Zij woont aan vele wateren Jeremiah 51:13, de ligging van haar land is zo, dat ze onneembaar schijnt. Ze is zo afgesloten en de opmars van een vijand door rivieren hoogst bezwaarlijk gemaakt. Hierop zinspeelt het Nieuwe Testament, als het zegt, dat "Babylon op vele wateren zit," dit is, over vele volken heerst, als het vroegere Babel, Revelation 17:15. "Babylon is overvloeiende van schatten, en toch is haar einde gekomen, noch wateren noch rijkdom kunnen dit keren". Dit naderende einde zal zijn "de maat uwer begeerlijkheid, het zal aan uw inkomen paal en perk zetten, aan uw eerzucht en gierigheid een einde maken, die andere oneindig zouden worden". Door de verwoesting van Babel zei God tot haar trotse wateren: "Tot hiertoe zult gij komen en niet verder." Zie, wanneer de mens voor zijn begeerlijkheid door wijsheid en genade geen grenzen weet, dan zal God ze door Zijn oordelen een maat stellen. Babylon was zeer trots, in de zekerheid harer veiligheid en grootheid, maar zij zal bedrogen uitkomen, Jeremiah 51:53. Al klom Babel ten hemel op met haar muren en paleizen, en al zou zij (want wat hoog is, loopt gevaar te wankelen) de hoogte harer sterkte vastmaken het zal niet baten. God zal verdervers tegen haar zenden, die zullen haar sterkte breken en haar hoogten nederwerpen.
4. Het is een trapsgewijze verwoesting, die zij, als ze gewild hadden, konden voorzien en waarvoor zij gewaarschuwd waren, Jeremiah 51:46 want, daar zal een gerucht komen in het een jaar, dat Cyrus uitgebreide toebereidselen ten oorlog maakt, en daarna een gerucht in het andere jaar, dat hij het op Babylon heeft voorzien, en dat hij in die richting optrekt. Ze hadden dus, toen hij nog ver weg was, gezanten kunnen zenden en om vredesvoorwaarden vragen. Maar zij waren te trots, te zeker om dat te doen, en hun harten waren verhard ten verderve.
5. Toch zal de verwoesting nog onverwacht komen: Babel is schielijk gevallen, Jeremiah 51:8, de verwoesting is over haar gekomen, toen zij er niet aan dacht, en werd in weinig tijds volbracht, evenals die van het Nieuwtestamentische Babel, dat in een uur verwoest werd, Revelation 10:17. De koning van Babel, die op de nadering van de vijand moest gelet hebben, was zelf zo ver van de plaats, waar de aanval geschiedde, dat het lang duurde eer hij de tijding ontving, dat de stad was genomen. De loper zal de loper tegemoet lopen en de boodschapper de boodschapper tegemoet, om de koning van Babel bekend te maken, dat zijn stad van het einde is ingenomen, Jeremiah 51:31. Niets kan de voortgang van de belegeraars stuiten, en spoedig zouden ze aan het andere einde zijn. Zij moesten hem boodschappen, dat de veren ingenomen zijn, Jeremiah 51:32, de forten en blokhuizen aan de rivier, en dat de vijand, de rivier overgetrokken zijnde, het riet aan de oever verbrand had om de inwoners van de stad te verschrikken, zodat allen de moed verloren, de wapenen neerwierpen en zich op genade of ongenade overgaven. De boden komen als die van Job, de een de ander op de hielen, met deze berichten, telkens onmiddellijk door een volgend bevestigd, totdat eindelijk een getuige mededeelde, dat de stad genomen en de koning zelf in zijn paleis gedood was, Daniel 5:30. Het heiligschennende feest, dat zij vierden ten tijde van de inneming van de stad, dat zowel een bewijs van hun onbegrijpelijke zorgeloosheid als een groot voordeel voor de vijand was, schijnt hier bedoeld te zijn, Jeremiah 51:38, Jeremiah 51:39. Zij zullen tezamen brullen als jonge leeuwen, gelijk mannen doen in hun drinkgelagen, wanneer de wijn hun te machtig wordt. Zij noemen dat zingen, maar in Bijbeltaal en in die van nuchtere mensen heet dat briesen als van leeuwenwelpen. Waarschijnlijk drinken zij op Cyrus' nederlaag en die van zijn leger. God zegt: "als zij verhit zijn, zal Ik hun drank opzetten, hen verhitten, Isaiah 5:11, en hun hoofd bedwelmen". Ik zal hun hun deel geven. Zij hebben de beker laten rondgaan, nu "zal de beker van de rechterhand des Heeren zich tot u wenden," Habakkuk 2:15, Habakkuk 2:16 een beker des toorns, "die hen dronken maakt zodat ze opspringen, maar zij zullen een eeuwige slaap slapen". Laat ze zich zo vrolijk maken met die bittere beker als zij verkiezen maar ze zullen ervan inslapen om nimmermeer te ontwaken, Jeremiah 51:57, want in dienzelfden nacht te midden van de zwelgpartij, werd Belsazar, de koning van de Chaldeen, gedood.
6. Het zal een algemene verwoesting zijn. God zal dat werk geheel voltooien, want gelijk Hij "niet verlaat wat Zijn hand begon, zo voltooit Hij wat Hij eenmaal heeft vastgesteld". De verslagenen zullen vallen in grote menigten in het land van de Chaldeën, de doorstokenen liggen in groten getale op hun straten, Jeremiah 51:4. Zij worden afgevoerd als lammeren om te slachten, Jeremiah 51:40, in zulk een aantal en zo gemakkelijk dat de vijand ze even licht doodt als een slager lammeren. De sterkte des vijands, wanneer hij invalt, wordt hier vergeleken met een overstroming, Jeremiah 51:42 :Een zee is over Babel gerezen, die, eenmaal buiten haar oevers getreden met geen mogelijkheid meer getemd wordt zodat ze door de veelheid harer golven bedekt is, overstelpt door een ontelbare legermacht. Hun steden zijn geworden tot verwoesting, een onbewoonde, onbebouwde woestenij, Jeremiah 51:43.
7. De verwoesting zal ook de goden van Babel bereiken, de beelden en afgoden, en hen met bijzondere kracht verbrijzelen. Ik zal bezoeking doen over de gesnedene beelden van Babel, en haar gehele land zal beschaamd worden, en de dodelijk verwonde zal kermen in haar gehele land. Ik zal bezoeking doen over haar gesnedene beelden, Jeremiah 51:47, Jeremiah 51:52. Alles moet vergaan, als hun goden vergaan, van welke zij bescherming wachten. Al zijn de vijanden zelf afgodendienaars, toch zullen zij de beelden en tempels van Babels goden vernielen als een teken van de ondergang van alle afgoden. Bel was de voornaamste afgod, die de Babyloniërs dienden, en daarom wordt die hier bij name genoemd als tot verwoesting gedoemd, Jeremiah 51:44 Ik zal bezoeking doen over Bel te Babel, de groten slokop, wie zovele offeranden waren gebracht en zoveel buit gewijd, en tot wiens tempel zulke grote scharen toevloeiden. Hij zal teruggeven wat hij gretig heeft ingepalmd. God zal uit zijn tempel uitbrengen al de daarin opgelegden rijkdom, Job 20:15. Zijn altaren zullen omgeworpen worden, niemand zal hem meer aanzien, zo zal die afgod vallen, die als een muur voor Babylon gegolden had.
8. Het zal een uiterste verwoesting zijn. Neemt balsem voor haar pijn, misschien zal zij genezen worden, Jeremiah 51:8, Jeremiah 51:9. Zij is niet genezen, het is al vergeefse moeite geweest, wie niet door Gods Woord wordt genezen, wordt het evenmin door Zijn voorzienigheid. Babylon zal worden tot steenhopen, Jeremiah 51:37, en om haar schande te voltooien, zelfs zal het puin van Babel tot niets meer gebruikt worden, zozeer zal het veracht en als ongeluk brengende beschouwd worden, Jeremiah 51:26. Zij zullen uit u geen steen nemen tot een hoeksteen, ook geen steen tot fundamenten. De mensen zullen niets meer met Babel te doen willen hebben, noch met iets dat met Babel in betrekking heeft gestaan. Of deze woorden zeggen, dat er niets in Babel zei gelaten worden, dat aanleiding of grond geeft om te hopen op een wederoprichting van het koninkrijk. Want, er volgt: "het zal tot eeuwige woestheden zijn." Hiëronymus zegt, dat in zijn tijd, hoewel de puinhopen van Babels muren nog te zien waren, de ruimte daartussen door wilde dieren werd bewoond.
IX. Een roepstem tot Gods volk om Babel te verlaten. Het zal hun wijsheid zijn, wanneer het verderf nadert, de stad te verlaten en naar het land te trekken, Jeremiah 51:6 : " Vliedt uit het midden van Babel en redt een ieder zijn ziel, zoekt een verborgen hoek, opdat gij met haar ongerechtigheid niet uitgeroeid wordt."
1. Wanneer Gods oordelen uitgestort worden, is het goed zich zo ver mogelijk uit de weg te maken, gelijk Israël deed, toen Korach en de zijnen zouden gestraft worden. Dit stemt overeen met wat Jezus tot Zijn discipelen zei ten aanzien van Jeruzalems verwoesting. "Zij, die in Judea zijn, dat zij vlieden op de bergen," Matthew 24:16. Laat ze uit het midden van Babel vlieden, opdat zij niet in haar ondergang, of althans in haar verschrikking delen, Jeremiah 51:45,Jeremiah 51:46. Opdat ulieder hart misschien niet week worde, en gij vreest van het gerucht, dat gehoord zal worden in het land. Of schoon God hun had gezegd, dat Cyrus hun verlosser zou zijn, en Babylons ondergang hun redding, toch was hun ook voorspeld dat zij "in haar vrede vrede zouden hebben," Jeremiah 29:7. Daarom zou de ontsteltenis van Babel ook hen verschrikken, en misschien zouden zij geloof en verstand genoeg hebben om die vrees te onderdrukken. Maar beter nog ware het, gelijk hier geraden wordt, de plaats van de verschrikking te ontlopen. Zie, degenen, die geen kracht genoeg bezitten om in de verzoeking standvastig te blijven, doen wijzer, zo ze de verzoeking ontvlieden. Doch dit is niet alles: het is niet slechts wijzer, de stad te verlaten, wanneer haar ondergang nadert, het is ook hun plicht ineen te gaan, als het verderf uitgegoten wordt en zij in vrijheid worden gesteld, doordat de gevangenis ineenstort. Dit wordt hun geleerd, Jeremiah 51:50, Jeremiah 51:51:Gij, Israëlieten, ontkomenen van het zwaard van de Chaldeën, uw verdrukkers, en van de Perzen, die hen ten onder brengen, nu het jaar uwer bevrijding gekomen is, gaat weg en blijft niet staan, haast u naar uw eigen land terug, hoe aangenaam het in uw ballingschap moge geworden zijn, want dit is het land uwer ruste niet, dat is Kanan. Hij herinnert hun wat hen nopen moet weer te keren "Gedenkt aan de Heere van verre, aan Zijn tegenwoordigheid alhier, hoewel gij ver van uw geboortegrond zijt. Gedenkt Zijn tegenwoordigheid ten tijde uwer vaderen in de tempel, al zijt gij nu verre van zijn puin." Zie, waar wij ook zijn, in de grootste diepte, op de verste afstand, wij mogen en moeten gedenken, dat de Heere onze God is, vooral in tijden van grote vreze en weinig hoop is het goed, de Heere te gedenken. "En laat Jeruzalem in ulieder hart opkomen. Al ligt het nu verwoest, hebt medelijden met zijn puin," Psalms 102:15. Al hebben weinigen van u het gezien, gelooft degenen, die het wel gezien hebben en "geweend, wanneer zij gedachten aan Zion." Denkt aan Jeruzalem, totdat gij het vast besluit vormt, zodra mogelijk daarheen weer te keren." Zie, wanneer de plaats van onze Godsverering uit het oog is, moet ze daarom niet uit het harte zijn, want het zal ons op onze reis door deze wereld van groot nut zijn, dikwijls aan het hemels Jeruzalem te denken.
2. Hij geeft acht op de ontmoediging van de terugkerende gevangenen, wanneer zij, Jeremiah 51:51, aan Jeruzalem denken en uitroepen: "Wij zijn beschaamd geworden, wij kunnen de gedachten niet verdragen, want wij hebben versmaadheid gehoord bij de vermelding van Jeruzalems ellende, schaamroodheid heeft ons aangezicht bedekt, omdat uitlandsen over de heiligdommen van des Heeren huis gekomen zijn. Het is door vreemdelingen verontreinigd en verwoest, hoe kunnen wij er met blijdschap aan denken?" Daarop antwoordt Hij, Jeremiah 51:52, dat de God Israëls thans over de goden van Babylon zal triomferen, en zo die versmaadheid voor eeuwig zal wegnemen. Zie, het gelovig vooruitzicht op Jeruzalems herstel zal ons weerhouden van over haar verwoesting te treuren.
X. Hier vinden wij de verschillende gevoelens die Babels val zal wekken, dezelfde, die ook het Nieuwtestamentische Babel doet ontstaan Revelation 18:9, Revelation 18:19.
1. Sommigen zullen de val van Babylon betreuren. Daar is een stem van gehuil uit Babel, een woest geklaag, Jeremiah 51:54, over die grote verwoesting, een stem van rouw, omdat de Heere de grote stem uit Babel doet vergaan de stem van de menigten, de grote stem van de vrolijkheid, die in Babylon placht gehoord te worden, Jeremiah 51:55. Ons wordt gemeld wat zij in hun klaagliederen zullen zeggen, Jeremiah 51:41 :"Hoe is Sesach zo veroverd, en hoe hebben wij ons met deze stad misrekend! Hoe is ze verrast en een ontzetting geworden onder de Heidenen, die eerst de roem van de gehele aarde was!" Zo vallen aan de algemene verachting ten prooi wie eerst algemeen geprezen en geroemd waren.
2. Anderen zullen zich in Babylons val verblijden, niet om de ellende hunner medeschepselen, maar om de openbaring van Gods rechtvaardig oordeel en de opening van een weg ter bevrijding van Gods ballingen. Om deze redenen zullen de hemel en de aarde mitsgaders al wat daarin is juichen over Babel, Jeremiah 51:48. De kerk daarboven en de kerk hierbeneden zullen God om Zijn rechtvaardigheid prijzen, en met dankbaarheid Zijn goedheid en verlossing roemen. Babylons val is Zions roem.
Verzen 59-64
Jeremia 51:59-64Lang hebben wij stilgestaan bij het oordeel over Babylon in dit en het vorige hoofdstuk. Hier vinden wij het besluit van de gehele zaak.
1. Een afschrift wordt gemaakt van deze profetie, maar het schijnt door Jeremia zelf want Baruch, zijn schrijver, wordt hier niet genoemd, Jeremiah 51:60 :Jeremia nu schreef al het kwaad dat over Babel komen zou, in een boek, te weten alle deze woorden, die tegen Babel geschreven zijn. Hij heeft die mededelingen ontvangen, opdat hij ze zou overbrengen aan allen die er belang bij hadden. Het is een groot voordeel zo voor de verbreiding als voor de bevestiging van Gods Woord, als het geschreven en er vele afschriften van gemaakt worden.
2. Het wordt naar Babel gezonden, aan de gevangenen aldaar, door de hand van Seraja, die daarheen trok in het gevolg van koning Zedekia of als zijn gezant, in het vierde jaar van zijn regering, Jeremiah 51:59. Hij toog van Zedekia (sommigen lezen: met Zedekia) naar Babel. De beschrijving van Seraja gegeven, noemt hem een vreedzaam vorst, een man van vrede en rust. Hij genoot eer en macht, zonder, zoals de meeste vorsten toen waren, driftig en eigenzinnig te zijn, een partij te vormen of zich aan het hoofd van malcontenten te plaatsen of dingen met geweld door te drijven. Hij had een kalme natuur, bedacht wat tot vrede kon dienen, trachtte een goede verstandhouding tussen de koning, zijn meester, en de koning van Babylon te bevorderen en de eerste terug te houden van rebellie. Hij was geen vervolger van Gods profeten, maar een gematigd man. Zedekia had met deze dienaar een goede keuze gedaan, om zijn gezant te Babel te wezen, en Jeremia kon hem veilig zijn boodschap toevertrouwen. Zie, het is de eer voor grote mannen, mannen des vredes te zijn, en het is de wijsheid van de vorsten, zulke mannen aan hun dienst te verbinden.
3. Van Seraja wordt begeerd, dat hij Jeremia's schrijven aan zijn landgenoten in ballingschap zal voorlezen: "Als gij te Babel komt, zo zult gij zien en lezen alle deze woorden, Jeremiah 51:61. Zult gij zien wat een prachtige slaaf het is, hoe groot en sterk, hoe rijk en hoe wel bevestigd, en dat zal u doen denken: Zeker, deze stad zal eeuwig bestaan, gelijk de discipelen meenden, toen zij de gebouwen des tempels beschouwden, Matthew 24:3. "Gij zult alle deze woorden lezen voor uzelf en uw bijzonderste vrienden, om hen in hun gevangenschap te bemoedigen, dat zij met het oog des geloofs het einde van deze dreigende machten mogen zien en zich en anderen daarmee troosten."
4. Hem wordt opgedragen, de goddelijke autoriteit en de ontwijfelbare zekerheid van hetgeen hij gelezen had plechtig uit te spreken, Jeremiah 51:62. Dan zult gij tot God opzien en zeggen: O Heere! Gij hebt over deze plaats gesproken, dat Gij ze zult uitroeien. Dit gelijkt op de betuiging des engels aangaande de verwoesting van het Nieuwtestamentische Babylon. "Deze zijn de waarachtige woorden Gods, Revelation 19:9. Deze woorden zijn waarachtig en getrouw," Revelation 21:5. Al heeft Seraja de bloei van Babylon gezien, ook bij het lezen van deze profetie moet hij de val van Babylon voorzien, en krachtens die voorspelling "Zijn woning vervloeken, al wortelde ze ook, Job 5:5. 0 Heere, Gij hebt over deze plaats gesproken, en ik geloof wat Gij gesproken hebt, gelijk Gij alle dingen weet, kunt Gij ook alle dingen doen". Gij hebt het oordeel over Babel geveld, en het zal uitgevoerd worden. "Gij hebt over deze plaats gesproken, dat Gij ze zult uitroeien," en daarom willen wij haar welvaart niet benijden noch haar macht vrezen. Als wij zien wat deze wereld is, al haar luister niets dan klatergoud, hoe vleiend ook haar aanbiedingen, Iaat ons dan in het boek des Heeren lezen, "dat haar gedaante voorbijgaat, en dat ze weldra zal uitgeroeid en voor eeuwig verwoest worden." Dan zullen wij leren, ze met een heilige verachting te beschouwen.
Merk hier op: Wanneer wij Gods Woord lezen, dan voegt ons, dat wij Hem, Wiens Woord dat is, nederig geloven op Zijn woord, dat de waarheid is, en waarin rechtvaardigheid en goedheid ons tegemoet treden.
5. Jeremia moet vervolgens een steen aan het boek binden en het dan in het midden van de rivier Eufraat werpen, als een bevestigend teken van de dingen, daarin vervat, zeggende: "Alzo zal Babylon zinken en niet weer opkomen, want zij zullen mat worden, zij zullen geheel ten onder gaan, als lieden met een te zwaren last beladen de last namelijk van het kwaad, dat Ik over haar zal brengen, dat zij nimmer zal kunnen afschudden noch te boven komen", Jeremiah 51:53, Jeremiah 51:64. In het teken was het een steen, die het boek deed zinken, hetwelk anders nog was blijven boven drijven. Maar in de betekende zaak was het veeleer het boek, dat de steen deed zinken, het was het goddelijk vonnis, over Babylon geveld en in deze profetie vermeld, dat de stad deed verzinken en even zwaar was als een steen. De val van het Nieuwtestamentische Babylon wordt door iets dergelijks voorgesteld, maar toch iets grootsers, Revelation 18:21. "Een sterke engel hief een steen op als een grote molensteen, en wierp die in de zee, zeggende: Aldus zal de grote stad Babylon met geweld geworpen worden en zal niet meer worden gevonden." Wie zinkt onder het gewicht van Gods toorn en vloek, zinkt onherroepelijk. De laatste woorden van dit hoofdstuk verzegelen het visioen en de profetie van dit boek: Tot hiertoe zijn de woorden van Jeremia. Niet, dat deze profetie tegen Babel de laatste van zijn profetieën was, maar deze wordt het laatst vermeld, omdat daarmee zijn voorzeggingen aangaande de heidenen voltooid zijn, hoofdst. 46:1. Het nog volgende, laatste hoofdstuk, is louter historie, en naar sommigen menen, er door een andere hand aan toegevoegd.
Verzen 59-64
Jeremia 51:59-64Lang hebben wij stilgestaan bij het oordeel over Babylon in dit en het vorige hoofdstuk. Hier vinden wij het besluit van de gehele zaak.
1. Een afschrift wordt gemaakt van deze profetie, maar het schijnt door Jeremia zelf want Baruch, zijn schrijver, wordt hier niet genoemd, Jeremiah 51:60 :Jeremia nu schreef al het kwaad dat over Babel komen zou, in een boek, te weten alle deze woorden, die tegen Babel geschreven zijn. Hij heeft die mededelingen ontvangen, opdat hij ze zou overbrengen aan allen die er belang bij hadden. Het is een groot voordeel zo voor de verbreiding als voor de bevestiging van Gods Woord, als het geschreven en er vele afschriften van gemaakt worden.
2. Het wordt naar Babel gezonden, aan de gevangenen aldaar, door de hand van Seraja, die daarheen trok in het gevolg van koning Zedekia of als zijn gezant, in het vierde jaar van zijn regering, Jeremiah 51:59. Hij toog van Zedekia (sommigen lezen: met Zedekia) naar Babel. De beschrijving van Seraja gegeven, noemt hem een vreedzaam vorst, een man van vrede en rust. Hij genoot eer en macht, zonder, zoals de meeste vorsten toen waren, driftig en eigenzinnig te zijn, een partij te vormen of zich aan het hoofd van malcontenten te plaatsen of dingen met geweld door te drijven. Hij had een kalme natuur, bedacht wat tot vrede kon dienen, trachtte een goede verstandhouding tussen de koning, zijn meester, en de koning van Babylon te bevorderen en de eerste terug te houden van rebellie. Hij was geen vervolger van Gods profeten, maar een gematigd man. Zedekia had met deze dienaar een goede keuze gedaan, om zijn gezant te Babel te wezen, en Jeremia kon hem veilig zijn boodschap toevertrouwen. Zie, het is de eer voor grote mannen, mannen des vredes te zijn, en het is de wijsheid van de vorsten, zulke mannen aan hun dienst te verbinden.
3. Van Seraja wordt begeerd, dat hij Jeremia's schrijven aan zijn landgenoten in ballingschap zal voorlezen: "Als gij te Babel komt, zo zult gij zien en lezen alle deze woorden, Jeremiah 51:61. Zult gij zien wat een prachtige slaaf het is, hoe groot en sterk, hoe rijk en hoe wel bevestigd, en dat zal u doen denken: Zeker, deze stad zal eeuwig bestaan, gelijk de discipelen meenden, toen zij de gebouwen des tempels beschouwden, Matthew 24:3. "Gij zult alle deze woorden lezen voor uzelf en uw bijzonderste vrienden, om hen in hun gevangenschap te bemoedigen, dat zij met het oog des geloofs het einde van deze dreigende machten mogen zien en zich en anderen daarmee troosten."
4. Hem wordt opgedragen, de goddelijke autoriteit en de ontwijfelbare zekerheid van hetgeen hij gelezen had plechtig uit te spreken, Jeremiah 51:62. Dan zult gij tot God opzien en zeggen: O Heere! Gij hebt over deze plaats gesproken, dat Gij ze zult uitroeien. Dit gelijkt op de betuiging des engels aangaande de verwoesting van het Nieuwtestamentische Babylon. "Deze zijn de waarachtige woorden Gods, Revelation 19:9. Deze woorden zijn waarachtig en getrouw," Revelation 21:5. Al heeft Seraja de bloei van Babylon gezien, ook bij het lezen van deze profetie moet hij de val van Babylon voorzien, en krachtens die voorspelling "Zijn woning vervloeken, al wortelde ze ook, Job 5:5. 0 Heere, Gij hebt over deze plaats gesproken, en ik geloof wat Gij gesproken hebt, gelijk Gij alle dingen weet, kunt Gij ook alle dingen doen". Gij hebt het oordeel over Babel geveld, en het zal uitgevoerd worden. "Gij hebt over deze plaats gesproken, dat Gij ze zult uitroeien," en daarom willen wij haar welvaart niet benijden noch haar macht vrezen. Als wij zien wat deze wereld is, al haar luister niets dan klatergoud, hoe vleiend ook haar aanbiedingen, Iaat ons dan in het boek des Heeren lezen, "dat haar gedaante voorbijgaat, en dat ze weldra zal uitgeroeid en voor eeuwig verwoest worden." Dan zullen wij leren, ze met een heilige verachting te beschouwen.
Merk hier op: Wanneer wij Gods Woord lezen, dan voegt ons, dat wij Hem, Wiens Woord dat is, nederig geloven op Zijn woord, dat de waarheid is, en waarin rechtvaardigheid en goedheid ons tegemoet treden.
5. Jeremia moet vervolgens een steen aan het boek binden en het dan in het midden van de rivier Eufraat werpen, als een bevestigend teken van de dingen, daarin vervat, zeggende: "Alzo zal Babylon zinken en niet weer opkomen, want zij zullen mat worden, zij zullen geheel ten onder gaan, als lieden met een te zwaren last beladen de last namelijk van het kwaad, dat Ik over haar zal brengen, dat zij nimmer zal kunnen afschudden noch te boven komen", Jeremiah 51:53, Jeremiah 51:64. In het teken was het een steen, die het boek deed zinken, hetwelk anders nog was blijven boven drijven. Maar in de betekende zaak was het veeleer het boek, dat de steen deed zinken, het was het goddelijk vonnis, over Babylon geveld en in deze profetie vermeld, dat de stad deed verzinken en even zwaar was als een steen. De val van het Nieuwtestamentische Babylon wordt door iets dergelijks voorgesteld, maar toch iets grootsers, Revelation 18:21. "Een sterke engel hief een steen op als een grote molensteen, en wierp die in de zee, zeggende: Aldus zal de grote stad Babylon met geweld geworpen worden en zal niet meer worden gevonden." Wie zinkt onder het gewicht van Gods toorn en vloek, zinkt onherroepelijk. De laatste woorden van dit hoofdstuk verzegelen het visioen en de profetie van dit boek: Tot hiertoe zijn de woorden van Jeremia. Niet, dat deze profetie tegen Babel de laatste van zijn profetieën was, maar deze wordt het laatst vermeld, omdat daarmee zijn voorzeggingen aangaande de heidenen voltooid zijn, hoofdst. 46:1. Het nog volgende, laatste hoofdstuk, is louter historie, en naar sommigen menen, er door een andere hand aan toegevoegd.