Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hosea-9.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Hosea 9". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 9In dit hoofdstuk,
I. Dreigt God het ontaarde Israël van alle werelds genot te beroven, omdat het door zijn zonde alle aanspraak daarop had verbeurd, zodat hun geen troost zou toekomen door het ontvangen van de weldaden noch door het genieten ervan noch in het offeren ervan aan God, Hosea 9:1.
II. Hij veroordeelt het tot algehele ondergang, om zijn eigen zonden en die van zijn profeten, Hosea 9:6.
III. Hij verwijt het de goddeloosheid van zijn vaderen, in wier voetstappen het wandelt, Hosea 9:9, Hosea 9:10.
IV. Hij bedreigt het met de verwoesting van zijn kinderen en de uitroeiing van zijn zaad, Hosea 9:11.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HOSEA 9In dit hoofdstuk,
I. Dreigt God het ontaarde Israël van alle werelds genot te beroven, omdat het door zijn zonde alle aanspraak daarop had verbeurd, zodat hun geen troost zou toekomen door het ontvangen van de weldaden noch door het genieten ervan noch in het offeren ervan aan God, Hosea 9:1.
II. Hij veroordeelt het tot algehele ondergang, om zijn eigen zonden en die van zijn profeten, Hosea 9:6.
III. Hij verwijt het de goddeloosheid van zijn vaderen, in wier voetstappen het wandelt, Hosea 9:9, Hosea 9:10.
IV. Hij bedreigt het met de verwoesting van zijn kinderen en de uitroeiing van zijn zaad, Hosea 9:11.
Verzen 1-17
Hosea 9:1-17Hier
I. Wordt het volk Israëls beschuldigd van geestelijke hoererij: O, Israël, gij hoereert van uw God af, Hosea 9:1. Hun verbond met God was een huwelijksband, waardoor zij aan hun God waren verbonden, met uitsluiting van alle andere. Maar toen zij afgoden oprichtten en die aanbaden, toen zij tot het schepsel vluchtten om daarvan hulp te verwachten en daarin hun vertrouwen te stellen, toen hoereerden ze van hun God af. Zij vereerden andere goden met de liefde, de aanbidding en het vertrouwen, die alleen Gode toekwamen. Andere volken waren afgodendienaars, maar die zonde was voor die volken geen afhoereren van God, gelijk voor Israël, dat Zijn bruid was geworden. Zie, de zonden dergenen, die hun godsdienst en hun betrekking tot God belijden, zijn Hem groter hoon dan de zonde van anderen. Als een bewijs van hun van God afhoereren wordt hun hier ten laste gelegd, dat ze hoerenloon liefhadden op alle dorsvloeren des korens.
1. Zij gaven hun afgoden gaarne beloningen, in de offers en eerstelingen, die ze hun van alle dorsvloeren des korens brachten. Zij vonden er een zonderling vermaak in, hun afgoden te dienen met datgene wat zij Gode en Zijn dienst niet wilden toewijden. Zie, het wordt gewoonlijk gezien onder hen, die gierig zijn in hun uitgaven voor de godsdienst, dat zij mild zijn als het hun eigen lusten geldt. Of,
2. Zij ontvingen gaarne loon van hun afgoden en meenden dat te zien in de vruchten van de aarde. Dezen zijn mij een hoerenloon, dat mij mijne boeleerders gegeven hebben, Hosea 2:12. Zie, diegenen zijn sterk genegen tot geestelijke hoererij, die het loon op alle dorsvloeren des korens liever hebben dan het loon in de gunst Gods en het eeuwige leven.
II. Hun wordt verboden, zich te verblijden gelijk andere volken doen: " Verblijd u niet, o Israël! tot opspringens toe. Verwacht geen vreugde. Wat vrede, wat vreugde, wat hebt gij met een van beide te doen, terwijl uw hoererijen en tooverijen zovele zijn? 2 Kings 9:19. Schikt u niet om u te verblijden, want dat pest u niet, maar gedraagt u als ellendigen en treurt en weent, James 4:9. " Juda, dat zich dicht bij de ware God houdt, en andere volken, die Hem nooit kenden, konden niet beschuldigd worden, Hem te verlaten, die mogen zich verheugen, omdat ze niet zoveel reden hebben om zich te schamen als Israël, die van Hem afgehoereerd heeft. Sommigen houden het er voor, dat Israël juist op die tijd bijzondere aanleiding had om zich te verblijden, waarschijnlijk om verliezen, die vergoed, of om voordelen, die gewonnen waren, of om een verbond met een vreemde vorst. Zij hadden dan publieke vermakelijkheden, evenals andere volken, maar God verbiedt dat vreugdebetoon. Zie, vreugde is voor goddelozen verboden vrucht. Zij moeten zich niet verblijden, omdat zij van God afgehoereerd hebben, en daarom,
1. Waar zij zich ook over verheugden, het zou hun geen zekerheid noch voordeel geven, zolang zij zich van God op een afstand hielden en met Hem strijd voerden. Zie, wij zullen waarschijnlijk slechts geringe vreugde van de wereld smaken, zolang wij God niet stellen tot onze hoogste vreugde.
2. Het besef van de zonde en de vreze voor Gods toorn moeten een demper zijn op hun vreugde en een sterk tegengif tegen hun genot Zie, die, door God te verlaten, oorzaak hebben zich te verootmoedigen, bederven daardoor hun eigen vreugde, totdat zij terugkeren en vrede met God maken.
III. Zij worden bedreigd met verwoestende oordelen voor hun geestelijke hoererij, naar hetgeen reeds lang tevoren gezegd was, Psalms 73:27. Gij roeit uit allen, die van U afhoereren. Hier wordt gedreigd
1. Dat hun land zijn gewone vrucht niet zal geven. Kanan, dat vruchtbaar land, zal tot zoute grond worden om de boosheid van degenen die daarin wonen. Zij hebben hoerenloon lief op alle dorsvloeren des korens, en zijn zo vol vreugde over de oogst, dat zij er heel geen zin in hebben, te treuren om hun zonden, en daarom zal God, tot hun ware verootmoediging, van hen wegnemen niet alleen hun genot en lekkernijen, maar zelfs hun onmisbaar brood Hosea 9:2 :De dorsvloer en de wijnkuip zal hen niet voeden, veel minder overvloed geven, zij zullen of door Gods hand gebrek lijden of door de hand des mensen geplunderd worden. De most, waarmede zij gewoon waren zich vrolijk te maken, zal hun liegen. Zie, wanneer wij de wereld en de dingen van de wereld tot onze afgod en ons deel maken, in plaats van ze te genieten als geschenken Gods, dan is het billijk, dat God ze ons ontneemt, ons zelfs ons voedsel onthoudt om ons onze dwaasheid te tonen en er ons van te genezen. Laat hen hun voedsel van de dorsvloeren des korens derven, die er hun loon van gewacht hebben. Wij verbeuren het goed van deze wereld, wanneer wij het liefhebben als ons hoogste goed.
2. Dat hun land niet alleen zal ophouden hen te voeden, maar ook hen te herbergen, hun woonplaats te zijn, het zal ze uitspuwen, zoals het tevoren de Kananieten gedaan had, Hosea 9:3. Zij zullen in des Heeren land niet blijven. Het land Kanan was in bijzondere zin des Heeren land, het land van de Schechina (naar het Chaldeeuwsch), het land van de Heer van de wereld (naar het Arabisch). Hij, Wiens de ganse aarde is, Psalms 24:1, nam ze tot Zijn domein. Het land is van Mijn, zegt God, Leviticus 25:23. Zij hadden het gebruikt, of juister: misbruikt, als ware het hun eigendom, hadden geen pacht betaald noch de diensten verricht, die ze God als de Eigenaar schuldig waren. En daarom komt God rechtvaardig en meent wederom bezit van het Zijne, nu zij hun huurcontract verbroken hadden. "Het is Mijn land", zegt God, "en Ik zal dat tonen, want zij zullen als ontrouwe huurders er uit gezet worden. Het zal hun duidelijk gemaakt worden, dat ze, hoezeer ze zich als eigenaars beschouwden, toch maar huurders waren." Zie, de eer van Gods rechtvaardigheid en heiligheid eist, dat dengenen die van God afhoereren, niet langer vergund wordt, Zijn land te bewonen, en daarom zullen vroeger of later de goddelozen uit de wereld verdreven worden. Of: het wordt des Heeren land genoemd, omdat het Het Heilige land was, Immanuëls land, het land, waaraan de bijzondere tekenen van Gods gunst waren geschonken, en daarom God bekend en waarin Zijn naam groot was, waar Gods profeten en orakelen waren. Het was in zekere zin een afschijnsel van het aardse Paradijs en een type van het hemelse. Het was een groot voorrecht, in zo'n land te mogen wonen. En het was een grote zonde en dwaasheid, tegen God op te staan en van Hem af te hoereren in zo'n land, en onrecht te drijven in een gans richtig tand, Isaiah 26:10. Het was een droevig en bitter lot, uit zo'n land verdreven te worden, het was als de verdrijving van onze eerste ouders uit Eden, en stond bijna gelijk met de uitsluiting uit het hemelse Kanan. Zie, zij kunnen niet verwachten, in des Heeren land te wonen, die zich aan des Heeren wetten niet willen onderwerpen noch door Zijn liefde geroerd worden. Zij hebben de voorrechten van Gods kerk verbeurd, die zich niet aan haar voorschriften willen onderwerpen.
3. Dat wanneer zij uit des Heeren land verdreven worden, geen rust noch voldoening in enig ander land zullen hebben. Toen Kaïn van voor Gods aangezicht verdreven werd, werd hij voorts zwervende en dolende op de aarde, en verkeerde in een land van schrik. Zo gaat het Israël nu ook. Sommigen zullen naar Egypte terugkeren, het oude diensthuis, daarheen zullen zij vlieden vanwege de Assyriërs, Hosea 8:13, zij zullen verlies en verderf ontmoeten waar ze meenden zich te versterken en hulp te vinden. Anderen zullen gevankelijk meegevoerd worden naar Assyrië en daar gedwongen worden het onreine te eten. Of,
a. Zulk voedsel, als voor des mensen gebruik ten enenmale ongeschikt is, verrot of bedorven, dat wil zeggen, dat ze tot de uiterste armoede zullen vervallen, gelijk de verloren zoon, die zijn buik begeerde te vullen met de draf, die de zwijnen aten. Of,
b. Zulk voedsel, als de Joden verboden was, als in strijd met de wet. Waarschijnlijk hebben zij in hun eigen land, hoe ongehoorzaam ook in andere opzichten, toch steeds het onderscheid tussen reine en onreine dieren in acht genomen, en zich daarop zelfs beroemd. Maar wijl ze de wet Gods in andere opzichten niet wilden onderhouden, zouden ze ook datgene moeten laten varen, wat ze toch deden en eten wat de afgoden geofferd was, als een welverdiende straf voor hun zonde. Zie, wanneer te eniger tijd ons voedsel schamel is, als wij of uit gebrek of voor onze gezondheid moeten gebruiker wet ons niet smaakt, dan moeten wij erkennen, dat God rechtvaardig is, terwijl wij ten aanzien van ons voedsel gezondigd en ons te zeer overgegeven hebben aan hetgeen onze zinnen streelde.
4. Dat zij in het land van hun vijanden, waarheen ze verdreven zouden worden, geen gelegenheid zouden hebben, God te eren of Zijn gunsten te ontvangen, zij zouden aan God geen Hem welbehagelijk offer kunnen brengen, en voor de openbare eredienst geen plaats of gelegenheid vinden. En zo (zegt Dr. Pocock) zouden ze zijn als geheel afgesneden van alle gemeenschap en betrekking met Hem, van alle tekenen van Zijn genade, van alle middelen om zich met Hem te verzoenen. Daar zouden ze gewaar worden, dat Hij ze verworpen had, dat ze Hem vervreemd waren en niet langer als Zijn volk erkend.
a. Zij zullen geen offeranden meer te offeren hebben, noch een altaar om ze daar te brengen, noch priesters om ze te offeren. Zij zullen zelfs geen drankoffer doen van wijn, hoeveel te min andere offeranden.
b. Indien zij ze ook zouden brengen, noch die offers noch zij zelf zouden Hem welgevallig zijn, want de offers zouden onwettig, en hun hart onvertederd zijn.
c. In plaats van hun lofoffers zouden zij treurbrood eten, zij zullen eenzaam, troosteloos wonen, treurende over de dood van hun dierbaren of over hun eigen ellende, zodat, al hadden zij ook gelegenheid om te offeren, de lust hun zou ontbreken. Want in hun leed, Deuteronomy 26:14, zouden ze toch niet van de heilige dingen mogen eten. Allen die treurbrood eten, worden onrein en mogen aan het altaar geen deel hebben.
d. Het brood voor hun ziel, het brood, dat zij moeten eten, wilden ze niet verhongeren, waarvan ze moeten bestaan, zal in des Heeren huis niet komen. Zij zullen geen huis des Heeren hebben om het er te brengen, en, al hadden ze er n, zij zouden er dat brood niet mogen inbrengen, noch geschikt zijn om dat te doen.
e. De terugkeer van de tijden van hun heilige en plechtige feesten zou dan zeer somber en troosteloos zijn, Hosea 9:5 :"Wat zult gijlieden dan doen op een gezette hoogtijdag en op een feestdag des Heeren, op de sabbatdag, op de nieuwe maanden, op uw Pascha Pinksterfeest of Loofhuttenfeest, de feestdagen des Heeren? Zie, de feestdagen des Heeren zijn plechtige dagen, wanneer wij daartoe genodigd worden, moeten wij wel bedenken wat wij doen zullen. Maar de vraag wordt hier gericht tot degenen, die van de zegen en de troost dier dagen beroofd waren. Wat zult gijlieden dan doen? Gij zult dan die dagen doorbrengen in smart en weeklacht, terwijl gij, indien het niet uw eigen schuld ware, ze hadt kunnen genieten in vreugde en lof. Gij zult dan de waarde leren kennen van Gods genade, als gij ze ontbeert, en de betekenis van geestelijk brood waarderen, wanneer gij het mist." Zie terwijl wij de genademiddelen genieten, moeten we bedenken, wat wij zullen doen, als we ze ooit ontberen, als ze ons ontnomen worden of als wij niet in staat zijn, er gebruik van te maken.
5. Dat ze in het land van hun verstrooiing zouden omkomen, Hosea 9:6 :Want zie, zij gaan daarheen wegens de verstoring, uit des Heeren land, waar zij beide hun sabbatdagen en andere feesten vrolijk hadden kunnen vieren, zij gaan daarheen wegens de verstoring, naar Egypte wegens de verstoring van hun eigen land door de Assyriërs, zich vleiende met de hoop, dat zij zullen weerkeren, wanneer de storm voorbij is. Maar die hoop zal vergaan, zij zullen in Egypte hun graf vinden, zoals hun oproerige voorvaderen zeiden, Exodus 14:11. Egypte zal ze verzamelen, gelijk lijken verzameld en naar een graf gebracht worden, en Mof, (Memphis) (een van de voornaamste steden van Egypte) zal ze begraven. Verzamelen en begraven worden hier saamgenomen, Jeremiah 8:2, Job 27:19. Zie, degenen die in hun verwaandheid menen, Gods oordelen te kunnen ontvlieden, zullen lichtelijk de dood vinden waar zij het behoud huns levens verwachten.
6. Dat hun land, dat ze achterlaten en waarheen zij hopen terug te keren, een verwoesting zal worden: Wat hun tenten betreft, waarin zij vroeger woonden en hun bezitting bewaarden, zij zullen afgebroken en vernield worden. Begeerte zal er zijn naar hun zilver, dat zal hun ontnomen worden. Netels zullen hen erfelijk bezitten, die zullen over alles heengroeien, zodat ze, als ze ooit hun ellende overleven en hun land weerzien, het noch vruchtbaar noch bewoonbaar zullen wedervinden, voedsel noch woonplaats zal het hun kunnen geven. Zie, zij, die het zilver en goud tot hun god maken noemen die hun grootste schatten, gelijk degenen, die de Heere hun God boven alles liefhebben, Zijn tabernakelen hun liefste plaats vinden en Zijn gebeden hun vermaak achten, Isaiah 64:11. Maar, terwijl het genoegen van de gemeenschap met God buiten de macht van toeval en onbestendigheid ligt, zijn iemands zilver en goud en wat daarmede gekocht of wat ermede versierd wordt, onderhevig aan verlies aan netelen, ze zijn een onzeker en vergankelijk bezit.
Om ze nog meer wakker te schudden, wordt hier gedreigd,
I. Dat de voorspelde verwoesting spoedig zal komen. Er zal geen reden bestaan om op lang uitstel te hopen, want het oordeel sluimert niet, het is voor de deur, Hosea 9:7 :De dagen van de bezoeking zijn gekomen, ze liggen niet langer in het verschiet, de dagen van de vergelding zijn gekomen, waarvan zij zo vaak gehoord hebben dat ze te verwachten waren. Hun profeten hebben hun verkondigd, dat de verwoesting zou komen, en nu is ze gekomen, de tijd van Gods geduld is ten einde. Zie,
1. De dag van Gods oordeel is een dag van de bezoeking, waarop des mensen zonden worden onderzocht en aan het licht gebracht, en een dag van de vergelding, waarop het oordeel wordt uitgesproken en ieder mens vergolden naar zijn werk, de nauwkeurige bezoeking dient tot rechtvaardige vergelding. 2. Deze dag van de bezoeking en vergelding komt spoedig. Hij komt zeker, en hij is nabij, als ware hij reeds gekomen.
II. Dat daarmede al hun oordeel over hun profeten te schande zal gemaakt worden. Wanneer de dag van de bezoeking komt, zal Israël gewaar worden, door droeve ervaring leren wat het door onderwijs niet wilde aannemen. Israël zal weten, dat het kwaad en bitter is de Heere zijn God te verlaten, en vreselijk, in Zijn handen te vallen. Wanneer Uw hand is opgeheven, willen zij niet zien, maar zij zullen zien. Israël zal het verschil tussen ware en valse profeten kennen.
1. Zij zullen dan verstaan, dat die zogenaamde profeten, die hen in hun zonden vleiden, en ze in zekerheid in slaap wiegden, en hun verzekerden, dat ze vrede zouden hebben al gingen ze in hun zonde voort, hoezeer ze ook beweerden, door Gods Geest geleid te worden, 1 Kings 22:24, dwazen en onzinnigen waren er geen ware profeten. Zij hadden zichzelf en degenen, die zij verleidden, bedrogen. Maar waarom zou God Zijn volk dus door valse profeten laten bedriegen? Hij antwoordt: "Om de goddeloosheid uwer ongerechtigheid, die de goddelijke wet veracht hebt en daarin volhard hebt, is de haat ook groot." Zie, omdat de mensen de waarheid niet liefhebben, maar haten, en door de menigvuldigheid hunner overtredingen tegenstaan, daarom zendt God hun een geest van de dwaling, dat ze de leugen zouden geloven, zo sterk, dat ze niet eer ontgoocheld worden dan wanneer de dag van de bezoeking en vergelding komt, die hen van de dwaasheid en onzinnigheid dier valse profeten zal overtuigen, en van hun eigen dwaasheid en onzinnigheid, toen ze zich zo gemakkelijk lieten bedriegen.
2. Zij zullen dan weten, of de ware profeten, die inderdaad door de Geest Gods geleid werden, dezulken waren als zij ze noemden, dwazen en onzinnigen. Zij zullen inzien, dat ze, wel verre van dien, juist wijzen en Gods getrouwe gezanten geweest zijn. Toen Israël zag, dat geen van Samuëls woorden op de aarde gevallen was, bekende het, dat hij bevestigd was tot een profeet des Heeren, 1 Samuel 3:20. Zo ook hier, wanneer God het woord van Zijn gezanten doet komen, de dag van de bezoeking en van de vergelding, die zij geprofeteerd hadden, maar waarom hun hoorders hen uitgelachen en bespot hadden, achtende een gekkenhuis de beste verblijfplaats voor hen, dan zullen die spotters beschaamd worden door de grootheid hunner ongerechtigheid en hun haat, waarom God een haastig verderf over hen brengt. De gezanten Gods hadden ze bespot, en dat is de zonde, waarvoor ze nu gestraft en waarover ze nu beschaamd worden.
III. Dat hierdoor de goddeloosheid van de valse profeten, tot hun eigen schande, openbaar zal worden, Hosea 9:8 :"De wachter van Efraïm is met mijn God. Zij hadden een reeks waardige, goede profeten gehad, die nabij God leefden en in Zijn gemeenschap verkeerden, maar nu hebben zij een bende bedorven, kwaadwillige vervolgende profeten, de belhamels bij allerlei kwaad." Of: "de wachter van Efraïm beweert nu, met mijn God te zijn en leidt zijn leugens in met de uitspraak: Aldus spreekt de Heere, maar hij is een vogelvangersstrik op al zijn wegen, geslepen om de eenvoudige tot zonde te verleiden en de oprechte in moeilijkheid te brengen. Hij is zo vol haat en vijandschap tegen wat en wie goed is, dat hij als `t ware zelf haat is geworden in het huis zijns Gods." Zie, goddeloze profeten zijn de slechtste mensen, hun zonde tegen God is het afschuwelijkst, en hun broeden tegen de godsdienst hoogst gevaarlijk. Zij kunnen zich beroemen, dat zij wachters, opzieners zijn, en voorzover hun zien gaat, hebben zij gelijk, en kunnen hun hoofd vol goede gedachten hebben, maar beschouw hun leven, en zij zijn een vogelvangersstrik op al hun wegen, vangende en verdervende. Beschouw hun gemoed, en daarin huist haat tegen Gods huis, boosaardigheid en nijd tegen goede profeten en goede Israëlieten. Wee u, o land! Wee u, o kerk, die zulke wachters, zulke profeten hebt, die wel zien maar niet doen wat recht is! "Corruptio optimi est pessima." Het beste als het bederft, wordt het slechtste.
IV. Dat God nu met hen de zonden hunner vaderen zal afrekenen, in wier voetstappen zij gewandeld hebben, Hosea 9:9, Hosea 9:10.
1. Zij zijn even verdorven als hun vaderen. Zij hebben zich zeer diep verdorven, zij zijn in de zonde geworteld, eraan vastgeklonken, zij zijn ver gegaan in de diepten des Satans, Isaiah 31:6, zodat terugkeer zo goed als onmogelijk is, het verderf is te ver doorgedrongen om hoop op herstel te geven, het is scharlaken en karmozijn, als de vlekken van de luipaard, en dat door hun eigene schuld. Zij hebben zich zeer diep verdorven, hun eigen hart verontreinigd en verhard, als in de dagen van Gibea, toen het Levietische bijwijf door de mannen van Gibea ten dode toe geschonden, en dit bedrijf door de gehele stam van Benjamin goedgekeurd werd. Dat was inderdaad een tijd van diep verval, en juist zo was de tegenwoordige tijd. Lichtzinnigheid en goddeloosheid waren toen even onbeschaamd en brutaal als in de dagen van Gibea. En daarom wat kan verwacht worden dan een wraak als in die dagen? Elke stam is nu even slecht als toen die van Benjamin en kan daarom verwachten, even zwaar bezocht te zullen worden.
2. Hun zullen derhalve hunner vaderen zonden bezocht worden: Hij zal hunner ongerechtigheid gedenken, Hij zal hun zonden bezoeken, de goddeloosheid, die zij als erfenis hebben overgenomen en die hun in het broed zit de zonden van de vaderen zullen nu aan de kinderen bezocht worden. Daarom zal God met hen twisten om de ontaarding en afval hunner vaderen, dier trouweloosheid en lage ondankbaarheid, Hosea 9:10. Merk hier op,
a. De grote eer, die God eerst Zijn volk bewezen had, toen Hij het tot Zijn volk koos:
Ik vond Israël als druiven in de woestijn Hij nam evenveel genoegen en vermaak aan hen als een arme reiziger, die druiven in de woestijn vindt, waar hij ze het meest behoeft maar het minst verwacht. Of: toen ze in de woestijn waren, vond Hij ze als druiven, niet kostelijk in zichzelf, maar kostelijk in Zijn oog, en aangenaam als de eerstelingen van de druiven voor de eigenaar van een wijngaard. Zij waren kostelijk in Zijn oog en verheerlijkt, Isaiah 43:4. Hij had Israël geplant, een edele wijnstok een geheel getrouw zaad, Jeremiah 2:21, en vond ze niet beter dan Hij ze gemaakt had, goede druiven vooreerst. Ik zag ze met genoegen, als de eerste vrucht van de vijgeboom in haar beginsel. Goede mensen worden vergeleken met de eerste rijpe vruchten, Jeremiah 24:2. En is dan meer waard dan vele later. Dit toont aan, hoeveel lust God had om hun goed te doen, niet om hunnentwil, maar omdat Hij hun vaderen had liefgehad. Hij bewaarde hen zorgvuldig, gelijk een mens de eerste en beste vruchten van zijn wijngaard bewaart. Toen Hij nu al die eer hun had geschonken, en zij zo zeer Zijn voorkeur genoten, zou iemand denken, dat zij die uitnemendheid zouden behouden hebben. Maar,
b. Zie eens de ongenade, waarin zij vervallen waren. God zonderde ze af als Zijn bijzonder volk, maar zij keerden zich tot Bal-Peor en koppelden zich aan de Moabieten, toen zij die vuile drekgod offerden, Numbers 25:2. Zij zonderden zich af tot die schaamte, die schandelijke afgod, wat Bal-Peor in bijzonderen zin was, wijl (naar het schijnt) de hoererij die het volk bedreef met de dochteren van de Moabieten, deel uitmaakte van de dienst van Bal-Peor. Zie, waartoe degenen, die God verzaken, zich ook afscheiden, het zal hun zeker vroeger of later tot schande strekken. Zij werden gans verfoeilijk naar hun boelerij, hun praktijken waren God een gruwel, maar hun zelf het liefste voor hun ziel, of, toen zij eenmaal God verlaten hadden vermenigvuldigden ze hun gruwelen, hun afgoden en afschuwelijke afgoderij, naar hun welgevallen. Zo hadden ook hun vaderen gedaan, God had hun wel gedaan, maar zij waren ondankbaar jegens Hem geweest. En op dezelfde manier had Efraïm zich zeer diep verdorven.
In de vorige verzen zagen wij, dat Israël de zonden van zijn vaderen had nagevolgd, hier volgt de straf over Israël, hun kinderen, want gelijk de zonde de dood heeft gebaard, zo gaat het steeds. Wij kunnen in deze verzen opmerken:
I. De zonde van Efraïm. Enkele uitdrukkingen beschrijven ze hier.
1. Zij hoorden niet naar Hem, Hosea 9:17, zij gaven geen aandacht meer aan Zijn woord noch aan Zijn roede, zij geloofden niet wat Hij zei noch onderwierpen zich aan Zijn wet. Hij had hun hun plicht bekend gemaakt, hen op hun belang en op hun gevaar gewezen, maar zij hadden er zich niet aan gestoord. Alles wat Hij door Zijn woord of door Zijn profeten hun had laten weten, was hun als een sprookje geweest, geen wonder dus, dat wij thans horen,
2. Van de boosheid van hun handelingen, Hosea 9:15, de rechtstreekse boosaardigheid van hun zonden, het waren geen zwakheden, maar onbeschaamde hoogmoed. Hoe kunnen zij anders dan goddeloosheid doen, die naar het woord Gods niet willen luisteren, dat hen wil onderrichten en aansporen om wel te doen? En geen wonder, dat er goddelooslijk door hen gehandeld werd, wanneer
3. Hun eredienst verdorven was, Hosea 9:15 :Al hun goddeloosheid is te Gilgal, een plaats berucht om haar afgoderij, gelijk blijkt uit Hosea 4:15, Hosea 12:11, Amos 4:4, Amos 5:5. Waarschijnlijk hadden de afgodendienaars die plaats voor hun hoofdkwartier gekozen, omdat ze vroeger beroemd was geweest wegens Gods openbaringen aan Zijn volk, Joshua 5:2, Joshua 5:10, 1 Samuel 10:8, 1 Samuel 11:15. Daar, waar de oorsprong van de afgoderij was, vanwaar ze zich over het gehele koninkrijk verspreid had, daar kon gezegd worden, dat al hun goddeloosheid was, want alle andere goddeloosheid had daar haar wortels. Verderf in de eeredienst veroorzaakte verderf in de zeden. De moeder van de hoererijen is de moeder van alle andere gruwelen, Revelation 17:5. De geleerde Hugo de Groot onderstelt, dat hier nog een diepere, een verborgen betekenis in ligt. Golgotha is in het Syrisch hetzelfde als Gilgal in het Hebreeuws, en daarom meent hij, dat deze woorden betrekking hebben op het ter dood brengen van Christus op Golgotha, de grootste zonde van de Joden, waarvan terecht kan gezegd worden, dat al hun goddeloosheid daarin haar toppunt bereikt heeft. En geen wonder, dat het volk goddelooslijk handelde, zowel in zijn eredienst als in zijn handel en wandel, wanneer,
4. Al hun vorsten afvalligen zijn, de ganse reeks koningen van de tien stammen deden wat kwaad was in de ogen des Heeren, alle rechters en overheden waren toen goddeloos, zij keerden zich tot zondige wegen en volhardden in die wegen.
II. Het mishagen Gods tegen Efraïm om zijn zonde. Die wordt hier op verschillende manieren uitgedrukt, om aan te tonen, hoe afzichtelijk de zonde in de reine ogen van Zijn heerlijkheid is, en hoe verachtelijk ze de zondaar voor Hem maakt.
1. Hij is van hen geweken, Hosea 9:12. Wanneer zij tegen Hem opstaan en Hem trouweloos worden, hoe kunnen zij dan iets anders verwachten dan dat Hij van hen wijkt en hun Zijn bescherming en weldadigheid onttrekt? En terecht wordt Zijn bedreiging versterkt en schrikkelijk gemaakt: Wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn! Zie, zij zijn inderdaad in een diep-treurige toestand, die God verzaken. Ons wel of wee hangt van de genadevolle tegenwoordigheid Gods af, als Hij heengaat, gaat ons wel mede, en ons wee blijft achter. God is van hen geweken, vervolgt en grijpt hen. Saul begreep dit, toen hij met zoveel nadruk deze klacht uitte: De Filistijnen strijden tegen mij, en God is van mij geweken, 1 Samuel 28:15. Ja, Hij wijkt niet alleen van hen, maar,
2. Hij haat ze. Al hun boosheid is te Gilgal, want daar heb Ik ze gehaat. Daar waar hun gruwelijke zonden bedreven zijn, daar heeft God een gruwel aan de zondaars. Te Gilgal had Hij menig teken van Zijn gunst aan hun vaderen geschonken, maar nu is dat de plaats, waar Hij ze haat om hun lage ondankbaarheid. Ja, Hij haat ze niet alleen, maar
3. Hij zal ze voortaan niet meer liefhebben, zal ze nimmermeer in Zijn gunst herstellen. De breuk tussen God en Israël is zo wild als de zee, en kan niet geheeld worden. Dit stemt overeen met wat Hij had gezegd, Hosea 1:6, 7:Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis Israëls, de tien stammen.
4. Hij zal ze afscheiden en wil niets meer met hen te doen hebben, om de goddeloosheid van hun handelingen. Ik zal ze uit Mijn huis uitdrijven. Hij zal ze niet langer als de Zijnen erkennen, of als behorende tot Zijn volk in de wereld. Hij zal ze de deur uitzetten als trouweloze pachters, die hun huur niet betalen, als nutteloze arbeiders, die Hem niet eren noch voor Hem werken. Zie, degenen, die Gods huis ontheiligen, kunnen niet anders verwachten dan uit Zijn huis verdreven en daar niet langer als bewoners of gasten beschouwd te worden. Ja, Hij zal ze niet alleen uit Zijn huis uitdrijven, maar,
5. Hij zal ze nog verder verdrijven, Hosea 9:17 :Mijn God zal ze verwerpen, niet alleen uit Zijn huis, maar ook uit Zijn gezicht, Hij zal ze geheel verlaten en verzaken, zij zullen verworpelingen zijn. God had gezegd, dat Hij ze uit Zijn huis zou uitdrijven, hier gaat de profeet als n, die zijns Meesters mening goed kent, nog verder, Mijn God zal ze verwerpen. Zie, met welk een genot en troost hij God zijn God noemt. Zie, wanneer anderen God verlaten en door Hem verlaten worden, dan is het een grote voldoening voor degenen, die Hem vrezen, dat zij God hun God mogen noemen, met blijdschap aan Hem denken en door Hem erkend worden. Al stonden allen tegen U op en werden allen verworpen, toch zijt Gij mijn God.
III. De vrucht van dit mishagen, als hun nageslacht wordt afgesneden en verlaten, welk oordeel hier gedurig herhaald wordt.
Merk hier op:
1. Hoe talrijk Efraïm schijnt te zijn. De naam Efraïm betekent vruchtbaarheid, Genesis 41:52. Jozef is een vruchtbare tak, Genesis 49:22. En Mozes' zegen voorspelt tienduizenden van Efraïm, Deuteronomy 33:17. Dit was zijn heerlijkheid, Hosea 9:11. Hiertoe scheen Efraïm bestemd door Hem, die de bepalingen van van de mensen woning heeft geordineerd. Want Efraïm is, gelijk als Ik Tyrus aanzag, die geplant is in een liefelijke woonplaats, om zijn vermenigvuldiging te bevorderen, wat men kan verwachten van een boom, geplant aan waterbeken. Efraïm is even sterk en rijk als eens Tyrus was, en even trots en zeker. De Chaldeeuwsche paraphrase geeft deze betekenis aan: De vergadering Israëls, toen ze de wet bewaarden, was gelijk aan Tyrus in voorspoed en zekerheid.
2. Hoe weinig mensen Efraïm zal tellen Hosea 9:11 : Aangaande Efraïm, hunlieder heerlijkheid zal wegvliegen als een vogel, hun kinderen zullen weggevoerd worden en de hoop van hun gezinnen afgesneden. Al hun heerlijkheid zal wegvliegen als een arend naar de hemel, snel en onherroepelijk. Zie wereldse heerlijkheid is heerlijkheid, die snel vervliegt, maar zij, wier heerlijkheid in God is, zullen eeuwige heerlijkheid genieten. Efraïm is een vruchtbare boom geweest, maar nu is het geslagen, hunlieder wortel is verdord, zij zullen geen vrucht voortbrengen, Hosea 9:16. Als de wortel verdord is, moet de tak insgelijks verdorren.
Merk op,
A. God bedreigt met dit oordeel, de verwoesting van hun kinderen.
a. Zij zullen omkomen, onmiddellijk door de hand Gods, Hosea 9:11. Zij zullen wegvliegen van de geboorte, en van moeders buik en van de ontvangenis af. Sommige van hun kinderen zouden terstond bij de geboorte sterven, hun wieg zal hun doodkist zijn. Anderen zullen als misgeboorten ter wereld komen, de baarmoeder zal hun graf zijn, en hun dood misschien tegelijk die van hun moeders. Of andere moeders zullen de vrucht verliezen, schier zodra ze ontvangen is. Zie hoe gemakkelijk God kan en hoe zekerlijk Hij zal het geheele menselijk geslacht uitroeien, dat ontaarde, schuldige, verdorven ras, en hun naam van onder de hemel uitdelgen. Zo doet Hij hier met Efraïm, hen opschrijvende als kinderloos, al hun heerlijkheid latende wegvliegen van de geboorte, van moeders buik en van de ontvangenis af. Hij verdort hun wortel, zodat zij geen vrucht kunnen dragen, en hun arbeid houdt binnen enkele jaren op.
b. Ofschoon zij hun kinderen moeten grootmaken, tot volwassen ouderdom brengen, al ontsnappen ze ziekte en dood, waaraan de kinderlijke leeftijd onderhevig is, zodat ze menen, dat nu alle gevaar voorbij is, "toch zal Ik er hen van beroven, Hosea 9:12, door het n of andere oordeel, zodat zij onder de mensen niet zullen zijn om hun geslacht te beroven en hun naam in stand te houden." Wederom, Hosea 9:13 :Efraïm zal zijn kinderen moeten uitbrengen tot de doodslager. De moeders zullen haar kinderen met smaad, met zorg en pijn baren, kosten zullen niet ontzien worden om ze groot te brengen. Maar dan komt een wreede vijand en jaagt allen over de kling, jong en oud, meedogenloos. Dan blijken ze te zijn schapen, voor de slachtbank bestemd. Zie, het neemt grotendeels de troost weg, die ouders in hun kinderen vinden, wanneer zij weten, dat zij ze voort- en opgebracht hebben voor de doodslager, of, wat nog erger is, om de plaag van hun geslacht te zijn. Opnieuw wordt gedreigd, Hosea 9:16. Ja, ofschoon zij genereerden, zo zal Ik toch de gewenste vruchten van hun buik doden, die kinderen, waarop ze zo verzot waren. Zie, de liefde van de ouders geeft geen zekerheid voor van de kinderen leven, ja, de dood wordt soms gezonden om de lievelingen van het gezin weg te nemen en de lasten er te laten. Toen Israël in de woestijn gevonnist werd, en allen zouden sterven, ging met de straf deze genade gepaard, dat hun kinderen evenwel tot die rust zouden ingaan, die zij door hun ongeloof verbeurd hadden. Maar hier is sprake van een eindelijke en totale verwerping, zelfs hun kinderen zullen afgesneden worden, en het land zal aan de kroon vervallen, "ob defectum sanguinis", bij ontstentenis van erfgenamen. De Chaldeeuwse paraphrase en vele rabbijnen verstaan onder de doodslagers, tot wie de kinderen moeten uitgebracht worden, Moloch, aan wie ze geofferd werden, een zonde, die haar eigen straf medebracht, die toonde, hoe harteloos de ouders waren en hoe billijk hun alle zegen werd ontnomen.
c. De weinigen, die ontsnappen en overblijven, zullen verstrooid worden Hosea 9:17 :Zij zullen omzwervende zijn onder de heidenen. Dat zijn de Joden heden ten dage, er is geen plaats ter wereld, waar zij een eigen volk vormen. B. Het gebed des profeten om deze zaak Hosea 9:14. Geef hun, Heere! Wat zult Gij geven? Wat zal ik voor een volk vragen, dat dus ten ondergang gedoemd is? Dit: wijl het decreet uitgegaan is, dat de kinderen of van de baarmoeder af sterven zullen of uitgebracht worden tot de doodslager, laat ze dan liever van de baarmoeder of sterven. Laat hen liever geen kinderen hebben, dan ze ongelukkig zien worden. Om dezelfde reden heeft Christus, toen een totale ondergang over de Joodse natie zou komen gezegd: Zalig zijn de onvruchtbaren, en de buiken die niet gebaard hebben, en de borsten, die niet gezoogd hebben, Luke 23:29. "Geef hun daarom een misdragende baarmoeder en uitdrogende borsten. Het is beter in de hand Gods te vallen Wiens barmhartigheden vele zijn, dan in de hand van mensen." Zie, degenen, die kinderloos zijn, kunnen zich door deze gedachte met Gods wil verzoenen, dat de tijd kan komen dat zij zouden wensen, kinderloos te zijn gebleven.
Verzen 1-17
Hosea 9:1-17Hier
I. Wordt het volk Israëls beschuldigd van geestelijke hoererij: O, Israël, gij hoereert van uw God af, Hosea 9:1. Hun verbond met God was een huwelijksband, waardoor zij aan hun God waren verbonden, met uitsluiting van alle andere. Maar toen zij afgoden oprichtten en die aanbaden, toen zij tot het schepsel vluchtten om daarvan hulp te verwachten en daarin hun vertrouwen te stellen, toen hoereerden ze van hun God af. Zij vereerden andere goden met de liefde, de aanbidding en het vertrouwen, die alleen Gode toekwamen. Andere volken waren afgodendienaars, maar die zonde was voor die volken geen afhoereren van God, gelijk voor Israël, dat Zijn bruid was geworden. Zie, de zonden dergenen, die hun godsdienst en hun betrekking tot God belijden, zijn Hem groter hoon dan de zonde van anderen. Als een bewijs van hun van God afhoereren wordt hun hier ten laste gelegd, dat ze hoerenloon liefhadden op alle dorsvloeren des korens.
1. Zij gaven hun afgoden gaarne beloningen, in de offers en eerstelingen, die ze hun van alle dorsvloeren des korens brachten. Zij vonden er een zonderling vermaak in, hun afgoden te dienen met datgene wat zij Gode en Zijn dienst niet wilden toewijden. Zie, het wordt gewoonlijk gezien onder hen, die gierig zijn in hun uitgaven voor de godsdienst, dat zij mild zijn als het hun eigen lusten geldt. Of,
2. Zij ontvingen gaarne loon van hun afgoden en meenden dat te zien in de vruchten van de aarde. Dezen zijn mij een hoerenloon, dat mij mijne boeleerders gegeven hebben, Hosea 2:12. Zie, diegenen zijn sterk genegen tot geestelijke hoererij, die het loon op alle dorsvloeren des korens liever hebben dan het loon in de gunst Gods en het eeuwige leven.
II. Hun wordt verboden, zich te verblijden gelijk andere volken doen: " Verblijd u niet, o Israël! tot opspringens toe. Verwacht geen vreugde. Wat vrede, wat vreugde, wat hebt gij met een van beide te doen, terwijl uw hoererijen en tooverijen zovele zijn? 2 Kings 9:19. Schikt u niet om u te verblijden, want dat pest u niet, maar gedraagt u als ellendigen en treurt en weent, James 4:9. " Juda, dat zich dicht bij de ware God houdt, en andere volken, die Hem nooit kenden, konden niet beschuldigd worden, Hem te verlaten, die mogen zich verheugen, omdat ze niet zoveel reden hebben om zich te schamen als Israël, die van Hem afgehoereerd heeft. Sommigen houden het er voor, dat Israël juist op die tijd bijzondere aanleiding had om zich te verblijden, waarschijnlijk om verliezen, die vergoed, of om voordelen, die gewonnen waren, of om een verbond met een vreemde vorst. Zij hadden dan publieke vermakelijkheden, evenals andere volken, maar God verbiedt dat vreugdebetoon. Zie, vreugde is voor goddelozen verboden vrucht. Zij moeten zich niet verblijden, omdat zij van God afgehoereerd hebben, en daarom,
1. Waar zij zich ook over verheugden, het zou hun geen zekerheid noch voordeel geven, zolang zij zich van God op een afstand hielden en met Hem strijd voerden. Zie, wij zullen waarschijnlijk slechts geringe vreugde van de wereld smaken, zolang wij God niet stellen tot onze hoogste vreugde.
2. Het besef van de zonde en de vreze voor Gods toorn moeten een demper zijn op hun vreugde en een sterk tegengif tegen hun genot Zie, die, door God te verlaten, oorzaak hebben zich te verootmoedigen, bederven daardoor hun eigen vreugde, totdat zij terugkeren en vrede met God maken.
III. Zij worden bedreigd met verwoestende oordelen voor hun geestelijke hoererij, naar hetgeen reeds lang tevoren gezegd was, Psalms 73:27. Gij roeit uit allen, die van U afhoereren. Hier wordt gedreigd
1. Dat hun land zijn gewone vrucht niet zal geven. Kanan, dat vruchtbaar land, zal tot zoute grond worden om de boosheid van degenen die daarin wonen. Zij hebben hoerenloon lief op alle dorsvloeren des korens, en zijn zo vol vreugde over de oogst, dat zij er heel geen zin in hebben, te treuren om hun zonden, en daarom zal God, tot hun ware verootmoediging, van hen wegnemen niet alleen hun genot en lekkernijen, maar zelfs hun onmisbaar brood Hosea 9:2 :De dorsvloer en de wijnkuip zal hen niet voeden, veel minder overvloed geven, zij zullen of door Gods hand gebrek lijden of door de hand des mensen geplunderd worden. De most, waarmede zij gewoon waren zich vrolijk te maken, zal hun liegen. Zie, wanneer wij de wereld en de dingen van de wereld tot onze afgod en ons deel maken, in plaats van ze te genieten als geschenken Gods, dan is het billijk, dat God ze ons ontneemt, ons zelfs ons voedsel onthoudt om ons onze dwaasheid te tonen en er ons van te genezen. Laat hen hun voedsel van de dorsvloeren des korens derven, die er hun loon van gewacht hebben. Wij verbeuren het goed van deze wereld, wanneer wij het liefhebben als ons hoogste goed.
2. Dat hun land niet alleen zal ophouden hen te voeden, maar ook hen te herbergen, hun woonplaats te zijn, het zal ze uitspuwen, zoals het tevoren de Kananieten gedaan had, Hosea 9:3. Zij zullen in des Heeren land niet blijven. Het land Kanan was in bijzondere zin des Heeren land, het land van de Schechina (naar het Chaldeeuwsch), het land van de Heer van de wereld (naar het Arabisch). Hij, Wiens de ganse aarde is, Psalms 24:1, nam ze tot Zijn domein. Het land is van Mijn, zegt God, Leviticus 25:23. Zij hadden het gebruikt, of juister: misbruikt, als ware het hun eigendom, hadden geen pacht betaald noch de diensten verricht, die ze God als de Eigenaar schuldig waren. En daarom komt God rechtvaardig en meent wederom bezit van het Zijne, nu zij hun huurcontract verbroken hadden. "Het is Mijn land", zegt God, "en Ik zal dat tonen, want zij zullen als ontrouwe huurders er uit gezet worden. Het zal hun duidelijk gemaakt worden, dat ze, hoezeer ze zich als eigenaars beschouwden, toch maar huurders waren." Zie, de eer van Gods rechtvaardigheid en heiligheid eist, dat dengenen die van God afhoereren, niet langer vergund wordt, Zijn land te bewonen, en daarom zullen vroeger of later de goddelozen uit de wereld verdreven worden. Of: het wordt des Heeren land genoemd, omdat het Het Heilige land was, Immanuëls land, het land, waaraan de bijzondere tekenen van Gods gunst waren geschonken, en daarom God bekend en waarin Zijn naam groot was, waar Gods profeten en orakelen waren. Het was in zekere zin een afschijnsel van het aardse Paradijs en een type van het hemelse. Het was een groot voorrecht, in zo'n land te mogen wonen. En het was een grote zonde en dwaasheid, tegen God op te staan en van Hem af te hoereren in zo'n land, en onrecht te drijven in een gans richtig tand, Isaiah 26:10. Het was een droevig en bitter lot, uit zo'n land verdreven te worden, het was als de verdrijving van onze eerste ouders uit Eden, en stond bijna gelijk met de uitsluiting uit het hemelse Kanan. Zie, zij kunnen niet verwachten, in des Heeren land te wonen, die zich aan des Heeren wetten niet willen onderwerpen noch door Zijn liefde geroerd worden. Zij hebben de voorrechten van Gods kerk verbeurd, die zich niet aan haar voorschriften willen onderwerpen.
3. Dat wanneer zij uit des Heeren land verdreven worden, geen rust noch voldoening in enig ander land zullen hebben. Toen Kaïn van voor Gods aangezicht verdreven werd, werd hij voorts zwervende en dolende op de aarde, en verkeerde in een land van schrik. Zo gaat het Israël nu ook. Sommigen zullen naar Egypte terugkeren, het oude diensthuis, daarheen zullen zij vlieden vanwege de Assyriërs, Hosea 8:13, zij zullen verlies en verderf ontmoeten waar ze meenden zich te versterken en hulp te vinden. Anderen zullen gevankelijk meegevoerd worden naar Assyrië en daar gedwongen worden het onreine te eten. Of,
a. Zulk voedsel, als voor des mensen gebruik ten enenmale ongeschikt is, verrot of bedorven, dat wil zeggen, dat ze tot de uiterste armoede zullen vervallen, gelijk de verloren zoon, die zijn buik begeerde te vullen met de draf, die de zwijnen aten. Of,
b. Zulk voedsel, als de Joden verboden was, als in strijd met de wet. Waarschijnlijk hebben zij in hun eigen land, hoe ongehoorzaam ook in andere opzichten, toch steeds het onderscheid tussen reine en onreine dieren in acht genomen, en zich daarop zelfs beroemd. Maar wijl ze de wet Gods in andere opzichten niet wilden onderhouden, zouden ze ook datgene moeten laten varen, wat ze toch deden en eten wat de afgoden geofferd was, als een welverdiende straf voor hun zonde. Zie, wanneer te eniger tijd ons voedsel schamel is, als wij of uit gebrek of voor onze gezondheid moeten gebruiker wet ons niet smaakt, dan moeten wij erkennen, dat God rechtvaardig is, terwijl wij ten aanzien van ons voedsel gezondigd en ons te zeer overgegeven hebben aan hetgeen onze zinnen streelde.
4. Dat zij in het land van hun vijanden, waarheen ze verdreven zouden worden, geen gelegenheid zouden hebben, God te eren of Zijn gunsten te ontvangen, zij zouden aan God geen Hem welbehagelijk offer kunnen brengen, en voor de openbare eredienst geen plaats of gelegenheid vinden. En zo (zegt Dr. Pocock) zouden ze zijn als geheel afgesneden van alle gemeenschap en betrekking met Hem, van alle tekenen van Zijn genade, van alle middelen om zich met Hem te verzoenen. Daar zouden ze gewaar worden, dat Hij ze verworpen had, dat ze Hem vervreemd waren en niet langer als Zijn volk erkend.
a. Zij zullen geen offeranden meer te offeren hebben, noch een altaar om ze daar te brengen, noch priesters om ze te offeren. Zij zullen zelfs geen drankoffer doen van wijn, hoeveel te min andere offeranden.
b. Indien zij ze ook zouden brengen, noch die offers noch zij zelf zouden Hem welgevallig zijn, want de offers zouden onwettig, en hun hart onvertederd zijn.
c. In plaats van hun lofoffers zouden zij treurbrood eten, zij zullen eenzaam, troosteloos wonen, treurende over de dood van hun dierbaren of over hun eigen ellende, zodat, al hadden zij ook gelegenheid om te offeren, de lust hun zou ontbreken. Want in hun leed, Deuteronomy 26:14, zouden ze toch niet van de heilige dingen mogen eten. Allen die treurbrood eten, worden onrein en mogen aan het altaar geen deel hebben.
d. Het brood voor hun ziel, het brood, dat zij moeten eten, wilden ze niet verhongeren, waarvan ze moeten bestaan, zal in des Heeren huis niet komen. Zij zullen geen huis des Heeren hebben om het er te brengen, en, al hadden ze er n, zij zouden er dat brood niet mogen inbrengen, noch geschikt zijn om dat te doen.
e. De terugkeer van de tijden van hun heilige en plechtige feesten zou dan zeer somber en troosteloos zijn, Hosea 9:5 :"Wat zult gijlieden dan doen op een gezette hoogtijdag en op een feestdag des Heeren, op de sabbatdag, op de nieuwe maanden, op uw Pascha Pinksterfeest of Loofhuttenfeest, de feestdagen des Heeren? Zie, de feestdagen des Heeren zijn plechtige dagen, wanneer wij daartoe genodigd worden, moeten wij wel bedenken wat wij doen zullen. Maar de vraag wordt hier gericht tot degenen, die van de zegen en de troost dier dagen beroofd waren. Wat zult gijlieden dan doen? Gij zult dan die dagen doorbrengen in smart en weeklacht, terwijl gij, indien het niet uw eigen schuld ware, ze hadt kunnen genieten in vreugde en lof. Gij zult dan de waarde leren kennen van Gods genade, als gij ze ontbeert, en de betekenis van geestelijk brood waarderen, wanneer gij het mist." Zie terwijl wij de genademiddelen genieten, moeten we bedenken, wat wij zullen doen, als we ze ooit ontberen, als ze ons ontnomen worden of als wij niet in staat zijn, er gebruik van te maken.
5. Dat ze in het land van hun verstrooiing zouden omkomen, Hosea 9:6 :Want zie, zij gaan daarheen wegens de verstoring, uit des Heeren land, waar zij beide hun sabbatdagen en andere feesten vrolijk hadden kunnen vieren, zij gaan daarheen wegens de verstoring, naar Egypte wegens de verstoring van hun eigen land door de Assyriërs, zich vleiende met de hoop, dat zij zullen weerkeren, wanneer de storm voorbij is. Maar die hoop zal vergaan, zij zullen in Egypte hun graf vinden, zoals hun oproerige voorvaderen zeiden, Exodus 14:11. Egypte zal ze verzamelen, gelijk lijken verzameld en naar een graf gebracht worden, en Mof, (Memphis) (een van de voornaamste steden van Egypte) zal ze begraven. Verzamelen en begraven worden hier saamgenomen, Jeremiah 8:2, Job 27:19. Zie, degenen die in hun verwaandheid menen, Gods oordelen te kunnen ontvlieden, zullen lichtelijk de dood vinden waar zij het behoud huns levens verwachten.
6. Dat hun land, dat ze achterlaten en waarheen zij hopen terug te keren, een verwoesting zal worden: Wat hun tenten betreft, waarin zij vroeger woonden en hun bezitting bewaarden, zij zullen afgebroken en vernield worden. Begeerte zal er zijn naar hun zilver, dat zal hun ontnomen worden. Netels zullen hen erfelijk bezitten, die zullen over alles heengroeien, zodat ze, als ze ooit hun ellende overleven en hun land weerzien, het noch vruchtbaar noch bewoonbaar zullen wedervinden, voedsel noch woonplaats zal het hun kunnen geven. Zie, zij, die het zilver en goud tot hun god maken noemen die hun grootste schatten, gelijk degenen, die de Heere hun God boven alles liefhebben, Zijn tabernakelen hun liefste plaats vinden en Zijn gebeden hun vermaak achten, Isaiah 64:11. Maar, terwijl het genoegen van de gemeenschap met God buiten de macht van toeval en onbestendigheid ligt, zijn iemands zilver en goud en wat daarmede gekocht of wat ermede versierd wordt, onderhevig aan verlies aan netelen, ze zijn een onzeker en vergankelijk bezit.
Om ze nog meer wakker te schudden, wordt hier gedreigd,
I. Dat de voorspelde verwoesting spoedig zal komen. Er zal geen reden bestaan om op lang uitstel te hopen, want het oordeel sluimert niet, het is voor de deur, Hosea 9:7 :De dagen van de bezoeking zijn gekomen, ze liggen niet langer in het verschiet, de dagen van de vergelding zijn gekomen, waarvan zij zo vaak gehoord hebben dat ze te verwachten waren. Hun profeten hebben hun verkondigd, dat de verwoesting zou komen, en nu is ze gekomen, de tijd van Gods geduld is ten einde. Zie,
1. De dag van Gods oordeel is een dag van de bezoeking, waarop des mensen zonden worden onderzocht en aan het licht gebracht, en een dag van de vergelding, waarop het oordeel wordt uitgesproken en ieder mens vergolden naar zijn werk, de nauwkeurige bezoeking dient tot rechtvaardige vergelding. 2. Deze dag van de bezoeking en vergelding komt spoedig. Hij komt zeker, en hij is nabij, als ware hij reeds gekomen.
II. Dat daarmede al hun oordeel over hun profeten te schande zal gemaakt worden. Wanneer de dag van de bezoeking komt, zal Israël gewaar worden, door droeve ervaring leren wat het door onderwijs niet wilde aannemen. Israël zal weten, dat het kwaad en bitter is de Heere zijn God te verlaten, en vreselijk, in Zijn handen te vallen. Wanneer Uw hand is opgeheven, willen zij niet zien, maar zij zullen zien. Israël zal het verschil tussen ware en valse profeten kennen.
1. Zij zullen dan verstaan, dat die zogenaamde profeten, die hen in hun zonden vleiden, en ze in zekerheid in slaap wiegden, en hun verzekerden, dat ze vrede zouden hebben al gingen ze in hun zonde voort, hoezeer ze ook beweerden, door Gods Geest geleid te worden, 1 Kings 22:24, dwazen en onzinnigen waren er geen ware profeten. Zij hadden zichzelf en degenen, die zij verleidden, bedrogen. Maar waarom zou God Zijn volk dus door valse profeten laten bedriegen? Hij antwoordt: "Om de goddeloosheid uwer ongerechtigheid, die de goddelijke wet veracht hebt en daarin volhard hebt, is de haat ook groot." Zie, omdat de mensen de waarheid niet liefhebben, maar haten, en door de menigvuldigheid hunner overtredingen tegenstaan, daarom zendt God hun een geest van de dwaling, dat ze de leugen zouden geloven, zo sterk, dat ze niet eer ontgoocheld worden dan wanneer de dag van de bezoeking en vergelding komt, die hen van de dwaasheid en onzinnigheid dier valse profeten zal overtuigen, en van hun eigen dwaasheid en onzinnigheid, toen ze zich zo gemakkelijk lieten bedriegen.
2. Zij zullen dan weten, of de ware profeten, die inderdaad door de Geest Gods geleid werden, dezulken waren als zij ze noemden, dwazen en onzinnigen. Zij zullen inzien, dat ze, wel verre van dien, juist wijzen en Gods getrouwe gezanten geweest zijn. Toen Israël zag, dat geen van Samuëls woorden op de aarde gevallen was, bekende het, dat hij bevestigd was tot een profeet des Heeren, 1 Samuel 3:20. Zo ook hier, wanneer God het woord van Zijn gezanten doet komen, de dag van de bezoeking en van de vergelding, die zij geprofeteerd hadden, maar waarom hun hoorders hen uitgelachen en bespot hadden, achtende een gekkenhuis de beste verblijfplaats voor hen, dan zullen die spotters beschaamd worden door de grootheid hunner ongerechtigheid en hun haat, waarom God een haastig verderf over hen brengt. De gezanten Gods hadden ze bespot, en dat is de zonde, waarvoor ze nu gestraft en waarover ze nu beschaamd worden.
III. Dat hierdoor de goddeloosheid van de valse profeten, tot hun eigen schande, openbaar zal worden, Hosea 9:8 :"De wachter van Efraïm is met mijn God. Zij hadden een reeks waardige, goede profeten gehad, die nabij God leefden en in Zijn gemeenschap verkeerden, maar nu hebben zij een bende bedorven, kwaadwillige vervolgende profeten, de belhamels bij allerlei kwaad." Of: "de wachter van Efraïm beweert nu, met mijn God te zijn en leidt zijn leugens in met de uitspraak: Aldus spreekt de Heere, maar hij is een vogelvangersstrik op al zijn wegen, geslepen om de eenvoudige tot zonde te verleiden en de oprechte in moeilijkheid te brengen. Hij is zo vol haat en vijandschap tegen wat en wie goed is, dat hij als `t ware zelf haat is geworden in het huis zijns Gods." Zie, goddeloze profeten zijn de slechtste mensen, hun zonde tegen God is het afschuwelijkst, en hun broeden tegen de godsdienst hoogst gevaarlijk. Zij kunnen zich beroemen, dat zij wachters, opzieners zijn, en voorzover hun zien gaat, hebben zij gelijk, en kunnen hun hoofd vol goede gedachten hebben, maar beschouw hun leven, en zij zijn een vogelvangersstrik op al hun wegen, vangende en verdervende. Beschouw hun gemoed, en daarin huist haat tegen Gods huis, boosaardigheid en nijd tegen goede profeten en goede Israëlieten. Wee u, o land! Wee u, o kerk, die zulke wachters, zulke profeten hebt, die wel zien maar niet doen wat recht is! "Corruptio optimi est pessima." Het beste als het bederft, wordt het slechtste.
IV. Dat God nu met hen de zonden hunner vaderen zal afrekenen, in wier voetstappen zij gewandeld hebben, Hosea 9:9, Hosea 9:10.
1. Zij zijn even verdorven als hun vaderen. Zij hebben zich zeer diep verdorven, zij zijn in de zonde geworteld, eraan vastgeklonken, zij zijn ver gegaan in de diepten des Satans, Isaiah 31:6, zodat terugkeer zo goed als onmogelijk is, het verderf is te ver doorgedrongen om hoop op herstel te geven, het is scharlaken en karmozijn, als de vlekken van de luipaard, en dat door hun eigene schuld. Zij hebben zich zeer diep verdorven, hun eigen hart verontreinigd en verhard, als in de dagen van Gibea, toen het Levietische bijwijf door de mannen van Gibea ten dode toe geschonden, en dit bedrijf door de gehele stam van Benjamin goedgekeurd werd. Dat was inderdaad een tijd van diep verval, en juist zo was de tegenwoordige tijd. Lichtzinnigheid en goddeloosheid waren toen even onbeschaamd en brutaal als in de dagen van Gibea. En daarom wat kan verwacht worden dan een wraak als in die dagen? Elke stam is nu even slecht als toen die van Benjamin en kan daarom verwachten, even zwaar bezocht te zullen worden.
2. Hun zullen derhalve hunner vaderen zonden bezocht worden: Hij zal hunner ongerechtigheid gedenken, Hij zal hun zonden bezoeken, de goddeloosheid, die zij als erfenis hebben overgenomen en die hun in het broed zit de zonden van de vaderen zullen nu aan de kinderen bezocht worden. Daarom zal God met hen twisten om de ontaarding en afval hunner vaderen, dier trouweloosheid en lage ondankbaarheid, Hosea 9:10. Merk hier op,
a. De grote eer, die God eerst Zijn volk bewezen had, toen Hij het tot Zijn volk koos:
Ik vond Israël als druiven in de woestijn Hij nam evenveel genoegen en vermaak aan hen als een arme reiziger, die druiven in de woestijn vindt, waar hij ze het meest behoeft maar het minst verwacht. Of: toen ze in de woestijn waren, vond Hij ze als druiven, niet kostelijk in zichzelf, maar kostelijk in Zijn oog, en aangenaam als de eerstelingen van de druiven voor de eigenaar van een wijngaard. Zij waren kostelijk in Zijn oog en verheerlijkt, Isaiah 43:4. Hij had Israël geplant, een edele wijnstok een geheel getrouw zaad, Jeremiah 2:21, en vond ze niet beter dan Hij ze gemaakt had, goede druiven vooreerst. Ik zag ze met genoegen, als de eerste vrucht van de vijgeboom in haar beginsel. Goede mensen worden vergeleken met de eerste rijpe vruchten, Jeremiah 24:2. En is dan meer waard dan vele later. Dit toont aan, hoeveel lust God had om hun goed te doen, niet om hunnentwil, maar omdat Hij hun vaderen had liefgehad. Hij bewaarde hen zorgvuldig, gelijk een mens de eerste en beste vruchten van zijn wijngaard bewaart. Toen Hij nu al die eer hun had geschonken, en zij zo zeer Zijn voorkeur genoten, zou iemand denken, dat zij die uitnemendheid zouden behouden hebben. Maar,
b. Zie eens de ongenade, waarin zij vervallen waren. God zonderde ze af als Zijn bijzonder volk, maar zij keerden zich tot Bal-Peor en koppelden zich aan de Moabieten, toen zij die vuile drekgod offerden, Numbers 25:2. Zij zonderden zich af tot die schaamte, die schandelijke afgod, wat Bal-Peor in bijzonderen zin was, wijl (naar het schijnt) de hoererij die het volk bedreef met de dochteren van de Moabieten, deel uitmaakte van de dienst van Bal-Peor. Zie, waartoe degenen, die God verzaken, zich ook afscheiden, het zal hun zeker vroeger of later tot schande strekken. Zij werden gans verfoeilijk naar hun boelerij, hun praktijken waren God een gruwel, maar hun zelf het liefste voor hun ziel, of, toen zij eenmaal God verlaten hadden vermenigvuldigden ze hun gruwelen, hun afgoden en afschuwelijke afgoderij, naar hun welgevallen. Zo hadden ook hun vaderen gedaan, God had hun wel gedaan, maar zij waren ondankbaar jegens Hem geweest. En op dezelfde manier had Efraïm zich zeer diep verdorven.
In de vorige verzen zagen wij, dat Israël de zonden van zijn vaderen had nagevolgd, hier volgt de straf over Israël, hun kinderen, want gelijk de zonde de dood heeft gebaard, zo gaat het steeds. Wij kunnen in deze verzen opmerken:
I. De zonde van Efraïm. Enkele uitdrukkingen beschrijven ze hier.
1. Zij hoorden niet naar Hem, Hosea 9:17, zij gaven geen aandacht meer aan Zijn woord noch aan Zijn roede, zij geloofden niet wat Hij zei noch onderwierpen zich aan Zijn wet. Hij had hun hun plicht bekend gemaakt, hen op hun belang en op hun gevaar gewezen, maar zij hadden er zich niet aan gestoord. Alles wat Hij door Zijn woord of door Zijn profeten hun had laten weten, was hun als een sprookje geweest, geen wonder dus, dat wij thans horen,
2. Van de boosheid van hun handelingen, Hosea 9:15, de rechtstreekse boosaardigheid van hun zonden, het waren geen zwakheden, maar onbeschaamde hoogmoed. Hoe kunnen zij anders dan goddeloosheid doen, die naar het woord Gods niet willen luisteren, dat hen wil onderrichten en aansporen om wel te doen? En geen wonder, dat er goddelooslijk door hen gehandeld werd, wanneer
3. Hun eredienst verdorven was, Hosea 9:15 :Al hun goddeloosheid is te Gilgal, een plaats berucht om haar afgoderij, gelijk blijkt uit Hosea 4:15, Hosea 12:11, Amos 4:4, Amos 5:5. Waarschijnlijk hadden de afgodendienaars die plaats voor hun hoofdkwartier gekozen, omdat ze vroeger beroemd was geweest wegens Gods openbaringen aan Zijn volk, Joshua 5:2, Joshua 5:10, 1 Samuel 10:8, 1 Samuel 11:15. Daar, waar de oorsprong van de afgoderij was, vanwaar ze zich over het gehele koninkrijk verspreid had, daar kon gezegd worden, dat al hun goddeloosheid was, want alle andere goddeloosheid had daar haar wortels. Verderf in de eeredienst veroorzaakte verderf in de zeden. De moeder van de hoererijen is de moeder van alle andere gruwelen, Revelation 17:5. De geleerde Hugo de Groot onderstelt, dat hier nog een diepere, een verborgen betekenis in ligt. Golgotha is in het Syrisch hetzelfde als Gilgal in het Hebreeuws, en daarom meent hij, dat deze woorden betrekking hebben op het ter dood brengen van Christus op Golgotha, de grootste zonde van de Joden, waarvan terecht kan gezegd worden, dat al hun goddeloosheid daarin haar toppunt bereikt heeft. En geen wonder, dat het volk goddelooslijk handelde, zowel in zijn eredienst als in zijn handel en wandel, wanneer,
4. Al hun vorsten afvalligen zijn, de ganse reeks koningen van de tien stammen deden wat kwaad was in de ogen des Heeren, alle rechters en overheden waren toen goddeloos, zij keerden zich tot zondige wegen en volhardden in die wegen.
II. Het mishagen Gods tegen Efraïm om zijn zonde. Die wordt hier op verschillende manieren uitgedrukt, om aan te tonen, hoe afzichtelijk de zonde in de reine ogen van Zijn heerlijkheid is, en hoe verachtelijk ze de zondaar voor Hem maakt.
1. Hij is van hen geweken, Hosea 9:12. Wanneer zij tegen Hem opstaan en Hem trouweloos worden, hoe kunnen zij dan iets anders verwachten dan dat Hij van hen wijkt en hun Zijn bescherming en weldadigheid onttrekt? En terecht wordt Zijn bedreiging versterkt en schrikkelijk gemaakt: Wee hun, als Ik van hen zal geweken zijn! Zie, zij zijn inderdaad in een diep-treurige toestand, die God verzaken. Ons wel of wee hangt van de genadevolle tegenwoordigheid Gods af, als Hij heengaat, gaat ons wel mede, en ons wee blijft achter. God is van hen geweken, vervolgt en grijpt hen. Saul begreep dit, toen hij met zoveel nadruk deze klacht uitte: De Filistijnen strijden tegen mij, en God is van mij geweken, 1 Samuel 28:15. Ja, Hij wijkt niet alleen van hen, maar,
2. Hij haat ze. Al hun boosheid is te Gilgal, want daar heb Ik ze gehaat. Daar waar hun gruwelijke zonden bedreven zijn, daar heeft God een gruwel aan de zondaars. Te Gilgal had Hij menig teken van Zijn gunst aan hun vaderen geschonken, maar nu is dat de plaats, waar Hij ze haat om hun lage ondankbaarheid. Ja, Hij haat ze niet alleen, maar
3. Hij zal ze voortaan niet meer liefhebben, zal ze nimmermeer in Zijn gunst herstellen. De breuk tussen God en Israël is zo wild als de zee, en kan niet geheeld worden. Dit stemt overeen met wat Hij had gezegd, Hosea 1:6, 7:Ik zal Mij voortaan niet meer ontfermen over het huis Israëls, de tien stammen.
4. Hij zal ze afscheiden en wil niets meer met hen te doen hebben, om de goddeloosheid van hun handelingen. Ik zal ze uit Mijn huis uitdrijven. Hij zal ze niet langer als de Zijnen erkennen, of als behorende tot Zijn volk in de wereld. Hij zal ze de deur uitzetten als trouweloze pachters, die hun huur niet betalen, als nutteloze arbeiders, die Hem niet eren noch voor Hem werken. Zie, degenen, die Gods huis ontheiligen, kunnen niet anders verwachten dan uit Zijn huis verdreven en daar niet langer als bewoners of gasten beschouwd te worden. Ja, Hij zal ze niet alleen uit Zijn huis uitdrijven, maar,
5. Hij zal ze nog verder verdrijven, Hosea 9:17 :Mijn God zal ze verwerpen, niet alleen uit Zijn huis, maar ook uit Zijn gezicht, Hij zal ze geheel verlaten en verzaken, zij zullen verworpelingen zijn. God had gezegd, dat Hij ze uit Zijn huis zou uitdrijven, hier gaat de profeet als n, die zijns Meesters mening goed kent, nog verder, Mijn God zal ze verwerpen. Zie, met welk een genot en troost hij God zijn God noemt. Zie, wanneer anderen God verlaten en door Hem verlaten worden, dan is het een grote voldoening voor degenen, die Hem vrezen, dat zij God hun God mogen noemen, met blijdschap aan Hem denken en door Hem erkend worden. Al stonden allen tegen U op en werden allen verworpen, toch zijt Gij mijn God.
III. De vrucht van dit mishagen, als hun nageslacht wordt afgesneden en verlaten, welk oordeel hier gedurig herhaald wordt.
Merk hier op:
1. Hoe talrijk Efraïm schijnt te zijn. De naam Efraïm betekent vruchtbaarheid, Genesis 41:52. Jozef is een vruchtbare tak, Genesis 49:22. En Mozes' zegen voorspelt tienduizenden van Efraïm, Deuteronomy 33:17. Dit was zijn heerlijkheid, Hosea 9:11. Hiertoe scheen Efraïm bestemd door Hem, die de bepalingen van van de mensen woning heeft geordineerd. Want Efraïm is, gelijk als Ik Tyrus aanzag, die geplant is in een liefelijke woonplaats, om zijn vermenigvuldiging te bevorderen, wat men kan verwachten van een boom, geplant aan waterbeken. Efraïm is even sterk en rijk als eens Tyrus was, en even trots en zeker. De Chaldeeuwsche paraphrase geeft deze betekenis aan: De vergadering Israëls, toen ze de wet bewaarden, was gelijk aan Tyrus in voorspoed en zekerheid.
2. Hoe weinig mensen Efraïm zal tellen Hosea 9:11 : Aangaande Efraïm, hunlieder heerlijkheid zal wegvliegen als een vogel, hun kinderen zullen weggevoerd worden en de hoop van hun gezinnen afgesneden. Al hun heerlijkheid zal wegvliegen als een arend naar de hemel, snel en onherroepelijk. Zie wereldse heerlijkheid is heerlijkheid, die snel vervliegt, maar zij, wier heerlijkheid in God is, zullen eeuwige heerlijkheid genieten. Efraïm is een vruchtbare boom geweest, maar nu is het geslagen, hunlieder wortel is verdord, zij zullen geen vrucht voortbrengen, Hosea 9:16. Als de wortel verdord is, moet de tak insgelijks verdorren.
Merk op,
A. God bedreigt met dit oordeel, de verwoesting van hun kinderen.
a. Zij zullen omkomen, onmiddellijk door de hand Gods, Hosea 9:11. Zij zullen wegvliegen van de geboorte, en van moeders buik en van de ontvangenis af. Sommige van hun kinderen zouden terstond bij de geboorte sterven, hun wieg zal hun doodkist zijn. Anderen zullen als misgeboorten ter wereld komen, de baarmoeder zal hun graf zijn, en hun dood misschien tegelijk die van hun moeders. Of andere moeders zullen de vrucht verliezen, schier zodra ze ontvangen is. Zie hoe gemakkelijk God kan en hoe zekerlijk Hij zal het geheele menselijk geslacht uitroeien, dat ontaarde, schuldige, verdorven ras, en hun naam van onder de hemel uitdelgen. Zo doet Hij hier met Efraïm, hen opschrijvende als kinderloos, al hun heerlijkheid latende wegvliegen van de geboorte, van moeders buik en van de ontvangenis af. Hij verdort hun wortel, zodat zij geen vrucht kunnen dragen, en hun arbeid houdt binnen enkele jaren op.
b. Ofschoon zij hun kinderen moeten grootmaken, tot volwassen ouderdom brengen, al ontsnappen ze ziekte en dood, waaraan de kinderlijke leeftijd onderhevig is, zodat ze menen, dat nu alle gevaar voorbij is, "toch zal Ik er hen van beroven, Hosea 9:12, door het n of andere oordeel, zodat zij onder de mensen niet zullen zijn om hun geslacht te beroven en hun naam in stand te houden." Wederom, Hosea 9:13 :Efraïm zal zijn kinderen moeten uitbrengen tot de doodslager. De moeders zullen haar kinderen met smaad, met zorg en pijn baren, kosten zullen niet ontzien worden om ze groot te brengen. Maar dan komt een wreede vijand en jaagt allen over de kling, jong en oud, meedogenloos. Dan blijken ze te zijn schapen, voor de slachtbank bestemd. Zie, het neemt grotendeels de troost weg, die ouders in hun kinderen vinden, wanneer zij weten, dat zij ze voort- en opgebracht hebben voor de doodslager, of, wat nog erger is, om de plaag van hun geslacht te zijn. Opnieuw wordt gedreigd, Hosea 9:16. Ja, ofschoon zij genereerden, zo zal Ik toch de gewenste vruchten van hun buik doden, die kinderen, waarop ze zo verzot waren. Zie, de liefde van de ouders geeft geen zekerheid voor van de kinderen leven, ja, de dood wordt soms gezonden om de lievelingen van het gezin weg te nemen en de lasten er te laten. Toen Israël in de woestijn gevonnist werd, en allen zouden sterven, ging met de straf deze genade gepaard, dat hun kinderen evenwel tot die rust zouden ingaan, die zij door hun ongeloof verbeurd hadden. Maar hier is sprake van een eindelijke en totale verwerping, zelfs hun kinderen zullen afgesneden worden, en het land zal aan de kroon vervallen, "ob defectum sanguinis", bij ontstentenis van erfgenamen. De Chaldeeuwse paraphrase en vele rabbijnen verstaan onder de doodslagers, tot wie de kinderen moeten uitgebracht worden, Moloch, aan wie ze geofferd werden, een zonde, die haar eigen straf medebracht, die toonde, hoe harteloos de ouders waren en hoe billijk hun alle zegen werd ontnomen.
c. De weinigen, die ontsnappen en overblijven, zullen verstrooid worden Hosea 9:17 :Zij zullen omzwervende zijn onder de heidenen. Dat zijn de Joden heden ten dage, er is geen plaats ter wereld, waar zij een eigen volk vormen. B. Het gebed des profeten om deze zaak Hosea 9:14. Geef hun, Heere! Wat zult Gij geven? Wat zal ik voor een volk vragen, dat dus ten ondergang gedoemd is? Dit: wijl het decreet uitgegaan is, dat de kinderen of van de baarmoeder af sterven zullen of uitgebracht worden tot de doodslager, laat ze dan liever van de baarmoeder of sterven. Laat hen liever geen kinderen hebben, dan ze ongelukkig zien worden. Om dezelfde reden heeft Christus, toen een totale ondergang over de Joodse natie zou komen gezegd: Zalig zijn de onvruchtbaren, en de buiken die niet gebaard hebben, en de borsten, die niet gezoogd hebben, Luke 23:29. "Geef hun daarom een misdragende baarmoeder en uitdrogende borsten. Het is beter in de hand Gods te vallen Wiens barmhartigheden vele zijn, dan in de hand van mensen." Zie, degenen, die kinderloos zijn, kunnen zich door deze gedachte met Gods wil verzoenen, dat de tijd kan komen dat zij zouden wensen, kinderloos te zijn gebleven.