Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Hebrews 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/hebrews-12.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Hebrews 12". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HEBREEËN 12In dit hoofdstuk past de apostel hetgeen hij in het vorige verzameld heeft toe en gebruikt het als een voorname beweegreden of lijdzaamheid en volharding in het Christelijk geloof. Hij dringt dat aan:
I. Door het voorbeeld, groter dan al de door hem genoemde, dat van Christus zelf, Hebrews 12:1,
II. Door den zachten en genadigen aard van de droefenissen, die totnogtoe in hun Christelijke loopbaan hun overkomen waren, Hebrews 12:4,
III. Door de gemeenschap en gelijkvormigheid van de kerk des Evangelies op aarde met de zegevierende Kerk in den hemel, Hebrews 12:18.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, HEBREEËN 12In dit hoofdstuk past de apostel hetgeen hij in het vorige verzameld heeft toe en gebruikt het als een voorname beweegreden of lijdzaamheid en volharding in het Christelijk geloof. Hij dringt dat aan:
I. Door het voorbeeld, groter dan al de door hem genoemde, dat van Christus zelf, Hebrews 12:1,
II. Door den zachten en genadigen aard van de droefenissen, die totnogtoe in hun Christelijke loopbaan hun overkomen waren, Hebrews 12:4,
III. Door de gemeenschap en gelijkvormigheid van de kerk des Evangelies op aarde met de zegevierende Kerk in den hemel, Hebrews 12:18.
Verzen 1-3
Hebreeën 12:1-3Merk hier op welke de grote plicht is, waartoe de apostel deze Hebreeën aanspoort en die hij zozeer begeert dat zij vervullen zullen. Dat is: afleggen allen last en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is. De plicht bestaat uit twee delen, het voorbereidende en het vervullende.
I. Voorbereidend. Afleggen allen last en de zonde.
1. Allen last, dat is: alle onbehoorlijke gehechtheid aan en ingenomenheid met het lichaam en het tegenwoordige leven in de wereld. Onevenredige zorg of liefde voor het tegenwoordige leven is een dodelijk gewicht op de ziel, dat haar neerdrukt terwijl zij naar boven moet stijgen, haar terugtrekt terwijl zij voorwaarts moet streven, het maakt de plichten zwaarder en moeilijker dan zij behoren te zijn.
2. De zonde, die ons lichtelijk omringt, de zonde, die het grootste voordeel op ons heeft door de omstandigheden waarin wij zijn, onzen toestand, ons gezelschap. Dit kan bedoeld zijn van de verderflijke zonde des ongeloofs, of misschien van de vleiende zonde der Joden, overgrote liefde voor hun eigen bedeling. Wij moeten allen uitwendigen en inwendigen last en alles wat ons hindert afleggen.
II. Vervullende. Laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is. De apostel neemt hier een beeld uit de Olympische spelen en andere dergelijke oefeningen.
1. Christenen hebben een loopbaan te lopen, een loopbaan van diensten en van lijden, een loopbaan van werkelijke en lijdelijke gehoorzaamheid.
2. Deze loopbaan is hun voorgesteld, zij is voor hen afgeperkt, beide door het woord van God en door het voorbeeld van Gods getrouwe dienstknechten, de wolk der getuigen, met welke zij gemeenschap hebben. Die loopbaan is voorgesteld in eigen grenzen en richting, de baan die afgelegd moet worden en de prijs die te winnen valt zijn voorgesteld.
3. Die loopbaan moet gelopen worden met lijdzaamheid en volharding. Zij zullen lijdzaamheid nodig hebben onder al de bezwaren, die zij ontmoeten zullen, en volharding om al de verzoekingen om ter zijde te gaan of het op te geven, weerstand te bieden. Geloof en lijdzaamheid zijn de overwinnende genaden, en daarom moeten zij voortdurend aangekweekt en geoefend worden.
4. De Christenen hebben een groter voorbeeld om hen aan te moedigen in hun Christelijke loopbaan dan een van hen, die reeds genoemd zijn, en dat is de Heere Jezus Christus.
Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus, Hebrews 12:2. Merk hier op:
A. Wat de Heere Jezus is voor Zijn volk: Hij is de leidsman en voleinder van hun geloof . Hij is de beginner, de voleindiger en de beloner van hun geloof. a. Hij is de bewerker van hun geloof, niet alleen het voorwerp, maar de bewerker. Hij is de grote leidsman en voorganger van ons geloof, Hij vertrouwde op God. Hij is de verwerver van den Geest des geloofs, de gever van de regelen des geloofs, de werkelijke oorzaak van de genade des geloofs, en in alle opzichten de bewerker van ons geloof.
b. Hij is de voleinder van ons geloof. Hij is de vervuller en de vervulling van al de beloften en voorzeggingen der Schrift, Hij is de volmaker van den canon der Schrift, Hij is de voleinder der genade en van het werk des geloofs met kracht in de zielen van Zijn volk, en Hij is de rechter en beloner van hun geloof, Hij beslist wie het wit bereikt hebben, en door Hem en in Hem ontvangen zij den prijs.
B. Welke beproevingen Christus bejegenden in Zijn loopbaan.
a. Hij heeft het tegenspreken der zondaren tegen zich verdragen, Hebrews 12:3. Hij verdroeg hun tegenstand, die zij Hem aandeden, beide in woord en in gedrag. Zij spraken Hem onophoudelijk tegen en gingen tegen Zijn grote bedoeling in, en ofschoon Hij hen gemakkelijk had kunnen verslaan en vernietigen en soms een bewijs van Zijn macht daartoe gaf, verdroeg Hij toch hun slechte handelwijzen met grote lijdzaamheid. Hun tegensprekingen waren tegen Christus zelven, tegen Zijn persoon als Godmens, tegen Zijn gezag, tegen Zijne prediking, maar Hij verdroeg ze alle.
b. Hij heeft het kruis verdragen, al het lijden, dat in deze wereld over Hem kwam, Hij nam Zijn kruis dagelijks op zich en werd er eindelijk aan vastgenageld en verdroeg den smartelijken, schandelijken en vervloekten dood, waarin Hij met de misdadigers, met de schandelijkste boosdoeners, gerekend werd, dat alles verdroeg Hij met onoverwinnelijke lijdzaamheid en beslistheid.
c. Hij heeft de schande veracht. Al de smaadheid, die op Hem geworpen werd, beide in Zijn leven en in Zijn sterven, verachtte Hij, Hij was daar oneindig boven verheven, Hij kende Zijn eigen onschuld en voortreffelijkheid, en verachtte de onwetendheid en boosheid van Zijn verachters.
C. Wat het was, dat de menselijke ziel van Christus onder dit weergaloze lijden ondersteunde. Dat was de vreugde, die Hem voorgesteld was. Hij had iets in het oog onder al dat lijden, dat aangenaam voor Hem was. Hij verheugde zich er in, dat Zijn lijden de voldoening zou maken voor de beledigde gerechtigheid van God en diens eer en regering verzekeren zou, dat Hij vrede zou maken tussen God en de mensen, dat Hij het verbond der genade zou bezegelen en er de Middelaar van zijn, dat Hij een weg van zaligheid zou openen voor den voornaamsten der zondaren en dat Hij waarlijk zou zalig maken allen, die de Vader Hem gegeven had, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. Dat was de vreugde, die Hem voorgesteld was.
D. De beloning voor zijn lijden: Hij is gezeten aan de rechterhand des troons van God. Christus, als Middelaar, is verheven tot den hoogsten staat van eer, tot de grootste macht en invloed, Hij zit aan de rechterhand des Vaders. Niets gaat tussen hemel en aarde om dan door Hem, Hij doet al wat gedaan wordt, Hij leeft eeuwig om voor Zijn volk te bidden.
E. Wat onze roeping is ten aanzien van dezen Jezus. Wij moeten: a. Op Hem zien, dat is, wij moeten Hem voortdurend voor ogen hebben als ons voorbeeld en onze grote bemoediging, wij moeten op Hem zien voor leiding, voor bijstand, voor aanneming, onder al ons lijden.
b. Hem aanmerken, veel over Hem nadenken, en in ons zelven Zijne zaak met de onze vergelijken. Wij moeten analogiseren, zoals er eigenlijk staat, Christus lijden met het onze vergelijken, dan zullen wij bevinden dat het Zijne het onze ver overtreft, in aard en grootte beide, en dat Zijne lijdzaamheid de onze even ver overtreft, zodat Hij voor ons een volmaakt voorbeeld ter navolging is.
F. Het voordeel, dat wij zodoende zullen behalen, het zal een middel voor ons zijn om niet te verflauwen en te bezwijken in onze zielen, Hebrews 12:3. Opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uwe zielen. Merk op:
a. Er is in den besten onzer neiging om te verflauwen en te bezwijken onder de beproevingen en droefenissen, vooral wanneer zij zwaar zijn en lang aanhouden. Dat komt voort uit de onvolkomenheid der genade en de overblijfselen van het bederf.
b. De beste weg om dat te voorkomen, is op Jezus te zien en Hem aan te merken. Geloof en overdenking zullen ons nieuwen voorraad van kracht, troost en moed schenken, want Hij heeft ons verzekerd dat indien wij met Hem lijden, wij ook met Hem zullen verheerlijkt worden, en deze hoop zal onze helm zijn.
Verzen 1-3
Hebreeën 12:1-3Merk hier op welke de grote plicht is, waartoe de apostel deze Hebreeën aanspoort en die hij zozeer begeert dat zij vervullen zullen. Dat is: afleggen allen last en de zonde, die ons lichtelijk omringt, en met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is. De plicht bestaat uit twee delen, het voorbereidende en het vervullende.
I. Voorbereidend. Afleggen allen last en de zonde.
1. Allen last, dat is: alle onbehoorlijke gehechtheid aan en ingenomenheid met het lichaam en het tegenwoordige leven in de wereld. Onevenredige zorg of liefde voor het tegenwoordige leven is een dodelijk gewicht op de ziel, dat haar neerdrukt terwijl zij naar boven moet stijgen, haar terugtrekt terwijl zij voorwaarts moet streven, het maakt de plichten zwaarder en moeilijker dan zij behoren te zijn.
2. De zonde, die ons lichtelijk omringt, de zonde, die het grootste voordeel op ons heeft door de omstandigheden waarin wij zijn, onzen toestand, ons gezelschap. Dit kan bedoeld zijn van de verderflijke zonde des ongeloofs, of misschien van de vleiende zonde der Joden, overgrote liefde voor hun eigen bedeling. Wij moeten allen uitwendigen en inwendigen last en alles wat ons hindert afleggen.
II. Vervullende. Laat ons met lijdzaamheid lopen de loopbaan, die ons voorgesteld is. De apostel neemt hier een beeld uit de Olympische spelen en andere dergelijke oefeningen.
1. Christenen hebben een loopbaan te lopen, een loopbaan van diensten en van lijden, een loopbaan van werkelijke en lijdelijke gehoorzaamheid.
2. Deze loopbaan is hun voorgesteld, zij is voor hen afgeperkt, beide door het woord van God en door het voorbeeld van Gods getrouwe dienstknechten, de wolk der getuigen, met welke zij gemeenschap hebben. Die loopbaan is voorgesteld in eigen grenzen en richting, de baan die afgelegd moet worden en de prijs die te winnen valt zijn voorgesteld.
3. Die loopbaan moet gelopen worden met lijdzaamheid en volharding. Zij zullen lijdzaamheid nodig hebben onder al de bezwaren, die zij ontmoeten zullen, en volharding om al de verzoekingen om ter zijde te gaan of het op te geven, weerstand te bieden. Geloof en lijdzaamheid zijn de overwinnende genaden, en daarom moeten zij voortdurend aangekweekt en geoefend worden.
4. De Christenen hebben een groter voorbeeld om hen aan te moedigen in hun Christelijke loopbaan dan een van hen, die reeds genoemd zijn, en dat is de Heere Jezus Christus.
Ziende op den oversten Leidsman en Voleinder des geloofs Jezus, Hebrews 12:2. Merk hier op:
A. Wat de Heere Jezus is voor Zijn volk: Hij is de leidsman en voleinder van hun geloof . Hij is de beginner, de voleindiger en de beloner van hun geloof. a. Hij is de bewerker van hun geloof, niet alleen het voorwerp, maar de bewerker. Hij is de grote leidsman en voorganger van ons geloof, Hij vertrouwde op God. Hij is de verwerver van den Geest des geloofs, de gever van de regelen des geloofs, de werkelijke oorzaak van de genade des geloofs, en in alle opzichten de bewerker van ons geloof.
b. Hij is de voleinder van ons geloof. Hij is de vervuller en de vervulling van al de beloften en voorzeggingen der Schrift, Hij is de volmaker van den canon der Schrift, Hij is de voleinder der genade en van het werk des geloofs met kracht in de zielen van Zijn volk, en Hij is de rechter en beloner van hun geloof, Hij beslist wie het wit bereikt hebben, en door Hem en in Hem ontvangen zij den prijs.
B. Welke beproevingen Christus bejegenden in Zijn loopbaan.
a. Hij heeft het tegenspreken der zondaren tegen zich verdragen, Hebrews 12:3. Hij verdroeg hun tegenstand, die zij Hem aandeden, beide in woord en in gedrag. Zij spraken Hem onophoudelijk tegen en gingen tegen Zijn grote bedoeling in, en ofschoon Hij hen gemakkelijk had kunnen verslaan en vernietigen en soms een bewijs van Zijn macht daartoe gaf, verdroeg Hij toch hun slechte handelwijzen met grote lijdzaamheid. Hun tegensprekingen waren tegen Christus zelven, tegen Zijn persoon als Godmens, tegen Zijn gezag, tegen Zijne prediking, maar Hij verdroeg ze alle.
b. Hij heeft het kruis verdragen, al het lijden, dat in deze wereld over Hem kwam, Hij nam Zijn kruis dagelijks op zich en werd er eindelijk aan vastgenageld en verdroeg den smartelijken, schandelijken en vervloekten dood, waarin Hij met de misdadigers, met de schandelijkste boosdoeners, gerekend werd, dat alles verdroeg Hij met onoverwinnelijke lijdzaamheid en beslistheid.
c. Hij heeft de schande veracht. Al de smaadheid, die op Hem geworpen werd, beide in Zijn leven en in Zijn sterven, verachtte Hij, Hij was daar oneindig boven verheven, Hij kende Zijn eigen onschuld en voortreffelijkheid, en verachtte de onwetendheid en boosheid van Zijn verachters.
C. Wat het was, dat de menselijke ziel van Christus onder dit weergaloze lijden ondersteunde. Dat was de vreugde, die Hem voorgesteld was. Hij had iets in het oog onder al dat lijden, dat aangenaam voor Hem was. Hij verheugde zich er in, dat Zijn lijden de voldoening zou maken voor de beledigde gerechtigheid van God en diens eer en regering verzekeren zou, dat Hij vrede zou maken tussen God en de mensen, dat Hij het verbond der genade zou bezegelen en er de Middelaar van zijn, dat Hij een weg van zaligheid zou openen voor den voornaamsten der zondaren en dat Hij waarlijk zou zalig maken allen, die de Vader Hem gegeven had, opdat Hij de eerstgeborene zou zijn onder vele broederen. Dat was de vreugde, die Hem voorgesteld was.
D. De beloning voor zijn lijden: Hij is gezeten aan de rechterhand des troons van God. Christus, als Middelaar, is verheven tot den hoogsten staat van eer, tot de grootste macht en invloed, Hij zit aan de rechterhand des Vaders. Niets gaat tussen hemel en aarde om dan door Hem, Hij doet al wat gedaan wordt, Hij leeft eeuwig om voor Zijn volk te bidden.
E. Wat onze roeping is ten aanzien van dezen Jezus. Wij moeten: a. Op Hem zien, dat is, wij moeten Hem voortdurend voor ogen hebben als ons voorbeeld en onze grote bemoediging, wij moeten op Hem zien voor leiding, voor bijstand, voor aanneming, onder al ons lijden.
b. Hem aanmerken, veel over Hem nadenken, en in ons zelven Zijne zaak met de onze vergelijken. Wij moeten analogiseren, zoals er eigenlijk staat, Christus lijden met het onze vergelijken, dan zullen wij bevinden dat het Zijne het onze ver overtreft, in aard en grootte beide, en dat Zijne lijdzaamheid de onze even ver overtreft, zodat Hij voor ons een volmaakt voorbeeld ter navolging is.
F. Het voordeel, dat wij zodoende zullen behalen, het zal een middel voor ons zijn om niet te verflauwen en te bezwijken in onze zielen, Hebrews 12:3. Opdat gij niet verflauwt en bezwijkt in uwe zielen. Merk op:
a. Er is in den besten onzer neiging om te verflauwen en te bezwijken onder de beproevingen en droefenissen, vooral wanneer zij zwaar zijn en lang aanhouden. Dat komt voort uit de onvolkomenheid der genade en de overblijfselen van het bederf.
b. De beste weg om dat te voorkomen, is op Jezus te zien en Hem aan te merken. Geloof en overdenking zullen ons nieuwen voorraad van kracht, troost en moed schenken, want Hij heeft ons verzekerd dat indien wij met Hem lijden, wij ook met Hem zullen verheerlijkt worden, en deze hoop zal onze helm zijn.
Verzen 4-17
Hebreeën 12:4-17De apostel versterkt hier de vermaning tot lijdzaamheid en volharding door een beweegreden, genomen uit de kleine mate en het genadige karakter van het lijden, dat de gelovige Hebreeën in hun Christelijke loopbaan doorgestaan hadden.
I. De mate en de trap van hun lijden waren zeer gematigd geweest. Gij hebt nog tot den bloede niet tegengestaan, strijdende tegen de zonde, Hebrews 12:4. Merk hier op:
1. Hij erkent dat zij veel geleden hadden, dat zij een strijd tegen de zonde gestreden hadden.
A. De oorzaak van de botsing was de zonde, en wanneer men de zonde tegenstaat, strijdt men in een goede zaak, want de zonde is de ergste vijandin van God en de mensen. Onze hemelse krijg is zowel eervol als noodzakelijk, want wij zijn daarin alleen bezig ons zelven te verdedigen tegen hetgeen ons anders zou verwoesten. indien het de overwinning over ons behaalde. Wij strijden voor onszelven, voor ons leven, en behoren daarom lijdzaam en vastbesloten te zijn.
b. Elke Christen is aangenomen onder de banier van Christus, om te strijden tegen de zonde, tegen zondige leringen, zondige werken, zondige gewoonten en hebbelijkheden, zowel in hen zelven als in anderen..
2. Hij herinnert hun dat zij meer hadden kunnen lijden en dat ze niet zoveel geleden hadden als anderen, want zij hadden nog niet tegengestaan tot den bloede, zij waren nog niet tot het martelaarschap geroepen, ofschoon zij niet weten konden hoe spoedig dat gebeuren kon.
A. Onze Heere Jezus, de leidsman onzer zaligheid, roept niet dadelijk Zijn volk tot de zwaarste beproevingen, maar oefent hen wijselijk door kleiner lijden om hen voor het grotere te bekwamen. Hij doet geen nieuwen wijn in oude zakken, Hij is de goede herder, die de zwakken onder de kudde niet overdrijven zal.
B. Het past den Christenen goed te letten op de vriendelijkheid van Christus, die hun beproeving afmeet naar hun kracht. Zij moeten hun droefenissen niet ophemelen, maar moeten letten op de barmhartigheden, die er onder gemengd zijn, en zij moeten mede gevoelen met hen, die geroepen worden tot zware beproeving ten bloede toe, niet om het bloed van hun vijanden te vergieten, maar om hun belijdenis met hun bloed te bezegelen.
C. Christenen moeten zich schamen als zij bezwijken onder kleinere beproevingen, wanneer zij zien dat anderen staande blij ven onder de grotere, want zij weten niet hoe spoedig zulke grotere hen zelven kunnen overvallen. Indien we gelopen hebben met de voetgangers en die ons vermoeid hebben, hoe zullen we mededingen met de paarden? Indien we vermoeid worden in het land der ruste, hoe zullen we het maken in het zwellen der Jordaan, Jeremiah 12:5.
II. Hij wijst op het bijzonder en genadig karakter van het lijden, dat Gods volk overvalt. Ofschoon hun vijanden en vervolgers de werktuigen zijn, die deze droefenissen over hen brengen, toch zijn het hemelse kastijdingen. Hun hemelse Vader heeft de hand in dit alles, en met dit alles Zijn doel. Daarvan heeft Hij hun overtuigend blijk gegeven, en dat mogen zij niet vergeten. Merk op: 1. De droefenissen, die waarlijk vervolgingen zijn voorzover de mensen aangaat, zijn vaderlijke bestraffingen en kastijdingen, van Gods zijde. Vervolging om des geloofs wil is somtijds kastijding en vermaning voor de zonden der belijders van den godsdienst. De mensen vervolgen hen omdat zij godsdienstig zijn, God kastijdt hen omdat zij het niet meer zijn. De mensen vervolgen hen omdat zij hun belijdenis niet willen loslaten, God kastijdt hen omdat zij niet leefden overeenkomstig hun belijdenis.
2. God heeft Zijn volk aangewezen hoe zij zich moeten gedragen onder al hun droefenissen, zij moeten de uitersten vermijden waar menigeen in vervalt.
A. Zij moeten de kastijding des Heeren niet klein achten, zij moeten het niet licht opnemen met de droefenissen en er niet ongevoelig of onverschillig onder zijn, want zij zijn de hand en de roede Gods, waarmee Hij de zonden bezoekt. Zij, die licht over de droefenissen denken, doen dat ook over God en over de zonden.
B. Zij moeten niet bezwijken als zij van Hem bestraft worden, zij moeten onder de beproevingen niet wanhopen en verzinken, er niet onder morren en murmureren, maar ze met geduld en lijdzaamheid doorstaan.
C. Wanneer zij in een van deze beide uitersten vervallen, is dat een teken dat zij den raad en de vermaning van hun hemelsen Vader vergeten hebben, die Hij hun in tedere en ware liefde gegeven heeft.
3. Droefenissen, op de rechte wijze doorleefd, ofschoon zij de gevolgen van Gods misnoegen mogen zijn, moeten toch beschouwd worden als bewijzen van Zijn Vaderliefde en Zijn zorg voor hen, Hebrews 12:6, Hebrews 12:7. Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijke zoon, die Hij aanneemt. Merk hier op:
A. De besten van Gods kinderen hebben kastijding nodig. Zij hebben hun fouten en dwaasheden, die verbeterd moeten worden.
B. Ofschoon God anderen in hun zonden moge laten liggen, zal Hij de zonden in Zijn kinderen bestraffen. Zij behoren tot Zijn gezin, en zullen Zijne bestraffingen niet ontlopen, wanneer zij die behoeven.
C. Daardoor handelt Hij gelijk een vader betaamt, en behandelt hen als kinderen, geen wijs en goed vader zal in zijn kinderen fouten over het hoofd zien zoals hij b ij anderen zou doen, zijn betrekking en zijn liefde verplichten hem meer nota te nemen van de fouten zijner kinderen dan van die van anderen.
D. Wanneer toegelaten wordt dat men in de zonde voortgaat zonder bestraffing, is dat een slecht teken van verlating door God, dezulken zijn bastaarden en geen zonen. Zij mogen Hem Vader noemen, omdat zij binnen de grenzen der gemeente geboren zijn, maar het blijkt duidelijk dat zij kinderen zijn van een anderen vader, niet van God, Hebrews 12:7, Hebrews 12:8. 4. Zij, die zich niet lijdzaam onderwerpen aan de tucht van hun hemelsen Vader, gedragen zich jegens Hem slechter dan zij doen zouden jegens hun aardse vaders, Hebrews 12:9, Hebrews 12:10. Merk hier op:
A. De apostel beveelt een plichtmatig en onderworpen gedrag van de kinderen jegens hun aardse ouders aan. Wij ontzagen hen, zelfs wanneer zij ons kastijdden. Het is de plicht van kinderen eerbied en gehoorzaamheid te tonen voor de rechtvaardige bevelen hunner ouders, en den eerbied der onderwerping aan hun kastijdingen, wanneer zij ongehoorzaam geweest zijn. Ouders hebben niet enkel de macht, maar ook de opdracht van God ontvangen, om hun kinderen te kastijden, wanneer die het verdiend hebben, en Hij heeft den kinderen bevolen zich aan die kastijding te onderwerpen. Weerspannig en ontevreden zijn onder de kastijding is een dubbele overtreding, want de kastijding onderstelt reeds dat er iets verkeerds tegen het bevel der ouders in gedaan is, en voegt nu een overtreding tegen hun kastijdend gezag er aan toe.
B. Hier beveelt hij een nederig en onderworpen gedrag jegens onzen hemelsen Vader aan, wanneer die ons kastijdt, en dit doet hij met een bewijs uit het kleinere tot het grotere.
a. Onze aardse vaders waren slechts vaders onzes vlezes, maar God is de Vader onzer geesten. Onze aardse vaders waren slechts de werktuigen ter voortbrenging van onze lichamen, die niet meer dan vlees zijn, een gering, sterflijk, laag ding, gevormd uit het stof der aarde, gelijk de lichamen der beesten, evenwel, daar zij kunstig gewrocht zijn, deel uitmaken van onze personen, een geschikten tabernakel voor onze zielen om in te wonen en organen voor haar om door te handelen, zijn wij eerbied en liefde verschuldigd aan hen, die de middelen voor hun voortbrenging waren. Maar dan zijn wij die nog in veel hoger mate verplicht aan Hem, die de Vader onzer geesten is. Onze zielen zijn niet uit stof gemaakt, ook niet uit stof van de meest-verfijnde soort, zij bestaan niet door afstamming. Dat staande te houden is slechte wijsbegeerte en nog slechter godgeleerdheid, zij komen onmiddellijk van God, die nadat Hij het lichaam van den mens uit het stof der aarde geformeerd had, het een adem des levens inblies, zodat hij tot ene levende ziel werd.
b. Onze aardse vaders kastijdden ons naar dat hun goeddocht. Sommigen hunner deden dat meer om hun hartstochten te koelen dan om onze manieren te verbeteren. Dat is een zwakheid, waaraan aardse vaders onderworpen zijn en waartegen zij zorgvuldig moeten waken, want daardoor onteren zij de ouderlijke macht, die God hun geschonken heeft, en verhinderen zij zeer de goede uitwerking der kastijding. Maar de Vader onzer geesten bedroeft nooit uit willekeur, Hij bedroeft de kinderen der mensen niet van harte, en veel minder nog Zijn eigen kinderen. Het is alti d tot ons wezenlijk nut, en het voordeel dat Hij er mede voor ons beoogt, is niets minder dan ons deelgenoten van Zijne heiligheid te maken. Hij wil daardoor onze zondige afdwalingen verbeteren en genezen, die ons Hem ongelijk maken, en Hij wil de genaden verbeteren en doen toenemen, waardoor wij Zijne gelijkenis dragen, zodat wij mogen zijn en handelen gelijk onze Vader, die in de hemelen is. God heeft Zijn kinderen zo lief, dat Hij hen zoveel mogelijk aan zich zelven gelijkmaken wil, en daarom kastijdt Hij hen wanneer dat nodig is.
c. De vaders onzes vlezes kastijdden ons voor een korten tijd, in den staat onzer kindsheid, toen wij minderjarigen waren, en ofschoon wij in dien zwakken en gemelijken toestand waren, toonden wij hun eerbied, en toen wij volwassen werden, eerden en beminden wij hen daarom des te meer. Ons gehele leven hier is een staat van kindsheid, minderjarigheid en onvolmaaktheid, en daarom moeten wij ons onderwerpen aan de tucht van zulk een toestand. Wanneer wij komen tot den staat van volmaaktheid zullen wij verzoend worden met al de tuchtmiddelen, die God nu over ons beschikt.
d. Gods kastijding is geen veroordeling. Zijne kinderen vrezen soms dat iets anders en ergers dan droefenis op een grote afdwaling zal volgen, en dan roepen zij: Verdoem mij niet, doe mij weten waarover Gij met mij twist, Job 10:2. Maar het is er verre af dat dit het doel van God tegenover Zijn eigen volk zou zijn, Hij kastijdt hen opdat zij niet met de wereld veroordeeld zouden worden, 1 Corinthians 11:32. Hij doet dit om den dood en de verwoesting van hun zielen te voorkomen, opdat zij mogen leven voor God, zijn gelijk God, en eeuwig bij Hem leven.
5. Gods kinderen mogen onder hun droefenissen niet over Zijne handelwijze oordelen naar hun gevoel maar naar hun verstand, en geloof, en ondervinding. Alle kastijding als die tegenwoordig is, schijnt gene zaak van vreugde maar van droefheid te zijn, doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid degenen, die er door geoefend zijn, Hebrews 12:11. Merk hier op:
A. Het oordeel van het gevoel in dit geval. Droefenis is voor het gevoel niet aangenaam, maar pijnlijk, het vlees gevoelt de kastijding, wordt er door gegriefd en klaagt er onder.
B. Het oordeel van het geloof, hetwelk dat van het gevoel terechtwijst, en verklaart dat een geheiligde beproeving vruchten der gerechtigheid draagt. Deze vruchten zijn vreedzaam en dragen bij tot bevrediging en vertroosting der ziel. Kastijding brengt vrede voort door meer gerechtigheid voort te brengen, want de vrucht der gerechtigheid is vrede. En wanneer de pijn van het lichaam op die wijze bijdraagt tot den vrede van de ziel, en korte tegenwoordige beproeving gezegende vruchten van langen duur draagt, is er geen reden om er onder te klagen of te bezwijken. Hun grootste verlangen is dat de kastijding, waar zij onder gebukt gaan, door hen met lijdzaamheid verdragen moge worden en dienen om hoger trap van heiligheid bereiken.
a. Dat zij hun beproeving met lijdzaamheid verdragen mogen, hetgeen het voorname oogmerk is van des apostels betoog over dit onderwerp, en hij gaat er opnieuw toe over om hen te vermanen dat zij, om bovengenoemde redenen, zullen oprichten de trage handen en de slappe knieën, Hebrews 12:12. Een zwaarte van beproeving is geschikt om des Christens handen traag en zijn knieën slap te maken, hem te ontzenuwen en te ontmoedigen, maar hij moet daartegen strijden, en wel om twee redenen.
Ten eerste. Opdat hij des te beter zijn geestelijke loopbaan zal kunnen lopen. Geloof, lijdzaamheid, heilige moed en beslistheid zullen hem meer geregeld doen wandelen, beter den weg doen houden, wankeling en weifeling voorkomen.
Ten tweede. Opdat hij anderen moge aanmoedigen en niet ontzenuwen, die op dezelfden weg lopen. Er gaan velen op den weg naar den hemel, die er slechts zwak en struikelend op lopen. Dezen zijn geschikt om elkaar te ontmoedigen en te hinderen, maar het is hun plicht om moed te vatten, door het geloof te handelen, en zo elkaar vooruit te helpen op den weg naar den hemel.
b. Opdat hun beproeving moge dienen tot het bereiken van een hoger trap van heiligheid. Dat is Gods bedoeling, en daarom moet het ook het doel van Zijn kinderen zijn, dat zij met vernieuwde kracht en lijdzaamheid vrede met alle mensen en de heiligheid zullen najagen, Hebrews 12:14. Wanneer Gods kinderen ongeduldig worden onder de beproeving, zullen zij ook niet zo kalm en vredelievend met de mensen en zo godvruchtig met God omgaan, als zij behoren te doen. Maar geloof en lijdzaamheid zullen hen in staat stellen om vrede en heiligmaking na te jagen, wanneer de mens zijne roeping standvastig, ijverig en met welgevallen opvolgt. Merk op: Ten eerste. Het is de plicht der Christenen, ook onder het lijden, vrede met alle mensen na te jagen ook zelfs met hen door wie het lijden hun overkomt. Dat is een harde les en een hoog doel, maar toch heeft Christus Zijn volk daartoe geroepen. Het lijden is geschikt om de ziel te verbitteren en de hartstochten op te wekken, maar Gods kinderen moeten vrede met alle mensen najagen.
Ten tweede. Vrede en heiligmaking gaan samen, er kan geen ware vrede zonder heiligheid zijn. Er kan voorzichtigheid en bescheiden terughoudendheid, er kan een schijn van vriendschap en welwillendheid voor allen zijn, maar deze echte Christelijke vredelievendheid wordt nooit gevonden afgescheiden van heiligheid. Wij mogen niet, onder voorwendsel van vrede te houden met alle mensen, den weg der heiligheid verlaten, maar moeten den vrede aankweken in den weg van heiligheid.
Ten derde. Zonder heiligmaking zal niemand den Heere zien. Het zien van God onzen Zaligmaker in den hemel wordt bewaard als de beloning voor heiligheid, en de nadruk van onze zaligheid ligt op onze heiligheid, ofschoon een vredelievende gezindheid veel bijdraagt voor onze geschiktheid voor den hemel.
6. Wanneer droefenis en lijden voor de zaak van Christus door de mensen niet beschouwd worden als de kastijding van den hemelsen Vader, en als zodanig toegepast worden, daar zullen zij veranderen in een gevaarlijke strik en verzoeking tot afval, en daartegen moet ieder Christen zorgvuldig waken, Hebrews 12:15, Hebrews 12:16.
Toeziende dat niet iemand verachtere van de genade Gods.
A. Hier gaat de apostel over tot een ernstige waarschuwing tegen afval en steunt die met een vreeslijk voorbeeld.
a. Een ernstige waarschuwing tegen afval, Hebrews 12:15. Merk hier op: Ten eerste. Het karakter van den afval: het is verachteren van de genade Gods, het is bankroet gaan in den godsdienst door het ontbreken van een goeden grondslag en het verzuimen van zorg en ijver. Het is verachteren van de genade Gods, tekortschieten in het beginsel van ware genade in de ziel, niettegenstaande de middelen der genade en de belijdenis van den godsdienst, en daardoor tekortkomen in de liefde en gunst van God hiernamaals.
Ten tweede. De gevolgen van dezen afval. Wanneer mensen verachteren van de ware genade Gods, zal er een wortel van bitterheid opwaarts spruiten, en verderf zal de overhand krijgen en doorbreken. Een wortel van bitterheid, een bittere wortel, die voor den mens zelf en voor anderen bittere vruchten draagt. Het brengt voor hem zelven bedorven beginselen voort, die tot afval leiden, en zeer versterkt en verergerd worden door afval, doemwaardige dwalingen, tot bederf van de leerstellingen en den eredienst der Christelijke gemeente, en bedorven praktijken. Afvalligen worden doorgaans al slechter en slechter, en vallen in de grofste ondeugden, welke gewoonlijk eindigen in openlijke Godloochening en in wanhoop. Het brengt ook bittere vruchten voort voor anderen, voor de gemeenten waartoe die mensen behoren, door hun verdorven beginselen en praktijken worden velen beroerd, de vrede van de gemeente wordt verbroken, de vrede van de zielen der mensen verstoord, en velen worden verontreinigd, besmet met die verkeerde beginselen en afgetrokken tot de slechte praktijken, zodat de zuiverheid en de vrede der gemeenten beide lijden. Maar ten slotte zullen de afvalligen zelven er het meest onder lijden.
b. De apostel steunt zijn waarschuwing met een vreeslijk voorbeeld, en wel dat van Ezau, die, ofschoon geboren binnen de grenzen der kerk en het geboorterecht van oudsten zoon hebbende, en dus gerechtigd om koning, priester en profeet in zijn geslacht te zijn, laag genoeg was om deze heilige voorrechten te verachten en zijn eerstgeboorterecht voor een maal eten te verkopen. Merk hier op: Ten eerste. Hij verkocht onheilig zijn eerstgeboorterecht met al de daaraan verbonden voorrechten, en verachtte het. Datzelfde doen afvalligen, die de vervolging ontwijken en zinnelijke genoegens najagen. Ofschoon zij het kenmerk van Gods kinderen dragen en uiterlijk recht hebben op de zegeningen en de erfenis, geven zij al de aanspraken daarop over.
Ten tweede. Ezau's straf was in evenredigheid met zijn zonde. Zijn geweten werd overtuigd van zijn zonde en dwaasheid toen het te laat was, toen zag hij dat de zegen, dien hij zo licht geteld had, het bezit waard was. Daarna de zegening willende beërven werd hij verworpen. Zijn straf bestond uit twee delen. Hij werd door zijn eigen geweten veroordeeld, want hij zocht vergeefs met tranen een plaats des berouws. Hij werd door God verworpen. Hij vond geen plaats des berouws, bij God evenmin als bij zijn vader, de zegen was aan een ander gegeven, aan dezelfden, wie hij hem voor een maaltijd verkocht had. Ezau, in zijn grote godloosheid, had den verkoop gesloten en God, in Zijn rechtvaardig oordeel, had dien bevestigd, en liet niet toe dat Izaak de zaak wijzigde. 2.. Wij kunnen hieruit leren:
a. Dat afval van Christus het gevolg is van het verkiezen van de streling des vlezes boven de zegeningen Gods en de hemelse erfenis.
b. De zondaren zullen niet altijd van de hemelse zegeningen en erfenis zulke lage gedachten hebben als thans. De tijd zal komen dat zij geen zorg te groot, geen tranen te veel zullen achten om die te verkrijgen.
c. Wanneer de dag der genade voorbij is, hetgeen soms reeds in dit leven het geval kan zijn, zullen zij geen plaats des berouws vinden, zij kunnen hun zonden niet op de rechte wijze berouwen, en God heeft geen berouw over het vonnis, dat Hij over hun zonden uitsprak. En daarom mogen Christenen nooit hun aan- spraak en hun hoop op huns Vaders zegen en erfenis afstaan en zich daardoor blootstellen aan Zijn onherroepelijken toorn en vloek, door hun heiligen godsdienst te verlaten, de vervolgingen te ontwijken. Want ofschoon die vervolging is voorzover de godlozen betreft, is ze in de hand van hun hemelsen Vader een roede van tucht en kastijding. om hen dichter bij He m en met Hem in gemeenschap te brengen. Dat bedoelt de apostel met hetgeen hij zegt over den aard van het lijden van Gods volk, wanneer dat hun om den wil der gerechtigheid overkomt, en zijn redenering is zeer krachtig.
Verzen 4-17
Hebreeën 12:4-17De apostel versterkt hier de vermaning tot lijdzaamheid en volharding door een beweegreden, genomen uit de kleine mate en het genadige karakter van het lijden, dat de gelovige Hebreeën in hun Christelijke loopbaan doorgestaan hadden.
I. De mate en de trap van hun lijden waren zeer gematigd geweest. Gij hebt nog tot den bloede niet tegengestaan, strijdende tegen de zonde, Hebrews 12:4. Merk hier op:
1. Hij erkent dat zij veel geleden hadden, dat zij een strijd tegen de zonde gestreden hadden.
A. De oorzaak van de botsing was de zonde, en wanneer men de zonde tegenstaat, strijdt men in een goede zaak, want de zonde is de ergste vijandin van God en de mensen. Onze hemelse krijg is zowel eervol als noodzakelijk, want wij zijn daarin alleen bezig ons zelven te verdedigen tegen hetgeen ons anders zou verwoesten. indien het de overwinning over ons behaalde. Wij strijden voor onszelven, voor ons leven, en behoren daarom lijdzaam en vastbesloten te zijn.
b. Elke Christen is aangenomen onder de banier van Christus, om te strijden tegen de zonde, tegen zondige leringen, zondige werken, zondige gewoonten en hebbelijkheden, zowel in hen zelven als in anderen..
2. Hij herinnert hun dat zij meer hadden kunnen lijden en dat ze niet zoveel geleden hadden als anderen, want zij hadden nog niet tegengestaan tot den bloede, zij waren nog niet tot het martelaarschap geroepen, ofschoon zij niet weten konden hoe spoedig dat gebeuren kon.
A. Onze Heere Jezus, de leidsman onzer zaligheid, roept niet dadelijk Zijn volk tot de zwaarste beproevingen, maar oefent hen wijselijk door kleiner lijden om hen voor het grotere te bekwamen. Hij doet geen nieuwen wijn in oude zakken, Hij is de goede herder, die de zwakken onder de kudde niet overdrijven zal.
B. Het past den Christenen goed te letten op de vriendelijkheid van Christus, die hun beproeving afmeet naar hun kracht. Zij moeten hun droefenissen niet ophemelen, maar moeten letten op de barmhartigheden, die er onder gemengd zijn, en zij moeten mede gevoelen met hen, die geroepen worden tot zware beproeving ten bloede toe, niet om het bloed van hun vijanden te vergieten, maar om hun belijdenis met hun bloed te bezegelen.
C. Christenen moeten zich schamen als zij bezwijken onder kleinere beproevingen, wanneer zij zien dat anderen staande blij ven onder de grotere, want zij weten niet hoe spoedig zulke grotere hen zelven kunnen overvallen. Indien we gelopen hebben met de voetgangers en die ons vermoeid hebben, hoe zullen we mededingen met de paarden? Indien we vermoeid worden in het land der ruste, hoe zullen we het maken in het zwellen der Jordaan, Jeremiah 12:5.
II. Hij wijst op het bijzonder en genadig karakter van het lijden, dat Gods volk overvalt. Ofschoon hun vijanden en vervolgers de werktuigen zijn, die deze droefenissen over hen brengen, toch zijn het hemelse kastijdingen. Hun hemelse Vader heeft de hand in dit alles, en met dit alles Zijn doel. Daarvan heeft Hij hun overtuigend blijk gegeven, en dat mogen zij niet vergeten. Merk op: 1. De droefenissen, die waarlijk vervolgingen zijn voorzover de mensen aangaat, zijn vaderlijke bestraffingen en kastijdingen, van Gods zijde. Vervolging om des geloofs wil is somtijds kastijding en vermaning voor de zonden der belijders van den godsdienst. De mensen vervolgen hen omdat zij godsdienstig zijn, God kastijdt hen omdat zij het niet meer zijn. De mensen vervolgen hen omdat zij hun belijdenis niet willen loslaten, God kastijdt hen omdat zij niet leefden overeenkomstig hun belijdenis.
2. God heeft Zijn volk aangewezen hoe zij zich moeten gedragen onder al hun droefenissen, zij moeten de uitersten vermijden waar menigeen in vervalt.
A. Zij moeten de kastijding des Heeren niet klein achten, zij moeten het niet licht opnemen met de droefenissen en er niet ongevoelig of onverschillig onder zijn, want zij zijn de hand en de roede Gods, waarmee Hij de zonden bezoekt. Zij, die licht over de droefenissen denken, doen dat ook over God en over de zonden.
B. Zij moeten niet bezwijken als zij van Hem bestraft worden, zij moeten onder de beproevingen niet wanhopen en verzinken, er niet onder morren en murmureren, maar ze met geduld en lijdzaamheid doorstaan.
C. Wanneer zij in een van deze beide uitersten vervallen, is dat een teken dat zij den raad en de vermaning van hun hemelsen Vader vergeten hebben, die Hij hun in tedere en ware liefde gegeven heeft.
3. Droefenissen, op de rechte wijze doorleefd, ofschoon zij de gevolgen van Gods misnoegen mogen zijn, moeten toch beschouwd worden als bewijzen van Zijn Vaderliefde en Zijn zorg voor hen, Hebrews 12:6, Hebrews 12:7. Want dien de Heere liefheeft, kastijdt Hij, en Hij geselt een iegelijke zoon, die Hij aanneemt. Merk hier op:
A. De besten van Gods kinderen hebben kastijding nodig. Zij hebben hun fouten en dwaasheden, die verbeterd moeten worden.
B. Ofschoon God anderen in hun zonden moge laten liggen, zal Hij de zonden in Zijn kinderen bestraffen. Zij behoren tot Zijn gezin, en zullen Zijne bestraffingen niet ontlopen, wanneer zij die behoeven.
C. Daardoor handelt Hij gelijk een vader betaamt, en behandelt hen als kinderen, geen wijs en goed vader zal in zijn kinderen fouten over het hoofd zien zoals hij b ij anderen zou doen, zijn betrekking en zijn liefde verplichten hem meer nota te nemen van de fouten zijner kinderen dan van die van anderen.
D. Wanneer toegelaten wordt dat men in de zonde voortgaat zonder bestraffing, is dat een slecht teken van verlating door God, dezulken zijn bastaarden en geen zonen. Zij mogen Hem Vader noemen, omdat zij binnen de grenzen der gemeente geboren zijn, maar het blijkt duidelijk dat zij kinderen zijn van een anderen vader, niet van God, Hebrews 12:7, Hebrews 12:8. 4. Zij, die zich niet lijdzaam onderwerpen aan de tucht van hun hemelsen Vader, gedragen zich jegens Hem slechter dan zij doen zouden jegens hun aardse vaders, Hebrews 12:9, Hebrews 12:10. Merk hier op:
A. De apostel beveelt een plichtmatig en onderworpen gedrag van de kinderen jegens hun aardse ouders aan. Wij ontzagen hen, zelfs wanneer zij ons kastijdden. Het is de plicht van kinderen eerbied en gehoorzaamheid te tonen voor de rechtvaardige bevelen hunner ouders, en den eerbied der onderwerping aan hun kastijdingen, wanneer zij ongehoorzaam geweest zijn. Ouders hebben niet enkel de macht, maar ook de opdracht van God ontvangen, om hun kinderen te kastijden, wanneer die het verdiend hebben, en Hij heeft den kinderen bevolen zich aan die kastijding te onderwerpen. Weerspannig en ontevreden zijn onder de kastijding is een dubbele overtreding, want de kastijding onderstelt reeds dat er iets verkeerds tegen het bevel der ouders in gedaan is, en voegt nu een overtreding tegen hun kastijdend gezag er aan toe.
B. Hier beveelt hij een nederig en onderworpen gedrag jegens onzen hemelsen Vader aan, wanneer die ons kastijdt, en dit doet hij met een bewijs uit het kleinere tot het grotere.
a. Onze aardse vaders waren slechts vaders onzes vlezes, maar God is de Vader onzer geesten. Onze aardse vaders waren slechts de werktuigen ter voortbrenging van onze lichamen, die niet meer dan vlees zijn, een gering, sterflijk, laag ding, gevormd uit het stof der aarde, gelijk de lichamen der beesten, evenwel, daar zij kunstig gewrocht zijn, deel uitmaken van onze personen, een geschikten tabernakel voor onze zielen om in te wonen en organen voor haar om door te handelen, zijn wij eerbied en liefde verschuldigd aan hen, die de middelen voor hun voortbrenging waren. Maar dan zijn wij die nog in veel hoger mate verplicht aan Hem, die de Vader onzer geesten is. Onze zielen zijn niet uit stof gemaakt, ook niet uit stof van de meest-verfijnde soort, zij bestaan niet door afstamming. Dat staande te houden is slechte wijsbegeerte en nog slechter godgeleerdheid, zij komen onmiddellijk van God, die nadat Hij het lichaam van den mens uit het stof der aarde geformeerd had, het een adem des levens inblies, zodat hij tot ene levende ziel werd.
b. Onze aardse vaders kastijdden ons naar dat hun goeddocht. Sommigen hunner deden dat meer om hun hartstochten te koelen dan om onze manieren te verbeteren. Dat is een zwakheid, waaraan aardse vaders onderworpen zijn en waartegen zij zorgvuldig moeten waken, want daardoor onteren zij de ouderlijke macht, die God hun geschonken heeft, en verhinderen zij zeer de goede uitwerking der kastijding. Maar de Vader onzer geesten bedroeft nooit uit willekeur, Hij bedroeft de kinderen der mensen niet van harte, en veel minder nog Zijn eigen kinderen. Het is alti d tot ons wezenlijk nut, en het voordeel dat Hij er mede voor ons beoogt, is niets minder dan ons deelgenoten van Zijne heiligheid te maken. Hij wil daardoor onze zondige afdwalingen verbeteren en genezen, die ons Hem ongelijk maken, en Hij wil de genaden verbeteren en doen toenemen, waardoor wij Zijne gelijkenis dragen, zodat wij mogen zijn en handelen gelijk onze Vader, die in de hemelen is. God heeft Zijn kinderen zo lief, dat Hij hen zoveel mogelijk aan zich zelven gelijkmaken wil, en daarom kastijdt Hij hen wanneer dat nodig is.
c. De vaders onzes vlezes kastijdden ons voor een korten tijd, in den staat onzer kindsheid, toen wij minderjarigen waren, en ofschoon wij in dien zwakken en gemelijken toestand waren, toonden wij hun eerbied, en toen wij volwassen werden, eerden en beminden wij hen daarom des te meer. Ons gehele leven hier is een staat van kindsheid, minderjarigheid en onvolmaaktheid, en daarom moeten wij ons onderwerpen aan de tucht van zulk een toestand. Wanneer wij komen tot den staat van volmaaktheid zullen wij verzoend worden met al de tuchtmiddelen, die God nu over ons beschikt.
d. Gods kastijding is geen veroordeling. Zijne kinderen vrezen soms dat iets anders en ergers dan droefenis op een grote afdwaling zal volgen, en dan roepen zij: Verdoem mij niet, doe mij weten waarover Gij met mij twist, Job 10:2. Maar het is er verre af dat dit het doel van God tegenover Zijn eigen volk zou zijn, Hij kastijdt hen opdat zij niet met de wereld veroordeeld zouden worden, 1 Corinthians 11:32. Hij doet dit om den dood en de verwoesting van hun zielen te voorkomen, opdat zij mogen leven voor God, zijn gelijk God, en eeuwig bij Hem leven.
5. Gods kinderen mogen onder hun droefenissen niet over Zijne handelwijze oordelen naar hun gevoel maar naar hun verstand, en geloof, en ondervinding. Alle kastijding als die tegenwoordig is, schijnt gene zaak van vreugde maar van droefheid te zijn, doch daarna geeft zij van zich een vreedzame vrucht der gerechtigheid degenen, die er door geoefend zijn, Hebrews 12:11. Merk hier op:
A. Het oordeel van het gevoel in dit geval. Droefenis is voor het gevoel niet aangenaam, maar pijnlijk, het vlees gevoelt de kastijding, wordt er door gegriefd en klaagt er onder.
B. Het oordeel van het geloof, hetwelk dat van het gevoel terechtwijst, en verklaart dat een geheiligde beproeving vruchten der gerechtigheid draagt. Deze vruchten zijn vreedzaam en dragen bij tot bevrediging en vertroosting der ziel. Kastijding brengt vrede voort door meer gerechtigheid voort te brengen, want de vrucht der gerechtigheid is vrede. En wanneer de pijn van het lichaam op die wijze bijdraagt tot den vrede van de ziel, en korte tegenwoordige beproeving gezegende vruchten van langen duur draagt, is er geen reden om er onder te klagen of te bezwijken. Hun grootste verlangen is dat de kastijding, waar zij onder gebukt gaan, door hen met lijdzaamheid verdragen moge worden en dienen om hoger trap van heiligheid bereiken.
a. Dat zij hun beproeving met lijdzaamheid verdragen mogen, hetgeen het voorname oogmerk is van des apostels betoog over dit onderwerp, en hij gaat er opnieuw toe over om hen te vermanen dat zij, om bovengenoemde redenen, zullen oprichten de trage handen en de slappe knieën, Hebrews 12:12. Een zwaarte van beproeving is geschikt om des Christens handen traag en zijn knieën slap te maken, hem te ontzenuwen en te ontmoedigen, maar hij moet daartegen strijden, en wel om twee redenen.
Ten eerste. Opdat hij des te beter zijn geestelijke loopbaan zal kunnen lopen. Geloof, lijdzaamheid, heilige moed en beslistheid zullen hem meer geregeld doen wandelen, beter den weg doen houden, wankeling en weifeling voorkomen.
Ten tweede. Opdat hij anderen moge aanmoedigen en niet ontzenuwen, die op dezelfden weg lopen. Er gaan velen op den weg naar den hemel, die er slechts zwak en struikelend op lopen. Dezen zijn geschikt om elkaar te ontmoedigen en te hinderen, maar het is hun plicht om moed te vatten, door het geloof te handelen, en zo elkaar vooruit te helpen op den weg naar den hemel.
b. Opdat hun beproeving moge dienen tot het bereiken van een hoger trap van heiligheid. Dat is Gods bedoeling, en daarom moet het ook het doel van Zijn kinderen zijn, dat zij met vernieuwde kracht en lijdzaamheid vrede met alle mensen en de heiligheid zullen najagen, Hebrews 12:14. Wanneer Gods kinderen ongeduldig worden onder de beproeving, zullen zij ook niet zo kalm en vredelievend met de mensen en zo godvruchtig met God omgaan, als zij behoren te doen. Maar geloof en lijdzaamheid zullen hen in staat stellen om vrede en heiligmaking na te jagen, wanneer de mens zijne roeping standvastig, ijverig en met welgevallen opvolgt. Merk op: Ten eerste. Het is de plicht der Christenen, ook onder het lijden, vrede met alle mensen na te jagen ook zelfs met hen door wie het lijden hun overkomt. Dat is een harde les en een hoog doel, maar toch heeft Christus Zijn volk daartoe geroepen. Het lijden is geschikt om de ziel te verbitteren en de hartstochten op te wekken, maar Gods kinderen moeten vrede met alle mensen najagen.
Ten tweede. Vrede en heiligmaking gaan samen, er kan geen ware vrede zonder heiligheid zijn. Er kan voorzichtigheid en bescheiden terughoudendheid, er kan een schijn van vriendschap en welwillendheid voor allen zijn, maar deze echte Christelijke vredelievendheid wordt nooit gevonden afgescheiden van heiligheid. Wij mogen niet, onder voorwendsel van vrede te houden met alle mensen, den weg der heiligheid verlaten, maar moeten den vrede aankweken in den weg van heiligheid.
Ten derde. Zonder heiligmaking zal niemand den Heere zien. Het zien van God onzen Zaligmaker in den hemel wordt bewaard als de beloning voor heiligheid, en de nadruk van onze zaligheid ligt op onze heiligheid, ofschoon een vredelievende gezindheid veel bijdraagt voor onze geschiktheid voor den hemel.
6. Wanneer droefenis en lijden voor de zaak van Christus door de mensen niet beschouwd worden als de kastijding van den hemelsen Vader, en als zodanig toegepast worden, daar zullen zij veranderen in een gevaarlijke strik en verzoeking tot afval, en daartegen moet ieder Christen zorgvuldig waken, Hebrews 12:15, Hebrews 12:16.
Toeziende dat niet iemand verachtere van de genade Gods.
A. Hier gaat de apostel over tot een ernstige waarschuwing tegen afval en steunt die met een vreeslijk voorbeeld.
a. Een ernstige waarschuwing tegen afval, Hebrews 12:15. Merk hier op: Ten eerste. Het karakter van den afval: het is verachteren van de genade Gods, het is bankroet gaan in den godsdienst door het ontbreken van een goeden grondslag en het verzuimen van zorg en ijver. Het is verachteren van de genade Gods, tekortschieten in het beginsel van ware genade in de ziel, niettegenstaande de middelen der genade en de belijdenis van den godsdienst, en daardoor tekortkomen in de liefde en gunst van God hiernamaals.
Ten tweede. De gevolgen van dezen afval. Wanneer mensen verachteren van de ware genade Gods, zal er een wortel van bitterheid opwaarts spruiten, en verderf zal de overhand krijgen en doorbreken. Een wortel van bitterheid, een bittere wortel, die voor den mens zelf en voor anderen bittere vruchten draagt. Het brengt voor hem zelven bedorven beginselen voort, die tot afval leiden, en zeer versterkt en verergerd worden door afval, doemwaardige dwalingen, tot bederf van de leerstellingen en den eredienst der Christelijke gemeente, en bedorven praktijken. Afvalligen worden doorgaans al slechter en slechter, en vallen in de grofste ondeugden, welke gewoonlijk eindigen in openlijke Godloochening en in wanhoop. Het brengt ook bittere vruchten voort voor anderen, voor de gemeenten waartoe die mensen behoren, door hun verdorven beginselen en praktijken worden velen beroerd, de vrede van de gemeente wordt verbroken, de vrede van de zielen der mensen verstoord, en velen worden verontreinigd, besmet met die verkeerde beginselen en afgetrokken tot de slechte praktijken, zodat de zuiverheid en de vrede der gemeenten beide lijden. Maar ten slotte zullen de afvalligen zelven er het meest onder lijden.
b. De apostel steunt zijn waarschuwing met een vreeslijk voorbeeld, en wel dat van Ezau, die, ofschoon geboren binnen de grenzen der kerk en het geboorterecht van oudsten zoon hebbende, en dus gerechtigd om koning, priester en profeet in zijn geslacht te zijn, laag genoeg was om deze heilige voorrechten te verachten en zijn eerstgeboorterecht voor een maal eten te verkopen. Merk hier op: Ten eerste. Hij verkocht onheilig zijn eerstgeboorterecht met al de daaraan verbonden voorrechten, en verachtte het. Datzelfde doen afvalligen, die de vervolging ontwijken en zinnelijke genoegens najagen. Ofschoon zij het kenmerk van Gods kinderen dragen en uiterlijk recht hebben op de zegeningen en de erfenis, geven zij al de aanspraken daarop over.
Ten tweede. Ezau's straf was in evenredigheid met zijn zonde. Zijn geweten werd overtuigd van zijn zonde en dwaasheid toen het te laat was, toen zag hij dat de zegen, dien hij zo licht geteld had, het bezit waard was. Daarna de zegening willende beërven werd hij verworpen. Zijn straf bestond uit twee delen. Hij werd door zijn eigen geweten veroordeeld, want hij zocht vergeefs met tranen een plaats des berouws. Hij werd door God verworpen. Hij vond geen plaats des berouws, bij God evenmin als bij zijn vader, de zegen was aan een ander gegeven, aan dezelfden, wie hij hem voor een maaltijd verkocht had. Ezau, in zijn grote godloosheid, had den verkoop gesloten en God, in Zijn rechtvaardig oordeel, had dien bevestigd, en liet niet toe dat Izaak de zaak wijzigde. 2.. Wij kunnen hieruit leren:
a. Dat afval van Christus het gevolg is van het verkiezen van de streling des vlezes boven de zegeningen Gods en de hemelse erfenis.
b. De zondaren zullen niet altijd van de hemelse zegeningen en erfenis zulke lage gedachten hebben als thans. De tijd zal komen dat zij geen zorg te groot, geen tranen te veel zullen achten om die te verkrijgen.
c. Wanneer de dag der genade voorbij is, hetgeen soms reeds in dit leven het geval kan zijn, zullen zij geen plaats des berouws vinden, zij kunnen hun zonden niet op de rechte wijze berouwen, en God heeft geen berouw over het vonnis, dat Hij over hun zonden uitsprak. En daarom mogen Christenen nooit hun aan- spraak en hun hoop op huns Vaders zegen en erfenis afstaan en zich daardoor blootstellen aan Zijn onherroepelijken toorn en vloek, door hun heiligen godsdienst te verlaten, de vervolgingen te ontwijken. Want ofschoon die vervolging is voorzover de godlozen betreft, is ze in de hand van hun hemelsen Vader een roede van tucht en kastijding. om hen dichter bij He m en met Hem in gemeenschap te brengen. Dat bedoelt de apostel met hetgeen hij zegt over den aard van het lijden van Gods volk, wanneer dat hun om den wil der gerechtigheid overkomt, en zijn redenering is zeer krachtig.
Verzen 18-29
Hebreeën 12:18-29De apostel gaat hier er toe over om de belijdende Hebreeën op te wekken tot volharding in de Christelijke loopbaan, en om niet in het Judaïsme terug te vallen. Hij doet dit door hun aan te tonen hoeveel de staat van de Evangelische kerk verschilt van dien der Joodse kerk en hoeveel die gelijkt op de kerk in de hemelen. Om beide redenen vraagt en verdient zij onze lijdzaamheid, onzen ijver en onze volharding.
I. Hij toont aan hoeveel de Evangelische kerk verschilt van de Joodse kerk en waarom zij zoveel uitnemender is. En hier hebben wij een zeer uitvoerige beschrijving van den toestand der kerk onder de Mozaïsche bedeling, Hebrews 12:13.
1. Het was een grove zinnelijke toestand. De berg Sinaï, op welken de kerk gesticht werd, was een berg, dien men kon aanraken, Hebrews 12:18, een grote tastbare plaats. En zo was de gehele bedeling. Alles was zeer uitwendig en aards, en daarom zwaar. De toestand van de Evangelische kerk, op den berg Zion, is meer geestelijk, redelijk en gemakkelijk.
2. Het was een duistere bedeling. Op den berg waren donkerheid en duisternis en die kerk was overdekt met zware schaduwen en typen, de toestand van het Evangelie is meer licht en schitterend.
3. Het was een vreesaanjagende en verschrikkelijke bedeling, de Joden konden de vreselijkheid er van niet verdragen. De donder en de bliksem, het bazuingeschal, de stem van God zelf tot hen sprekende, dat alles sloeg hen met vrees, zodat zij baden, dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden, Hebrews 12:19. Ja, Mozes zelf zei: Ik ben zeer verschrikt en bevende. De beste mensen op aarde zijn niet instaat om te verkeren met God en Zijn heilige engelen. De staat des Evangelies is mild en vriendelijk en neerbuigend, geschikt voor onze zwakke verschijning.
4. Het was een beperkte bedeling, niet allen mochten den berg naderen, alleen Mozes en Aron. Onder het Evangelie hebben wij allen den toegang met vrijmoedigheid tot God.
5. Het was een zeer gevaarlijke bedeling. De berg brandde met vuur en mens en beest, die den berg aanraken zouden, moesten gestenigd of met een pijl doorschoten worden, Hebrews 12:20. Het is waar dat het altijd voor aanmatigende en brutale zondaren gevaarlijk zal zijn om tot God te naderen, maar het is toch geen onmiddellijke en zekere dood, gelijk het hier was. Dat was de toestand van de Joodse kerk, geschikt om een volk hard van harte en nek in bedwang te houden, om de strikte en ontzagwekkende gerechtigheid van God voor te houden en om het volk Gods van die bedeling te spenen, opdat het des te gereder de zachte en lieflijke bedeling van het Evangelie zou aannemen.
II. Hij toont aan hoe in vele opzichten de Evangelische kerk de zegevierende kerk in den hemel vertegenwoordigt, en welke gemeenschap er tussen die beide bestaat. De Evangelische gemeente wordt genoemd de berg Zion, het hemelse Jeruzalem, dat vrij is, in tegenstelling met den berg Sinaï, die in dienstbaarheid gehouden wordt, Galatians 4:24. Deze was de heuvel, waarop God Zijn Koning den Messias zalfde. Welnu door tot den berg Zion te naderen, komen de gelovigen in hemelse plaat- sen en hemels gezelschap.
1. In hemelse plaatsen.. A. Tot de stad des levenden Gods. God heeft Zijn genadigen intrek genomen in de Evangelische gemeente, welke daardoor het zinnebeeld van den hemel is. Daar kan Zijn volk Hem vinden regerende, leidende, heiligende en vertroostende, daar spreekt Hij tot hen door de bediening des Evangelies, daar spreken zij tot Hem in den gebede en Hij hoort hen, daar leidt Hij hen op voor den hemel en geeft hun de eerstelingen van hun erfenis.
B. Tot het hemelse Jeruzalem, als daar geboren en opgevoed, als vrije burgers daarin. De gelovige n hebben hier duidelijker gezicht van den hemel, levendiger bewijzen van den hemel en een grotere zachtheid en hemelse stemming der ziel.
2. In hemels gezelschap.
A. Tot de vele duizenden der engelen, die van dezelfde familie zijn als de heiligen, onder hetzelfde hoofd staan en in vele opzichten tot hetzelfde werk gebruikt worden, zij bedienen de heiligen, hen bewarende op al hun wegen en bewakende hun tenten. Zij zijn vele duizenden, en een geordend gezelschap in heerlijkheid. En zij, die door het geloof tot de gemeente van het Evangelie gekomen zijn, kwamen daardoor tot de engelen tevens, zullen hun ten slotte gelijk en hun gelijken zijn.
B. Tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, dat is, tot de algemene kerk, hoe ook verspreid. Door het geloof komen wij tot hen, hebben met hen gemeenschap door hetzelfde hoofd, door dezelfden Geest, en in dezelfde gezegende hoop, wandelen in dezelfden weg van heiligheid, strijden met dezelfde vijanden, en haasten ons naar dezelfde rust, overwinning en heerlijke zegepraal. Hier zal de algemene vergadering der eerstgeborenen zijn, de heiligen van vroeger en later tijd, die de beloften van de bedeling des Evangelies zagen maar niet ontvingen, zowel als die haar eerst onder het Evangelie ontvingen en er door wedergeboren werden, en zo de eerstgeborenen, de eerstelingen van de gemeente des Evangelies werden, en daardoor, als eerstgeborenen, tot groter eer en voorrechten kwamen dan de rest van de wereld. Inderdaad, al de kinderen Gods zijn erfgenamen en ieder hunner heeft de voorrechten van de eerstgeboorte. De namen van dezen zijn geschreven in de hemelen, in de boeken van de gemeente aldaar, zij hebben een naam in Gods huis, zijn opgeschreven onder de levenden in Jeruzalem, zij staan goed bekend voor hun geloof en getrouwheid, en zijn opgeschreven in het boek des levens des Lams, gelijk burgers in de registers van hun stad opgeschreven staan.
C. Tot God, den Rechter over allen, de grote God, die Joden en heidenen beiden zal oordelen volgens de wet, waaronder zij leven. De gelovigen komen nu tot Hem door het geloof, smeken hun Rechter om genade, en ontvangen een vonnis van vrijspraak in het Evangelie en voor de rechtbank van hun geweten, waardoor zij weten dat zij hiernamaals gerechtvaardigd zullen worden.
D, Tot de geesten der volmaakte rechtvaardigen, tot mensen van de beste soort, de rechtvaardigen, die uitnemender zijn dan hun naasten, tot de besten der rechtvaardigen, de volmaakten, en tot het beste deel van die mensen: hun geesten. De gelovigen zijn verenigd met de afgestorven heiligen in hetzelfde hoofd en dezelfden Geest, in hetzelfde recht op de erfenis, waarvan zij op aarde erfgenamen zijn en in den hemel bezitters zullen zijn.
E. En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. Dat is waarlijk niet de minste van de aanmoedigingen tot volharding in den staat van het Evangelie, het is een staat van gemeenschap met Christus, den Middelaar des Nieuwen Verbonds, en van gemeenschap met Zijn bloed, dat betere dingen spreekt dan het bloed van Abel.
a. Het verbond des Evangelies is een nieuw verbond, onderscheiden van het verbond der werken, en het is thans onder een nieuwe bedeling, onderscheiden van die des Ouden Testaments.
b. Christus is de Middelaar van dat nieuwe verbond, Hij is de bemiddelende persoon, die staat tussen de beide partijen: God en den mens, om hen in dit verbond tot elkaar te brengen en bij elkaar te houden, niettegenstaande de zonden van het volk en Gods misnoegen tegen hen ter wille van de zonden, om onze gebeden tot God te brengen en Gods gunsten aan ons mede te delen, om voor ons met God en voor God met ons te pleiten, en ten laatste God en Zijn volk bij elkaar te brengen in den hemel, en daar een Middelaar voor hen te zijn tot in eeuwigheid, zodat zij in Christus zich in God verblijden en God in Christus hen zegent.
c. Dit verbond is bevestigd door het bloed van Christus, gesprengd op onze gewetens, gelijk het bloed van het offer gesprengd werd op het altaar en op het offer. Dat bloed van Christus verzoent God en reinigt de gewetens der mensen.
d. Dit bloed spreekt, en het spreekt betere dingen dan dat van Abel.
Ten eerste. Het spreekt tot God in het belang van de zondaren, het spreekt niet van wraak, zoals het bloed van Abel wraak riep over hem, die het vergoten had, maar van barmhartigheid.
Ten tweede. Het spreekt tot zondaren in den naam van God. Het spreekt vergeving van hun zonden, vrede voor hun zielen, en vraagt hun stiptste gehoorzaamheid en hun hoogste liefde en dankbaarheid.
III. Nadat de apostel zo uit geweid heeft over de reden voor volharding, ontleend aan de hemelse natuur van het Evangelie, besluit hij dit hoofdstuk met aandringen van deze reden op een wijze, die beantwoordt aan haar belangrijkheid, Hebrews 12:25 en verder. Ziet toe, dat gij, dien die spreekt, niet verwerpt, - Hem, die spreekt door Zijn bloed, en spreekt niet alleen op anderen wijze dan het bloed van Abel, dat van den aardbodem riep, maar ook op andere wijze dan God sprak door de engelen en door Mozes op den berg Sinaï, want Hij sprak op aarde en spreekt nu van uit den hemel. Merk hier op:
1. Wanneer God tot de mensen spreekt op de uitnemendste wijze, verwacht Hij terecht van hen de stiptste oplettendheid en eerbied. Nu spreekt God tot de mensen in het Evangelie op de uitnemendste wijze. Want:
A. Hij spreekt nu van een hoger en heerlijker zetel en troon, niet van den berg Sinaï, die op aarde was, maar van den hemel.
B. Hij spreekt nu meer onmiddellijk door Zijn geïnspireerde Woord en door Zijn Geest, welke Zijn getuigen zijn. Hij spreekt niet iets nieuws tot de mensen, maar Zijn Geest spreekt hetzelfde woord in hun gewetens. C. Hij spreekt nu met meer kracht en uitwerking. Toen bewoog inderdaad Zijn stem de aarde, maar nu, bij de openbaring van den staat des Evangelies, heeft Hij bewogen niet alleen de aarde, maar ook de hemelen. Hij heeft niet alleen bewogen de heuvelen en de bergen, of de geesten der mensen, of het land Kanan om plaats te maken voor Zijn volk, niet alleen de wereld bewogen, zoals Hij toen deed. Maar Hij heeft de kerk bewogen, dat is: het Joodse volk, en hen bewogen in hun kerkstaat, die in de Oud Testamentische tijden een hemel op aarde was. Deze hun hemelsen staat heeft Hij nu bewogen. Het is door het Evangelie van den hemel, dat God den burgerlijken en kerkelijken staat van het Joodse volk bewoog tot die in stukken viel, en een nieuwen staat van de kerk bracht, die niet bewogen kan worden, die nooit door een andere op aarde zal vervangen worden, maar zal blijven tot hij in den hemel volmaakt wordt.
2. Wanneer God op de uitnemendste wijze tot de mensen spreekt is de schuld van hen, die weigeren Hem te horen, des te groter en zal hun straf des te onvermijdelijker en ondraaglijker zijn, er zal geen ontkomen aan zijn, Hebrews 12:25. De verschillende wijzen, waarop God onder het Evangelie met de mensen handelt in den weg van genade, verzekert ons dat Hij met de verachters van het Evangelie ook bij het oordeel op andere wijze handelen zal dan met anderen. De heerlijkheid van het Evangelie, die het zeer in onze achting moet doen rijzen, blijkt uit deze drie dingen:
A. Het was door het geklank van de bazuin des Evangelies dat de vorige bedeling en staat van de kerk door God werden geschokt en bewogen. En zullen wij dan de stem Gods, die een kerk en staat omwierp, welke zo lang gestaan hadden en door Hem zelven gebouwd waren, verachten?
B. Het was door het geklank van de bazuin des Evangelies dat een nieuw koninkrijk in de wereld voor God gesticht werd, hetwelk nooit zo geschokt en bewogen kan worden. Deze verandering werd eens voor goed gemaakt, geen verandering zal meer plaats grijpen tot de tijd niet meer zijn zal. Wij hebben nu een onbeweeglijk koninkrijk ontvangen, dat nooit bewogen zal worden of plaats maken voor een nieuwe bedeling. De canon van de Schrift is nu voltooid, de Geest der profetie heeft opgehouden, de geheimenis Gods is vervuld, Hij heeft de laatste hand er aan gelegd. De gemeente van het Evangelie moge uitgebreid worden, voorspoediger worden, en meer gereinigd van de overgeërfde bezoedeling, maar ze zal nooit verouderen door een volgende bedeling, zij, die onder het Evangelie verloren gaan, gaan zonder herstel verloren. En hieruit besluit de apostel terecht:
a. Hoe noodzakelijk het is voor ons om genade van God te verkrijgen, door welke wij welbehaaglijk Hem mogen dienen. Indien wij onder deze bedeling niet door God aangenomen worden, zal Hij ons nooit aannemen, en wij verliezen al onzen arbeid in den godsdienst, wanneer wij niet door God aangenomen worden.
b. Wij kunnen God niet Hem welbehaaglijk dienen, tenzij wij Hem vereren met eerbied en godvruchtigheid. Heilige eerbied is even noodzakelijk als geloof voor de ware verering.
c. Het is alleen de genade Gods, die ons bekwaam maakt om God op de rechte wijze te vereren, van nature kan dat niet in ons opkomen, de natuur kan ons evenmin dien heiligen eerbied als dat kostbare geloof geven, die noodzakelijk zijn voor Gode welbehaaglijke verering.
d. God is dezelfde rechtvaardige Rechter onder het Evangelie, die Hij bleek te zijn onder de wet. Ofschoon Hij in Christus onze God is en thans met ons op vriendelijker en genadiger wijze handelt, is Hij op zich zelven een verterend vuur, dat is: een God van strikte rechtvaardigheid, die zich zelven zal wreken op alle verachters van Zijne genade en op alle afvalligen. Onder het Evangelie wordt de gerechtigheid Gods op ontzaglijker wijze geopenbaard, ofschoon niet zo gevoelig, als onder de wet: want hier zien wij de goddelijke gerechtigheid den Heere Jezus aangrijpen, Hem een zoenofferande maken, Hem naar ziel en lichaam voor de zonden offeren, hetgeen een openbaring van gerechtigheid is, die alles te boven gaat, wat op den berg Sinaï gehoord of gezien is toen daar de wet gegeven werd.
Verzen 18-29
Hebreeën 12:18-29De apostel gaat hier er toe over om de belijdende Hebreeën op te wekken tot volharding in de Christelijke loopbaan, en om niet in het Judaïsme terug te vallen. Hij doet dit door hun aan te tonen hoeveel de staat van de Evangelische kerk verschilt van dien der Joodse kerk en hoeveel die gelijkt op de kerk in de hemelen. Om beide redenen vraagt en verdient zij onze lijdzaamheid, onzen ijver en onze volharding.
I. Hij toont aan hoeveel de Evangelische kerk verschilt van de Joodse kerk en waarom zij zoveel uitnemender is. En hier hebben wij een zeer uitvoerige beschrijving van den toestand der kerk onder de Mozaïsche bedeling, Hebrews 12:13.
1. Het was een grove zinnelijke toestand. De berg Sinaï, op welken de kerk gesticht werd, was een berg, dien men kon aanraken, Hebrews 12:18, een grote tastbare plaats. En zo was de gehele bedeling. Alles was zeer uitwendig en aards, en daarom zwaar. De toestand van de Evangelische kerk, op den berg Zion, is meer geestelijk, redelijk en gemakkelijk.
2. Het was een duistere bedeling. Op den berg waren donkerheid en duisternis en die kerk was overdekt met zware schaduwen en typen, de toestand van het Evangelie is meer licht en schitterend.
3. Het was een vreesaanjagende en verschrikkelijke bedeling, de Joden konden de vreselijkheid er van niet verdragen. De donder en de bliksem, het bazuingeschal, de stem van God zelf tot hen sprekende, dat alles sloeg hen met vrees, zodat zij baden, dat het woord tot hen niet meer zou gedaan worden, Hebrews 12:19. Ja, Mozes zelf zei: Ik ben zeer verschrikt en bevende. De beste mensen op aarde zijn niet instaat om te verkeren met God en Zijn heilige engelen. De staat des Evangelies is mild en vriendelijk en neerbuigend, geschikt voor onze zwakke verschijning.
4. Het was een beperkte bedeling, niet allen mochten den berg naderen, alleen Mozes en Aron. Onder het Evangelie hebben wij allen den toegang met vrijmoedigheid tot God.
5. Het was een zeer gevaarlijke bedeling. De berg brandde met vuur en mens en beest, die den berg aanraken zouden, moesten gestenigd of met een pijl doorschoten worden, Hebrews 12:20. Het is waar dat het altijd voor aanmatigende en brutale zondaren gevaarlijk zal zijn om tot God te naderen, maar het is toch geen onmiddellijke en zekere dood, gelijk het hier was. Dat was de toestand van de Joodse kerk, geschikt om een volk hard van harte en nek in bedwang te houden, om de strikte en ontzagwekkende gerechtigheid van God voor te houden en om het volk Gods van die bedeling te spenen, opdat het des te gereder de zachte en lieflijke bedeling van het Evangelie zou aannemen.
II. Hij toont aan hoe in vele opzichten de Evangelische kerk de zegevierende kerk in den hemel vertegenwoordigt, en welke gemeenschap er tussen die beide bestaat. De Evangelische gemeente wordt genoemd de berg Zion, het hemelse Jeruzalem, dat vrij is, in tegenstelling met den berg Sinaï, die in dienstbaarheid gehouden wordt, Galatians 4:24. Deze was de heuvel, waarop God Zijn Koning den Messias zalfde. Welnu door tot den berg Zion te naderen, komen de gelovigen in hemelse plaat- sen en hemels gezelschap.
1. In hemelse plaatsen.. A. Tot de stad des levenden Gods. God heeft Zijn genadigen intrek genomen in de Evangelische gemeente, welke daardoor het zinnebeeld van den hemel is. Daar kan Zijn volk Hem vinden regerende, leidende, heiligende en vertroostende, daar spreekt Hij tot hen door de bediening des Evangelies, daar spreken zij tot Hem in den gebede en Hij hoort hen, daar leidt Hij hen op voor den hemel en geeft hun de eerstelingen van hun erfenis.
B. Tot het hemelse Jeruzalem, als daar geboren en opgevoed, als vrije burgers daarin. De gelovige n hebben hier duidelijker gezicht van den hemel, levendiger bewijzen van den hemel en een grotere zachtheid en hemelse stemming der ziel.
2. In hemels gezelschap.
A. Tot de vele duizenden der engelen, die van dezelfde familie zijn als de heiligen, onder hetzelfde hoofd staan en in vele opzichten tot hetzelfde werk gebruikt worden, zij bedienen de heiligen, hen bewarende op al hun wegen en bewakende hun tenten. Zij zijn vele duizenden, en een geordend gezelschap in heerlijkheid. En zij, die door het geloof tot de gemeente van het Evangelie gekomen zijn, kwamen daardoor tot de engelen tevens, zullen hun ten slotte gelijk en hun gelijken zijn.
B. Tot de algemene vergadering en de gemeente der eerstgeborenen, die in de hemelen opgeschreven zijn, dat is, tot de algemene kerk, hoe ook verspreid. Door het geloof komen wij tot hen, hebben met hen gemeenschap door hetzelfde hoofd, door dezelfden Geest, en in dezelfde gezegende hoop, wandelen in dezelfden weg van heiligheid, strijden met dezelfde vijanden, en haasten ons naar dezelfde rust, overwinning en heerlijke zegepraal. Hier zal de algemene vergadering der eerstgeborenen zijn, de heiligen van vroeger en later tijd, die de beloften van de bedeling des Evangelies zagen maar niet ontvingen, zowel als die haar eerst onder het Evangelie ontvingen en er door wedergeboren werden, en zo de eerstgeborenen, de eerstelingen van de gemeente des Evangelies werden, en daardoor, als eerstgeborenen, tot groter eer en voorrechten kwamen dan de rest van de wereld. Inderdaad, al de kinderen Gods zijn erfgenamen en ieder hunner heeft de voorrechten van de eerstgeboorte. De namen van dezen zijn geschreven in de hemelen, in de boeken van de gemeente aldaar, zij hebben een naam in Gods huis, zijn opgeschreven onder de levenden in Jeruzalem, zij staan goed bekend voor hun geloof en getrouwheid, en zijn opgeschreven in het boek des levens des Lams, gelijk burgers in de registers van hun stad opgeschreven staan.
C. Tot God, den Rechter over allen, de grote God, die Joden en heidenen beiden zal oordelen volgens de wet, waaronder zij leven. De gelovigen komen nu tot Hem door het geloof, smeken hun Rechter om genade, en ontvangen een vonnis van vrijspraak in het Evangelie en voor de rechtbank van hun geweten, waardoor zij weten dat zij hiernamaals gerechtvaardigd zullen worden.
D, Tot de geesten der volmaakte rechtvaardigen, tot mensen van de beste soort, de rechtvaardigen, die uitnemender zijn dan hun naasten, tot de besten der rechtvaardigen, de volmaakten, en tot het beste deel van die mensen: hun geesten. De gelovigen zijn verenigd met de afgestorven heiligen in hetzelfde hoofd en dezelfden Geest, in hetzelfde recht op de erfenis, waarvan zij op aarde erfgenamen zijn en in den hemel bezitters zullen zijn.
E. En tot den Middelaar des Nieuwen Testaments, Jezus, en het bloed der besprenging, dat betere dingen spreekt dan Abel. Dat is waarlijk niet de minste van de aanmoedigingen tot volharding in den staat van het Evangelie, het is een staat van gemeenschap met Christus, den Middelaar des Nieuwen Verbonds, en van gemeenschap met Zijn bloed, dat betere dingen spreekt dan het bloed van Abel.
a. Het verbond des Evangelies is een nieuw verbond, onderscheiden van het verbond der werken, en het is thans onder een nieuwe bedeling, onderscheiden van die des Ouden Testaments.
b. Christus is de Middelaar van dat nieuwe verbond, Hij is de bemiddelende persoon, die staat tussen de beide partijen: God en den mens, om hen in dit verbond tot elkaar te brengen en bij elkaar te houden, niettegenstaande de zonden van het volk en Gods misnoegen tegen hen ter wille van de zonden, om onze gebeden tot God te brengen en Gods gunsten aan ons mede te delen, om voor ons met God en voor God met ons te pleiten, en ten laatste God en Zijn volk bij elkaar te brengen in den hemel, en daar een Middelaar voor hen te zijn tot in eeuwigheid, zodat zij in Christus zich in God verblijden en God in Christus hen zegent.
c. Dit verbond is bevestigd door het bloed van Christus, gesprengd op onze gewetens, gelijk het bloed van het offer gesprengd werd op het altaar en op het offer. Dat bloed van Christus verzoent God en reinigt de gewetens der mensen.
d. Dit bloed spreekt, en het spreekt betere dingen dan dat van Abel.
Ten eerste. Het spreekt tot God in het belang van de zondaren, het spreekt niet van wraak, zoals het bloed van Abel wraak riep over hem, die het vergoten had, maar van barmhartigheid.
Ten tweede. Het spreekt tot zondaren in den naam van God. Het spreekt vergeving van hun zonden, vrede voor hun zielen, en vraagt hun stiptste gehoorzaamheid en hun hoogste liefde en dankbaarheid.
III. Nadat de apostel zo uit geweid heeft over de reden voor volharding, ontleend aan de hemelse natuur van het Evangelie, besluit hij dit hoofdstuk met aandringen van deze reden op een wijze, die beantwoordt aan haar belangrijkheid, Hebrews 12:25 en verder. Ziet toe, dat gij, dien die spreekt, niet verwerpt, - Hem, die spreekt door Zijn bloed, en spreekt niet alleen op anderen wijze dan het bloed van Abel, dat van den aardbodem riep, maar ook op andere wijze dan God sprak door de engelen en door Mozes op den berg Sinaï, want Hij sprak op aarde en spreekt nu van uit den hemel. Merk hier op:
1. Wanneer God tot de mensen spreekt op de uitnemendste wijze, verwacht Hij terecht van hen de stiptste oplettendheid en eerbied. Nu spreekt God tot de mensen in het Evangelie op de uitnemendste wijze. Want:
A. Hij spreekt nu van een hoger en heerlijker zetel en troon, niet van den berg Sinaï, die op aarde was, maar van den hemel.
B. Hij spreekt nu meer onmiddellijk door Zijn geïnspireerde Woord en door Zijn Geest, welke Zijn getuigen zijn. Hij spreekt niet iets nieuws tot de mensen, maar Zijn Geest spreekt hetzelfde woord in hun gewetens. C. Hij spreekt nu met meer kracht en uitwerking. Toen bewoog inderdaad Zijn stem de aarde, maar nu, bij de openbaring van den staat des Evangelies, heeft Hij bewogen niet alleen de aarde, maar ook de hemelen. Hij heeft niet alleen bewogen de heuvelen en de bergen, of de geesten der mensen, of het land Kanan om plaats te maken voor Zijn volk, niet alleen de wereld bewogen, zoals Hij toen deed. Maar Hij heeft de kerk bewogen, dat is: het Joodse volk, en hen bewogen in hun kerkstaat, die in de Oud Testamentische tijden een hemel op aarde was. Deze hun hemelsen staat heeft Hij nu bewogen. Het is door het Evangelie van den hemel, dat God den burgerlijken en kerkelijken staat van het Joodse volk bewoog tot die in stukken viel, en een nieuwen staat van de kerk bracht, die niet bewogen kan worden, die nooit door een andere op aarde zal vervangen worden, maar zal blijven tot hij in den hemel volmaakt wordt.
2. Wanneer God op de uitnemendste wijze tot de mensen spreekt is de schuld van hen, die weigeren Hem te horen, des te groter en zal hun straf des te onvermijdelijker en ondraaglijker zijn, er zal geen ontkomen aan zijn, Hebrews 12:25. De verschillende wijzen, waarop God onder het Evangelie met de mensen handelt in den weg van genade, verzekert ons dat Hij met de verachters van het Evangelie ook bij het oordeel op andere wijze handelen zal dan met anderen. De heerlijkheid van het Evangelie, die het zeer in onze achting moet doen rijzen, blijkt uit deze drie dingen:
A. Het was door het geklank van de bazuin des Evangelies dat de vorige bedeling en staat van de kerk door God werden geschokt en bewogen. En zullen wij dan de stem Gods, die een kerk en staat omwierp, welke zo lang gestaan hadden en door Hem zelven gebouwd waren, verachten?
B. Het was door het geklank van de bazuin des Evangelies dat een nieuw koninkrijk in de wereld voor God gesticht werd, hetwelk nooit zo geschokt en bewogen kan worden. Deze verandering werd eens voor goed gemaakt, geen verandering zal meer plaats grijpen tot de tijd niet meer zijn zal. Wij hebben nu een onbeweeglijk koninkrijk ontvangen, dat nooit bewogen zal worden of plaats maken voor een nieuwe bedeling. De canon van de Schrift is nu voltooid, de Geest der profetie heeft opgehouden, de geheimenis Gods is vervuld, Hij heeft de laatste hand er aan gelegd. De gemeente van het Evangelie moge uitgebreid worden, voorspoediger worden, en meer gereinigd van de overgeërfde bezoedeling, maar ze zal nooit verouderen door een volgende bedeling, zij, die onder het Evangelie verloren gaan, gaan zonder herstel verloren. En hieruit besluit de apostel terecht:
a. Hoe noodzakelijk het is voor ons om genade van God te verkrijgen, door welke wij welbehaaglijk Hem mogen dienen. Indien wij onder deze bedeling niet door God aangenomen worden, zal Hij ons nooit aannemen, en wij verliezen al onzen arbeid in den godsdienst, wanneer wij niet door God aangenomen worden.
b. Wij kunnen God niet Hem welbehaaglijk dienen, tenzij wij Hem vereren met eerbied en godvruchtigheid. Heilige eerbied is even noodzakelijk als geloof voor de ware verering.
c. Het is alleen de genade Gods, die ons bekwaam maakt om God op de rechte wijze te vereren, van nature kan dat niet in ons opkomen, de natuur kan ons evenmin dien heiligen eerbied als dat kostbare geloof geven, die noodzakelijk zijn voor Gode welbehaaglijke verering.
d. God is dezelfde rechtvaardige Rechter onder het Evangelie, die Hij bleek te zijn onder de wet. Ofschoon Hij in Christus onze God is en thans met ons op vriendelijker en genadiger wijze handelt, is Hij op zich zelven een verterend vuur, dat is: een God van strikte rechtvaardigheid, die zich zelven zal wreken op alle verachters van Zijne genade en op alle afvalligen. Onder het Evangelie wordt de gerechtigheid Gods op ontzaglijker wijze geopenbaard, ofschoon niet zo gevoelig, als onder de wet: want hier zien wij de goddelijke gerechtigheid den Heere Jezus aangrijpen, Hem een zoenofferande maken, Hem naar ziel en lichaam voor de zonden offeren, hetgeen een openbaring van gerechtigheid is, die alles te boven gaat, wat op den berg Sinaï gehoord of gezien is toen daar de wet gegeven werd.