Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-6.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 6". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 6In dit hoofdstuk hebben wij,
I. Een bedreiging met vernietiging van Israël om hun afgoderij, en de vernietiging van hun afgoden tevens, Ezekiel 6:1.
II. Een belofte van de genadige terugkeer van een overblijfsel van hen tot God, door waar berouw en ware bekering, Ezekiel 6:8.
III. De last, die aan de profeet en anderen, namelijk de knechten des Heeren gegeven wordt, om te weeklagen over beide, de rampen en de ongerechtigheden van Israël, Ezekiel 6:11.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 6In dit hoofdstuk hebben wij,
I. Een bedreiging met vernietiging van Israël om hun afgoderij, en de vernietiging van hun afgoden tevens, Ezekiel 6:1.
II. Een belofte van de genadige terugkeer van een overblijfsel van hen tot God, door waar berouw en ware bekering, Ezekiel 6:8.
III. De last, die aan de profeet en anderen, namelijk de knechten des Heeren gegeven wordt, om te weeklagen over beide, de rampen en de ongerechtigheden van Israël, Ezekiel 6:11.
Vers 1
Ezechiël 6:1-7I. De profetie wordt hier gericht tot de bergen Israëls, Ezekiel 6:1, Ezekiel 6:2, de profeet moet zijn aangezicht er tegen zetten. Als hij van waar hij was, het land van Israël kon zien, dan moesten de bergen het eerst en het verst te zien zijn, daarheen moet hij dus zien, met stoutmoedigheid en standvastigheid, zoals de rechter naar een gevangene ziet, en hem aanspreekt, als hij het vonnis over hem velt. Hoe hoog en sterk Israëls bergen ook zijn, hij moet zijn aangezicht er tegen stellen, daar hij er oordelen tegen te spreken heeft, die ze op hun grondvesten zullen doen wankelen. De bergen Israëls waren heilige bergen geweest, maar nu zij verontreinigd waren door hoogten, stelde God Zijn aangezicht er tegen, en daarom moet de profeet het ook doen. Israël staat hier niet, zoals soms, voor de tien stammen, maar voor het heere land. De bergen worden opgeroepen om het Woord des Heeren te horen, om de inwoners, die niet horen wilden, te beschamen. De profeten konden even gemakkelijk de aandacht van de bergen trekken, als van dat weerspannige rebellerende volk, tot wie zij de gehele dag hun handen tevergeefs uitstrekten. "Hoort, gij bergen, de twist des Heeren," Micah 6:2, want wat God zegt, moet aangehoord worden, `t zij dan door ons, of door ons niet. "Maar van de bergen kaatst het Woord des Heeren tot de heuvelen, tot de beken en tot de dalen, want ook tot hen spreekt de Heere Heere, wat betekent, dat het hele land betrokken is bij wat nu gesproken zal worden en, dat zij getuigen zullen zijn tegen dit volk, dat het ruimschoots gewaarschuwd is voor de komende oordelen, maar het heeft niet willen horen, ja, zij spraken de boodschap tegen en vervolgden de boodschappers zodat Gods profeten veiliger en gemakkelijker konden spreken tot de heuvelen en de bergen dan tot hen."
II. Datgene, waarmee in deze profetie gedreigd wordt, is de volkomen vernietiging van de afgoden en de afgodendienaars, en beide door het krijgszwaard. God zelf is opperbevelhebber in deze tocht tegen de bergen Israëls. Hij is het, die zegt: Ziet, Ik breng over u het zwaard, Ezekiel 6:3, het zwaard van de Chaldeën staat tot Gods beschikking, gaat, waarheen Hij het zendt, komt, waarheen Hij het roept, en komt neer, als Hij het beveelt. Onder de verwoesting van die oorlog,
1. Zullen de afgodsbeelden met al wat er bij hoort, verstoord worden. De hoogten, die op de top van de bergen waren, Ezekiel 6:3, zullen met de grond gelijk gemaakt en tot wildernis worden, Ezekiel 6:6, zij zullen niet versierd en druk bezocht worden, zoals tot nu toe. De altaren waarop zij brandoffers geofferd en wierook gebrand hadden voor vreemde goden, zullen woest en eenzaam zijn. De zonnebeelden en de drekgoden zullen verbroken worden en ophouden en afgehouwen worden en al het fijne, kostelijke werk er van zal uitgedelgd worden, Ezekiel 6:4, Ezekiel 6:6.
a. De oorlog brengt jammerlijke verwoestingen teweeg, waaraan zelfs die personen, plaatsen en dingen niet ontkomen kunnen, die voor de heiligste gehouden werden, want "het zwaard verteert zowel deze als genen."
b. God vernietigt soms de afgoderij door de hand van de afgodendienaars zelf, want dat waren de Chaldeën, maar alsof iedere plaats zijn eigen god had, waren de grootste bewonderaars van de goden van hun eigen land de grootste vijanden van de goden van andere landen.
c. Het is rechtvaardig van God om tot een verwoesting te maken datgene, waarvan wij een afgod maken, want Hij is een ijverig God en wil geen mededinger dulden. d. Als de mensen niet, zoals `t behoort, de afgoderij verstoren, dan zal God, vroeger of later, middel vinden om het te doen. Toen Josia de hoogten, altaren en beelden had verwoest met het zwaard van de gerechtigheid, richtten zij ze weer op, maar nu zal God ze met het krijgszwaard verstoren, en dan zullen wij zien, wie ze weer op durft richten.
2. De aanbidders van de afgoden en al hun aanhangers zullen eveneens verstoord worden. Evenals hun hoogten tot wildernis zullen worden, zo ook hun woningen, en hun steden. Die Gods woning ontheiligen gelijk zij gedaan hadden, kunnen niet anders verwachten, dan dat Hij de hun verlaten zal, Ezekiel 5:11. "Zo iemand de tempel Gods schendt, die zal God schenden" I Corinthiers. 3:11. Hier wordt gedreigd, dat de verslagenen in het midden van hen zullen liggen, Ezekiel 6:7, er zullen er velen gedood worden, zelfs op die plaatsen, welke men voor de veiligste hield, maar als een opmerkelijke omstandigheid wordt er aan toegevoegd, dat zij zullen vallen voor het aangezicht hunner drekgoden, Ezekiel 6:4 dat hun dode lichamen daar gelegd, en hun beenderen rondom hun altaren gestrooid zullen worden. Ezekiel 6:5..
a. Aldus zullen hun afgoden verontreinigd, en de plaatsen, die zij vereerden, door hun dode lichamen ontheiligd worden. "Als zij het deksel van hun gesneden beelden niet voor onrein willen houden, dan zal God het doen", Isaiah 30:22. Dat de dode lichamen voor hen geworpen worden, als in de drek, betekent, dat het maar drekgoden waren.
b. Zo werd beduid, dat het maar levenloze dingen waren ongeschikt om mededingers te zijn van "de levenden God, " want de dode lichamen, "die ogen hebben en zien niet, oren en horen niet, waren het meest geschikte gezelschap voor hen."
c. Zo werd de afgoden hun onbekwaamheid verweten om hun aanbidders te helpen, en de afgodendienaars, dat zij op hen vertrouwden, want, het schijnt wel, dat zij door het zwaard des vijands vielen, terwijl zij voor hun afgoden knielden om hun hulp af te smeken en zich onder hun bescherming te plaatsen. Sanherib werd door zijn zonen gedood, terwijl hij zich nederboog in het huis van zijn god.
d. Aan deze omstandigheid van de straf kon men de zonde herkennen, de verslagenen zullen voor hun drekgoden liggen, om te tonen, dat zij daarom verslagen zijn, omdat zij die afgoden aanbaden, zie Jeremiah 8:1, Jeremiah 8:2. De overlevenden mogen het zien, en zich laten waarschuwen de beelden niet te dienen, zij moeten het zien en weten, "dat de Heere God is, dat Hij, de Heere, God is en Hij alleen."
Vers 1
Ezechiël 6:1-7I. De profetie wordt hier gericht tot de bergen Israëls, Ezekiel 6:1, Ezekiel 6:2, de profeet moet zijn aangezicht er tegen zetten. Als hij van waar hij was, het land van Israël kon zien, dan moesten de bergen het eerst en het verst te zien zijn, daarheen moet hij dus zien, met stoutmoedigheid en standvastigheid, zoals de rechter naar een gevangene ziet, en hem aanspreekt, als hij het vonnis over hem velt. Hoe hoog en sterk Israëls bergen ook zijn, hij moet zijn aangezicht er tegen stellen, daar hij er oordelen tegen te spreken heeft, die ze op hun grondvesten zullen doen wankelen. De bergen Israëls waren heilige bergen geweest, maar nu zij verontreinigd waren door hoogten, stelde God Zijn aangezicht er tegen, en daarom moet de profeet het ook doen. Israël staat hier niet, zoals soms, voor de tien stammen, maar voor het heere land. De bergen worden opgeroepen om het Woord des Heeren te horen, om de inwoners, die niet horen wilden, te beschamen. De profeten konden even gemakkelijk de aandacht van de bergen trekken, als van dat weerspannige rebellerende volk, tot wie zij de gehele dag hun handen tevergeefs uitstrekten. "Hoort, gij bergen, de twist des Heeren," Micah 6:2, want wat God zegt, moet aangehoord worden, `t zij dan door ons, of door ons niet. "Maar van de bergen kaatst het Woord des Heeren tot de heuvelen, tot de beken en tot de dalen, want ook tot hen spreekt de Heere Heere, wat betekent, dat het hele land betrokken is bij wat nu gesproken zal worden en, dat zij getuigen zullen zijn tegen dit volk, dat het ruimschoots gewaarschuwd is voor de komende oordelen, maar het heeft niet willen horen, ja, zij spraken de boodschap tegen en vervolgden de boodschappers zodat Gods profeten veiliger en gemakkelijker konden spreken tot de heuvelen en de bergen dan tot hen."
II. Datgene, waarmee in deze profetie gedreigd wordt, is de volkomen vernietiging van de afgoden en de afgodendienaars, en beide door het krijgszwaard. God zelf is opperbevelhebber in deze tocht tegen de bergen Israëls. Hij is het, die zegt: Ziet, Ik breng over u het zwaard, Ezekiel 6:3, het zwaard van de Chaldeën staat tot Gods beschikking, gaat, waarheen Hij het zendt, komt, waarheen Hij het roept, en komt neer, als Hij het beveelt. Onder de verwoesting van die oorlog,
1. Zullen de afgodsbeelden met al wat er bij hoort, verstoord worden. De hoogten, die op de top van de bergen waren, Ezekiel 6:3, zullen met de grond gelijk gemaakt en tot wildernis worden, Ezekiel 6:6, zij zullen niet versierd en druk bezocht worden, zoals tot nu toe. De altaren waarop zij brandoffers geofferd en wierook gebrand hadden voor vreemde goden, zullen woest en eenzaam zijn. De zonnebeelden en de drekgoden zullen verbroken worden en ophouden en afgehouwen worden en al het fijne, kostelijke werk er van zal uitgedelgd worden, Ezekiel 6:4, Ezekiel 6:6.
a. De oorlog brengt jammerlijke verwoestingen teweeg, waaraan zelfs die personen, plaatsen en dingen niet ontkomen kunnen, die voor de heiligste gehouden werden, want "het zwaard verteert zowel deze als genen."
b. God vernietigt soms de afgoderij door de hand van de afgodendienaars zelf, want dat waren de Chaldeën, maar alsof iedere plaats zijn eigen god had, waren de grootste bewonderaars van de goden van hun eigen land de grootste vijanden van de goden van andere landen.
c. Het is rechtvaardig van God om tot een verwoesting te maken datgene, waarvan wij een afgod maken, want Hij is een ijverig God en wil geen mededinger dulden. d. Als de mensen niet, zoals `t behoort, de afgoderij verstoren, dan zal God, vroeger of later, middel vinden om het te doen. Toen Josia de hoogten, altaren en beelden had verwoest met het zwaard van de gerechtigheid, richtten zij ze weer op, maar nu zal God ze met het krijgszwaard verstoren, en dan zullen wij zien, wie ze weer op durft richten.
2. De aanbidders van de afgoden en al hun aanhangers zullen eveneens verstoord worden. Evenals hun hoogten tot wildernis zullen worden, zo ook hun woningen, en hun steden. Die Gods woning ontheiligen gelijk zij gedaan hadden, kunnen niet anders verwachten, dan dat Hij de hun verlaten zal, Ezekiel 5:11. "Zo iemand de tempel Gods schendt, die zal God schenden" I Corinthiers. 3:11. Hier wordt gedreigd, dat de verslagenen in het midden van hen zullen liggen, Ezekiel 6:7, er zullen er velen gedood worden, zelfs op die plaatsen, welke men voor de veiligste hield, maar als een opmerkelijke omstandigheid wordt er aan toegevoegd, dat zij zullen vallen voor het aangezicht hunner drekgoden, Ezekiel 6:4 dat hun dode lichamen daar gelegd, en hun beenderen rondom hun altaren gestrooid zullen worden. Ezekiel 6:5..
a. Aldus zullen hun afgoden verontreinigd, en de plaatsen, die zij vereerden, door hun dode lichamen ontheiligd worden. "Als zij het deksel van hun gesneden beelden niet voor onrein willen houden, dan zal God het doen", Isaiah 30:22. Dat de dode lichamen voor hen geworpen worden, als in de drek, betekent, dat het maar drekgoden waren.
b. Zo werd beduid, dat het maar levenloze dingen waren ongeschikt om mededingers te zijn van "de levenden God, " want de dode lichamen, "die ogen hebben en zien niet, oren en horen niet, waren het meest geschikte gezelschap voor hen."
c. Zo werd de afgoden hun onbekwaamheid verweten om hun aanbidders te helpen, en de afgodendienaars, dat zij op hen vertrouwden, want, het schijnt wel, dat zij door het zwaard des vijands vielen, terwijl zij voor hun afgoden knielden om hun hulp af te smeken en zich onder hun bescherming te plaatsen. Sanherib werd door zijn zonen gedood, terwijl hij zich nederboog in het huis van zijn god.
d. Aan deze omstandigheid van de straf kon men de zonde herkennen, de verslagenen zullen voor hun drekgoden liggen, om te tonen, dat zij daarom verslagen zijn, omdat zij die afgoden aanbaden, zie Jeremiah 8:1, Jeremiah 8:2. De overlevenden mogen het zien, en zich laten waarschuwen de beelden niet te dienen, zij moeten het zien en weten, "dat de Heere God is, dat Hij, de Heere, God is en Hij alleen."
Vers 8
Ezechiël 6:8-10Tot hiertoe had het oordeel getriomfeerd maar in deze verzen "roemt de barmhartigheid tegen het oordeel". Een droef einde wordt aan dit hemeltergende volk gemaakt, maar geen voleindiging. Het verderf schijnt algemeen te zijn, en toch zal Ik nog een overblijfsel laten, een klein overblijfsel, onderscheiden van de massa van het volk, weinigen van velen, dezulken, die overgelaten worden, als de anderen omkomen, en het is God, die ze overlaat. Dit betekent dat zij verdienden afgesneden te worden met de overigen, en ook afgesneden zouden zijn als God ze niet in `t leven gelaten had. Zie Isaiah 1:9. En God is het, die door Zijn genade datgene in hen werkt, die Hij op het oog heeft om hen te sparen.
I. Het is een gespaard overblijfsel, gered uit de ondergang, waarin het heere volk meegesleept wordt, Ezekiel 6:8 :Als gij enigen zult hebben, die het zwaard ontkomen. God zei, Ezekiel 5:12, dat Hij het zwaard zou uittrekken achter hen, die verstrooid waren, tot de verwoesting hen in hun verstrooiing zou achtervolgen, maar hier gedenkt Hij Zijn barmhartigheid te midden van Zijn toorn, en belooft, dat sommigen van de Joden van de verstrooiing, zoals zij later genoemd worden, het zwaard zullen ontkomen. Niemand van degenen, die bij Jeruzalem door het zwaard moeten vallen, zal ontkomen, want zij vertrouwen voor hun veiligheid op de muren van Jeruzalem, en zullen beschaamd gemaakt worden om dat ijdele vertrouwen. Maar sommigen van hen zullen het zwaard ontkomen onder de heidenen, waar zij, van allen anderen steun beroofd, op God alleen steunen kunnen. Er staat: Gij zult enigen hebben, die ontkomen, want zij zullen het zaad zijn van een ander geslacht, waaruit Jeruzalem opnieuw opbloeien zal.
II. Het is een berouwvol overblijfsel, Ezekiel 6:9 :Uw ontkomenen zullen Mij gedenken. Die God voor het leven bestemd heeft, zal Hij ook bekering ten leven geven. Zij krijgen uitstel en ontkomen het zwaard, opdat zij tijd mogen hebben zich tot God te bekeren. Gods geduld geeft beide, tijd tot bekering en aanmoediging aan zondaars tot berouw. Wanneer God genade geeft tot bekering, dan geeft Hij ook tijd tot bekering, toch ontbreekt aan velen, die de tijd hebben, de genade, velen, die het zwaard ontkomen, verzaken de zonde niet, zoals beloofd wordt, dat deze doen zullen. Dit overblijfsel, dat hier bestemd wordt om behouden te blijven, is een type van het overblijfsel, dat uit de mensheid behouden zal worden, om gedenkteken van genade te zijn, en zij worden op dezelfde wijze verlost als deze hier, doordat zij tot berouw gebracht worden. Hier kan onderscheiden worden.
1. De aanleiding tot hun bekering, en die is een mengsel van oordeel en genade-van oordeel, dat zij gevankelijk weggevoerd worden, maar van genade, dat zij het zwaard ontkomen in het land van hun gevangenschap. Zij werden verdreven uit hun eigen land, maar niet uit het land van de levenden, niet van de wereld verjaagd, zoals anderen overkwam, en zoals zij zelf verdienden. De overweging van de rechtvaardige toorn van de Voorzienigheid, waaronder wij liggen, en ook van de barmhartigheid, die er in gemengd is, moet ons nopen tot berouw, opdat wij in beide aan Gods bedoeling mogen beantwoorden. En waar berouw zal door God aangenomen worden, hoewel wij er door onze ellende toe gebracht worden, ja, geheiligde beproevingen blijken dikwijls het middel tot bekering, zoals bij Manasse.
2. De wortel en het beginsel van hun bekering. "Zij zullen Mij gedenken onder de heidenen. Hoewel zij God vergaten in het land van hun vrede en voorspoed, en vet werden en achteruit sloegen, deed Hij hen aan Hem gedenken in het land hunner gevangenschap". De verloren zoon dacht niet aan zijns vaders huis, voordat hij op `t punt was in het verre land van honger om te komen. Dat zij aan God dachten was de eerste stap, die zij deden om tot Hem terug te keren. Als zondaars beginnen te denken aan Hem, tegen Wien zij gezondigd hebben, en te vragen: "Waar is God, mijn Maker? dan begint er enige hoop te komen. De zonde begint met God te vergeten" Jeremiah 3:21. De bekering begint met de herinnering aan Hem en aan onze verplichtingen jegens Hem. "God zegt: Zij zullen Mijner gedenken, dat is Ik zal hun genade geven om dat te doen, want anders zouden zij Hem voor altijd vergeten". Die genade zal hen vinden, waar zij ook zijn, en door God in hun gedachte te brengen, zal zij hen in `t rechte spoor brengen. "Toen de verloren zoon aan zijn vader dacht. herinnerde hij zich dat hij tegen de hemel had gezondigd en voor hem, zo zal het ook met deze gaan."
a. Zij herinneren zich de minachtende belediging, die zij God hadden aangedaan door hun afgoderij, en dat is het waardoor een oprechte getroffen wordt en dat bitter beweent. "Zij hadden zich van God afgekeerd tot de afgoden en Zijn eer aan zogenaamde goden gegeven, de schepselen van de menselijke verbeelding en het werk van mensenhanden, ofschoon zij die hadden moeten geven aan de God van Israël". Zij weken van God af, en van Zijn Woord, dat zij tot hun leefregel hadden moeten maken, en van Zijn werk, dat zij tot het hun hadden moeten maken. Hun hart week van Hem af. Het hart, dat Hij opeist en hebben wil, en zonder `t welk de lichamelijke oefening tot weinig nut is, het hart, dat op Hem gesteld en aan Hem gegeven moet worden, als dat van Hem afwijkt, dan is zulks het trouweloos weglopen van een vrouw van haar man of de rebellie en opstand van een onderdaan tegen zijn souverein. Ook hun ogen hoereren hun drekgoden na, zij waren er op verzot, en verwachtten grote dingen van hen. Hun hart volgde hun ogen bij de keus van hun goden (zij moesten goden hebben, die zij zien konden) en dan volgden hun ogen hun hart bij de aanbidding er van. De boosheid van deze zonde is, dat het geestelijke hoererij is, het is hun hoerachtig hart, waardoor Ik verbroken ben, en het zijn hun ogen, die hun drekgoden nahoereren. Afgoderij is geestelijke hoererij, het is de verbreking van een huwelijksverbond met God, het is het plaatsen van hun genegenheid op hetgeen een mededinger van Hem is, en het toegeven aan lage lust, die de ziel bedriegt en verontreinigt en het is een groot onrecht, Gods eer aangedaan.
b. Zij zijn indachtig, welk een ergernis het voor Hem was en hoe groot Zijn verbolgenheid was. Zij zullen gedenken, "dat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart en door hun ogen", die vol van deze geestelijke hoererij zijn, niet alleen vertoornd, maar gekrenkt, als een man door de wulpsheid van een vrouw, die hij hartelijk liefhad, gekrenkt in zo'n mate, dat hij er door gebroken is, zijn hart breekt, als hij er aan denkt, dat hij zo onoprecht behandeld is, hij is gebroken als een bejaard vader door het plichtverzakende gedrag van een wederspannigen en ongehoorzamer zoon, dat hem allen moed beneemt en zijn rug buigt. "Veertig jaar heb Ik verdriet gehad van dit geslacht", Psalm. 95:10. "Gods maatregelen waren verbroken" (zo lezen sommigen), de stroom van Zijn gunsten voor hen was gestremd en Hij was zelfs gedwongen hen te straffen. Dat zullen zij gedenken ten dage van hun berouw, en het zal hen meer treffen en vernederen dan iets anders, niet zozeer dat hun vrede gebroken was, en hun land als dat "God verbroken was door hun zonde". "Zo zullen zij aanschouwen die zij doorstoken hebben en rouwklagen," Zacheria 12:10. Niets smart een die waarachtig berouw heeft meer dan de gedachte dat zijn zonde God en de Geest van Zijn genade bedroefd heeft.
3. Het gevolg en het bewijs van hun bekering: "Zij zullen een walging aan zichzelf hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben." God zal hun zo genade geven om hen bekwaam te maken voor vergeving en verlossing. Hoewel "Hij verbroken was door hun hoerachtig hart, toch wilde Hij hen niet ganselijk wegwerpen". Zie Isaiah 57:17, Isaiah 57:18, Hosea 2:13, Hosea 2:14. Zijn goedheid neemt aanleiding uit hun slechtheid om te luisterrijker te schitteren. a. Die waarachtig berouw hebben, zien, dat de zonde iets gruwelijks is, "de gruwel, die Hij haat, en die de zondaars en zelfs hun verering, hatelijk voor Hem maakt," Jeremiah 44:4, Isaiah 1:11. Het verontreinigt het geweten van de zondaar zelf, en maakt hem tot een gruwel voor zich zelf, tenzij hij ongevoelig is. Een afgod wordt in `t bijzonder een gruwel genoemd, Isaiah 44:19. Waar het hart van de zondaars op gesteld is als de bevrediging van hun genotzucht, daar ziet het hart van de bekeerden op neer als verfoeisels
b. Er zijn vele "boosheden gedaan in deze gruwelen," er zijn vele in besloten, vele mee gepaard, en er uit voortgevloeid, vele overtredingen in een zonde, Leviticus 16:21. In hun afgoderij waren zij soms schuldig aan hoererij (zoals in de dienst van Peor) soms aan doodslag (als in de dienst van Moloch), dat waren "boosheden, in hun gruwelen gedaan." Of het betekent de grote boosheid, die er in de zonde is, het is een gruwel die overvloed van boosheid in zich bevat.
c. Die in waarheid van de zonde walgen, kunnen niet anders dan van zich zelf walgen om de zonde, walging van zich zelf gaat steeds gepaard met waarachtig berouw. Die berouw hebben, twisten met zich zelf, en kunnen niet met zich zelf verzoend worden, doordat zij grond hebben om te hopen, dat God met hen verzoend is, ja, dan eerst zullen zij neervallen in hun schaamte als Hij jegens hen verzoend is hoofdst. 16:63.
4. De eer, die God ontvangen zal door hun bekering, Ezekiel 6:10 :Zij zullen weten, dat Ik de Heere ben, zij zullen er door de ondervinding van overtuigd worden, en zullen bereid zijn het te erkennen, en dat Ik niet tevergeefs gesproken heb van hun dit kwaad aan te doen, als zij bevinden, dat wat ik gezegd heb, waar gemaakt wordt, en hun ten goede komt, en beantwoordt aan een goede bedoeling, en dat het niet zonder nitterging was geschied, dat Hij hen zo gedreigd en gestraft had. Op de een of op de andere wijze zal God maken, dat de zondaars weten en erkennen, dat Hij de Heere is, door hun bekering of door hun verderf.
a. Allen, die waarachtig berouw hebben, worden tot de erkentenis gebracht beide van de billijkheid en de kracht van het Woord Gods, in `t bijzonder van de bedreigingen van het Woord, en tot rechtvaardiging van God daarin en in de voltrekking er van.
Vers 8
Ezechiël 6:8-10Tot hiertoe had het oordeel getriomfeerd maar in deze verzen "roemt de barmhartigheid tegen het oordeel". Een droef einde wordt aan dit hemeltergende volk gemaakt, maar geen voleindiging. Het verderf schijnt algemeen te zijn, en toch zal Ik nog een overblijfsel laten, een klein overblijfsel, onderscheiden van de massa van het volk, weinigen van velen, dezulken, die overgelaten worden, als de anderen omkomen, en het is God, die ze overlaat. Dit betekent dat zij verdienden afgesneden te worden met de overigen, en ook afgesneden zouden zijn als God ze niet in `t leven gelaten had. Zie Isaiah 1:9. En God is het, die door Zijn genade datgene in hen werkt, die Hij op het oog heeft om hen te sparen.
I. Het is een gespaard overblijfsel, gered uit de ondergang, waarin het heere volk meegesleept wordt, Ezekiel 6:8 :Als gij enigen zult hebben, die het zwaard ontkomen. God zei, Ezekiel 5:12, dat Hij het zwaard zou uittrekken achter hen, die verstrooid waren, tot de verwoesting hen in hun verstrooiing zou achtervolgen, maar hier gedenkt Hij Zijn barmhartigheid te midden van Zijn toorn, en belooft, dat sommigen van de Joden van de verstrooiing, zoals zij later genoemd worden, het zwaard zullen ontkomen. Niemand van degenen, die bij Jeruzalem door het zwaard moeten vallen, zal ontkomen, want zij vertrouwen voor hun veiligheid op de muren van Jeruzalem, en zullen beschaamd gemaakt worden om dat ijdele vertrouwen. Maar sommigen van hen zullen het zwaard ontkomen onder de heidenen, waar zij, van allen anderen steun beroofd, op God alleen steunen kunnen. Er staat: Gij zult enigen hebben, die ontkomen, want zij zullen het zaad zijn van een ander geslacht, waaruit Jeruzalem opnieuw opbloeien zal.
II. Het is een berouwvol overblijfsel, Ezekiel 6:9 :Uw ontkomenen zullen Mij gedenken. Die God voor het leven bestemd heeft, zal Hij ook bekering ten leven geven. Zij krijgen uitstel en ontkomen het zwaard, opdat zij tijd mogen hebben zich tot God te bekeren. Gods geduld geeft beide, tijd tot bekering en aanmoediging aan zondaars tot berouw. Wanneer God genade geeft tot bekering, dan geeft Hij ook tijd tot bekering, toch ontbreekt aan velen, die de tijd hebben, de genade, velen, die het zwaard ontkomen, verzaken de zonde niet, zoals beloofd wordt, dat deze doen zullen. Dit overblijfsel, dat hier bestemd wordt om behouden te blijven, is een type van het overblijfsel, dat uit de mensheid behouden zal worden, om gedenkteken van genade te zijn, en zij worden op dezelfde wijze verlost als deze hier, doordat zij tot berouw gebracht worden. Hier kan onderscheiden worden.
1. De aanleiding tot hun bekering, en die is een mengsel van oordeel en genade-van oordeel, dat zij gevankelijk weggevoerd worden, maar van genade, dat zij het zwaard ontkomen in het land van hun gevangenschap. Zij werden verdreven uit hun eigen land, maar niet uit het land van de levenden, niet van de wereld verjaagd, zoals anderen overkwam, en zoals zij zelf verdienden. De overweging van de rechtvaardige toorn van de Voorzienigheid, waaronder wij liggen, en ook van de barmhartigheid, die er in gemengd is, moet ons nopen tot berouw, opdat wij in beide aan Gods bedoeling mogen beantwoorden. En waar berouw zal door God aangenomen worden, hoewel wij er door onze ellende toe gebracht worden, ja, geheiligde beproevingen blijken dikwijls het middel tot bekering, zoals bij Manasse.
2. De wortel en het beginsel van hun bekering. "Zij zullen Mij gedenken onder de heidenen. Hoewel zij God vergaten in het land van hun vrede en voorspoed, en vet werden en achteruit sloegen, deed Hij hen aan Hem gedenken in het land hunner gevangenschap". De verloren zoon dacht niet aan zijns vaders huis, voordat hij op `t punt was in het verre land van honger om te komen. Dat zij aan God dachten was de eerste stap, die zij deden om tot Hem terug te keren. Als zondaars beginnen te denken aan Hem, tegen Wien zij gezondigd hebben, en te vragen: "Waar is God, mijn Maker? dan begint er enige hoop te komen. De zonde begint met God te vergeten" Jeremiah 3:21. De bekering begint met de herinnering aan Hem en aan onze verplichtingen jegens Hem. "God zegt: Zij zullen Mijner gedenken, dat is Ik zal hun genade geven om dat te doen, want anders zouden zij Hem voor altijd vergeten". Die genade zal hen vinden, waar zij ook zijn, en door God in hun gedachte te brengen, zal zij hen in `t rechte spoor brengen. "Toen de verloren zoon aan zijn vader dacht. herinnerde hij zich dat hij tegen de hemel had gezondigd en voor hem, zo zal het ook met deze gaan."
a. Zij herinneren zich de minachtende belediging, die zij God hadden aangedaan door hun afgoderij, en dat is het waardoor een oprechte getroffen wordt en dat bitter beweent. "Zij hadden zich van God afgekeerd tot de afgoden en Zijn eer aan zogenaamde goden gegeven, de schepselen van de menselijke verbeelding en het werk van mensenhanden, ofschoon zij die hadden moeten geven aan de God van Israël". Zij weken van God af, en van Zijn Woord, dat zij tot hun leefregel hadden moeten maken, en van Zijn werk, dat zij tot het hun hadden moeten maken. Hun hart week van Hem af. Het hart, dat Hij opeist en hebben wil, en zonder `t welk de lichamelijke oefening tot weinig nut is, het hart, dat op Hem gesteld en aan Hem gegeven moet worden, als dat van Hem afwijkt, dan is zulks het trouweloos weglopen van een vrouw van haar man of de rebellie en opstand van een onderdaan tegen zijn souverein. Ook hun ogen hoereren hun drekgoden na, zij waren er op verzot, en verwachtten grote dingen van hen. Hun hart volgde hun ogen bij de keus van hun goden (zij moesten goden hebben, die zij zien konden) en dan volgden hun ogen hun hart bij de aanbidding er van. De boosheid van deze zonde is, dat het geestelijke hoererij is, het is hun hoerachtig hart, waardoor Ik verbroken ben, en het zijn hun ogen, die hun drekgoden nahoereren. Afgoderij is geestelijke hoererij, het is de verbreking van een huwelijksverbond met God, het is het plaatsen van hun genegenheid op hetgeen een mededinger van Hem is, en het toegeven aan lage lust, die de ziel bedriegt en verontreinigt en het is een groot onrecht, Gods eer aangedaan.
b. Zij zijn indachtig, welk een ergernis het voor Hem was en hoe groot Zijn verbolgenheid was. Zij zullen gedenken, "dat Ik verbroken ben door hun hoerachtig hart en door hun ogen", die vol van deze geestelijke hoererij zijn, niet alleen vertoornd, maar gekrenkt, als een man door de wulpsheid van een vrouw, die hij hartelijk liefhad, gekrenkt in zo'n mate, dat hij er door gebroken is, zijn hart breekt, als hij er aan denkt, dat hij zo onoprecht behandeld is, hij is gebroken als een bejaard vader door het plichtverzakende gedrag van een wederspannigen en ongehoorzamer zoon, dat hem allen moed beneemt en zijn rug buigt. "Veertig jaar heb Ik verdriet gehad van dit geslacht", Psalm. 95:10. "Gods maatregelen waren verbroken" (zo lezen sommigen), de stroom van Zijn gunsten voor hen was gestremd en Hij was zelfs gedwongen hen te straffen. Dat zullen zij gedenken ten dage van hun berouw, en het zal hen meer treffen en vernederen dan iets anders, niet zozeer dat hun vrede gebroken was, en hun land als dat "God verbroken was door hun zonde". "Zo zullen zij aanschouwen die zij doorstoken hebben en rouwklagen," Zacheria 12:10. Niets smart een die waarachtig berouw heeft meer dan de gedachte dat zijn zonde God en de Geest van Zijn genade bedroefd heeft.
3. Het gevolg en het bewijs van hun bekering: "Zij zullen een walging aan zichzelf hebben over de boosheden, die zij in al hun gruwelen gedaan hebben." God zal hun zo genade geven om hen bekwaam te maken voor vergeving en verlossing. Hoewel "Hij verbroken was door hun hoerachtig hart, toch wilde Hij hen niet ganselijk wegwerpen". Zie Isaiah 57:17, Isaiah 57:18, Hosea 2:13, Hosea 2:14. Zijn goedheid neemt aanleiding uit hun slechtheid om te luisterrijker te schitteren. a. Die waarachtig berouw hebben, zien, dat de zonde iets gruwelijks is, "de gruwel, die Hij haat, en die de zondaars en zelfs hun verering, hatelijk voor Hem maakt," Jeremiah 44:4, Isaiah 1:11. Het verontreinigt het geweten van de zondaar zelf, en maakt hem tot een gruwel voor zich zelf, tenzij hij ongevoelig is. Een afgod wordt in `t bijzonder een gruwel genoemd, Isaiah 44:19. Waar het hart van de zondaars op gesteld is als de bevrediging van hun genotzucht, daar ziet het hart van de bekeerden op neer als verfoeisels
b. Er zijn vele "boosheden gedaan in deze gruwelen," er zijn vele in besloten, vele mee gepaard, en er uit voortgevloeid, vele overtredingen in een zonde, Leviticus 16:21. In hun afgoderij waren zij soms schuldig aan hoererij (zoals in de dienst van Peor) soms aan doodslag (als in de dienst van Moloch), dat waren "boosheden, in hun gruwelen gedaan." Of het betekent de grote boosheid, die er in de zonde is, het is een gruwel die overvloed van boosheid in zich bevat.
c. Die in waarheid van de zonde walgen, kunnen niet anders dan van zich zelf walgen om de zonde, walging van zich zelf gaat steeds gepaard met waarachtig berouw. Die berouw hebben, twisten met zich zelf, en kunnen niet met zich zelf verzoend worden, doordat zij grond hebben om te hopen, dat God met hen verzoend is, ja, dan eerst zullen zij neervallen in hun schaamte als Hij jegens hen verzoend is hoofdst. 16:63.
4. De eer, die God ontvangen zal door hun bekering, Ezekiel 6:10 :Zij zullen weten, dat Ik de Heere ben, zij zullen er door de ondervinding van overtuigd worden, en zullen bereid zijn het te erkennen, en dat Ik niet tevergeefs gesproken heb van hun dit kwaad aan te doen, als zij bevinden, dat wat ik gezegd heb, waar gemaakt wordt, en hun ten goede komt, en beantwoordt aan een goede bedoeling, en dat het niet zonder nitterging was geschied, dat Hij hen zo gedreigd en gestraft had. Op de een of op de andere wijze zal God maken, dat de zondaars weten en erkennen, dat Hij de Heere is, door hun bekering of door hun verderf.
a. Allen, die waarachtig berouw hebben, worden tot de erkentenis gebracht beide van de billijkheid en de kracht van het Woord Gods, in `t bijzonder van de bedreigingen van het Woord, en tot rechtvaardiging van God daarin en in de voltrekking er van.
De bedreigingen, die wij tevoren vonden, in het voorgaande en in het eerste deel van dit hoofdstuk, worden hier herhaald, met bevel aan de profeet ze te bewenen, opdat zij, tot wie hij profeteerde, te meer mochten worden aangedaan met het vooruitzicht daarop.
I. Hij moet door gebaren bij zijn prediking laten zien, hoe diep hij getroffen is door de ongerechtigheden en de rampen van het huis van Israël, Ezekiel 6:11. Sla met uw hand en stamp met uw voet. Zo moet hij tonen, dat hij in volle ernst is bij alles wat hij zegt, dat hij het vast gelooft, en het ter harte neemt. Aldus moet hij het begrijpelijk misnoegen uitdrukken, dat hun zonde bij hen had opgewekt, en de begrijpelijke vrees, die hij koestert voor de oordelen, die over hen staan te komen. Sommigen zouden het gebruik van deze gebaren verkeerd vinden, en ze ouderwets en bespottelijk noemen, maar God gebiedt hen ze te gebruiken, omdat zij konden helpen het Woord indruk op hen te doen maken en hun in te prenten en zij, die weten wat de waarde van een ziel is, zullen er genoegen mee nemen uitgelachen te worden door spotters, als ze slechts de zwakken kunnen, stichten. Twee dingen moet de profeet aldus bewenen:
1. Nationale zonden. Ach! over alle gruwelen van de boosheden van het huis Israëls. De zonde van de zondaars is de smart van Gods getrouwe knechten, in `t bijzonder de gruwelen van de boosheden van het huis Israëls, welks zonden gruwelijker zijn en meer boosheden bevatten dan de zonden van anderen. Helaas! Wat zal het einde zijn van deze dingen?
2. Nationale oordelen. Om hen voor deze gruwelen te straffen, zullen zij vallen door het zwaard, door de honger en door de pestilentie. Het is onze plicht smart te gevoelen niet alleen over onze eigen zonden en ons eigen lijden maar ook over de zonden en het lijden van anderen, en met medegevoel te zien op de ellende, die de goddelozen over zichzelf brengen, zoals Christus Jeruzalem zag en er over weende.
II. Hij moet hun inprenten, wat hij vroeger had gezegd betreffende de verwoesting, die over hen komen zou.
1. Zij zullen neergeworpen en vernietigd worden door een opeenvolging van oordelen, die hen zullen opzoeken, waar ze ook zijn mogen, Ezekiel 6:12 :Die verre af is, en denkt, dat hij buiten gevaar is, dat is, buiten het bereik van de Chaldeeuwse pijlen, zal ondervinden dat hij niet buiten het bereik van Gods pijlen is, die nacht en dag vliegen, Psalms 91:5 :"Hij zal door de pest sterven. Die nabij een sterke plaats is, die hem veiligheid verschaffen zal, zoals hij hoopt, zal door het zwaard vallen voordat hij wegkomen kan. Die zo voorzichtig is, zich niet buiten te wagen, maar in de stad overgebleven is, zal daar door honger sterven de ergste dood van alle". Alzo zal God Zijn grimmigheid volbrengen, dat is, tegen hen al datgene doen, wat Hij besloten had te doen.
2. Hun zonde zullen zij herkennen aan hun straf, want hun verslagenen zullen voor het aangezicht van hun drekgoden liggen, rondom hun altaren, zoals tevoren gedreigd wordt, Ezekiel 6:5. Daar, waar zij zich ter ere van hun afgoden hadden neergeworpen, zal God hen doden, tot hun eigen smaad en tot smaad van hun afgoden. Zij leefden voor hun aangezicht, zij zullen er voor sterven. Zij hadden hun afgoden liefelijken reuk gegeven, maar daar zullen hun dode lichamen een ergerlijken reuk afgeven, als het ware om die misplaatste reuk te vergoeden. 3. Het hele land zal woest zijn, als tevoren de steden, Ezekiel 6:6 :Ik zal het land woest maken. Dat vruchtbare, aangename, volkrijke land, dat als de hof des Heeren is geweest, de heerlijkheid van alle landen, zal woest zijn, woester dan de woestijn naar Diblath henen, Ezekiel 6:14. Diblathaim wordt zij genoemd, Numbers 33:1, 46, Jeremiah 48:22, "die grote en vreselijke woestijn, die beschreven wordt in Deuteronomy 8:15, waar vurige slangen en schorpioenen waren". Het land Kanan is op deze dag een van de meest naakte en woeste landen ter wereld. Stad en land worden zo ontvolkt, opdat de altaren woest en eenzaam zullen zijn, Ezekiel 6:6. Liever zullen beide stad en land verwoest worden, dan dat hun afgodische altaren overeind blijven. De strekking van de zonde is verwoesting, daarom, zijt beroerd en zondigt niet.
De bedreigingen, die wij tevoren vonden, in het voorgaande en in het eerste deel van dit hoofdstuk, worden hier herhaald, met bevel aan de profeet ze te bewenen, opdat zij, tot wie hij profeteerde, te meer mochten worden aangedaan met het vooruitzicht daarop.
I. Hij moet door gebaren bij zijn prediking laten zien, hoe diep hij getroffen is door de ongerechtigheden en de rampen van het huis van Israël, Ezekiel 6:11. Sla met uw hand en stamp met uw voet. Zo moet hij tonen, dat hij in volle ernst is bij alles wat hij zegt, dat hij het vast gelooft, en het ter harte neemt. Aldus moet hij het begrijpelijk misnoegen uitdrukken, dat hun zonde bij hen had opgewekt, en de begrijpelijke vrees, die hij koestert voor de oordelen, die over hen staan te komen. Sommigen zouden het gebruik van deze gebaren verkeerd vinden, en ze ouderwets en bespottelijk noemen, maar God gebiedt hen ze te gebruiken, omdat zij konden helpen het Woord indruk op hen te doen maken en hun in te prenten en zij, die weten wat de waarde van een ziel is, zullen er genoegen mee nemen uitgelachen te worden door spotters, als ze slechts de zwakken kunnen, stichten. Twee dingen moet de profeet aldus bewenen:
1. Nationale zonden. Ach! over alle gruwelen van de boosheden van het huis Israëls. De zonde van de zondaars is de smart van Gods getrouwe knechten, in `t bijzonder de gruwelen van de boosheden van het huis Israëls, welks zonden gruwelijker zijn en meer boosheden bevatten dan de zonden van anderen. Helaas! Wat zal het einde zijn van deze dingen?
2. Nationale oordelen. Om hen voor deze gruwelen te straffen, zullen zij vallen door het zwaard, door de honger en door de pestilentie. Het is onze plicht smart te gevoelen niet alleen over onze eigen zonden en ons eigen lijden maar ook over de zonden en het lijden van anderen, en met medegevoel te zien op de ellende, die de goddelozen over zichzelf brengen, zoals Christus Jeruzalem zag en er over weende.
II. Hij moet hun inprenten, wat hij vroeger had gezegd betreffende de verwoesting, die over hen komen zou.
1. Zij zullen neergeworpen en vernietigd worden door een opeenvolging van oordelen, die hen zullen opzoeken, waar ze ook zijn mogen, Ezekiel 6:12 :Die verre af is, en denkt, dat hij buiten gevaar is, dat is, buiten het bereik van de Chaldeeuwse pijlen, zal ondervinden dat hij niet buiten het bereik van Gods pijlen is, die nacht en dag vliegen, Psalms 91:5 :"Hij zal door de pest sterven. Die nabij een sterke plaats is, die hem veiligheid verschaffen zal, zoals hij hoopt, zal door het zwaard vallen voordat hij wegkomen kan. Die zo voorzichtig is, zich niet buiten te wagen, maar in de stad overgebleven is, zal daar door honger sterven de ergste dood van alle". Alzo zal God Zijn grimmigheid volbrengen, dat is, tegen hen al datgene doen, wat Hij besloten had te doen.
2. Hun zonde zullen zij herkennen aan hun straf, want hun verslagenen zullen voor het aangezicht van hun drekgoden liggen, rondom hun altaren, zoals tevoren gedreigd wordt, Ezekiel 6:5. Daar, waar zij zich ter ere van hun afgoden hadden neergeworpen, zal God hen doden, tot hun eigen smaad en tot smaad van hun afgoden. Zij leefden voor hun aangezicht, zij zullen er voor sterven. Zij hadden hun afgoden liefelijken reuk gegeven, maar daar zullen hun dode lichamen een ergerlijken reuk afgeven, als het ware om die misplaatste reuk te vergoeden. 3. Het hele land zal woest zijn, als tevoren de steden, Ezekiel 6:6 :Ik zal het land woest maken. Dat vruchtbare, aangename, volkrijke land, dat als de hof des Heeren is geweest, de heerlijkheid van alle landen, zal woest zijn, woester dan de woestijn naar Diblath henen, Ezekiel 6:14. Diblathaim wordt zij genoemd, Numbers 33:1, 46, Jeremiah 48:22, "die grote en vreselijke woestijn, die beschreven wordt in Deuteronomy 8:15, waar vurige slangen en schorpioenen waren". Het land Kanan is op deze dag een van de meest naakte en woeste landen ter wereld. Stad en land worden zo ontvolkt, opdat de altaren woest en eenzaam zullen zijn, Ezekiel 6:6. Liever zullen beide stad en land verwoest worden, dan dat hun afgodische altaren overeind blijven. De strekking van de zonde is verwoesting, daarom, zijt beroerd en zondigt niet.