Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Ezechiël 34

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 34

De ongerechtigheden en rampen van Gods Israël werden tevoren uitvoerig en treffend betreurd, in dit boek. In dit hoofdstuk worden de herders van Israël, zijn heersers, beide in kerk en staat, ter verantwoording geroepen, daar zij zeer veel bijgedragen hebben tot de zonde en de ondergang van Israël, door hun ambtsplichten te verzuimen. Hier is,

I. De indiening van een aanklacht tegen hen, wegens verzuim, onbekwaamheid en ontrouw bij de waarneming van de zaken des volks, Ezekiel 34:1, en wederom Ezekiel 34:8.

II. Hun afzetting als herders, wegens nalatigheid en verraad, Ezekiel 34:7.

III. Een genadige belofte, dat God voor Zijn kudde zorgen zal, al deden zij het niet, en dat deze niet altijd zal lijden onder hun slecht bestuur, gelijk tot nu toe, Ezekiel 34:11.

IV. De indiening van een aanklacht tegen die van de kudde, welke vol en sterk waren, wegens het onrecht dat zij de armen en zwakken aandeden, Ezekiel 34:17. V. Nog een belofte, dat God in de volheid des tijds de Messias zenden zal om de grote en goede Herder van de schapen te zijn, die al hun bezwaren uit de weg ruimen, en alle dingen voor de kudde recht maken zal, Ezekiel 34:23.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, EZECHIËL 34

De ongerechtigheden en rampen van Gods Israël werden tevoren uitvoerig en treffend betreurd, in dit boek. In dit hoofdstuk worden de herders van Israël, zijn heersers, beide in kerk en staat, ter verantwoording geroepen, daar zij zeer veel bijgedragen hebben tot de zonde en de ondergang van Israël, door hun ambtsplichten te verzuimen. Hier is,

I. De indiening van een aanklacht tegen hen, wegens verzuim, onbekwaamheid en ontrouw bij de waarneming van de zaken des volks, Ezekiel 34:1, en wederom Ezekiel 34:8.

II. Hun afzetting als herders, wegens nalatigheid en verraad, Ezekiel 34:7.

III. Een genadige belofte, dat God voor Zijn kudde zorgen zal, al deden zij het niet, en dat deze niet altijd zal lijden onder hun slecht bestuur, gelijk tot nu toe, Ezekiel 34:11.

IV. De indiening van een aanklacht tegen die van de kudde, welke vol en sterk waren, wegens het onrecht dat zij de armen en zwakken aandeden, Ezekiel 34:17. V. Nog een belofte, dat God in de volheid des tijds de Messias zenden zal om de grote en goede Herder van de schapen te zijn, die al hun bezwaren uit de weg ruimen, en alle dingen voor de kudde recht maken zal, Ezekiel 34:23.

Vers 1

Ezechiël 34:1-6

De profetie van dit hoofdstuk is niet gedateerd, en die van de volgende hoofdstukken evenmin tot aan Ezekiel 40:1 Hoogst waarschijnlijk werd zij uitgesproken na de voltooiing van Jeruzalems verwoesting, wat een zeer gepaste tijd was om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken ervan.

I. De profeet wordt bevolen te profeteren tegen de herders van Israël -de vorsten en overheden, de priesters en Levieten, het grote Sanhedrin of Staatsraad, en wie het verder waren, die de algemene zaken te besturen hadden in hoger of lager kring, de koningen vooral, want er waren er nu twee te Babel gevangen, wien, evenzeer als het volk, hun overtredingen getoond worden, opdat zij zich mochten bekeren, zoals Manasse in zijn gevangenschap. God heeft iets te zeggen tot de herders, want zij zijn slechts herders onder Hem, die de grote Herder Israëls is, Psalms 80:1. En wat Hij zegt, is: Wee de herders van Israël! Hoewel zij herders zijn, en wel herders van Israël, toch moet hij ze niet sparen noch vleien. Als de mensen door hun waardigheid en macht niet van de zonde teruggehouden worden, zoals behoort dan zullen zij daardoor ook niet gevrijwaard worden voor verwijten, ook zal het hun geen verontschuldiging zijn of hen beschermen tegen de oordelen Gods, als zij zich niet bekeren. Wij hadden een: Wee van de herders, Isaiah 23:1. God zal op bijzondere wijze met hen afrekenen, als zij niet getrouw zijn aan hun opdracht.

II. Hier wordt hem bevolen, waarvan hij de herders, in Gods naam, beschuldigen moet, als de grond van Gods twist met hen, want het is geen twist zonder reden. Van twee dingen worden zij beschuldigd:

1. Dat al hun zorg gericht was op hun eigen vooruitgang, om zichzelf rijk en groot te maken. Het was hun werk te zorgen voor degenen, die aan hun zorg waren toevertrouwd: Zullen niet de herders de schapen weiden? Zonder twijfel zullen zij dat, als zij het niet doen, zijn zij ontrouw aan hun plicht. Niet, dat zij ze moeten voeren, maar zij moeten voor het voedsel zorgen en ze er bij brengen. Maar deze herders zorgden daar in de laatste plaats voor, zij weidden zichzelf, zij legden er zich op toe hun eigen eetlust toe te geven en te voldoen, en zichzelf rijk en groot, vet en voldaan te maken. Zij verzekerden zich van de voordelen van hun ambt, zij aten het vette, de room (lezen sommigen), want "wie een kudde weidt, eet van de melk van de kudde," 1 Corinthiers. 9:7, en zij namen het beste van de melk. Zij verzekerden zich van de wol, en bekleedden zich daarmee, daar zij de hand legden op al wat zij krijgen konden van het vermogen hunner onderdanen, ja zij slachtten het gemeste, zoals Naboth gedood werdom zijn wijngaard. Er is een wee voor degenen, die een openbaar ambt bekleden maar alleen hun persoonlijk belang raadplegen en meer belang stellen in geschenken dan in hun werk, hoeveel geld zij kunnen krijgen dan wat voor goeds zij kunnen doen. Het is een oude klacht, dat ieder het zijne wil hebben, en velen nog meer dan dat.

2. Dat zij geen zorg droegen voor het welzijn en de bloei van die aan hun zorg waren toevertrouwd: Gij weidt de schapen niet. Zij wisten niet, hoe zij dat doen moesten, zo onwetend waren zij, en zij wilden er geen moeite voor doen, zo lui en traag waren zij, ja, zij verlangden en bedoelden het niet, zo verraderlijk en trouweloos waren zij.

a. Zij deden hun plicht niet jegens diegenen van hun kudde, die ziek waren, zij gaven hun geen versterkende middelen, ze genazen ze niet en verbonden ze niet, Ezekiel 34:4. Als een van de kudde ziek of gekwetst, gekweld of gewond werd, dan was het hun volmaakt hetzelfde of zij bleven leven of stierven, zij zagen niet naar hen om. De vorsten en rechters droegen er geen zorg voor, dat de verongelijkten recht gedaan werd, of de mishandelde onschuld beschermd. Zij zagen niet toe, dat de armen verzorgd werden, wat hun betreft, mochten zij verhongeren. De priesters zorgden niet, dat de onwetenden onderricht werden, dat die dwaalden hun fouten verbeterden, zij waarschuwden de onrustige niet, en troostten de arme van geest niet. De hoofden van de staat zorgden niet de verergerende krankheden van het koninkrijk te genezen, zodat zij de edele delen ervan bedreigden. Vooral gingen de zaken verkeerd, en uit de koers, en niets werd gedaan om ze te herstellen.

b. Zij deden hun plicht niet jegens die van de kudde, welke verstrooid waren die door de invallen van de vijanden verdreven en gedwongen waren naar een schuilplaats te zoeken, of die vrijwillig op alle bergen doolden, Ezekiel 34:6, waar ze in gevaar waren van de roofdieren en hun tot spijze te worden, Ezekiel 34:5. iedereen is gereed wat verdwaald is en zwerft, in bezit te nemen. Sommigen verlieten het land en bedelden, anderen verlieten het land en dreven handel, en zodoende werd het land leeg van inwoners, verzwakte en verarmde, en had gebrek aan handen beide op de korenvelden, en op de slagvelden, beide in de oogst en in de krijg. Mijn schapen zijn verstrooid over de hele aardbodem, Ezekiel 34:6. Nooit werd naar hen gevraagd, nooit werden zij aangemoedigd naar hun eigen land terug te keren: Er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt. Ja, zij heersten over hen met strengheid en met hardigheid, hetgeen er nog meer verdreef, en die al verdreven waren, ontmoedigde om ook maar aan terugkeer te denken. Een slecht lot hebben zij, die reden hebben een betere behandeling te verwachten van vreemden dan in hun eigen land. Hiermee kunnen bedoeld zijn die van de kudde, welke van God en hun plicht afdwaalden, en de priesters, die de goede kennis van de Here moesten onderwijzen, gebruikten de middelen niet om hen te overtuigen en terug te brengen, zodat zij een gemakkelijke prooi werden van verleiders. Aldus werden zij verstrooid, omdat er geen herder is, Ezekiel 34:5. Er waren er, die zich herders noemden, maar in werkelijkheid waren zij het niet. Die het werk van herders niet doen, zijn die naam onwaardig. En als zij, die de taak van herder op zich nemen, dwaze herders zijn, Zacheria 11:15, als zij trots zijn en te hoog staan voor hun werk, ijdel, en zonder liefde voor hun werk, of trouweloos en onverschillig er voor, dan is het voor de kudde hetzelfde, als wanneer zij in `t geheel geen herder had. Beter geen herder dan zulke herders. "Christus klaagt, dat zijn kudde was gelijk schapen, die geen herder hebben, terwijl toch de schriftgeleerden en Farizeeën in Mozes' stoel zaten", Matthew 9:36. Het staat er slecht met de zieke voor, als zijn geneesheer zijn ergste ziekte is, en met de kudde, als de herder de schapen verdrijft en verstrooit door met strengheid te heersen.

Vers 1

Ezechiël 34:1-6

De profetie van dit hoofdstuk is niet gedateerd, en die van de volgende hoofdstukken evenmin tot aan Ezekiel 40:1 Hoogst waarschijnlijk werd zij uitgesproken na de voltooiing van Jeruzalems verwoesting, wat een zeer gepaste tijd was om een onderzoek in te stellen naar de oorzaken ervan.

I. De profeet wordt bevolen te profeteren tegen de herders van Israël -de vorsten en overheden, de priesters en Levieten, het grote Sanhedrin of Staatsraad, en wie het verder waren, die de algemene zaken te besturen hadden in hoger of lager kring, de koningen vooral, want er waren er nu twee te Babel gevangen, wien, evenzeer als het volk, hun overtredingen getoond worden, opdat zij zich mochten bekeren, zoals Manasse in zijn gevangenschap. God heeft iets te zeggen tot de herders, want zij zijn slechts herders onder Hem, die de grote Herder Israëls is, Psalms 80:1. En wat Hij zegt, is: Wee de herders van Israël! Hoewel zij herders zijn, en wel herders van Israël, toch moet hij ze niet sparen noch vleien. Als de mensen door hun waardigheid en macht niet van de zonde teruggehouden worden, zoals behoort dan zullen zij daardoor ook niet gevrijwaard worden voor verwijten, ook zal het hun geen verontschuldiging zijn of hen beschermen tegen de oordelen Gods, als zij zich niet bekeren. Wij hadden een: Wee van de herders, Isaiah 23:1. God zal op bijzondere wijze met hen afrekenen, als zij niet getrouw zijn aan hun opdracht.

II. Hier wordt hem bevolen, waarvan hij de herders, in Gods naam, beschuldigen moet, als de grond van Gods twist met hen, want het is geen twist zonder reden. Van twee dingen worden zij beschuldigd:

1. Dat al hun zorg gericht was op hun eigen vooruitgang, om zichzelf rijk en groot te maken. Het was hun werk te zorgen voor degenen, die aan hun zorg waren toevertrouwd: Zullen niet de herders de schapen weiden? Zonder twijfel zullen zij dat, als zij het niet doen, zijn zij ontrouw aan hun plicht. Niet, dat zij ze moeten voeren, maar zij moeten voor het voedsel zorgen en ze er bij brengen. Maar deze herders zorgden daar in de laatste plaats voor, zij weidden zichzelf, zij legden er zich op toe hun eigen eetlust toe te geven en te voldoen, en zichzelf rijk en groot, vet en voldaan te maken. Zij verzekerden zich van de voordelen van hun ambt, zij aten het vette, de room (lezen sommigen), want "wie een kudde weidt, eet van de melk van de kudde," 1 Corinthiers. 9:7, en zij namen het beste van de melk. Zij verzekerden zich van de wol, en bekleedden zich daarmee, daar zij de hand legden op al wat zij krijgen konden van het vermogen hunner onderdanen, ja zij slachtten het gemeste, zoals Naboth gedood werdom zijn wijngaard. Er is een wee voor degenen, die een openbaar ambt bekleden maar alleen hun persoonlijk belang raadplegen en meer belang stellen in geschenken dan in hun werk, hoeveel geld zij kunnen krijgen dan wat voor goeds zij kunnen doen. Het is een oude klacht, dat ieder het zijne wil hebben, en velen nog meer dan dat.

2. Dat zij geen zorg droegen voor het welzijn en de bloei van die aan hun zorg waren toevertrouwd: Gij weidt de schapen niet. Zij wisten niet, hoe zij dat doen moesten, zo onwetend waren zij, en zij wilden er geen moeite voor doen, zo lui en traag waren zij, ja, zij verlangden en bedoelden het niet, zo verraderlijk en trouweloos waren zij.

a. Zij deden hun plicht niet jegens diegenen van hun kudde, die ziek waren, zij gaven hun geen versterkende middelen, ze genazen ze niet en verbonden ze niet, Ezekiel 34:4. Als een van de kudde ziek of gekwetst, gekweld of gewond werd, dan was het hun volmaakt hetzelfde of zij bleven leven of stierven, zij zagen niet naar hen om. De vorsten en rechters droegen er geen zorg voor, dat de verongelijkten recht gedaan werd, of de mishandelde onschuld beschermd. Zij zagen niet toe, dat de armen verzorgd werden, wat hun betreft, mochten zij verhongeren. De priesters zorgden niet, dat de onwetenden onderricht werden, dat die dwaalden hun fouten verbeterden, zij waarschuwden de onrustige niet, en troostten de arme van geest niet. De hoofden van de staat zorgden niet de verergerende krankheden van het koninkrijk te genezen, zodat zij de edele delen ervan bedreigden. Vooral gingen de zaken verkeerd, en uit de koers, en niets werd gedaan om ze te herstellen.

b. Zij deden hun plicht niet jegens die van de kudde, welke verstrooid waren die door de invallen van de vijanden verdreven en gedwongen waren naar een schuilplaats te zoeken, of die vrijwillig op alle bergen doolden, Ezekiel 34:6, waar ze in gevaar waren van de roofdieren en hun tot spijze te worden, Ezekiel 34:5. iedereen is gereed wat verdwaald is en zwerft, in bezit te nemen. Sommigen verlieten het land en bedelden, anderen verlieten het land en dreven handel, en zodoende werd het land leeg van inwoners, verzwakte en verarmde, en had gebrek aan handen beide op de korenvelden, en op de slagvelden, beide in de oogst en in de krijg. Mijn schapen zijn verstrooid over de hele aardbodem, Ezekiel 34:6. Nooit werd naar hen gevraagd, nooit werden zij aangemoedigd naar hun eigen land terug te keren: Er is niemand, die er naar vraagt, en niemand, die ze zoekt. Ja, zij heersten over hen met strengheid en met hardigheid, hetgeen er nog meer verdreef, en die al verdreven waren, ontmoedigde om ook maar aan terugkeer te denken. Een slecht lot hebben zij, die reden hebben een betere behandeling te verwachten van vreemden dan in hun eigen land. Hiermee kunnen bedoeld zijn die van de kudde, welke van God en hun plicht afdwaalden, en de priesters, die de goede kennis van de Here moesten onderwijzen, gebruikten de middelen niet om hen te overtuigen en terug te brengen, zodat zij een gemakkelijke prooi werden van verleiders. Aldus werden zij verstrooid, omdat er geen herder is, Ezekiel 34:5. Er waren er, die zich herders noemden, maar in werkelijkheid waren zij het niet. Die het werk van herders niet doen, zijn die naam onwaardig. En als zij, die de taak van herder op zich nemen, dwaze herders zijn, Zacheria 11:15, als zij trots zijn en te hoog staan voor hun werk, ijdel, en zonder liefde voor hun werk, of trouweloos en onverschillig er voor, dan is het voor de kudde hetzelfde, als wanneer zij in `t geheel geen herder had. Beter geen herder dan zulke herders. "Christus klaagt, dat zijn kudde was gelijk schapen, die geen herder hebben, terwijl toch de schriftgeleerden en Farizeeën in Mozes' stoel zaten", Matthew 9:36. Het staat er slecht met de zieke voor, als zijn geneesheer zijn ergste ziekte is, en met de kudde, als de herder de schapen verdrijft en verstrooit door met strengheid te heersen.

Vers 7

Ezechiël 34:7-16

Als wij de voorgaande artikelen van de beschuldiging, opgesteld in Gods naam, tegen de herders van Israël lezen, dan moeten wij wel met billijke verontwaardiging op de herders, en met teder medelijden op de kudde neerzien. God geeft hier in hoge mate uitdrukking aan beide door middel van de profeet, en de herders worden opgeroepen, om des Heren woord te horen, om dit woord te horen. Zij moeten horen hoe weinig Hij ze telt, die zichzelf hoog in de rekening hebben, en hoeveel Hij de kudde telt, die zij laag in de rekening hebben, beide zal vernederend voor hen zijn. Die des Heren woord niet willen horen, als het hun bevelen geeft, zullen het woord des Heren moeten horen, als het hun vonnis velt. Zie hier,

I. Hoezeer God misnoegd is tegen de herders. Hun misdaden worden herhaald, Ezekiel 34:8. Gods kudde werd eerst een prooi van de bedriegers, die hen tot afgoderij brachten, en daarna van de verstoorders, die hen in gevangenschap voerden, en deze herders droegen geen zorg het een of het ander te beletten, maar deden alsof zij geen herders waren, en daarom zegt God, Ezekiel 34:10, en bevestigt het met een eed, Ezekiel 34:8 :Ik wil aan de herders. Zij hadden opdracht van God de kudde te weiden, en maakten gebruik van Zijn naam bij wat zij deden, in de stellige verwachting, dat Hij hen ter zijde zou staan. "Neen", zegt God, "verre vandaar, Ik wil aan hen". Dat wij de naam en het gezag van herders hebben zal God niet aan onze zijde brengen, als wij het werk niet doen, dat ons opgedragen is, en niet beantwoorden aan het vertrouwen in ons gesteld. God wil aan hen, en dat zullen zij weten, want,

1. Zij zullen verantwoording moeten doen van de wijze waarop zij de hun toevertrouwde belangen behartigd hebben: "Ik zal Mijn schapen van hun hand eisen, en het hun ten laste leggen, dat er zoveel ontbreken." Zij hebben zeer veel te verantwoorden in de oordeelsdag, die de zorg voor zielen op zich nemen en er toch niet voor zorgen. Predikanten moeten waken en werken, als die rekenschap geven zullen, Hebrews 13:17.

2. Zij zullen beroofd worden, (officio et beneficio-van het werk en zijn beloning). Zij zullen ophouden van het weiden van de schapen, dat is: van voor te geven, dat zij die weiden. Het is rechtvaardig van God, dat Hij uit de hand des mensen neemt de macht, die hij misbruikt heeft, en het vertrouwen, dat hij geschonden heeft. Maar, als dat al hun straf was, dan was zij wel te dragen, daarom wordt er aan toegevoegd: "De herders zullen zichzelf niet meer weiden, want Ik zal Mijn schapen uit hun mond rukken, die zij tot hun prooi hadden gemaakt, in plaats van ze beschermen". Die zichzelf verrijken met de roof van het volk, kunnen niet verwachten, dat hun dat altijd zal toegestaan blijven. Ook zal God niet blijven dulden, dat Zijn volk vertreden wordt door die hen moeten ondersteunen, maar zal tijd vinden hen te verlossen van de herders, hun valse vrienden, en van de leeuwen, hun openlijke vijanden.

II. Hoeveel belang God stelt in de kudde, Hij spreekt alsof Hij er te meer belang instelt, omdat Hij ziet, dat zij zo verwaarloosd worden, want bij Hem zal een wees ontfermd worden. Kostelijke beloften worden bij deze gelegenheid gedaan, die hun vervulling zouden hebben bij de terugkeer van de Joden uit de gevangenschap en hun herstelling in hun eigen land. De herders moeten het woord de Heeren horen, en weten, dat zij part noch deel hebben in deze zaak. Maar de arme schapen mogen het horen en er zich mee troosten. Al verzuimen overheden en predikanten het hun te doen, ten bate van de kerk, toch zal God niet verzuimen het zijn te doen, Hij zal de kudde in Zijn eigen hand nemen, liever dan dat de kerk enige vriendelijkheid missen zal, die Hij er voor bestemd heeft. De huurlingen kunnen blijken zorgeloos te zijn, maar de "Herder zelf slaapt noch sluimert. Zij kunnen vals zijn, maar God blijft getrouw."

1. God zal Zijn schapen vergaderen, die verstrooid waren, en die verdwaald waren bij de kudde terugbrengen: "Ik, ja Ik, die het alleen doen kan, zal het doen, en zal er al de eer van hebben. Ik zal naar Mijn schapen vragen, en ze opzoeken, Ezekiel 34:11, gelijk een herder doet, Ezekiel 34:12, en ze terugbrengen, zoals hij de verdwaalde schapen op zijn schouders terugbrengt, uit alle de plaatsen, waarhenen zij verstrooid zijn ten dage van de wolk en van de donkerheid. Er zijn bewolkte en donkere dagen, dagen van wind en van storm, die Gods schapen verstrooien, die ze her en derwaarts drijven, naar verschillende en afgelegen plaatsen, waar ze veiligheid en verberging zoeken. Maar,

a. Waar zij ook zijn, het oog van God zal ze weten te vinden, want Zijn ogen doorlopen de aarde om ze te zoeken. Ik zal Mijn schapen opzoeken, en niet een, die tot de kudde behoort, hoever ook weggedreven, zal verloren gaan. De Here kent degenen, die de Zijne zijn, Hij weet hun werken en waar zij wonen, Revelation 2:13, en waar zij verborgen zijn.

b. Als Zijn tijd komt, zullen Zijn armen hen terug halen, Ezekiel 34:13 :Ik zal ze uitvoeren van de volken. God zal beide, door Zijn genade hun hart neigen, en door Zijn leiding een deur voor hen openen en iedere moeilijkheid wegruimen, die op de weg ligt. Zij zullen niet n voor n terugkomen, heimelijk wegsluipende, maar zij zullen terugkeren als een geheel: "Ik zal ze vergaderen uit de landen, waarheen ze verspreid zijn, niet alleen de aanzienlijkste families van hen, maar ieder persoon afzonderlijk. Het verlorene zal Ik zoeken en het weggedrevene zal Ik weerbrengen, Ezekiel 34:16. Dit gebeurde, toen zoveel duizend Joden triomfantelijk uit Babel terugkwamen, onder leiding van Zerubbabel, Ezra en anderen. Als dezen, die van God op paden van de zonde verdwaald zijn, door bekering teruggebracht worden, als die dwaalden tot erkenning van de waarheid komen, als Gods uitgeworpenen vergaderd en hersteld worden, en de godsdienstige samenkomsten, die verspreid waren, weer gehouden werden, na het ophouden van de vervolging, en als de kerken rust en vrijheid hebben, dan wordt deze belofte opnieuw vervuld.

2. God zal Zijn volk weiden als de schapen van Zijn weide, die verhongerd waren. God zal de terugkerende gevangenen veilig naar hun eigen land brengen, Ezekiel 34:13, zal ze weiden op de bergen Israëls, en dat is een goede weide en een vette weide, Ezekiel 34:14, daar zal hun weide, en daar zal hun kooi zijn, en het zal een goede kooi zijn. Daar zal God ze niet alleen weiden, maar ook legeren, Ezekiel 34:15, hetgeen een aangename rust betekent na hun vermoeiende omzwervingen, en een voortdurende blijvende woonplaats, zij zullen niet weer uit deze groene weiden verdreven worden, zoals vroeger, ook zullen zij niet verontrust worden, maar zij zullen nederliggen in liefelijke rust, en "er zal niemand zijn die ze verschrikke, Psalms 23:2. "Hij doet mij nederliggen in grazige weiden." Vergelijk dit met eenzelfde belofte, Jeremiah 23:34, als God hun niet alleen de melk en honing van hun eigen land teruggaf, en het genot van zijn vruchten, maar ook de voorrechten van Zijn heiligdom op de berg Zion, de voornaamste van de bergen Israëls. Toen zij weer een tempel en altaar hadden, en de weldaad van een gevestigde priesterschap, toen werden zij geweid in een goede weide.

3. Hij zal al hun verdriet wegnemen, "Hij zal het gebrokene verbinden, en het zieke sterken de treurigen Zions met Zion troosten". Als predikanten, die van vrede moeten spreken tot die bedroefd van geest zijn, hun plicht verzuimen, dan zal toch de Heilige Geest, de Trooster, getrouw zijn in Zijn werk. Maar als volgt, het vette en het sterke zal Ik verdelgen. Hij, die rust heeft voor verontruste heiligen, heeft van schrik te spreken tot hoogmoedige zondaars. "Evenals alle dal gevuld zal worden, zo zal alle berg en heuvel vernederd worden," Luke 3:5.

Vers 7

Ezechiël 34:7-16

Als wij de voorgaande artikelen van de beschuldiging, opgesteld in Gods naam, tegen de herders van Israël lezen, dan moeten wij wel met billijke verontwaardiging op de herders, en met teder medelijden op de kudde neerzien. God geeft hier in hoge mate uitdrukking aan beide door middel van de profeet, en de herders worden opgeroepen, om des Heren woord te horen, om dit woord te horen. Zij moeten horen hoe weinig Hij ze telt, die zichzelf hoog in de rekening hebben, en hoeveel Hij de kudde telt, die zij laag in de rekening hebben, beide zal vernederend voor hen zijn. Die des Heren woord niet willen horen, als het hun bevelen geeft, zullen het woord des Heren moeten horen, als het hun vonnis velt. Zie hier,

I. Hoezeer God misnoegd is tegen de herders. Hun misdaden worden herhaald, Ezekiel 34:8. Gods kudde werd eerst een prooi van de bedriegers, die hen tot afgoderij brachten, en daarna van de verstoorders, die hen in gevangenschap voerden, en deze herders droegen geen zorg het een of het ander te beletten, maar deden alsof zij geen herders waren, en daarom zegt God, Ezekiel 34:10, en bevestigt het met een eed, Ezekiel 34:8 :Ik wil aan de herders. Zij hadden opdracht van God de kudde te weiden, en maakten gebruik van Zijn naam bij wat zij deden, in de stellige verwachting, dat Hij hen ter zijde zou staan. "Neen", zegt God, "verre vandaar, Ik wil aan hen". Dat wij de naam en het gezag van herders hebben zal God niet aan onze zijde brengen, als wij het werk niet doen, dat ons opgedragen is, en niet beantwoorden aan het vertrouwen in ons gesteld. God wil aan hen, en dat zullen zij weten, want,

1. Zij zullen verantwoording moeten doen van de wijze waarop zij de hun toevertrouwde belangen behartigd hebben: "Ik zal Mijn schapen van hun hand eisen, en het hun ten laste leggen, dat er zoveel ontbreken." Zij hebben zeer veel te verantwoorden in de oordeelsdag, die de zorg voor zielen op zich nemen en er toch niet voor zorgen. Predikanten moeten waken en werken, als die rekenschap geven zullen, Hebrews 13:17.

2. Zij zullen beroofd worden, (officio et beneficio-van het werk en zijn beloning). Zij zullen ophouden van het weiden van de schapen, dat is: van voor te geven, dat zij die weiden. Het is rechtvaardig van God, dat Hij uit de hand des mensen neemt de macht, die hij misbruikt heeft, en het vertrouwen, dat hij geschonden heeft. Maar, als dat al hun straf was, dan was zij wel te dragen, daarom wordt er aan toegevoegd: "De herders zullen zichzelf niet meer weiden, want Ik zal Mijn schapen uit hun mond rukken, die zij tot hun prooi hadden gemaakt, in plaats van ze beschermen". Die zichzelf verrijken met de roof van het volk, kunnen niet verwachten, dat hun dat altijd zal toegestaan blijven. Ook zal God niet blijven dulden, dat Zijn volk vertreden wordt door die hen moeten ondersteunen, maar zal tijd vinden hen te verlossen van de herders, hun valse vrienden, en van de leeuwen, hun openlijke vijanden.

II. Hoeveel belang God stelt in de kudde, Hij spreekt alsof Hij er te meer belang instelt, omdat Hij ziet, dat zij zo verwaarloosd worden, want bij Hem zal een wees ontfermd worden. Kostelijke beloften worden bij deze gelegenheid gedaan, die hun vervulling zouden hebben bij de terugkeer van de Joden uit de gevangenschap en hun herstelling in hun eigen land. De herders moeten het woord de Heeren horen, en weten, dat zij part noch deel hebben in deze zaak. Maar de arme schapen mogen het horen en er zich mee troosten. Al verzuimen overheden en predikanten het hun te doen, ten bate van de kerk, toch zal God niet verzuimen het zijn te doen, Hij zal de kudde in Zijn eigen hand nemen, liever dan dat de kerk enige vriendelijkheid missen zal, die Hij er voor bestemd heeft. De huurlingen kunnen blijken zorgeloos te zijn, maar de "Herder zelf slaapt noch sluimert. Zij kunnen vals zijn, maar God blijft getrouw."

1. God zal Zijn schapen vergaderen, die verstrooid waren, en die verdwaald waren bij de kudde terugbrengen: "Ik, ja Ik, die het alleen doen kan, zal het doen, en zal er al de eer van hebben. Ik zal naar Mijn schapen vragen, en ze opzoeken, Ezekiel 34:11, gelijk een herder doet, Ezekiel 34:12, en ze terugbrengen, zoals hij de verdwaalde schapen op zijn schouders terugbrengt, uit alle de plaatsen, waarhenen zij verstrooid zijn ten dage van de wolk en van de donkerheid. Er zijn bewolkte en donkere dagen, dagen van wind en van storm, die Gods schapen verstrooien, die ze her en derwaarts drijven, naar verschillende en afgelegen plaatsen, waar ze veiligheid en verberging zoeken. Maar,

a. Waar zij ook zijn, het oog van God zal ze weten te vinden, want Zijn ogen doorlopen de aarde om ze te zoeken. Ik zal Mijn schapen opzoeken, en niet een, die tot de kudde behoort, hoever ook weggedreven, zal verloren gaan. De Here kent degenen, die de Zijne zijn, Hij weet hun werken en waar zij wonen, Revelation 2:13, en waar zij verborgen zijn.

b. Als Zijn tijd komt, zullen Zijn armen hen terug halen, Ezekiel 34:13 :Ik zal ze uitvoeren van de volken. God zal beide, door Zijn genade hun hart neigen, en door Zijn leiding een deur voor hen openen en iedere moeilijkheid wegruimen, die op de weg ligt. Zij zullen niet n voor n terugkomen, heimelijk wegsluipende, maar zij zullen terugkeren als een geheel: "Ik zal ze vergaderen uit de landen, waarheen ze verspreid zijn, niet alleen de aanzienlijkste families van hen, maar ieder persoon afzonderlijk. Het verlorene zal Ik zoeken en het weggedrevene zal Ik weerbrengen, Ezekiel 34:16. Dit gebeurde, toen zoveel duizend Joden triomfantelijk uit Babel terugkwamen, onder leiding van Zerubbabel, Ezra en anderen. Als dezen, die van God op paden van de zonde verdwaald zijn, door bekering teruggebracht worden, als die dwaalden tot erkenning van de waarheid komen, als Gods uitgeworpenen vergaderd en hersteld worden, en de godsdienstige samenkomsten, die verspreid waren, weer gehouden werden, na het ophouden van de vervolging, en als de kerken rust en vrijheid hebben, dan wordt deze belofte opnieuw vervuld.

2. God zal Zijn volk weiden als de schapen van Zijn weide, die verhongerd waren. God zal de terugkerende gevangenen veilig naar hun eigen land brengen, Ezekiel 34:13, zal ze weiden op de bergen Israëls, en dat is een goede weide en een vette weide, Ezekiel 34:14, daar zal hun weide, en daar zal hun kooi zijn, en het zal een goede kooi zijn. Daar zal God ze niet alleen weiden, maar ook legeren, Ezekiel 34:15, hetgeen een aangename rust betekent na hun vermoeiende omzwervingen, en een voortdurende blijvende woonplaats, zij zullen niet weer uit deze groene weiden verdreven worden, zoals vroeger, ook zullen zij niet verontrust worden, maar zij zullen nederliggen in liefelijke rust, en "er zal niemand zijn die ze verschrikke, Psalms 23:2. "Hij doet mij nederliggen in grazige weiden." Vergelijk dit met eenzelfde belofte, Jeremiah 23:34, als God hun niet alleen de melk en honing van hun eigen land teruggaf, en het genot van zijn vruchten, maar ook de voorrechten van Zijn heiligdom op de berg Zion, de voornaamste van de bergen Israëls. Toen zij weer een tempel en altaar hadden, en de weldaad van een gevestigde priesterschap, toen werden zij geweid in een goede weide.

3. Hij zal al hun verdriet wegnemen, "Hij zal het gebrokene verbinden, en het zieke sterken de treurigen Zions met Zion troosten". Als predikanten, die van vrede moeten spreken tot die bedroefd van geest zijn, hun plicht verzuimen, dan zal toch de Heilige Geest, de Trooster, getrouw zijn in Zijn werk. Maar als volgt, het vette en het sterke zal Ik verdelgen. Hij, die rust heeft voor verontruste heiligen, heeft van schrik te spreken tot hoogmoedige zondaars. "Evenals alle dal gevuld zal worden, zo zal alle berg en heuvel vernederd worden," Luke 3:5.

Ezechiël 34:17-31

De profeet heeft niets meer te zeggen tot de herders, maar hij heeft nu een boodschap over te brengen aan de kudde. God had hem bevolen met tederheid tot hen te spreken, en hen te verzekeren van de genade, die Hij voor hen bewaard had. Maar hier wordt hem bevolen verschil te maken tussen hen, scheiding te maken tussen hetgeen van hen kostelijk en hetgeen waardeloos was, en hun dan de belofte te doen van de Messias, door wie deze scheiding tot werkelijkheid gemaakt zou worden, deels bij zijn eerste komst "want tot een oordeel is Hij in deze wereld gekomen, John 9:39. "Hongerigen heeft hij met goederen vervuld en rijken ledig weggezonden," Luke 1:5, maar volkomen bij Zijn tweede komst, wanneer Hij, zoals hier gezegd wordt, "ze van elkaar scheiden zal, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt en Hij zal de schapen tot Zijn rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand," Matthew 25:32, Matthew 25:33, wat hiermee verband schijnt te houden. Hier hebben wij

I. De schuldverklaring van diegenen van de kudde, die sterk en vet waren, de rammen en de bokken, Ezekiel 34:17, namelijk die, welke, al hadden zij geen macht als herders en heersers om te verdrukken, toch, daar zij rijk en aanzienlijk waren, gebruik maakten van deze gunstige omstandigheden, om hun arme buren hard te behandelen. Die veel hebben, willen meer hebben, en, als zij er zich op toe leggen, zullen zij meer hebben, wijl zij zoveel middelen hebben om hun arme buren te beroven, en hun het enig ooilam te ontweldigen, 2 Samuel 12:4. Verdrukken niet de rijken de armen alleen met behulp van hun rijkdommen en "trekken zij hen niet tot de rechterstoelen," James 2:6 ? Arme knechten en pachters worden hard behandeld door hun rijke heren en meesters. De rammen en bokken hielden niet alleen al de goede weiden voor zich, aten het vette en dronken het lieflijke, maar zij lieten de armen van de kudde zelfs het vreedzaam genot niet van het weinige, dat hun gelaten was, zij vertraden het overige van hun weiden en vermodderden de overgelatene wateren zodat de kudde verplicht was te eten, wat zij vertreden hadden, en te drinken, wat zij vermodderd hadden, Ezekiel 34:18, Ezekiel 34:19. Dit betekent, dat de aanzienlijken hun buren niet alleen arm hielden door afpersing en verdrukking, en hun nauwelijks genoeg lieten om van te bestaan, maar het hun ook zo lastig maakten, dat hun weinige grove kost er door verbitterd werd. En dat was nog weinig voor hen, zij meenden, dat er geen kwaad in stak, alsof het een voorrecht was van hun rang, al hun buren te mogen verongelijken. Velen, die zelf prachtig en gemakkelijk leven, bekommeren zich er niet om, in welke benarde omstandigheden hun buren leven, als zij maar alles naar hun zin hebben. Die trots en weelderig zijn gunnen een ander geen enkel levensgenot. Maar dit was niet alles, zij beroofden niet alleen de armen om ze nog armer te maken, maar zij waren lastig voor de zieken en zwakken van de kudde, Ezekiel 34:21. Zij verdrongen de zwakken met de zijde en met de schouder (want de zwakste moet op zij gaan) en stieten ze met hun hoornen, omdat zij wisten, dat ze sterker waren, terwijl zij zich met huns gelijken niet durfden te bemoeien. Bij schapen heeft men opgemerkt, dat als een van de kudde ziek en zwak is, de anderen het, zo goed zij kunnen in veiligheid brengen, en tegen de zengende hitte van de zon beschutten, dezen, daarentegen, deden de zieken het meeste onrecht aan. Die ze niet aan zich dienstbaar konden maken, zochten zij met alle middelen uit het land te drijven, en verstrooiden ze naar buiten toe, alsof de armen, die wij, zoals Christus zegt, altijd bij ons moeten hebben, een last waren voor `t algemeen, zodat zij niet geholpen, maar ver van ons vandaan gezonden moeten worden. Het is wreedheid aan de verdrukte verdrukkingen toe te brengen. Misschien moeten deze rammen en bokken de schriftgeleerden en Farizeeën voorstellen, want zij verontrusten de kerk zozeer, dat Christus zelf komen moet, om haar van hen te verlossen, Ezekiel 34:23. Zij aten de huizen van de weduwen op, namen de sleutel van de kennis weg, bedierven het zuivere water van de goddelijke waarheden, en verdrukten het geweten van de mensen met de overleveringen van de ouden, behalve dat zij bij voortduring "de ellendigen onder de schapen, die op de Heere wachtten," Zacheria 11:11, kwelden en verongelijkten. Het is niets nieuws voor de kudde van God om grote schade en kwaad te ontvangen van die zelf tot de kudde behoren en er een hoge plaats innemen, Acts 20:30.

II. Troost voor diegenen van de kudde, welke arm en zwak zijn, en die wachten op de vertroosting Israëls, Ezekiel 34:22 :Ik za Mijn schapen verlossen, en zij zullen niet meer verscheurd worden door de roofdieren, door hun eigen herders of door de rammen en bokken onder hen, zoals tot nu toe. Bij deze gelegenheid zoals gewoonlijk in de profeten, wordt een voorspelling ingevoegd van de komst van de Messias, en de oprichting van Zijn koninkrijk en de buitengewoon grote en kostelijke weldaden, die de kerk genieten zal onder bescherming en invloed van dat koninkrijk. Opmerking verdient, wat hier voorspeld wordt

I. Van de Messias zelf.

a. God Zelf zal Hem Zijn opdracht geven, Ik zal Hem verwekken, Ezekiel 34:23, en wederom Ezekiel 34:29. Hij heiligde en bevestigde Hem, gaf Hem Zijn aanstelling en zalfde Hem.

b. Hij zal de grote Herder van de schapen zijn, die voor Zijn kudde doen zal, wat niemand anders kon doen. Hij is de enige Herder, onder Wien Joden en heidenen een kudde zullen zijn.

c. Hij is Gods knecht, werkzaam in Zijn dienst, en alles doende in gehoorzaamheid aan Zijn wil, met het oog op Zijn eer-Zijn knecht, om Zijn koninkrijk onder de mensen te herstellen en de belangen van dat koninkrijk te bevorderen.

d Hij is David, de man naar Gods hart, als Zijn koning op de heiligen berg Zions gevestigd, tot een hoofd des hoeks gemaakt, met Wien het verbond des koninkrijks is gemaakt en Wien God de troon van zijn vader David geven zal. Hij is beide, de wortel en het geslacht Davids.

e. Hij is de "Plante van naam, omdat Hij een rechtvaardige Spruit is", Jeremiah 23:5, "een Spruit des Heren die tot sieraad en tot heerlijkheid is," Isaiah 4:2. Hij heeft een naam boven allen naam, een troon boven alle tronen, en daarom mag Hij wel genoemd worden een "Plante van naam." Sommigen passen dit toe op "de kerk, de plantinge des Heeren", Isaiah 61:3. "Ik zal Uw naam doen gedenken en in haar de naam van Christus".

2. Van de grote grondwet, waarop het koninkrijk van de Messias gegrondvest zal worden, Ezekiel 34:25 :Ik zal een verbond des vredes met hen maken. Het verbond van de genade is een verbond des vredes. Daarin maakt God vrede met ons, spreekt tot ons van vrede, en verzekert ons de vrede, en alle goeds, dat wij nodig hebben om gelukkig te zijn. De strekking van dit verbond is: Ik de Here zal hun tot een God zijn, een algenoegzaam God, Ezekiel 34:24, Ik zal ze erkennen, en door hen erkend worden, hiertoe zal Mijn knecht David Vorst zijn in het midden van hen, om hen tot gehoorzaamheid te brengen, om hun hulde te ontvangen, en over hen te regeren, in hen en voor hen. "Zij, en zij alleen, die de Heer Jezus als hun Vorst hebben, hebben de Heere God als hun God. En dan zullen zij, het huis Israëls, Mijn volk zijn". Als wij God als onze God aannemen, zal Hij ons als Zijn volk aannemen. Uit dit verbond tussen God en Israël volgt gemeenschap: "Ik, de Here hun God, ben met hen, om met hen te verkeren: en zij zullen het weten en er de troost van hebben." 3. Van de voorrechten van hen, die getrouwe onderdanen zijn van dit koninkrijk van de Messias en die belang hebben bij dit vredesverbond. Deze worden hier figuurlijk voorgesteld, als de zegeningen van de kudde. Maar wij hebben er de sleutel van, Ezekiel 34:31. Die tot deze kudde behoren, al worden zij schapen genoemd, zijn in werkelijkheid mensen, mensen, die de Heer als hun God hebben, en met Hem in verbond zijn. Hun wordt hier beloofd,

A. Dat zij een heilige veiligheid zullen genieten onder goddelijke bescherming. Christus, onze goede Herder, heeft het boos gedierte uit het land doen ophouden, Ezekiel 34:25, daar Hij al onze geestelijke vijanden overwonnen, hun macht verbroken, en over hen getriumfeerd heeft, de brullende leeuw is voor hen geen brullende verslindende leeuw, "Zij zullen de heidenen niet meer ten roof zijn, en de heidenen zullen hun niet meer tot schrik zijn, en het wild gedierte van de aarde zal ze niet meer vreten." Zonde en Satan, dood en hel zijn overwonnen. En dan zullen zij zeker wonen, niet alleen in hun kooi, maar ook in de velden, in de woestijn en in de wouden, waar de roofdieren zijn, niet alleen zullen zij daar wonen, maar zij zullen daar slapen, hetgeen betekent, dat zij daar niet alleen niet in gevaar zullen zijn, omdat het gedierte daar opgehouden heeft, maar omdat hun geweten gezuiverd en bevredigd is, zullen zij niet vrezen voor enig gevaar, niet alleen beveiligd tegen gevaar, maar ook gerust ten opzichte van de vrees voor gevaar. Zij kunnen gerust neerliggen en veilig slapen, die Christus als hun vorst hebben, want Hij zal hun beschermer zijn, en hun veilig doen wonen. Niemand zal hun leed doen, ja, niemand zal ze verschrikken. "Als God voor ons is, wie kan tegen ons zijn? Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats." Door Christus verlost God Zijn volk niet alleen van datgene waarvoor zij reden hebben te vrezen, maar ook van hun vrees voor de dood, van alle vrees, die een kwelling is. Deze veiligheid tegen het kwaad wordt beloofd, Ezekiel 34:27 :Zij zullen zeker zijn in hun land, zonder gevaar, dat een inval gedaan en zij tot slaaf gemaakt zullen worden, hoewel hun grote overvloed een verzoeking zal zijn voor hun naburen, om hun land te begeren, en wat hun een gevoel van veiligheid zal geven, is hun vertrouwen in de wijsheid, macht en goedheid van God: Zij zullen weten, dat Ik de Heere ben. Alle vrees, die ons verontrust, ontslaat uit ons gebrek aan kennis van God en onze verkeerde begrippen van Hem. Hun ondervinding van Zijn bijzondere zorg voor hen, zal hun vertrouwen in Hem aanmoedigen: Ik heb de disselbomen van hun juk verbroken, waardoor zij onderworpen en onderdrukt zijn, en hen gered uit de hand dergenen die zich van hen deden dienen, waaruit zij het besluit zullen trekken: Hij, die ons verlost heeft, zal het ook verder doen, daarom zullen wij veilig wonen. Dit wordt verklaard en toegepast op de tijd van het Evangelie, waarin wij leven, Luke 1:74. "Dat wij, verlost zijnde uit de hand van onze vijanden, Hem dienen zouden zonder vrezen, zoals zij kunnen doen, die Hem in het geloof dienen."

B. Dat zij geestelijke overvloed zullen hebben van alles wat goed is, van het beste, tot hun troost en geluk: Zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, Ezekiel 34:29. Als Israël gestraft werd met het oordeel van honger en gebrek, dan verkeerde dat evenzeer in hun smaad onder de heidenen, als enig ander oordeel, omdat over de vruchtbaarheid van Kanan zoveel gesproken werd. Maar nu zullen zij de smaad van de heidenen niet meer dragen. Want de plasregen zal nederdalen op zijn tijd, ja plasregens van zegen, Ezekiel 34:26. Christus is een herder, die Zijn volk weiden zal, en zij zullen inen uitgaan, en weide vinden.

a. Zij zullen niet van honger omkomen, want zij zullen niet met de wereld als hun deel afgescheept worden, hetgeen geen brood is, hetgeen niet verzadigt, en hetgeen hen, die er mee afgescheept worden, van honger laat omkomen. De geboden van de wet van de godsdienstplechtigheden worden zwakke en arme eerste beginselen genoemd, want, vergeleken met de christelijke instellingen, was er weinig in, waarmee de maaier zijn hand vult, en de garvenbinder zijn arm. "Die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, zullen niet van honger omkomen, want zij zullen verzadigd worden. En die drinkt van het water, dat Christus hem geeft, de stille wateren, waaraan Hij Zijn schapen leidt, zal in eeuwigheid niet dorsten".

b. Plasregens van zegen zullen op hen neerdalen, Ezekiel 34:26. De hemel zal zijn dauw geven, het geboomte des velds zal zijn vrucht geven, Ezekiel 34:27. De zetel van deze overvloed is de berg Gods, Zijn heilige berg Zion, want op die berg is het, dat God, in de kerk van het Evangelie, alle volken een maaltijd bereid heeft, daar moeten aanzitten allen, die deel willen hebben aan de weldaden van het Evangelie. De oorzaak van deze overvloed is de plasregen, die op zijn tijd nederdaalt, die neerdaalt op de bergen van Zion, de genade van Christus, Zijn leer, die druppelt als de dauw, de genade van Christus en de gaven en vertroostingen van Zijn Geest, waardoor wij vruchtbaar worden in de vruchten van de gerechtigheid. De voorbeelden van deze overvloed zijn de zegeningen des hemels op ons uitgestort en de voortbrengselen van de genade, door ons voortgebracht, onze troost in Gods gunst en Gods eer in onze vruchtbaarheid. De uitgestrektheid van deze overvloed is zeer groot in "alle plaatsen rondom Mijn heuvel, want uit Zion zal de wet uitgaan, zal licht uitgaan over een duistere wereld, en de rivier, die een droge en woeste wereld zal beproeven, allen, die in de nabijheid van Zion wonen zullen welvaren, en hoe nader bij de kerk, hoe neer bij God". En, tenslotte, het resultaat van deze overvloed is: Ik zal hen tot een zegen maken een buitengewonen en voorbeeldiger zegen, een voorbeeld van geluk, Isaiah 19:24. Of, zij zullen een zegen zijn voor aller. om hen heen, zij zullen zegen verspreiden. Die van de Heere gezegend zijn, moeten er zich op toeleggen een zegen voor de wereld te zijn. Hij, die goed is, dat hij goed doe, hij, die de gave, de genade ontvangen heeft, geve ze weer aan anderen.

Deze belofte van de Messias en Zijn koninkrijk gaven veel troost aan hen, aan wie ze toen gedaan werd, want zij konden er zeker van zijn, dat God hun volk niet volkomen vernietigen zou, hoezeer het ook vernederd mocht worden zolang die zegen in zijn schoot rustte, Isaiah 65:8 Maar zij geeft ons veel meer troost, voor wie zij vervuld is, die de schapen zijn van deze goeden Herder, in Zijn weide geweid worden en "gezegend met alle geestelijke zegening in de hemel door Hem."

Ezechiël 34:17-31

De profeet heeft niets meer te zeggen tot de herders, maar hij heeft nu een boodschap over te brengen aan de kudde. God had hem bevolen met tederheid tot hen te spreken, en hen te verzekeren van de genade, die Hij voor hen bewaard had. Maar hier wordt hem bevolen verschil te maken tussen hen, scheiding te maken tussen hetgeen van hen kostelijk en hetgeen waardeloos was, en hun dan de belofte te doen van de Messias, door wie deze scheiding tot werkelijkheid gemaakt zou worden, deels bij zijn eerste komst "want tot een oordeel is Hij in deze wereld gekomen, John 9:39. "Hongerigen heeft hij met goederen vervuld en rijken ledig weggezonden," Luke 1:5, maar volkomen bij Zijn tweede komst, wanneer Hij, zoals hier gezegd wordt, "ze van elkaar scheiden zal, gelijk de herder de schapen van de bokken scheidt en Hij zal de schapen tot Zijn rechterhand zetten, maar de bokken tot Zijn linkerhand," Matthew 25:32, Matthew 25:33, wat hiermee verband schijnt te houden. Hier hebben wij

I. De schuldverklaring van diegenen van de kudde, die sterk en vet waren, de rammen en de bokken, Ezekiel 34:17, namelijk die, welke, al hadden zij geen macht als herders en heersers om te verdrukken, toch, daar zij rijk en aanzienlijk waren, gebruik maakten van deze gunstige omstandigheden, om hun arme buren hard te behandelen. Die veel hebben, willen meer hebben, en, als zij er zich op toe leggen, zullen zij meer hebben, wijl zij zoveel middelen hebben om hun arme buren te beroven, en hun het enig ooilam te ontweldigen, 2 Samuel 12:4. Verdrukken niet de rijken de armen alleen met behulp van hun rijkdommen en "trekken zij hen niet tot de rechterstoelen," James 2:6 ? Arme knechten en pachters worden hard behandeld door hun rijke heren en meesters. De rammen en bokken hielden niet alleen al de goede weiden voor zich, aten het vette en dronken het lieflijke, maar zij lieten de armen van de kudde zelfs het vreedzaam genot niet van het weinige, dat hun gelaten was, zij vertraden het overige van hun weiden en vermodderden de overgelatene wateren zodat de kudde verplicht was te eten, wat zij vertreden hadden, en te drinken, wat zij vermodderd hadden, Ezekiel 34:18, Ezekiel 34:19. Dit betekent, dat de aanzienlijken hun buren niet alleen arm hielden door afpersing en verdrukking, en hun nauwelijks genoeg lieten om van te bestaan, maar het hun ook zo lastig maakten, dat hun weinige grove kost er door verbitterd werd. En dat was nog weinig voor hen, zij meenden, dat er geen kwaad in stak, alsof het een voorrecht was van hun rang, al hun buren te mogen verongelijken. Velen, die zelf prachtig en gemakkelijk leven, bekommeren zich er niet om, in welke benarde omstandigheden hun buren leven, als zij maar alles naar hun zin hebben. Die trots en weelderig zijn gunnen een ander geen enkel levensgenot. Maar dit was niet alles, zij beroofden niet alleen de armen om ze nog armer te maken, maar zij waren lastig voor de zieken en zwakken van de kudde, Ezekiel 34:21. Zij verdrongen de zwakken met de zijde en met de schouder (want de zwakste moet op zij gaan) en stieten ze met hun hoornen, omdat zij wisten, dat ze sterker waren, terwijl zij zich met huns gelijken niet durfden te bemoeien. Bij schapen heeft men opgemerkt, dat als een van de kudde ziek en zwak is, de anderen het, zo goed zij kunnen in veiligheid brengen, en tegen de zengende hitte van de zon beschutten, dezen, daarentegen, deden de zieken het meeste onrecht aan. Die ze niet aan zich dienstbaar konden maken, zochten zij met alle middelen uit het land te drijven, en verstrooiden ze naar buiten toe, alsof de armen, die wij, zoals Christus zegt, altijd bij ons moeten hebben, een last waren voor `t algemeen, zodat zij niet geholpen, maar ver van ons vandaan gezonden moeten worden. Het is wreedheid aan de verdrukte verdrukkingen toe te brengen. Misschien moeten deze rammen en bokken de schriftgeleerden en Farizeeën voorstellen, want zij verontrusten de kerk zozeer, dat Christus zelf komen moet, om haar van hen te verlossen, Ezekiel 34:23. Zij aten de huizen van de weduwen op, namen de sleutel van de kennis weg, bedierven het zuivere water van de goddelijke waarheden, en verdrukten het geweten van de mensen met de overleveringen van de ouden, behalve dat zij bij voortduring "de ellendigen onder de schapen, die op de Heere wachtten," Zacheria 11:11, kwelden en verongelijkten. Het is niets nieuws voor de kudde van God om grote schade en kwaad te ontvangen van die zelf tot de kudde behoren en er een hoge plaats innemen, Acts 20:30.

II. Troost voor diegenen van de kudde, welke arm en zwak zijn, en die wachten op de vertroosting Israëls, Ezekiel 34:22 :Ik za Mijn schapen verlossen, en zij zullen niet meer verscheurd worden door de roofdieren, door hun eigen herders of door de rammen en bokken onder hen, zoals tot nu toe. Bij deze gelegenheid zoals gewoonlijk in de profeten, wordt een voorspelling ingevoegd van de komst van de Messias, en de oprichting van Zijn koninkrijk en de buitengewoon grote en kostelijke weldaden, die de kerk genieten zal onder bescherming en invloed van dat koninkrijk. Opmerking verdient, wat hier voorspeld wordt

I. Van de Messias zelf.

a. God Zelf zal Hem Zijn opdracht geven, Ik zal Hem verwekken, Ezekiel 34:23, en wederom Ezekiel 34:29. Hij heiligde en bevestigde Hem, gaf Hem Zijn aanstelling en zalfde Hem.

b. Hij zal de grote Herder van de schapen zijn, die voor Zijn kudde doen zal, wat niemand anders kon doen. Hij is de enige Herder, onder Wien Joden en heidenen een kudde zullen zijn.

c. Hij is Gods knecht, werkzaam in Zijn dienst, en alles doende in gehoorzaamheid aan Zijn wil, met het oog op Zijn eer-Zijn knecht, om Zijn koninkrijk onder de mensen te herstellen en de belangen van dat koninkrijk te bevorderen.

d Hij is David, de man naar Gods hart, als Zijn koning op de heiligen berg Zions gevestigd, tot een hoofd des hoeks gemaakt, met Wien het verbond des koninkrijks is gemaakt en Wien God de troon van zijn vader David geven zal. Hij is beide, de wortel en het geslacht Davids.

e. Hij is de "Plante van naam, omdat Hij een rechtvaardige Spruit is", Jeremiah 23:5, "een Spruit des Heren die tot sieraad en tot heerlijkheid is," Isaiah 4:2. Hij heeft een naam boven allen naam, een troon boven alle tronen, en daarom mag Hij wel genoemd worden een "Plante van naam." Sommigen passen dit toe op "de kerk, de plantinge des Heeren", Isaiah 61:3. "Ik zal Uw naam doen gedenken en in haar de naam van Christus".

2. Van de grote grondwet, waarop het koninkrijk van de Messias gegrondvest zal worden, Ezekiel 34:25 :Ik zal een verbond des vredes met hen maken. Het verbond van de genade is een verbond des vredes. Daarin maakt God vrede met ons, spreekt tot ons van vrede, en verzekert ons de vrede, en alle goeds, dat wij nodig hebben om gelukkig te zijn. De strekking van dit verbond is: Ik de Here zal hun tot een God zijn, een algenoegzaam God, Ezekiel 34:24, Ik zal ze erkennen, en door hen erkend worden, hiertoe zal Mijn knecht David Vorst zijn in het midden van hen, om hen tot gehoorzaamheid te brengen, om hun hulde te ontvangen, en over hen te regeren, in hen en voor hen. "Zij, en zij alleen, die de Heer Jezus als hun Vorst hebben, hebben de Heere God als hun God. En dan zullen zij, het huis Israëls, Mijn volk zijn". Als wij God als onze God aannemen, zal Hij ons als Zijn volk aannemen. Uit dit verbond tussen God en Israël volgt gemeenschap: "Ik, de Here hun God, ben met hen, om met hen te verkeren: en zij zullen het weten en er de troost van hebben." 3. Van de voorrechten van hen, die getrouwe onderdanen zijn van dit koninkrijk van de Messias en die belang hebben bij dit vredesverbond. Deze worden hier figuurlijk voorgesteld, als de zegeningen van de kudde. Maar wij hebben er de sleutel van, Ezekiel 34:31. Die tot deze kudde behoren, al worden zij schapen genoemd, zijn in werkelijkheid mensen, mensen, die de Heer als hun God hebben, en met Hem in verbond zijn. Hun wordt hier beloofd,

A. Dat zij een heilige veiligheid zullen genieten onder goddelijke bescherming. Christus, onze goede Herder, heeft het boos gedierte uit het land doen ophouden, Ezekiel 34:25, daar Hij al onze geestelijke vijanden overwonnen, hun macht verbroken, en over hen getriumfeerd heeft, de brullende leeuw is voor hen geen brullende verslindende leeuw, "Zij zullen de heidenen niet meer ten roof zijn, en de heidenen zullen hun niet meer tot schrik zijn, en het wild gedierte van de aarde zal ze niet meer vreten." Zonde en Satan, dood en hel zijn overwonnen. En dan zullen zij zeker wonen, niet alleen in hun kooi, maar ook in de velden, in de woestijn en in de wouden, waar de roofdieren zijn, niet alleen zullen zij daar wonen, maar zij zullen daar slapen, hetgeen betekent, dat zij daar niet alleen niet in gevaar zullen zijn, omdat het gedierte daar opgehouden heeft, maar omdat hun geweten gezuiverd en bevredigd is, zullen zij niet vrezen voor enig gevaar, niet alleen beveiligd tegen gevaar, maar ook gerust ten opzichte van de vrees voor gevaar. Zij kunnen gerust neerliggen en veilig slapen, die Christus als hun vorst hebben, want Hij zal hun beschermer zijn, en hun veilig doen wonen. Niemand zal hun leed doen, ja, niemand zal ze verschrikken. "Als God voor ons is, wie kan tegen ons zijn? Daarom zullen wij niet vrezen, al veranderde de aarde haar plaats." Door Christus verlost God Zijn volk niet alleen van datgene waarvoor zij reden hebben te vrezen, maar ook van hun vrees voor de dood, van alle vrees, die een kwelling is. Deze veiligheid tegen het kwaad wordt beloofd, Ezekiel 34:27 :Zij zullen zeker zijn in hun land, zonder gevaar, dat een inval gedaan en zij tot slaaf gemaakt zullen worden, hoewel hun grote overvloed een verzoeking zal zijn voor hun naburen, om hun land te begeren, en wat hun een gevoel van veiligheid zal geven, is hun vertrouwen in de wijsheid, macht en goedheid van God: Zij zullen weten, dat Ik de Heere ben. Alle vrees, die ons verontrust, ontslaat uit ons gebrek aan kennis van God en onze verkeerde begrippen van Hem. Hun ondervinding van Zijn bijzondere zorg voor hen, zal hun vertrouwen in Hem aanmoedigen: Ik heb de disselbomen van hun juk verbroken, waardoor zij onderworpen en onderdrukt zijn, en hen gered uit de hand dergenen die zich van hen deden dienen, waaruit zij het besluit zullen trekken: Hij, die ons verlost heeft, zal het ook verder doen, daarom zullen wij veilig wonen. Dit wordt verklaard en toegepast op de tijd van het Evangelie, waarin wij leven, Luke 1:74. "Dat wij, verlost zijnde uit de hand van onze vijanden, Hem dienen zouden zonder vrezen, zoals zij kunnen doen, die Hem in het geloof dienen."

B. Dat zij geestelijke overvloed zullen hebben van alles wat goed is, van het beste, tot hun troost en geluk: Zij zullen niet meer weggeraapt worden door honger in het land, Ezekiel 34:29. Als Israël gestraft werd met het oordeel van honger en gebrek, dan verkeerde dat evenzeer in hun smaad onder de heidenen, als enig ander oordeel, omdat over de vruchtbaarheid van Kanan zoveel gesproken werd. Maar nu zullen zij de smaad van de heidenen niet meer dragen. Want de plasregen zal nederdalen op zijn tijd, ja plasregens van zegen, Ezekiel 34:26. Christus is een herder, die Zijn volk weiden zal, en zij zullen inen uitgaan, en weide vinden.

a. Zij zullen niet van honger omkomen, want zij zullen niet met de wereld als hun deel afgescheept worden, hetgeen geen brood is, hetgeen niet verzadigt, en hetgeen hen, die er mee afgescheept worden, van honger laat omkomen. De geboden van de wet van de godsdienstplechtigheden worden zwakke en arme eerste beginselen genoemd, want, vergeleken met de christelijke instellingen, was er weinig in, waarmee de maaier zijn hand vult, en de garvenbinder zijn arm. "Die hongeren en dorsten naar gerechtigheid, zullen niet van honger omkomen, want zij zullen verzadigd worden. En die drinkt van het water, dat Christus hem geeft, de stille wateren, waaraan Hij Zijn schapen leidt, zal in eeuwigheid niet dorsten".

b. Plasregens van zegen zullen op hen neerdalen, Ezekiel 34:26. De hemel zal zijn dauw geven, het geboomte des velds zal zijn vrucht geven, Ezekiel 34:27. De zetel van deze overvloed is de berg Gods, Zijn heilige berg Zion, want op die berg is het, dat God, in de kerk van het Evangelie, alle volken een maaltijd bereid heeft, daar moeten aanzitten allen, die deel willen hebben aan de weldaden van het Evangelie. De oorzaak van deze overvloed is de plasregen, die op zijn tijd nederdaalt, die neerdaalt op de bergen van Zion, de genade van Christus, Zijn leer, die druppelt als de dauw, de genade van Christus en de gaven en vertroostingen van Zijn Geest, waardoor wij vruchtbaar worden in de vruchten van de gerechtigheid. De voorbeelden van deze overvloed zijn de zegeningen des hemels op ons uitgestort en de voortbrengselen van de genade, door ons voortgebracht, onze troost in Gods gunst en Gods eer in onze vruchtbaarheid. De uitgestrektheid van deze overvloed is zeer groot in "alle plaatsen rondom Mijn heuvel, want uit Zion zal de wet uitgaan, zal licht uitgaan over een duistere wereld, en de rivier, die een droge en woeste wereld zal beproeven, allen, die in de nabijheid van Zion wonen zullen welvaren, en hoe nader bij de kerk, hoe neer bij God". En, tenslotte, het resultaat van deze overvloed is: Ik zal hen tot een zegen maken een buitengewonen en voorbeeldiger zegen, een voorbeeld van geluk, Isaiah 19:24. Of, zij zullen een zegen zijn voor aller. om hen heen, zij zullen zegen verspreiden. Die van de Heere gezegend zijn, moeten er zich op toeleggen een zegen voor de wereld te zijn. Hij, die goed is, dat hij goed doe, hij, die de gave, de genade ontvangen heeft, geve ze weer aan anderen.

Deze belofte van de Messias en Zijn koninkrijk gaven veel troost aan hen, aan wie ze toen gedaan werd, want zij konden er zeker van zijn, dat God hun volk niet volkomen vernietigen zou, hoezeer het ook vernederd mocht worden zolang die zegen in zijn schoot rustte, Isaiah 65:8 Maar zij geeft ons veel meer troost, voor wie zij vervuld is, die de schapen zijn van deze goeden Herder, in Zijn weide geweid worden en "gezegend met alle geestelijke zegening in de hemel door Hem."

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op Ezekiel 34". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/ezekiel-34.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile