Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
StudyLight.org has pledged to help build churches in Uganda. Help us with that pledge and support pastors in the heart of Africa.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 17". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-chronicles-17.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 17". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 17Hier beginnen het leven en de regering van Josafat, die een van de eerste drie was van de koninklijke helden, een van de besten, die de scepter over Juda gevoerd hebben, sedert David zijn hoofd had neergelegd. Hij was de goede zoon van een goede vader, zodat toen genade in het bloed was, zelfs in koninklijk bloed.
Gelukkig de zoon, die zo'n vader had, om een goed fondament te leggen in teem en voor hem! Gelukkig de vader, die zo'n zoon had, die op het door hem gelegde fondament zo goed heeft voortgebouwd! gelukkig het koninkrijk, dat gezegend was met twee zulke koningen, met twee zulke regeringen na elkaar! In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Zijn opvolging en bevestiging op de troon, 2 Chronicles 17:1, 2 Chronicles 17:2, 2 Chronicles 17:5.
II. Zijn persoonlijke Godsvrucht, 2 Chronicles 17:3, 2 Chronicles 17:4, 2 Chronicles 17:6.
III. Zijn maatregelen ter bevordering van de Godsdienst in zijn rijk, 2 Chronicles 17:7.
IV. Zijn machtigen invloed op zijn naburen, 2 Chronicles 17:10, 2 Chronicles 17:11.
V. De grote sterkte van zijn rijk, zowel in garnizoenen als in een staande krijgsmacht, 2 Chronicles 17:12.
Zo was zijn voorspoed het loon van zijn Godsvrucht, en zijn Godsvrucht het schoonste sieraad van zijn voorspoed.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 17Hier beginnen het leven en de regering van Josafat, die een van de eerste drie was van de koninklijke helden, een van de besten, die de scepter over Juda gevoerd hebben, sedert David zijn hoofd had neergelegd. Hij was de goede zoon van een goede vader, zodat toen genade in het bloed was, zelfs in koninklijk bloed.
Gelukkig de zoon, die zo'n vader had, om een goed fondament te leggen in teem en voor hem! Gelukkig de vader, die zo'n zoon had, die op het door hem gelegde fondament zo goed heeft voortgebouwd! gelukkig het koninkrijk, dat gezegend was met twee zulke koningen, met twee zulke regeringen na elkaar! In dit hoofdstuk hebben wij:
I. Zijn opvolging en bevestiging op de troon, 2 Chronicles 17:1, 2 Chronicles 17:2, 2 Chronicles 17:5.
II. Zijn persoonlijke Godsvrucht, 2 Chronicles 17:3, 2 Chronicles 17:4, 2 Chronicles 17:6.
III. Zijn maatregelen ter bevordering van de Godsdienst in zijn rijk, 2 Chronicles 17:7.
IV. Zijn machtigen invloed op zijn naburen, 2 Chronicles 17:10, 2 Chronicles 17:11.
V. De grote sterkte van zijn rijk, zowel in garnizoenen als in een staande krijgsmacht, 2 Chronicles 17:12.
Zo was zijn voorspoed het loon van zijn Godsvrucht, en zijn Godsvrucht het schoonste sieraad van zijn voorspoed.
Verzen 1-9
2 Kronieken 17:1-9Hier zien wij betreffende Josafat:
I. Welk een wijs man hij was. Zodra hij aan de regering kwam, sterkte hij zich tegen Israël, 2 Chronicles 17:1.
De troon van Israël werd nu sedert drie jaren ingenomen door Achab, een werkzaam, krijgshaftig vorst, wiens krachtig begin samenviel met het verval van Asa's einde en zo is het waarschijnlijk dat het rijk van Israël in de laatste tijd veld gewonnen had op het rijk van Juda, en begon daar geducht voor te worden, zodat het eerste wat Josafat te doen had, was zich van zijn kant te versterken en de toenemende grootheid van de koning van Israël te fnuiken, wat hij deed zonder bloedvergieten, maar toch met zo goed gevolg, dat Achab spoedig zich met hem zocht te verbinden, zover was het van hem om hem onrust te bezorgen. Maar hij bleek gevaarlijker als vriend dan hij als vijand geweest zou zijn.
Josafat sterkte zich, niet om aanvallenderwijs tegen Israël te werk te gaan, maar slechts om zich in het zijne te handhaven, wat hij deed door zijn grenssteden te versterker en talrijker bezettingen te leggen in de steden van Efraïm die hij in bezit had, dan er vroeger in geweest waren, 2 Chronicles 17:2.
Hij heeft zich niet gesterkt, zoals zijn vader, door een verbond met de koning van Syrië, maar door goede en eerlijke maatregelen, op welke hij de zegen van God kon verwachten, en in welke hij op God vertrouwde.
II. Welk een goed en Godvruchtig man hij was. Er wordt hem hier een voortreffelijk en zeer opmerkelijk karakter toegeschreven.
1. Hij wandelde in de vorige wegen zijns vaders Davids. Voor het karakter en de hoedanigheid van de koningen worden Davids wegen dikwijls ten maatstaf gesteld, zoals 1 Kings 15:3, 1 Kings 15:11, 2 Kings 14:3, 2 Kings 16:2, 2 Kings 18:3 .
Maar nergens is de onderscheiding zo sterk getekend als hier, tussen zijn vorige en zijn laatste wegen, want de laatste waren niet zo goed als de vorige, de eerste. Zijn wegen, voordat hij zo schandelijk gevallen is in de zaak van Uria, (waarvan lang daarna gesproken wordt als van een balk in zijn wapenschild, 1 Kings 15:5) waren goede wegen, en hoewel hij zich gelukkig hersteld heeft van die val, heeft hij toch in geheel zijn verder leven misschien nooit de geestelijke kracht en vertroosting herkregen, die hij er door verloren had.
Josafat volgde David na in zoverre hij God navolgde, maar niet verder. Paulus beperkt aldus ons navolgen van hem, 1 Corinthiers 11:1 "Weest mijn navolgers gelijk ook ik van Christus", en niet anders. Vele Godvruchtigen hebben hun eerste wegen gehad, die hun beste waren, hun eerste liefde, die hun sterkste liefde was. Gelijk wij in elk voorbeeld, dat wij ons ter navolging stellen, alleen datgene moeten uitkiezen wat goed is, zo moeten wij daarvan voornamelijk nemen wat het beste is. De woorden hier laten een andere lezing toe. Zij staan aldus in de grondtekst: Hij wandelde in de wegen van David zijn vader "harishoniem" -de eerste wegen, of deze oude wegen, hij stelde zich de eerste, de oorspronkelijke tijden van de koninklijke familie ten voorbeeld, die zuiverste tijden, voordat het bederf van de laatste regeringen was binnengeslopen. Zie Jeremiah 6:16.
De LXX laten David uit, en zo heeft het betrekking op Asa: hij wandelde in de eerste of vorige wegen zijns vaders, en heeft hem niet nagevolgd in wat hij verkeerds deed in het laatste gedeelte van zijn leven.
Het is goed om in ons navolgen ook van de beste mensen voorzichtig te zijn, opdat wij ons niet met hen ter zijde afwenden.
2. Dat hij de Bals niet zocht, maar de God zijns vaders zocht, 2 Chronicles 17:3, 2 Chronicles 17:4. De naburige volken hadden hun Bals, het een had dezen, een ander had een anderen, maar hij verafschuwde hen allen, had niets met hen van doen, hij aanbad de Heere, de God zijns vaders, Hem alleen, bad tot Hem alleen, en vroeg alleen naar Hem, dit ligt opgesloten in Hem te zoeken.
3. Dat hij wandelde in Gods geboden, niet alleen de waren God aanbad, maar Hem aanbad volgens Zijn inzettingen, en niet naar het doen van Israël, 2 Chronicles 17:4.
Hoewel de koning van Israël zijn buurman en bondgenoot was, heeft hij toch zijn weg niet geleerd.
Welke omgang hij ook met hem had voor burgerlijke zaken, hij wilde geen gemeenschap met hem hebben noch met hem instemmen in zijn godsdienst. Te die opzichte hield hij zich aan de regel:
4. Dat zijn hart zich verhief in de wegen des Heeren, 2 Chronicles 17:6 of, hij hief zijn hart op.
Hij bracht zijn hart in zijn werk, en hief er zijn hart in op, dat is: hij had er in oprechtheid daarin God voor ogen. Tot U, o Heere, hef ik mijn ziel op.
Zijn hart was verruimd in wat goed was, Nooit dacht hij genoeg te kunnen doen voor God.
Hij was opgewekt en liefdevol in zijn Godsdienst, vol van geest, dienende de Heere, blijmoedig en vriendelijker in, hij werkte voort met wakkere vrolijkheid, evenals Jakob, die na zijn visioen van God te Beth-el zijn voeten ophief, Genesis 29:1.
Hij was kloek en vastberaden in de wegen Gods, en ging moedig voorwaarts, zijn hart verhief zich boven de moeilijkheden, die op de weg van zijn plicht waren, hij is gemakkelijk heengekomen over die allen en was door geen wind of wolken weggeschrikt van zaaien en maaien, Ecclesiastes 11:4. Laat ons in dienzelfde geest wandelen.
III. Welk een nuttig man hij was, hij was niet alleen een goed man, maar een goed koning, hij was niet slechts zelf goed, maar deed goed in zijn tijd en geslacht, zeer veel goed.
1. Hij nam de leugenleraars weg, zoals in Habakkuk 2:18 beelden genoemd worden, de hoogten en de bossen, 2 Chronicles 17:6. Bedoeld worden de zodanigen, waarin afgoden aangebeden werden, want die, welke aan de ware God gewild waren, werden niet weggenomen, 2 Chronicles 20:33.
Het was alleen afgoderij, die hij vernietigde, niets verdierf het volk meer dan deze afgodische bossen of beelden, die hij wegnam.
2. Hij zond leraren van de waarheid uit. Toen hij een onderzoek instelde naar de Godsdienstige toestand van zijn rijk, vond hij het volk over het algemeen zeer onwetend, zij wisten niet dat zij kwaad deden, zelfs onder de laatste goede regering was er weinig zorg gedragen om hen te onderrichten nopens hun plicht, en daarom besluit Josafat om zijn werk van de rechte zijde aan te vatten, hij handelt met hen als met redelijke wezens, wil hen niet blindelings leiden, neen, zelfs niet naar een reformatie, maar streeft er naar om hen wl onderwezen te zien, wetende, dat dit het middel was om hen goed genezen te zien. Voor dit goede werk gebruikte hij:
A. Tot zijn vorsten, die in zijn nabijheid waren, stuurde hij Levieten uit om te leren in de steden van Juda, 2 Chronicles 17:7.
Hij gebood hun om het volk in de bedeling des rechts niet slechts te bestraffen als zij kwaad deden, maar hen te leren beter te doen, hun een reden te geven voor hetgeen zij deden, opdat het volk het verschil zou leren inzien tussen goed en kwaad.
De vorsten en de rechters op hun rechterstoel hebben een goede, ruime gelegenheid om het volk hun plicht te leren jegens God en de mensen, en dat is volstrekt niet buiten hun gebied of bevoegdheid, want de wetten Gods moeten beschouwd worden als wetten van het land.
B. De Levieten en priesters gingen naar de vorsten, zij leerden in Juda, en het wetboek des Heeren was bij hen, 2 Chronicles 17:8, 2 Chronicles 17:9.
Zij waren leraren door hun ambt, Deuteronomy 33:10, het behoorde tot het werk waarvoor zij hun levensonderhoud ontvingen, de priesters en Levieten hadden weinig anders te doen.
Maar het schijnt dat zij dit werk veronachtzaamd hebben, zij wendden misschien voor dat zij het volk niet konden bewegen om naar hen te horen. "Welnu", zegt Josafat", gij zult met de vorsten gaan, en zij zullen met hun gezag het volk verplichten om te komen en te horen, en dan zal het uw schuld zijn, zo zij niet wel onderwezen zijn."
Hoe ontzaglijk veel goed kan gedaan worden als Mozes en Aaron hand aan hand gaan om het te doen, als vorsten met hun macht, en priesters en Levieten met hun kennis van de Schrift overeenkomen, om het volk de goede kennis des Heeren en hun plicht te leren!
Deze omgaande rechters en omgaande predikers waren tezamen het middel om door alle steden van Juda een gezegend licht te verspreiden. Maar er wordt gezegd: het wetboek des Heeren was bij hen.
a. Ter hunner eigene leiding, opdat zij daaraan het onderricht zouden ontlenen, dat zij aan het volk gaven, en geen leringen zouden leren, die geboden van mensen zijn. b. Ter overtuiging van het volk, opdat zij zouden zien dat zij een Goddelijke volmacht hadden voor hetgeen zij zeiden, en hun alleen datgene overleverden, wat zij zelf van de Heere ontvangen hadden. Als de bedienaren van de Godsdienst uitgaan om het volk te leren, dan behoren zijn hun Bijbel bij zich te hebben.
IV. Hoe gelukkig hij was in de gunst van zijn God, die hem merkbaar zegende. De Heere was met hem. Het woord des Heeren was zijn helper, aldus de Chaldeeuwse paraphrast.
De Heere bevestigde het koninkrijk in zijn hand, 2 Chronicles 17:5. Zij, met wie God is, staan vast.
Indien de lieflijkheid des Heeren, onzes Gods, over ons is, dan zal dit het werk van onze handen bevestigen, en ons bevestigen in onze oprechtheid.
V. Hoe gelukkig hij was in de liefde van zijn volk, 2 Chronicles 17:5.
Gans Juda gaf hem geschenken uit dankbaarheid voor zijn vriendelijkheid om predikers onder hen te zenden.
Hoe meer ware Godsdienst er is onder een volk, des te meer nauwgezette trouw onder hen gevonden zal worden.
Een regering, die aan het doel van een regering beantwoordt, zal gesteund worden. Het gevolg van de gunst, die hij beide van God en van zijn land genoot was, dat hij rijkdom en eer had in menigte.
Het is ontwijfelbaar waar, hoewel weinigen het willen geloven, dat Godsdienst en vroomheid de beste vrienden zijn van uitwendige welvaart.
En merk op: onmiddellijk volgt hierop: zijn hart verhief zich in de wegen des Heeren. Rijkdom en eer in menigte zijn voor velen een hindernis in de wegen des Heeren, een aanleiding tot hoogmoed en valse gerustheid en zinnelijkheid, maar op Josafat hadden zij een geheel tegenovergestelde uitwerking, zijn overvloed was olie voor de raderen van zijn gehoorzaamheid, en hoe meer hij had van de rijkdom van deze wereld, hoe meer zijn hart opgeheven was in de wegen des Heeren.
Verzen 1-9
2 Kronieken 17:1-9Hier zien wij betreffende Josafat:
I. Welk een wijs man hij was. Zodra hij aan de regering kwam, sterkte hij zich tegen Israël, 2 Chronicles 17:1.
De troon van Israël werd nu sedert drie jaren ingenomen door Achab, een werkzaam, krijgshaftig vorst, wiens krachtig begin samenviel met het verval van Asa's einde en zo is het waarschijnlijk dat het rijk van Israël in de laatste tijd veld gewonnen had op het rijk van Juda, en begon daar geducht voor te worden, zodat het eerste wat Josafat te doen had, was zich van zijn kant te versterken en de toenemende grootheid van de koning van Israël te fnuiken, wat hij deed zonder bloedvergieten, maar toch met zo goed gevolg, dat Achab spoedig zich met hem zocht te verbinden, zover was het van hem om hem onrust te bezorgen. Maar hij bleek gevaarlijker als vriend dan hij als vijand geweest zou zijn.
Josafat sterkte zich, niet om aanvallenderwijs tegen Israël te werk te gaan, maar slechts om zich in het zijne te handhaven, wat hij deed door zijn grenssteden te versterker en talrijker bezettingen te leggen in de steden van Efraïm die hij in bezit had, dan er vroeger in geweest waren, 2 Chronicles 17:2.
Hij heeft zich niet gesterkt, zoals zijn vader, door een verbond met de koning van Syrië, maar door goede en eerlijke maatregelen, op welke hij de zegen van God kon verwachten, en in welke hij op God vertrouwde.
II. Welk een goed en Godvruchtig man hij was. Er wordt hem hier een voortreffelijk en zeer opmerkelijk karakter toegeschreven.
1. Hij wandelde in de vorige wegen zijns vaders Davids. Voor het karakter en de hoedanigheid van de koningen worden Davids wegen dikwijls ten maatstaf gesteld, zoals 1 Kings 15:3, 1 Kings 15:11, 2 Kings 14:3, 2 Kings 16:2, 2 Kings 18:3 .
Maar nergens is de onderscheiding zo sterk getekend als hier, tussen zijn vorige en zijn laatste wegen, want de laatste waren niet zo goed als de vorige, de eerste. Zijn wegen, voordat hij zo schandelijk gevallen is in de zaak van Uria, (waarvan lang daarna gesproken wordt als van een balk in zijn wapenschild, 1 Kings 15:5) waren goede wegen, en hoewel hij zich gelukkig hersteld heeft van die val, heeft hij toch in geheel zijn verder leven misschien nooit de geestelijke kracht en vertroosting herkregen, die hij er door verloren had.
Josafat volgde David na in zoverre hij God navolgde, maar niet verder. Paulus beperkt aldus ons navolgen van hem, 1 Corinthiers 11:1 "Weest mijn navolgers gelijk ook ik van Christus", en niet anders. Vele Godvruchtigen hebben hun eerste wegen gehad, die hun beste waren, hun eerste liefde, die hun sterkste liefde was. Gelijk wij in elk voorbeeld, dat wij ons ter navolging stellen, alleen datgene moeten uitkiezen wat goed is, zo moeten wij daarvan voornamelijk nemen wat het beste is. De woorden hier laten een andere lezing toe. Zij staan aldus in de grondtekst: Hij wandelde in de wegen van David zijn vader "harishoniem" -de eerste wegen, of deze oude wegen, hij stelde zich de eerste, de oorspronkelijke tijden van de koninklijke familie ten voorbeeld, die zuiverste tijden, voordat het bederf van de laatste regeringen was binnengeslopen. Zie Jeremiah 6:16.
De LXX laten David uit, en zo heeft het betrekking op Asa: hij wandelde in de eerste of vorige wegen zijns vaders, en heeft hem niet nagevolgd in wat hij verkeerds deed in het laatste gedeelte van zijn leven.
Het is goed om in ons navolgen ook van de beste mensen voorzichtig te zijn, opdat wij ons niet met hen ter zijde afwenden.
2. Dat hij de Bals niet zocht, maar de God zijns vaders zocht, 2 Chronicles 17:3, 2 Chronicles 17:4. De naburige volken hadden hun Bals, het een had dezen, een ander had een anderen, maar hij verafschuwde hen allen, had niets met hen van doen, hij aanbad de Heere, de God zijns vaders, Hem alleen, bad tot Hem alleen, en vroeg alleen naar Hem, dit ligt opgesloten in Hem te zoeken.
3. Dat hij wandelde in Gods geboden, niet alleen de waren God aanbad, maar Hem aanbad volgens Zijn inzettingen, en niet naar het doen van Israël, 2 Chronicles 17:4.
Hoewel de koning van Israël zijn buurman en bondgenoot was, heeft hij toch zijn weg niet geleerd.
Welke omgang hij ook met hem had voor burgerlijke zaken, hij wilde geen gemeenschap met hem hebben noch met hem instemmen in zijn godsdienst. Te die opzichte hield hij zich aan de regel:
4. Dat zijn hart zich verhief in de wegen des Heeren, 2 Chronicles 17:6 of, hij hief zijn hart op.
Hij bracht zijn hart in zijn werk, en hief er zijn hart in op, dat is: hij had er in oprechtheid daarin God voor ogen. Tot U, o Heere, hef ik mijn ziel op.
Zijn hart was verruimd in wat goed was, Nooit dacht hij genoeg te kunnen doen voor God.
Hij was opgewekt en liefdevol in zijn Godsdienst, vol van geest, dienende de Heere, blijmoedig en vriendelijker in, hij werkte voort met wakkere vrolijkheid, evenals Jakob, die na zijn visioen van God te Beth-el zijn voeten ophief, Genesis 29:1.
Hij was kloek en vastberaden in de wegen Gods, en ging moedig voorwaarts, zijn hart verhief zich boven de moeilijkheden, die op de weg van zijn plicht waren, hij is gemakkelijk heengekomen over die allen en was door geen wind of wolken weggeschrikt van zaaien en maaien, Ecclesiastes 11:4. Laat ons in dienzelfde geest wandelen.
III. Welk een nuttig man hij was, hij was niet alleen een goed man, maar een goed koning, hij was niet slechts zelf goed, maar deed goed in zijn tijd en geslacht, zeer veel goed.
1. Hij nam de leugenleraars weg, zoals in Habakkuk 2:18 beelden genoemd worden, de hoogten en de bossen, 2 Chronicles 17:6. Bedoeld worden de zodanigen, waarin afgoden aangebeden werden, want die, welke aan de ware God gewild waren, werden niet weggenomen, 2 Chronicles 20:33.
Het was alleen afgoderij, die hij vernietigde, niets verdierf het volk meer dan deze afgodische bossen of beelden, die hij wegnam.
2. Hij zond leraren van de waarheid uit. Toen hij een onderzoek instelde naar de Godsdienstige toestand van zijn rijk, vond hij het volk over het algemeen zeer onwetend, zij wisten niet dat zij kwaad deden, zelfs onder de laatste goede regering was er weinig zorg gedragen om hen te onderrichten nopens hun plicht, en daarom besluit Josafat om zijn werk van de rechte zijde aan te vatten, hij handelt met hen als met redelijke wezens, wil hen niet blindelings leiden, neen, zelfs niet naar een reformatie, maar streeft er naar om hen wl onderwezen te zien, wetende, dat dit het middel was om hen goed genezen te zien. Voor dit goede werk gebruikte hij:
A. Tot zijn vorsten, die in zijn nabijheid waren, stuurde hij Levieten uit om te leren in de steden van Juda, 2 Chronicles 17:7.
Hij gebood hun om het volk in de bedeling des rechts niet slechts te bestraffen als zij kwaad deden, maar hen te leren beter te doen, hun een reden te geven voor hetgeen zij deden, opdat het volk het verschil zou leren inzien tussen goed en kwaad.
De vorsten en de rechters op hun rechterstoel hebben een goede, ruime gelegenheid om het volk hun plicht te leren jegens God en de mensen, en dat is volstrekt niet buiten hun gebied of bevoegdheid, want de wetten Gods moeten beschouwd worden als wetten van het land.
B. De Levieten en priesters gingen naar de vorsten, zij leerden in Juda, en het wetboek des Heeren was bij hen, 2 Chronicles 17:8, 2 Chronicles 17:9.
Zij waren leraren door hun ambt, Deuteronomy 33:10, het behoorde tot het werk waarvoor zij hun levensonderhoud ontvingen, de priesters en Levieten hadden weinig anders te doen.
Maar het schijnt dat zij dit werk veronachtzaamd hebben, zij wendden misschien voor dat zij het volk niet konden bewegen om naar hen te horen. "Welnu", zegt Josafat", gij zult met de vorsten gaan, en zij zullen met hun gezag het volk verplichten om te komen en te horen, en dan zal het uw schuld zijn, zo zij niet wel onderwezen zijn."
Hoe ontzaglijk veel goed kan gedaan worden als Mozes en Aaron hand aan hand gaan om het te doen, als vorsten met hun macht, en priesters en Levieten met hun kennis van de Schrift overeenkomen, om het volk de goede kennis des Heeren en hun plicht te leren!
Deze omgaande rechters en omgaande predikers waren tezamen het middel om door alle steden van Juda een gezegend licht te verspreiden. Maar er wordt gezegd: het wetboek des Heeren was bij hen.
a. Ter hunner eigene leiding, opdat zij daaraan het onderricht zouden ontlenen, dat zij aan het volk gaven, en geen leringen zouden leren, die geboden van mensen zijn. b. Ter overtuiging van het volk, opdat zij zouden zien dat zij een Goddelijke volmacht hadden voor hetgeen zij zeiden, en hun alleen datgene overleverden, wat zij zelf van de Heere ontvangen hadden. Als de bedienaren van de Godsdienst uitgaan om het volk te leren, dan behoren zijn hun Bijbel bij zich te hebben.
IV. Hoe gelukkig hij was in de gunst van zijn God, die hem merkbaar zegende. De Heere was met hem. Het woord des Heeren was zijn helper, aldus de Chaldeeuwse paraphrast.
De Heere bevestigde het koninkrijk in zijn hand, 2 Chronicles 17:5. Zij, met wie God is, staan vast.
Indien de lieflijkheid des Heeren, onzes Gods, over ons is, dan zal dit het werk van onze handen bevestigen, en ons bevestigen in onze oprechtheid.
V. Hoe gelukkig hij was in de liefde van zijn volk, 2 Chronicles 17:5.
Gans Juda gaf hem geschenken uit dankbaarheid voor zijn vriendelijkheid om predikers onder hen te zenden.
Hoe meer ware Godsdienst er is onder een volk, des te meer nauwgezette trouw onder hen gevonden zal worden.
Een regering, die aan het doel van een regering beantwoordt, zal gesteund worden. Het gevolg van de gunst, die hij beide van God en van zijn land genoot was, dat hij rijkdom en eer had in menigte.
Het is ontwijfelbaar waar, hoewel weinigen het willen geloven, dat Godsdienst en vroomheid de beste vrienden zijn van uitwendige welvaart.
En merk op: onmiddellijk volgt hierop: zijn hart verhief zich in de wegen des Heeren. Rijkdom en eer in menigte zijn voor velen een hindernis in de wegen des Heeren, een aanleiding tot hoogmoed en valse gerustheid en zinnelijkheid, maar op Josafat hadden zij een geheel tegenovergestelde uitwerking, zijn overvloed was olie voor de raderen van zijn gehoorzaamheid, en hoe meer hij had van de rijkdom van deze wereld, hoe meer zijn hart opgeheven was in de wegen des Heeren.
Verzen 10-19
2 Kronieken 17:10-19Wij hebben hier een verder bericht van Josafats groten voorspoed en de bloeienden staat van zijn rijk.
1. Hij had een goeden invloed op de naburige vorsten en volken. Hoewel hij misschien niet zo groot een krijgsman was als David (waardoor hij hun schrik zou geweest zijn) noch zo groot een geleerde als Salomo (waardoor hij hun ten orakel had kunnen zijn) is toch een verschrikking des Heeren over hen gekomen, dat is: God heeft zo'n invloed geoefend op hun geest en hun hart geneigd, dat zij allen eerbied voor hem hadden, 2 Chronicles 17:10. En:
a. Niemand hunner krijgde tegen Josafat. God heeft het in Zijn voorzienigheid zo beschikt dat, terwijl de vorsten en de priesters het volk onderrichtten en hervormden, geen van zijn naburen hem overlast aandeed, om hem van dat goede werk af te leiden. Zo was ook toen Jakob en zijn zonen naar Beth-el gingen om te aanbidden, Gods verschrikking over de steden, die rondom hen waren, zodat zij de zonen Jakobs niet achterna joegen, Genesis 35:5. Zie ook Exodus 34:24.
b. Velen hunner brachten hem geschenken, 2 Chronicles 17:11, om zich van zijn vriendschap te verzekeren. Misschien was het een schatting, hun opgelegd door Asa, die zich meester had gemaakt van de steden van de Filistijnen en de tenten van de Arabieren, 2 Chronicles 14:14, 2 Chronicles 14:15.
Met de zeven duizend zeven honderd rammen en hetzelfde aantal bokken, die de Arabieren brachten, was waarschijnlijk een evenredig getal van ooien en lammeren, van geiten en jonge geiten.
2. Hij heeft zeer aanzienlijke voorraden opgelegd in de steden van Juda, hij brak zijn schuren af en bouwde grotere, 2 Chronicles 17:12, burchten en schatsteden voor wapenen en levensmiddelen. Hij was een man van zaken, en in al zijn ondernemingen streefde hij naar het algemene welzijn, hetzij om de vrede te bewaren of zich ten oorlog toe te rusten.
3. Hij had de krijgsmacht in goede orde, nooit was zij, sedert David haar gevormd heeft in een betere. Vijf bevelhebbers worden hier genoemd met het aantal manschappen onder hun bevelen, mannen, geschikt voor de krijg in hun onderscheiden districten, drie in Juda en twee in Benjamin. Van een van deze grote krijgsoversten wordt gezegd, namelijk van Amasia, dat hij zich vrijwillig de Heere overgegeven had, 2 Chronicles 17:18, niet alleen aan de koning om hem te dienen op deze post, maar aan de Heere om er Hem te verheerlijken.
Hij was onder hen de uitnemendste ten opzichte van de Godsdienst, hij nam de betrekking aan, niet voor de eer of de macht of het voordeel ervan, maar om des gewetens wil voor God, ten einde zijn land te dienen. Het was toen de gewoonte onder grote generaals, dat zij de Heere van hun buit offerden, 1 Kings 26:26 maar deze vrome man offerde eerst zichzelf aan de Heere, en daarna zijn geheiligde dingen.
Het aantal krijgslieden onder deze vijf generaals bedroeg een millioen honderd zestig duizend man. Een zeer groot getal voor zo klein een grondgebied als Juda's en Benjamins erfdeel besloeg, om toe te rusten en te onderhouden. Abia kon slechte vier honderd duizend man te velde brengen, 2 Chronicles 13:3, Asa nog geen zes honderd duizend, 2 Chronicles 14:8, maar Josafat heeft bijna een millioen twee honderd duizend man onder zijn bevelen. Maar men moet daarbij in aanmerking nemen:
a. Dat God beloofd had het zaad van Abraham als het zand van de zee te doen zijn in menigte.
b. Dat er nu een langdurige vrede was geweest.
c. Dat wij kunnen onderstellen dat de stad Jeruzalem zeer vergroot was.
d. Dat velen uit het rijk van Israël tot hen waren overgekomen, 2 Chronicles 15:9, waardoor het aantal des volks was toegenomen.
e. Dat Josafat zeer bijzonder onder de zegen van God was, waardoor zijn zaken zeer voorspoedig waren. Wij kunnen onderstellen dat die legers over het gehele land verspreid waren, dat ieder man meestal op zijn eigen bezitting verbleef, maar dat zij dikwijls opkwamen om gemonsterd en geoefend te worden en gereed waren om te verschijnen als het nodig was hen op te roepen. De bevelhebbers waren in de dienst des konings als beambten van zijn hof, raadsheren en staatsministers.
Maar eindelijk. Het was niet door dit geduchte leger, dat een verschrikking kwam over de naburige volken, waardoor zij er van teruggehouden werden om iets tegen Israël te ondernemen of dat hen verplichtte om schatting te betalen, maar de verschrikking Gods viel op hen, toen Josafat zijn rijk hervormde en een predikdienst instelde, 2 Chronicles 17:10. De inzettingen Gods strekken meer tot de kracht en veiligheid van een rijk, dan de krijgsmacht, de Godsmannen meer dan de krijgslieden.
Verzen 10-19
2 Kronieken 17:10-19Wij hebben hier een verder bericht van Josafats groten voorspoed en de bloeienden staat van zijn rijk.
1. Hij had een goeden invloed op de naburige vorsten en volken. Hoewel hij misschien niet zo groot een krijgsman was als David (waardoor hij hun schrik zou geweest zijn) noch zo groot een geleerde als Salomo (waardoor hij hun ten orakel had kunnen zijn) is toch een verschrikking des Heeren over hen gekomen, dat is: God heeft zo'n invloed geoefend op hun geest en hun hart geneigd, dat zij allen eerbied voor hem hadden, 2 Chronicles 17:10. En:
a. Niemand hunner krijgde tegen Josafat. God heeft het in Zijn voorzienigheid zo beschikt dat, terwijl de vorsten en de priesters het volk onderrichtten en hervormden, geen van zijn naburen hem overlast aandeed, om hem van dat goede werk af te leiden. Zo was ook toen Jakob en zijn zonen naar Beth-el gingen om te aanbidden, Gods verschrikking over de steden, die rondom hen waren, zodat zij de zonen Jakobs niet achterna joegen, Genesis 35:5. Zie ook Exodus 34:24.
b. Velen hunner brachten hem geschenken, 2 Chronicles 17:11, om zich van zijn vriendschap te verzekeren. Misschien was het een schatting, hun opgelegd door Asa, die zich meester had gemaakt van de steden van de Filistijnen en de tenten van de Arabieren, 2 Chronicles 14:14, 2 Chronicles 14:15.
Met de zeven duizend zeven honderd rammen en hetzelfde aantal bokken, die de Arabieren brachten, was waarschijnlijk een evenredig getal van ooien en lammeren, van geiten en jonge geiten.
2. Hij heeft zeer aanzienlijke voorraden opgelegd in de steden van Juda, hij brak zijn schuren af en bouwde grotere, 2 Chronicles 17:12, burchten en schatsteden voor wapenen en levensmiddelen. Hij was een man van zaken, en in al zijn ondernemingen streefde hij naar het algemene welzijn, hetzij om de vrede te bewaren of zich ten oorlog toe te rusten.
3. Hij had de krijgsmacht in goede orde, nooit was zij, sedert David haar gevormd heeft in een betere. Vijf bevelhebbers worden hier genoemd met het aantal manschappen onder hun bevelen, mannen, geschikt voor de krijg in hun onderscheiden districten, drie in Juda en twee in Benjamin. Van een van deze grote krijgsoversten wordt gezegd, namelijk van Amasia, dat hij zich vrijwillig de Heere overgegeven had, 2 Chronicles 17:18, niet alleen aan de koning om hem te dienen op deze post, maar aan de Heere om er Hem te verheerlijken.
Hij was onder hen de uitnemendste ten opzichte van de Godsdienst, hij nam de betrekking aan, niet voor de eer of de macht of het voordeel ervan, maar om des gewetens wil voor God, ten einde zijn land te dienen. Het was toen de gewoonte onder grote generaals, dat zij de Heere van hun buit offerden, 1 Kings 26:26 maar deze vrome man offerde eerst zichzelf aan de Heere, en daarna zijn geheiligde dingen.
Het aantal krijgslieden onder deze vijf generaals bedroeg een millioen honderd zestig duizend man. Een zeer groot getal voor zo klein een grondgebied als Juda's en Benjamins erfdeel besloeg, om toe te rusten en te onderhouden. Abia kon slechte vier honderd duizend man te velde brengen, 2 Chronicles 13:3, Asa nog geen zes honderd duizend, 2 Chronicles 14:8, maar Josafat heeft bijna een millioen twee honderd duizend man onder zijn bevelen. Maar men moet daarbij in aanmerking nemen:
a. Dat God beloofd had het zaad van Abraham als het zand van de zee te doen zijn in menigte.
b. Dat er nu een langdurige vrede was geweest.
c. Dat wij kunnen onderstellen dat de stad Jeruzalem zeer vergroot was.
d. Dat velen uit het rijk van Israël tot hen waren overgekomen, 2 Chronicles 15:9, waardoor het aantal des volks was toegenomen.
e. Dat Josafat zeer bijzonder onder de zegen van God was, waardoor zijn zaken zeer voorspoedig waren. Wij kunnen onderstellen dat die legers over het gehele land verspreid waren, dat ieder man meestal op zijn eigen bezitting verbleef, maar dat zij dikwijls opkwamen om gemonsterd en geoefend te worden en gereed waren om te verschijnen als het nodig was hen op te roepen. De bevelhebbers waren in de dienst des konings als beambten van zijn hof, raadsheren en staatsministers.
Maar eindelijk. Het was niet door dit geduchte leger, dat een verschrikking kwam over de naburige volken, waardoor zij er van teruggehouden werden om iets tegen Israël te ondernemen of dat hen verplichtte om schatting te betalen, maar de verschrikking Gods viel op hen, toen Josafat zijn rijk hervormde en een predikdienst instelde, 2 Chronicles 17:10. De inzettingen Gods strekken meer tot de kracht en veiligheid van een rijk, dan de krijgsmacht, de Godsmannen meer dan de krijgslieden.