Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
the Fourth Week of Advent
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!
Click here to learn more!
Bible Commentaries
Bijbelverkaring van Matthew Henry Henry's compleet
Auteursrechtverklaring
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Deze bestanden zijn publiek domein en zijn een afgeleide van een elektronische editie die beschikbaar is op de website Bible Support.
Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/2-chronicles-15.html. 1706.
Henry, Matthew. "Commentaar op 2 Chronicles 15". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 15Asa en zijn leger keren nu in triomf terug van het slagveld, beladen met buit, en versierd met de trofeeën van de overwinning, terwijl de Godvruchtige vorst bedenkt, naar wij kunnen onderstellen, wat hij God vergelden zal voor deze Zijn grote gunst. Hij weet dat de reformatie, die hij in zijn koninkrijk is begonnen, nog niet voltooid is, zijn buitenlandse vijanden waren tenonder gebracht, maar er waren nog gevaarlijker vijanden in zijn eigen land, die nog niet overwonnen waren: afgoden in Juda en Benjamin, zijn zegepraal over de eersten moedigt hem aan tot een krachtige vernieuwing van zijn aanval op de laatsten. Nu hebben wij hier:
I. De boodschap, die God hem zond door een profeet, om hem aan te sporen en te bemoedigen om zijn reformatie voort te zetten, 2 Chronicles 15:1.
II. Hoe door deze boodschap leven gebracht werd in die goede zaak, en hun handelingen ingevolge ervan. De afgoden worden weggedaan, 2 Chronicles 15:8.
III. De buit aan God gewijd, 2 Chronicles 15:9.
IV. Een verbond aangegaan met God, en een wet gemaakt om afgodendienaars te straffen, 2 Chronicles 15:12.
V. Een hervorming aan het hof, 2 Chronicles 15:16.
VI. De geheiligde dingen in het huis Gods gebracht, 2 Chronicles 15:18.
VII. Alles goed en kostelijk, behalve dat de hoogten nog vergund bleven, 2 Chronicles 15:17.
VIII. En het gevolg van dit alles was grote vrede, 2 Chronicles 15:19.
Inleiding
Bijbelverkaring van Matthew Henry, 2 KRONIEKEN 15Asa en zijn leger keren nu in triomf terug van het slagveld, beladen met buit, en versierd met de trofeeën van de overwinning, terwijl de Godvruchtige vorst bedenkt, naar wij kunnen onderstellen, wat hij God vergelden zal voor deze Zijn grote gunst. Hij weet dat de reformatie, die hij in zijn koninkrijk is begonnen, nog niet voltooid is, zijn buitenlandse vijanden waren tenonder gebracht, maar er waren nog gevaarlijker vijanden in zijn eigen land, die nog niet overwonnen waren: afgoden in Juda en Benjamin, zijn zegepraal over de eersten moedigt hem aan tot een krachtige vernieuwing van zijn aanval op de laatsten. Nu hebben wij hier:
I. De boodschap, die God hem zond door een profeet, om hem aan te sporen en te bemoedigen om zijn reformatie voort te zetten, 2 Chronicles 15:1.
II. Hoe door deze boodschap leven gebracht werd in die goede zaak, en hun handelingen ingevolge ervan. De afgoden worden weggedaan, 2 Chronicles 15:8.
III. De buit aan God gewijd, 2 Chronicles 15:9.
IV. Een verbond aangegaan met God, en een wet gemaakt om afgodendienaars te straffen, 2 Chronicles 15:12.
V. Een hervorming aan het hof, 2 Chronicles 15:16.
VI. De geheiligde dingen in het huis Gods gebracht, 2 Chronicles 15:18.
VII. Alles goed en kostelijk, behalve dat de hoogten nog vergund bleven, 2 Chronicles 15:17.
VIII. En het gevolg van dit alles was grote vrede, 2 Chronicles 15:19.
Verzen 1-7
2 Kronieken 15:1-7I. Het was een groot geluk voor Israël, dat er profeten onder hen waren, en toch waren zij, toen zij aldus gezegend waren, op vreemde wijze geneigd tot afgoderij, terwijl zij, toen de geest van de profetie had opgehouden onder de tweede tempel, en de canon des Ouden Testaments voltooid was (die gedurig in hun synagogen gelezen werd) vrij waren van afgoderij, want de Schrift is het meest vaste woord van de profetie, en het krachtigste in uitwerking, en de gemeente kan niet zo gemakkelijk bedrogen worden door een nagemaakte Bijbel als door een nagemaakte profeet.
Hier was een profeet, gezonden tot Asa en zijn leger toen zij zegevierend terugkeerden van de krijg met de Ethiopiërs, niet om hen te complimenteren en geluk te wensen met hun succes, maar om hen aan te sporen tot hun plicht, dat is het gepaste werk van Godsdienstknechten dat zij te doen hebben zelfs bij vorsten en de groten van de aarde. De Geest Gods kwam op de profeet, 2 Chronicles 15:1, om hem instructies te geven voor wat hij te zeggen had, en om hem de gave te verlenen om het duidelijk en met vrijmoedigheid te zeggen.
1. Hij zei hun duidelijk hoe zij stonden voor God. Laat hen niet denken dat, nu zij deze overwinning hebben behaald, alles nu voor altijd het hun was, neen, hij laat hun weten dat zij zich te verantwoorden zullen hebben voor hun gedrag. Laat hen wl doen, en het zal wel met hen wezen, maar anders niet.
a. De HEERE is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt. Dit is een woord van troost, dat zij, die zich dicht aan God houden, altijd Zijn tegenwoordigheid zullen genieten, maar ook een woord van waarschuwing: Hij is met u terwijl gij met Hem zijt, maar niet langer. Gij hebt nu een merkbaar teken van Zijn tegenwoordigheid, maar de voortduring daarvan hangt af van uw volharding in de weg des plichts."
b. Zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden. Begeer oprecht Zijn gunst, streef er naar, en gij zult haar verwerven. Bid, en gij zult overmogen. Nooit heeft Hij gezegd, en nooit zal Hij zeggen: "Zoekt Mij tevergeefs." Hebrews 11:6. Maar:
c. Indien gij Hem verlaat, Hem en Zijn inzettingen, Hij is niet aan u gebonden, maar zal gewis u verlaten, en dan zijt gij verloren, uw tegenwoordige triomf zal u geen veiligheid bieden, wee u als God van u weggaat."
II. Hij stelt hun de gevaarlijke gevolgen voor van God en Zijn inzettingen te verlaten en dat er geen ander middel is om onheilen te voorkomen of rampen weggenomen te zien dan door berouwvol wederkeren tot God. Toen Israël zijn plicht verzaakte, werden zij overstelpt door een vloed van atheïsme, goddeloosheid, ongodsdienstigheid en alle ongeregeldheid 2 Chronicles 15:3 , werden zij voortdurend gekweld door verwoestende oorlogen, buitenlandse en burgeroorlogen, 2 Chronicles 15:5, 2 Chronicles 15:6.
Maar toen hun benauwdheid hen uitdreef tot God, bevonden zij dat het niet tevergeefs is om Hem te zoeken 2 Chronicles 15:4. Maar nu is de vraag: op welke tijd ziet dit?
1. Sommigen denken dat dit terugziet naar de tijd van de richteren. Vele dagen is Israël zonder de waren God geweest, want zij aanbaden valse goden. Het was een tijd van onwetendheid, want hoewel zij priesters hadden, hadden zij geen lerende priesters, hoewel zij oudsten hadden, hadden zij toch geen wet want zij werd niet gehandhaafd, en dus ook niet gehoorzaamd, 2 Chronicles 15:3.
Het waren treurige tijden, toen zij dikwijls, nu eens door deze dan weer door die vijand verdrukt werden, gekweld en geteisterd door Moabieten, Midianieten, Ammonieten en andere volken, zij waren met allen ernst verschrikt, 2 Chronicles 15:6, maar als zij zich in hun verlegenheid met berouw, gebed en bekering des harten tot God wendden, dan heeft Hij hun verlossers verwekt.
Toen werd die grondstelling dikwijls bewaarheid, dat God met ons is terwijl wij met Hem zijn. Alle dingen van die aard, die tevoren geschreven zijn, zijn tot onze lering geschreven.
2. Anderen denken dat het de toestand beschrijft van de tien stammen, (die nu in eigenlijke zin Israël genoemd worden) in de tijd van Asa. Sedert Jerobeam zijn kalveren had opgericht, heeft hij wel voorgewend God te eren, die hen uit Egypte had uitgevoerd, maar zijn afgoderij heeft hen naar volstrekt ongeloof heengevoerd, zij zijn nu zonder de ware God en geen wonder, nu zij zonder lerende priesters zijn.
Jerobeams priesters waren geen leraren, en zo kwamen zij er toe zonder wet te zijn, het is zo goed als onmogelijk dat iets van de godsdienst in stand kan blijven zonder predikende leraren. In die tijd was er geen vrede, 2 Chronicles 15:5.
Hun oorlog met Juda gaf hun menigvuldige verschrikkingen, evenals nu onlangs de opstand van Baesa en andere voorvallen, die niet genoemd zijn.
Zij tergden God met allerlei ongerechtigheid, en Hij verschrikte hen met angst, maar als zij zich tot God wendden, dan liet Hij zich van hen verbidden.
Laat Juda dit opmerken, laat het leed hunner naburen hun tot waarschuwing strekken. Heb geen liefde tot gesneden beelden, gij ziet welk kwaad zij teweegbrengen.
3. Anderen denken dat die gehele passage in de toekomende tijd gelezen kan worden. Later zal Israël zonder de ware God zijn en zonder een lerende priester, en zij zullen door het een oordeel in het andere getroffen worden, totdat zij wederkeren tot God en Hem zoeken, zie Hosea 3:4, Hosea 3:5.
III. Hierop grondde hij zijn vermaning om het werk van de reformatie met kracht voort te zetten, 2 Chronicles 15:7. Weest gij sterk en laat uw handen niet verslappen, want daar is loon naar uw werk. Gods werk moet vlijtig en blijmoedig gedaan worden, maar zal niet gedaan worden zonder vastberadenheid.
Het moet ons opwekken voor het werk van de Godsdienst, dat wij de zekerheid hebben er in het einde niets bij te verliezen. Het zal niet onbeloond blijven. Hoe kan dit ook, daar toch het werk zijn eigen beloning is?
Verzen 1-7
2 Kronieken 15:1-7I. Het was een groot geluk voor Israël, dat er profeten onder hen waren, en toch waren zij, toen zij aldus gezegend waren, op vreemde wijze geneigd tot afgoderij, terwijl zij, toen de geest van de profetie had opgehouden onder de tweede tempel, en de canon des Ouden Testaments voltooid was (die gedurig in hun synagogen gelezen werd) vrij waren van afgoderij, want de Schrift is het meest vaste woord van de profetie, en het krachtigste in uitwerking, en de gemeente kan niet zo gemakkelijk bedrogen worden door een nagemaakte Bijbel als door een nagemaakte profeet.
Hier was een profeet, gezonden tot Asa en zijn leger toen zij zegevierend terugkeerden van de krijg met de Ethiopiërs, niet om hen te complimenteren en geluk te wensen met hun succes, maar om hen aan te sporen tot hun plicht, dat is het gepaste werk van Godsdienstknechten dat zij te doen hebben zelfs bij vorsten en de groten van de aarde. De Geest Gods kwam op de profeet, 2 Chronicles 15:1, om hem instructies te geven voor wat hij te zeggen had, en om hem de gave te verlenen om het duidelijk en met vrijmoedigheid te zeggen.
1. Hij zei hun duidelijk hoe zij stonden voor God. Laat hen niet denken dat, nu zij deze overwinning hebben behaald, alles nu voor altijd het hun was, neen, hij laat hun weten dat zij zich te verantwoorden zullen hebben voor hun gedrag. Laat hen wl doen, en het zal wel met hen wezen, maar anders niet.
a. De HEERE is met ulieden, terwijl gij met Hem zijt. Dit is een woord van troost, dat zij, die zich dicht aan God houden, altijd Zijn tegenwoordigheid zullen genieten, maar ook een woord van waarschuwing: Hij is met u terwijl gij met Hem zijt, maar niet langer. Gij hebt nu een merkbaar teken van Zijn tegenwoordigheid, maar de voortduring daarvan hangt af van uw volharding in de weg des plichts."
b. Zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden. Begeer oprecht Zijn gunst, streef er naar, en gij zult haar verwerven. Bid, en gij zult overmogen. Nooit heeft Hij gezegd, en nooit zal Hij zeggen: "Zoekt Mij tevergeefs." Hebrews 11:6. Maar:
c. Indien gij Hem verlaat, Hem en Zijn inzettingen, Hij is niet aan u gebonden, maar zal gewis u verlaten, en dan zijt gij verloren, uw tegenwoordige triomf zal u geen veiligheid bieden, wee u als God van u weggaat."
II. Hij stelt hun de gevaarlijke gevolgen voor van God en Zijn inzettingen te verlaten en dat er geen ander middel is om onheilen te voorkomen of rampen weggenomen te zien dan door berouwvol wederkeren tot God. Toen Israël zijn plicht verzaakte, werden zij overstelpt door een vloed van atheïsme, goddeloosheid, ongodsdienstigheid en alle ongeregeldheid 2 Chronicles 15:3 , werden zij voortdurend gekweld door verwoestende oorlogen, buitenlandse en burgeroorlogen, 2 Chronicles 15:5, 2 Chronicles 15:6.
Maar toen hun benauwdheid hen uitdreef tot God, bevonden zij dat het niet tevergeefs is om Hem te zoeken 2 Chronicles 15:4. Maar nu is de vraag: op welke tijd ziet dit?
1. Sommigen denken dat dit terugziet naar de tijd van de richteren. Vele dagen is Israël zonder de waren God geweest, want zij aanbaden valse goden. Het was een tijd van onwetendheid, want hoewel zij priesters hadden, hadden zij geen lerende priesters, hoewel zij oudsten hadden, hadden zij toch geen wet want zij werd niet gehandhaafd, en dus ook niet gehoorzaamd, 2 Chronicles 15:3.
Het waren treurige tijden, toen zij dikwijls, nu eens door deze dan weer door die vijand verdrukt werden, gekweld en geteisterd door Moabieten, Midianieten, Ammonieten en andere volken, zij waren met allen ernst verschrikt, 2 Chronicles 15:6, maar als zij zich in hun verlegenheid met berouw, gebed en bekering des harten tot God wendden, dan heeft Hij hun verlossers verwekt.
Toen werd die grondstelling dikwijls bewaarheid, dat God met ons is terwijl wij met Hem zijn. Alle dingen van die aard, die tevoren geschreven zijn, zijn tot onze lering geschreven.
2. Anderen denken dat het de toestand beschrijft van de tien stammen, (die nu in eigenlijke zin Israël genoemd worden) in de tijd van Asa. Sedert Jerobeam zijn kalveren had opgericht, heeft hij wel voorgewend God te eren, die hen uit Egypte had uitgevoerd, maar zijn afgoderij heeft hen naar volstrekt ongeloof heengevoerd, zij zijn nu zonder de ware God en geen wonder, nu zij zonder lerende priesters zijn.
Jerobeams priesters waren geen leraren, en zo kwamen zij er toe zonder wet te zijn, het is zo goed als onmogelijk dat iets van de godsdienst in stand kan blijven zonder predikende leraren. In die tijd was er geen vrede, 2 Chronicles 15:5.
Hun oorlog met Juda gaf hun menigvuldige verschrikkingen, evenals nu onlangs de opstand van Baesa en andere voorvallen, die niet genoemd zijn.
Zij tergden God met allerlei ongerechtigheid, en Hij verschrikte hen met angst, maar als zij zich tot God wendden, dan liet Hij zich van hen verbidden.
Laat Juda dit opmerken, laat het leed hunner naburen hun tot waarschuwing strekken. Heb geen liefde tot gesneden beelden, gij ziet welk kwaad zij teweegbrengen.
3. Anderen denken dat die gehele passage in de toekomende tijd gelezen kan worden. Later zal Israël zonder de ware God zijn en zonder een lerende priester, en zij zullen door het een oordeel in het andere getroffen worden, totdat zij wederkeren tot God en Hem zoeken, zie Hosea 3:4, Hosea 3:5.
III. Hierop grondde hij zijn vermaning om het werk van de reformatie met kracht voort te zetten, 2 Chronicles 15:7. Weest gij sterk en laat uw handen niet verslappen, want daar is loon naar uw werk. Gods werk moet vlijtig en blijmoedig gedaan worden, maar zal niet gedaan worden zonder vastberadenheid.
Het moet ons opwekken voor het werk van de Godsdienst, dat wij de zekerheid hebben er in het einde niets bij te verliezen. Het zal niet onbeloond blijven. Hoe kan dit ook, daar toch het werk zijn eigen beloning is?
Verzen 8-19
2 Kronieken 15:8-19Hier wordt ons gezegd welke goede uitwerking de bovenvermelde prediking op Asa gehad heeft.
I. Hij werd moediger voor God dan hij geweest is. Zijn overwinning kon hem wel nieuwe goede besluiten hebben doen opvatten maar deze boodschap van God deed dit nog veel meer.
Nu greep hij moed, hij zag hoe noodzakelijk het was voort te gaan met de hervorming, en hoe God met hem was in dit werk, en dit maakte hem stoutmoedig, hielp hem heen over de moeilijkheden, die hem tevoren afgeschrikt hadden, en hem van de onderneming verder hadden teruggehouden.
Nu waagde hij het om al de gruwelijke afgoden te vernietigen (en alle afgoderijen zijn gruwelijk, 1 Peter 4:3) zo ver zijn macht slechts reikte. Weg met die allen!
Hij vernieuwde ook het altaar des Heeren, dat zich in slechte toestand schijnt bevonden te hebben, hoewel het niet meer dan vijf en dertig jaren geleden was sedert Salomo, die het had opgericht, zijn hoofd had neergelegd. Zo spoedig begonnen deze ceremoniëele inzettingen oud te worden, als dingen, die in de volheid des tijds verdwijnen moesten, Hebrews 8:13.
II. Hij strekte zijn invloed nog verder uit dan tevoren, 2 Chronicles 15:9. Hij riep een plechtige vergadering bijeen, en liet haar inzonderheid bijwonen door de vreemdelingen, die uit de tien stammen tot hen waren overgekomen.
1. Hun komst was een grote aanmoediging voor hem, omdat zij zagen dat de Heere, zijn God, met hem was.
Het is goed om met hen te zijn, met wie God is, in betrekking te komen en vriendschap te sluiten met hen, die in de vreze en de gunst Gods leven. Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met ulieden is, Zacheria 8:23
2. Zijn kennisnemen van hen en de uitnodiging, die hij hun gaf om de algemene vergadering bij te wonen, waren een grote bemoediging voor hen. Alle vreemdelingen moeten geholpen worden, maar zij, die zich aan Gods goede voorzienigheid toevertrouwen, zuiver en alleen om een goede consciëntie te bewaren, zijn dubbele eer waardig.
Asaf gaf orders voor hun vergadering, 2 Chronicles 15:1, maar er wordt gezegd in 2 Chronicles 15:10, zij vergaderden zich, zij maakten het tot hun eigen daad, zo ijverig en gewillig waren zij om de orders des konings op te volgen.
Deze bijeenkomst werd gehouden in de derde maand, waarschijnlijk op het pinksterfeest, dat in die maand gevierd moest worden.
III. Hij en zijn volk offerden offeranden aan God, als hun deel van de buit, die zij hadden verkregen, 2 Chronicles 15:11. Hun offeranden hier waren niets in vergelijking met die van Salomo, Hoofdst, 7:5, wat toe te schrijven was aan de afneming, hetzij van hun ijver of van hun rijkdom, of van beide. Deze offers werden gebracht bij wijze van dankzegging voor de gunsten, die zij hadden ontvangen, en van smeking om verdere gunstbewijzen.
Gebed en lofzegging zijn thans onze geestelijke offeranden. En gelijk hij er zorg voor droeg dat het altaar zijn gave zou hebben, zo droeg hij er ook zorg voor, dat de tempel zijn goud zou hebben. Hij bracht in het huis Gods de geheiligde dingen, 2 Chronicles 15:18.
Het is eerlijk om Gode te geven wat Godes is. Wat reeds lang voor Hem bestemd was en sedert lang voor Hem was weggelegd, zoals dit met deze geheiligde dingen het geval schijnt geweest te zijn, moet eindelijk voor Hem te koste gelegd worden.
Zal iemand God beroven of uitstellen om Hem te betalen, die altijd gereed en bereid is ons goed te doen?
IV. Zij traden in een verbond met God, berouw ervan hebbende dat zij hun vorige verbintenissen en verplichtingen aan Hem geschonden hadden, en zich vast voornemende om in het vervolg beter te doen. Het is voegzaam en gepast voor berouwhebbenden, voor bekeerlingen, om hun verbond te vernieuwen.
Het voorstel schijnt niet van Asa maar van het volk zelf gekomen te zijn, laat ieder, die een verbond met God aangaat een vrijwilliger zijn. Uw "volk zal zeer gewillig zijn," Psalms 110:3.
Merk op:
1. Wat de inhoud was van dat verbond. Niets anders dan waartoe zij tevoren reeds verplicht waren, en hoewel geen gelofte, of belofte van hen, hun een hogere verplichting kon opleggen dan die, waaronder zij reeds waren door het Goddelijk gebod en voorschrift zal zij er toch toe bijdragen om hun besef van die verplichting sterker en dieper te maken, hen te wapenen tegen verzoeking, en een getuigenis zijn van het billijke en goede van het gebod. En door zich allen te verenigen in dit verbond, hebben zij elkanders handen gesterkt. Tot twee dingen verbonden zij zich.
a. Dat zij zelf naarstiglijk God zouden zoeken, Zijn geboden zouden zoeken, Zijn gunst zouden zoeken. Wat is Godsdienst anders dan een zoeken van God, een vragen naar Hem, een zich wenden tot Hem, en dat wel bij alle gelegenheden? Wij zullen God niet genieten v r wij in de hemel komen, zolang wij hier zijn moeten wij Hem zoeken. Dat zij Hem zullen zoeken als de God hunner vaderen, zoals hun vaderen Hem gezocht hebben, en vertrouwende op de belofte, gedaan aan hun vaderen, en dat zij dit zullen doen met hun gehele hart en hun gehele ziel, want alleen diegenen zoeken God op Hem welbehaaglijke wijze, die innig en hartelijk met Hem zijn, geheel en al voor Hem zijn in hun zoeken van Hem. Wij maken niets van onze Godsdienst, zo wij er geen hartewerk van maken, God wil het gehele hart of niets, en als een juweel van zo onschatbare waarde gevonden moet worden als Gods gunst is, dan is het wel van de moeite waard om het te zoeken met onze gehele ziel. b. Dat zij, zoveel dit slechts in hun vermogen was, anderen zullen verplichten Hem te zoeken, 2 Chronicles 15:13. Zij kwamen overeen dat al wie de Heere, de God Israëls, niet zou zoeken, dat is: of andere goden zou aanbidden, of weigeren om zich met hen te verenigen in de aanbidding van de waren God, (die dus of een hardnekkige afgodendienaar of een hardnekkige atheïst was) ter dood gebracht zou worden.
Dit was geen nieuwe wet van hun eigen maaksel, maar een order om de desbetreffende wet van God, Deuteronomy 17:2 en vervolgens, ten uitvoer te doen brengen. Indien deze wet behoorlijk was nagekomen, er zouden niet zoveel gruwelijke afgoden in Juda en Benjamin gevonden zijn, 2 Chronicles 15:8.
Of de mensen thans, onder het Evangelie, naar die methode genoodzaakt mogen worden om de Heere te zoeken, wordt met recht betwijfeld want de wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, maar toch krachtig.
2. Op wat wijze zij dit verbond gemaakt hebben.
a. Met grote blijmoedigheid en alle mogelijke uitdrukkingen van vreugde.
Zij zwoeren de Heere, niet heimelijk alsof zij zich schaamden over hetgeen zij deden, of bevreesd waren om zich met al te sterke banden aan Hem te verbinden, maar met luider stem om hun eigen ijver kenbaar te maken en elkaar te bemoedigen en aan te vuren, en allen waren verblijd over deze eed, 2 Chronicles 15:14,2 Chronicles 15:15.
Zij hebben Gode niet met tegenzin gezworen, maar met alle mogelijke genoegen en voldoening, zoals een bruidegom trouw belooft aan zijn bruid in het huwelijksverbond. Ieder eerlijk Israëliet smaakte genoegen in zijn eigen verbintenis aan God, en allen waren zij tevreden over elkanders verbintenis.
De tijd van de vernieuwing van ons verbond met God moet een tijd wezen van blijdschap en verheuging. En een nationale hervorming kan niet anders dan voldoening geven aan allen, die goed, dat is die Godvruchtig zijn. Het is een eer voor ons, en het maakt ons gelukkig om aan God verbonden te zijn.
b. Zij deden het in grote oprechtheid, met ijver en vastberadenheid, zij hadden met hun gehele hart gezworen en met hun gehele wil Hem gezocht.
De Israëlieten waren nu in een buitengewoon goede gemoedsstemming, o, dat er altijd zo'n hart in hen geweest ware! Dit wordt hier vermeld als een reden waarom zij zich zozeer verblijdden in hetgeen zij deden, het was omdat zij het van harte deden.
Diegenen alleen smaken het genot en de vertroosting van de Godsdienst, die er oprecht in zijn. Wat in geveinsdheid gedaan wordt is slavenwerk. Maar als God het hart heeft, dan hebben wij de blijdschap.
Eindelijk. Er wordt ons gezegd wat de uitwerking was van dit plechtig verbondsluiten met God. 1. God heeft hun wl gedaan. Hij werd van hen gevonden, en Hij gaf hun rust van rondom, 2 Chronicles 15:15 zodat er nog lange tijd daarna geen oorlog was, 2 Chronicles 15:19, geen open, algemene krijg, hoewel er voortdurend gekrakeel was tussen Juda en Israël aan de grenzen, 1 Kings 15:16. Nationale Godsvrucht brengt nationale zegeningen teweeg.
2. Zij hebben over het algemeen wlgedaan tegenover Hem.
Zij hebben de reformatie zo ver doorgevoerd, dat Macha, de koningin-moeder, afgezet werd wegens afgoderij, en haar afgod vernield werd, 2 Chronicles 15:16.
Het was een kloeke daad van Asa, dat hij in hen, die hem het naast waren, geen afgoderij oogluikend wilde toelaten, zoals Levi, die tot zijn vader en zijn moeder zei: "ik zie hem niet", Deuteronomy 33:9.
Asa wist dat hij God meer moest eren dan zijn grootmoeder, en durfde geen afgod in een vertrek van het paleis laten blijven, terwijl hij de afgoden in de steden van zijn rijk vernielde.
Wij mogen onderstellen dat deze Macha in zover overtuigd was van haar zonde, dat zij bereid was in te stemmen met het verbond waarvan in 2 Chronicles 15:12 en 13 wordt gesproken, zich verbindende om de Heere te zoeken, en daarom werd zij niet ter dood gebracht, zoals degenen, die weigerden het te ondertekenen, van de kleine tot de grote, van de man tol de vrouw toe.
Misschien hebben zij vrouwen bepaald genoemd met het oog op haar, maar omdat zij een afgodendienares was geweest, achtte Asa het voegzaam haar uit haar waardigheid te ontzetten, en waarschijnlijk heeft hij haar verbannen van het hof en haar in afzondering geplaatst, opdat zij geen invloed zou uitoefenen op anderen of hen zou besmetten.
Toch was de reformatie niet volkomen, de hoogten werden niet weggenomen, wl velen ervan, 2 Chronicles 14:3, 2 Chronicles 14:5.
Die in de steden waren, werden weggenomen, maar niet die in de dorpen van het platteland, of wl, die in de steden van Juda maar niet die in de steden van Israël, die weer onder het huis van David waren gekomen, of wel, die, welke gebruikt werden in de dienst van de valse goden, maar niet die, welke gebruikt werden in de dienst van de God Israëls, deze liet hij oogluikend toe, en toch was zijn hart volkomen, al zijn dagen. Er kunnen tekortkomingen zijn in sommige bijzondere plichten, waar toch over het geheel het hart oprecht is voor God, oprechtheid is nog iets minder dan zondeloze volmaaktheid.
Verzen 8-19
2 Kronieken 15:8-19Hier wordt ons gezegd welke goede uitwerking de bovenvermelde prediking op Asa gehad heeft.
I. Hij werd moediger voor God dan hij geweest is. Zijn overwinning kon hem wel nieuwe goede besluiten hebben doen opvatten maar deze boodschap van God deed dit nog veel meer.
Nu greep hij moed, hij zag hoe noodzakelijk het was voort te gaan met de hervorming, en hoe God met hem was in dit werk, en dit maakte hem stoutmoedig, hielp hem heen over de moeilijkheden, die hem tevoren afgeschrikt hadden, en hem van de onderneming verder hadden teruggehouden.
Nu waagde hij het om al de gruwelijke afgoden te vernietigen (en alle afgoderijen zijn gruwelijk, 1 Peter 4:3) zo ver zijn macht slechts reikte. Weg met die allen!
Hij vernieuwde ook het altaar des Heeren, dat zich in slechte toestand schijnt bevonden te hebben, hoewel het niet meer dan vijf en dertig jaren geleden was sedert Salomo, die het had opgericht, zijn hoofd had neergelegd. Zo spoedig begonnen deze ceremoniëele inzettingen oud te worden, als dingen, die in de volheid des tijds verdwijnen moesten, Hebrews 8:13.
II. Hij strekte zijn invloed nog verder uit dan tevoren, 2 Chronicles 15:9. Hij riep een plechtige vergadering bijeen, en liet haar inzonderheid bijwonen door de vreemdelingen, die uit de tien stammen tot hen waren overgekomen.
1. Hun komst was een grote aanmoediging voor hem, omdat zij zagen dat de Heere, zijn God, met hem was.
Het is goed om met hen te zijn, met wie God is, in betrekking te komen en vriendschap te sluiten met hen, die in de vreze en de gunst Gods leven. Wij zullen met ulieden gaan, want wij hebben gehoord, dat God met ulieden is, Zacheria 8:23
2. Zijn kennisnemen van hen en de uitnodiging, die hij hun gaf om de algemene vergadering bij te wonen, waren een grote bemoediging voor hen. Alle vreemdelingen moeten geholpen worden, maar zij, die zich aan Gods goede voorzienigheid toevertrouwen, zuiver en alleen om een goede consciëntie te bewaren, zijn dubbele eer waardig.
Asaf gaf orders voor hun vergadering, 2 Chronicles 15:1, maar er wordt gezegd in 2 Chronicles 15:10, zij vergaderden zich, zij maakten het tot hun eigen daad, zo ijverig en gewillig waren zij om de orders des konings op te volgen.
Deze bijeenkomst werd gehouden in de derde maand, waarschijnlijk op het pinksterfeest, dat in die maand gevierd moest worden.
III. Hij en zijn volk offerden offeranden aan God, als hun deel van de buit, die zij hadden verkregen, 2 Chronicles 15:11. Hun offeranden hier waren niets in vergelijking met die van Salomo, Hoofdst, 7:5, wat toe te schrijven was aan de afneming, hetzij van hun ijver of van hun rijkdom, of van beide. Deze offers werden gebracht bij wijze van dankzegging voor de gunsten, die zij hadden ontvangen, en van smeking om verdere gunstbewijzen.
Gebed en lofzegging zijn thans onze geestelijke offeranden. En gelijk hij er zorg voor droeg dat het altaar zijn gave zou hebben, zo droeg hij er ook zorg voor, dat de tempel zijn goud zou hebben. Hij bracht in het huis Gods de geheiligde dingen, 2 Chronicles 15:18.
Het is eerlijk om Gode te geven wat Godes is. Wat reeds lang voor Hem bestemd was en sedert lang voor Hem was weggelegd, zoals dit met deze geheiligde dingen het geval schijnt geweest te zijn, moet eindelijk voor Hem te koste gelegd worden.
Zal iemand God beroven of uitstellen om Hem te betalen, die altijd gereed en bereid is ons goed te doen?
IV. Zij traden in een verbond met God, berouw ervan hebbende dat zij hun vorige verbintenissen en verplichtingen aan Hem geschonden hadden, en zich vast voornemende om in het vervolg beter te doen. Het is voegzaam en gepast voor berouwhebbenden, voor bekeerlingen, om hun verbond te vernieuwen.
Het voorstel schijnt niet van Asa maar van het volk zelf gekomen te zijn, laat ieder, die een verbond met God aangaat een vrijwilliger zijn. Uw "volk zal zeer gewillig zijn," Psalms 110:3.
Merk op:
1. Wat de inhoud was van dat verbond. Niets anders dan waartoe zij tevoren reeds verplicht waren, en hoewel geen gelofte, of belofte van hen, hun een hogere verplichting kon opleggen dan die, waaronder zij reeds waren door het Goddelijk gebod en voorschrift zal zij er toch toe bijdragen om hun besef van die verplichting sterker en dieper te maken, hen te wapenen tegen verzoeking, en een getuigenis zijn van het billijke en goede van het gebod. En door zich allen te verenigen in dit verbond, hebben zij elkanders handen gesterkt. Tot twee dingen verbonden zij zich.
a. Dat zij zelf naarstiglijk God zouden zoeken, Zijn geboden zouden zoeken, Zijn gunst zouden zoeken. Wat is Godsdienst anders dan een zoeken van God, een vragen naar Hem, een zich wenden tot Hem, en dat wel bij alle gelegenheden? Wij zullen God niet genieten v r wij in de hemel komen, zolang wij hier zijn moeten wij Hem zoeken. Dat zij Hem zullen zoeken als de God hunner vaderen, zoals hun vaderen Hem gezocht hebben, en vertrouwende op de belofte, gedaan aan hun vaderen, en dat zij dit zullen doen met hun gehele hart en hun gehele ziel, want alleen diegenen zoeken God op Hem welbehaaglijke wijze, die innig en hartelijk met Hem zijn, geheel en al voor Hem zijn in hun zoeken van Hem. Wij maken niets van onze Godsdienst, zo wij er geen hartewerk van maken, God wil het gehele hart of niets, en als een juweel van zo onschatbare waarde gevonden moet worden als Gods gunst is, dan is het wel van de moeite waard om het te zoeken met onze gehele ziel. b. Dat zij, zoveel dit slechts in hun vermogen was, anderen zullen verplichten Hem te zoeken, 2 Chronicles 15:13. Zij kwamen overeen dat al wie de Heere, de God Israëls, niet zou zoeken, dat is: of andere goden zou aanbidden, of weigeren om zich met hen te verenigen in de aanbidding van de waren God, (die dus of een hardnekkige afgodendienaar of een hardnekkige atheïst was) ter dood gebracht zou worden.
Dit was geen nieuwe wet van hun eigen maaksel, maar een order om de desbetreffende wet van God, Deuteronomy 17:2 en vervolgens, ten uitvoer te doen brengen. Indien deze wet behoorlijk was nagekomen, er zouden niet zoveel gruwelijke afgoden in Juda en Benjamin gevonden zijn, 2 Chronicles 15:8.
Of de mensen thans, onder het Evangelie, naar die methode genoodzaakt mogen worden om de Heere te zoeken, wordt met recht betwijfeld want de wapenen van onze krijg zijn niet vleselijk, maar toch krachtig.
2. Op wat wijze zij dit verbond gemaakt hebben.
a. Met grote blijmoedigheid en alle mogelijke uitdrukkingen van vreugde.
Zij zwoeren de Heere, niet heimelijk alsof zij zich schaamden over hetgeen zij deden, of bevreesd waren om zich met al te sterke banden aan Hem te verbinden, maar met luider stem om hun eigen ijver kenbaar te maken en elkaar te bemoedigen en aan te vuren, en allen waren verblijd over deze eed, 2 Chronicles 15:14,2 Chronicles 15:15.
Zij hebben Gode niet met tegenzin gezworen, maar met alle mogelijke genoegen en voldoening, zoals een bruidegom trouw belooft aan zijn bruid in het huwelijksverbond. Ieder eerlijk Israëliet smaakte genoegen in zijn eigen verbintenis aan God, en allen waren zij tevreden over elkanders verbintenis.
De tijd van de vernieuwing van ons verbond met God moet een tijd wezen van blijdschap en verheuging. En een nationale hervorming kan niet anders dan voldoening geven aan allen, die goed, dat is die Godvruchtig zijn. Het is een eer voor ons, en het maakt ons gelukkig om aan God verbonden te zijn.
b. Zij deden het in grote oprechtheid, met ijver en vastberadenheid, zij hadden met hun gehele hart gezworen en met hun gehele wil Hem gezocht.
De Israëlieten waren nu in een buitengewoon goede gemoedsstemming, o, dat er altijd zo'n hart in hen geweest ware! Dit wordt hier vermeld als een reden waarom zij zich zozeer verblijdden in hetgeen zij deden, het was omdat zij het van harte deden.
Diegenen alleen smaken het genot en de vertroosting van de Godsdienst, die er oprecht in zijn. Wat in geveinsdheid gedaan wordt is slavenwerk. Maar als God het hart heeft, dan hebben wij de blijdschap.
Eindelijk. Er wordt ons gezegd wat de uitwerking was van dit plechtig verbondsluiten met God. 1. God heeft hun wl gedaan. Hij werd van hen gevonden, en Hij gaf hun rust van rondom, 2 Chronicles 15:15 zodat er nog lange tijd daarna geen oorlog was, 2 Chronicles 15:19, geen open, algemene krijg, hoewel er voortdurend gekrakeel was tussen Juda en Israël aan de grenzen, 1 Kings 15:16. Nationale Godsvrucht brengt nationale zegeningen teweeg.
2. Zij hebben over het algemeen wlgedaan tegenover Hem.
Zij hebben de reformatie zo ver doorgevoerd, dat Macha, de koningin-moeder, afgezet werd wegens afgoderij, en haar afgod vernield werd, 2 Chronicles 15:16.
Het was een kloeke daad van Asa, dat hij in hen, die hem het naast waren, geen afgoderij oogluikend wilde toelaten, zoals Levi, die tot zijn vader en zijn moeder zei: "ik zie hem niet", Deuteronomy 33:9.
Asa wist dat hij God meer moest eren dan zijn grootmoeder, en durfde geen afgod in een vertrek van het paleis laten blijven, terwijl hij de afgoden in de steden van zijn rijk vernielde.
Wij mogen onderstellen dat deze Macha in zover overtuigd was van haar zonde, dat zij bereid was in te stemmen met het verbond waarvan in 2 Chronicles 15:12 en 13 wordt gesproken, zich verbindende om de Heere te zoeken, en daarom werd zij niet ter dood gebracht, zoals degenen, die weigerden het te ondertekenen, van de kleine tot de grote, van de man tol de vrouw toe.
Misschien hebben zij vrouwen bepaald genoemd met het oog op haar, maar omdat zij een afgodendienares was geweest, achtte Asa het voegzaam haar uit haar waardigheid te ontzetten, en waarschijnlijk heeft hij haar verbannen van het hof en haar in afzondering geplaatst, opdat zij geen invloed zou uitoefenen op anderen of hen zou besmetten.
Toch was de reformatie niet volkomen, de hoogten werden niet weggenomen, wl velen ervan, 2 Chronicles 14:3, 2 Chronicles 14:5.
Die in de steden waren, werden weggenomen, maar niet die in de dorpen van het platteland, of wl, die in de steden van Juda maar niet die in de steden van Israël, die weer onder het huis van David waren gekomen, of wel, die, welke gebruikt werden in de dienst van de valse goden, maar niet die, welke gebruikt werden in de dienst van de God Israëls, deze liet hij oogluikend toe, en toch was zijn hart volkomen, al zijn dagen. Er kunnen tekortkomingen zijn in sommige bijzondere plichten, waar toch over het geheel het hart oprecht is voor God, oprechtheid is nog iets minder dan zondeloze volmaaktheid.