Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
1 Timotheüs 3

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Search for…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 TIMOTHES 3

In dit hoofdstuk handelt de apostel over de dienaren der gemeente. Hij behandelt:

I. De eigenschappen van hem, die tot opziener der gemeente wordt verkozen, 1 Timothy 3:1,

II. De eigenschappen van de diakenen, 1 Timothy 3:8, en van hun vrouwen, 1 Timothy 3:11, verder van de diakenen, 1 Timothy 3:12, 1 Timothy 3:13,

III. De redenen, waarom hij aan Timotheus schrijft, waarop hij spreekt van de gemeente en de grondwaarheid door haar beleden, 1 Timothy 3:14.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 TIMOTHES 3

In dit hoofdstuk handelt de apostel over de dienaren der gemeente. Hij behandelt:

I. De eigenschappen van hem, die tot opziener der gemeente wordt verkozen, 1 Timothy 3:1,

II. De eigenschappen van de diakenen, 1 Timothy 3:8, en van hun vrouwen, 1 Timothy 3:11, verder van de diakenen, 1 Timothy 3:12, 1 Timothy 3:13,

III. De redenen, waarom hij aan Timotheus schrijft, waarop hij spreekt van de gemeente en de grondwaarheid door haar beleden, 1 Timothy 3:14.

Verzen 1-7

1 Timotheus 3:1-7

De beide brieven aan Timotheus en die aan Titus bevatten een schriftuurlijk plan van kerkregering en bevelen voor de dienaren. Timotheus was, naar wij onderstellen, een evangelist, die te Efeze achtergelaten werd om te zorgen voor hen, die daar door den Heiligen Geest bisschoppen gemaakt waren, dat is ouderlingen, zoals blijkt uit Acts 20:38, waar de zorg voor de gemeente aan de bisschoppen bevolen wordt en zij ouderlingen genoemd worden. Het blijkt dat het hun zeer leed deed van Paulus te moeten afscheid nemen, vooral omdat hij hun zei dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden, Acts 20:38, want deze gemeente was pas kort geleden gesticht, zij gevoelden de zorg voor haar als een te zware taak en daarvoor liet Paulus Timotheus achter om hun leiding te geven. En hier zien wij het kenmerk van een dienaar des Evangelies, wiens plicht het is als bisschop voor te gaan in een bijzondere samenkomst van Christenen: Zo iemand tot een opzienersambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk.

I. De bediening is een werk. Ofschoon de dienst van een bisschop thans beschouwd wordt een grote bevoorrechting te zijn, toen werd hij een treffelijk werk geacht.

1. De dienst van een opziener naar de Schrift is een dienst van goddelijke instelling, en niet van menselijke uitvinding. De bediening is geen schepping van den staat, en het is jammerlijk indien de dienaar te eniger tijd de speelbal van den Staat wordt. De dienst der opzieners bestond in de kerk alvorens de overheid Christelijk werd, want die dienst is een van de grote gaven, welke Christus aan Zijne gemeente heeft geschonken, Ephesians 4:8.

2. De dienst van een Christelijk opziener is een werk, dat ijver en toewijding vereist, de apostel noemt het hier een werk, niet van grote eer en groot voordeel, want de dienaren moeten altijd meer oog hebben voor hun werk dan voor de eer of het voordeel, die het hun geeft.

3. Het is een goed werk, een werk van het hoogste belang en verricht voor het hoogste goed, de bediening beoogt niets minder dan het leven en de gelukzaligheid van onsterfelijke zielen, het is een goed werk, want het bedoelt de goddelijke volmaaktheden in `t licht te stellen door vele kinderen tot de heerlijkheid te leiden, de bediening is ingesteld om de ogen der mensen te openen, en hen van de duisternis tot het licht te keren, en van de macht des Satans tot God, Acts 26:18.

4. Daar moet een ernstige begeerte naar die bediening zijn in hen, die er in gesteld worden, wanneer iemand het begeert moet hij het begeren met het oog op het vooruitzicht om Gode meer heerlijkheid te kunnen geven en de zielen der mensen het meeste goed te doen door dit middel. En daarom wordt bij de bevestiging ook deze vraag gesteld: "Gevoelt gij in uw hart dat gij wettelijk van Gods gemeente en mitsdien van God zelven tot dezen heiligen dienst geroepen zijt?"

II. Teneinde deze bediening waar te nemen en dit werk te verrichten, moet de arbeider wettig aangesteld zijn en wettig bevoegd.

1. Een dienaar moet onberispelijk zijn, er moet geen blaam op hem rusten, hij moet zo min mogelijk aanleiding tot afkeuring geven, omdat dit een vooroordeel tegen zijne bediening zou wekken en zijn werk zou doen afstuiten. 2. Hij moet de echtgenoot zijn van niet meer dan ene vrouw, hij mag niet van ene gescheiden zijn en een andere genomen hebben, en hij mag niet meer dan ene tegelijkertijd hebben, zoals toen maar al te veel de gewoonte was onder Joden en heidenen, vooral onder de heidenen.

3. Hij moet zijn ijverig en waakzaam tegen Satan, dien listigen vijand, hij moet waakzaam zijn over zich zelven en de zielen, die aan zijne zorg toevertrouwd zijn, over welke hij het opzicht heeft, hij moet alle gelegenheden gebruiken om die goed te doen. Een dienaar moet waakzaam zijn, omdat de duivel, onze tegenpartij, omgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden, 1 Peter 5:8.

4. Hij moet zijn wakker en matig, matig in al zijn handelingen, matig in het gebruik van al het aardse goed. Matigheid en waakzaamheid worden in de Schrift gewoonlijk samen genoemd, omdat ze met elkaar in nauw verband staan. Wees matig, wees ijverig.

5. Hij moet eerbaar zijn, degelijk, zich zelven beheersen, niet lichtzinnig, ijdel en beuzelachtig.

6. Hij moet gaarne herbergende zijn, een open hand voor vreemdelingen hebben, gereed zijn om hen naar zijn vermogen te steunen, als iemand die zijn hart niet op de goederen dezer wereld gesteld heeft, maar vol liefde voor de broederen is.

7. Bekwaam om te leren. Paulus beschrijft hier dus den lerenden ouderling, een die beide bekwaam en gewillig is om aan anderen mede te delen de kennis, die God hem gegeven heeft, een die geschikt is om te onderwijzen en geneigd om alle gelegenheden voor het verstrekken van onderricht te gebruiken, die zelf wel onderwezen is in de dingen van het koninkrijk der hemelen en hetgeen hij weet aan anderen kan meedelen.

8. Niet genegen tot den wijn. Geen dronkaard. De priesters mochten geen wijn drinken wanneer zij ingingen om het altaar te bedienen, Leviticus 10:1.. 8, 9, opdat zij niet in dronkenschap de wet zouden overtreden.

9. Geen smijter, niet twistziek: niet genegen om tegen iemand geweld te gebruiken, maar alles met zachtheid, liefde en vriendelijkheid doende. Een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, 2 Timothy 2:24.

10. Geen vuil-gewinzoeker, iemand, die zijn bediening niet gebruikt om eigenbelang en voordeel te bevorderen, die geen lage, gemene, kromme middelen gebruikt om geld te verkrijgen, die dood is voor de weelde der wereld, daar boven verheven is, en dat in zijn leven toont.

11. Hij moet bescheiden zijn, geen vechter, maar van een zachte gemoedsgesteldheid. Christus, de grote Herder en Opziener der zielen, is dat. Hij moet niet toornig en twistziek zijn, niet met de handen slaan maar ook niet met de tong steken, want hoe zal iemand, die zelf niet al wat in zijn vermogen is aanwendt om zijn tong te betomen, anderen leren op hun woorden te passen?

12. Niet geldgierig. Gierigheid is slecht in ieder, maar het slechtst in een dienaar, wiens roeping hem er toe leidt om zoveel met de andere wereld in aanraking te komen. 13. Hij moet iemand zijn, die zijn gezin in goede orde houdt. Die zijn eigen huis wel regeert, opdat hij een goed voorbeeld moge geven aan andere hoofden van gezinnen en opdat hij daarin het bewijs geve van zijn geschiktheid om voor de gemeente Gods te zorgen. Want zo iemand zijn eigen huis niet weet te regeren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorg dragen? De gezinnen van de dienaren moeten goede voorbeelden zijn voor al de andere gezinnen. De dienaren moeten hun kinderen in onderdanigheid houden, want het is de plicht van de kinderen der dienaren om zich te onderwerpen aan de hun gegeven leringen en bevelen. Met alle stemmigheid. De beste weg om ondergeschikten in onderdanigheid te houden, is stemmig met hen om te gaan. Hij moet zijn kinderen in onderdanigheid houden niet met alle gestrengheid, maar met alle stemmigheid.

14. Hij moet geen nieuweling zijn, niet iemand die pas tot het Christelijk geloof gebracht is, of iemand die er slechts oppervlakkig in onderwezen is, die van den godsdienst niet meer weet dan de beginselen, want zo iemand loopt gevaar door hoogmoed opgeblazen te worden, de onwetendste mensen zijn meermalen de hoogmoedigste. Opdat hij niet opgeblazen worde en in het oordeel des duivels valle. De duivel viel door hoogmoed, een goede les voor ons om te waken tegen den hoogmoed, de zonde die engelen in duivelen veranderde.

15. Hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen, die buiten zijn. Zijn vroegere levenswandel moet zonder verwijt zijn, want de duivel zou daar gebruik van maken om anderen te verstrikken, en in hen afkeer te wekken van een Christus, verkondigd door hen, van wie geen goed gerucht uitgaat.

III. Nadat wij zo in bijzonderheden de eigenschappen hebben nagegaan, die in een bedienaar des Evangelies vereist worden, mogen wij wel vragen:

1. Hebben wij geen grote reden om met Paulus uit te roepen: Wie is tot al deze dingen bekwaam? 2 Corinthians 2:16. Dit is waarlijk een werk! Hoeveel toewijding, hoeveel voorzichtigheid, hoeveel ijver, hoeveel moed, hoeveel getrouwheid, hoeveel waakzaamheid over ons zelven, onze lusten, begeerlijkheden en hartstochten en over hen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd, hoeveel heilige waakzaamheid, zijn nodig voor dit werk!

2. Hebben niet juist de geschiktste en getrouwste dienaren reden om zich te beklagen, dat er zoveel bekwaamheid nodig is en zoveel werk moet verricht worden? En helaas, hoeveel komen zij tekort in hetgeen zij zijn en doen moesten!

3. Laat evenwel hen God zegenen en dankbaar zijn, die de Heere bekwaamd en waardig geacht heeft, om hen in de bediening te stellen, laat hen God prijzen en verheerlijken indien Hij hen tot zekere hoogte geschikt en getrouw maakt.

4. Tot aanmoediging van alle getrouwe dienaren, hebben wij Christus' genadige belofte: Ziet, Ik ben met u alle de dagen tot aan de voleinding der wereld, Matthew 28:20. En indien Hij met ons is, zal Hij ons voor ons werk tot zekere mate bekwamen, ons troostvol door Zijn moeilijkheden heenleiden, genadig onze tekortkomingen vergeven, en eens onze getrouwheid belonen met een onverderflijke kroon van heerlijkheid, 1 Peter 5:4.

Verzen 1-7

1 Timotheus 3:1-7

De beide brieven aan Timotheus en die aan Titus bevatten een schriftuurlijk plan van kerkregering en bevelen voor de dienaren. Timotheus was, naar wij onderstellen, een evangelist, die te Efeze achtergelaten werd om te zorgen voor hen, die daar door den Heiligen Geest bisschoppen gemaakt waren, dat is ouderlingen, zoals blijkt uit Acts 20:38, waar de zorg voor de gemeente aan de bisschoppen bevolen wordt en zij ouderlingen genoemd worden. Het blijkt dat het hun zeer leed deed van Paulus te moeten afscheid nemen, vooral omdat hij hun zei dat zij zijn aangezicht niet meer zien zouden, Acts 20:38, want deze gemeente was pas kort geleden gesticht, zij gevoelden de zorg voor haar als een te zware taak en daarvoor liet Paulus Timotheus achter om hun leiding te geven. En hier zien wij het kenmerk van een dienaar des Evangelies, wiens plicht het is als bisschop voor te gaan in een bijzondere samenkomst van Christenen: Zo iemand tot een opzienersambt lust heeft, die begeert een treffelijk werk.

I. De bediening is een werk. Ofschoon de dienst van een bisschop thans beschouwd wordt een grote bevoorrechting te zijn, toen werd hij een treffelijk werk geacht.

1. De dienst van een opziener naar de Schrift is een dienst van goddelijke instelling, en niet van menselijke uitvinding. De bediening is geen schepping van den staat, en het is jammerlijk indien de dienaar te eniger tijd de speelbal van den Staat wordt. De dienst der opzieners bestond in de kerk alvorens de overheid Christelijk werd, want die dienst is een van de grote gaven, welke Christus aan Zijne gemeente heeft geschonken, Ephesians 4:8.

2. De dienst van een Christelijk opziener is een werk, dat ijver en toewijding vereist, de apostel noemt het hier een werk, niet van grote eer en groot voordeel, want de dienaren moeten altijd meer oog hebben voor hun werk dan voor de eer of het voordeel, die het hun geeft.

3. Het is een goed werk, een werk van het hoogste belang en verricht voor het hoogste goed, de bediening beoogt niets minder dan het leven en de gelukzaligheid van onsterfelijke zielen, het is een goed werk, want het bedoelt de goddelijke volmaaktheden in `t licht te stellen door vele kinderen tot de heerlijkheid te leiden, de bediening is ingesteld om de ogen der mensen te openen, en hen van de duisternis tot het licht te keren, en van de macht des Satans tot God, Acts 26:18.

4. Daar moet een ernstige begeerte naar die bediening zijn in hen, die er in gesteld worden, wanneer iemand het begeert moet hij het begeren met het oog op het vooruitzicht om Gode meer heerlijkheid te kunnen geven en de zielen der mensen het meeste goed te doen door dit middel. En daarom wordt bij de bevestiging ook deze vraag gesteld: "Gevoelt gij in uw hart dat gij wettelijk van Gods gemeente en mitsdien van God zelven tot dezen heiligen dienst geroepen zijt?"

II. Teneinde deze bediening waar te nemen en dit werk te verrichten, moet de arbeider wettig aangesteld zijn en wettig bevoegd.

1. Een dienaar moet onberispelijk zijn, er moet geen blaam op hem rusten, hij moet zo min mogelijk aanleiding tot afkeuring geven, omdat dit een vooroordeel tegen zijne bediening zou wekken en zijn werk zou doen afstuiten. 2. Hij moet de echtgenoot zijn van niet meer dan ene vrouw, hij mag niet van ene gescheiden zijn en een andere genomen hebben, en hij mag niet meer dan ene tegelijkertijd hebben, zoals toen maar al te veel de gewoonte was onder Joden en heidenen, vooral onder de heidenen.

3. Hij moet zijn ijverig en waakzaam tegen Satan, dien listigen vijand, hij moet waakzaam zijn over zich zelven en de zielen, die aan zijne zorg toevertrouwd zijn, over welke hij het opzicht heeft, hij moet alle gelegenheden gebruiken om die goed te doen. Een dienaar moet waakzaam zijn, omdat de duivel, onze tegenpartij, omgaat als een briesende leeuw, zoekende wie hij zou mogen verslinden, 1 Peter 5:8.

4. Hij moet zijn wakker en matig, matig in al zijn handelingen, matig in het gebruik van al het aardse goed. Matigheid en waakzaamheid worden in de Schrift gewoonlijk samen genoemd, omdat ze met elkaar in nauw verband staan. Wees matig, wees ijverig.

5. Hij moet eerbaar zijn, degelijk, zich zelven beheersen, niet lichtzinnig, ijdel en beuzelachtig.

6. Hij moet gaarne herbergende zijn, een open hand voor vreemdelingen hebben, gereed zijn om hen naar zijn vermogen te steunen, als iemand die zijn hart niet op de goederen dezer wereld gesteld heeft, maar vol liefde voor de broederen is.

7. Bekwaam om te leren. Paulus beschrijft hier dus den lerenden ouderling, een die beide bekwaam en gewillig is om aan anderen mede te delen de kennis, die God hem gegeven heeft, een die geschikt is om te onderwijzen en geneigd om alle gelegenheden voor het verstrekken van onderricht te gebruiken, die zelf wel onderwezen is in de dingen van het koninkrijk der hemelen en hetgeen hij weet aan anderen kan meedelen.

8. Niet genegen tot den wijn. Geen dronkaard. De priesters mochten geen wijn drinken wanneer zij ingingen om het altaar te bedienen, Leviticus 10:1.. 8, 9, opdat zij niet in dronkenschap de wet zouden overtreden.

9. Geen smijter, niet twistziek: niet genegen om tegen iemand geweld te gebruiken, maar alles met zachtheid, liefde en vriendelijkheid doende. Een dienstknecht des Heeren moet niet twisten, maar vriendelijk zijn jegens allen, 2 Timothy 2:24.

10. Geen vuil-gewinzoeker, iemand, die zijn bediening niet gebruikt om eigenbelang en voordeel te bevorderen, die geen lage, gemene, kromme middelen gebruikt om geld te verkrijgen, die dood is voor de weelde der wereld, daar boven verheven is, en dat in zijn leven toont.

11. Hij moet bescheiden zijn, geen vechter, maar van een zachte gemoedsgesteldheid. Christus, de grote Herder en Opziener der zielen, is dat. Hij moet niet toornig en twistziek zijn, niet met de handen slaan maar ook niet met de tong steken, want hoe zal iemand, die zelf niet al wat in zijn vermogen is aanwendt om zijn tong te betomen, anderen leren op hun woorden te passen?

12. Niet geldgierig. Gierigheid is slecht in ieder, maar het slechtst in een dienaar, wiens roeping hem er toe leidt om zoveel met de andere wereld in aanraking te komen. 13. Hij moet iemand zijn, die zijn gezin in goede orde houdt. Die zijn eigen huis wel regeert, opdat hij een goed voorbeeld moge geven aan andere hoofden van gezinnen en opdat hij daarin het bewijs geve van zijn geschiktheid om voor de gemeente Gods te zorgen. Want zo iemand zijn eigen huis niet weet te regeren, hoe zal hij voor de gemeente Gods zorg dragen? De gezinnen van de dienaren moeten goede voorbeelden zijn voor al de andere gezinnen. De dienaren moeten hun kinderen in onderdanigheid houden, want het is de plicht van de kinderen der dienaren om zich te onderwerpen aan de hun gegeven leringen en bevelen. Met alle stemmigheid. De beste weg om ondergeschikten in onderdanigheid te houden, is stemmig met hen om te gaan. Hij moet zijn kinderen in onderdanigheid houden niet met alle gestrengheid, maar met alle stemmigheid.

14. Hij moet geen nieuweling zijn, niet iemand die pas tot het Christelijk geloof gebracht is, of iemand die er slechts oppervlakkig in onderwezen is, die van den godsdienst niet meer weet dan de beginselen, want zo iemand loopt gevaar door hoogmoed opgeblazen te worden, de onwetendste mensen zijn meermalen de hoogmoedigste. Opdat hij niet opgeblazen worde en in het oordeel des duivels valle. De duivel viel door hoogmoed, een goede les voor ons om te waken tegen den hoogmoed, de zonde die engelen in duivelen veranderde.

15. Hij moet ook een goede getuigenis hebben van degenen, die buiten zijn. Zijn vroegere levenswandel moet zonder verwijt zijn, want de duivel zou daar gebruik van maken om anderen te verstrikken, en in hen afkeer te wekken van een Christus, verkondigd door hen, van wie geen goed gerucht uitgaat.

III. Nadat wij zo in bijzonderheden de eigenschappen hebben nagegaan, die in een bedienaar des Evangelies vereist worden, mogen wij wel vragen:

1. Hebben wij geen grote reden om met Paulus uit te roepen: Wie is tot al deze dingen bekwaam? 2 Corinthians 2:16. Dit is waarlijk een werk! Hoeveel toewijding, hoeveel voorzichtigheid, hoeveel ijver, hoeveel moed, hoeveel getrouwheid, hoeveel waakzaamheid over ons zelven, onze lusten, begeerlijkheden en hartstochten en over hen, die aan onze zorgen zijn toevertrouwd, hoeveel heilige waakzaamheid, zijn nodig voor dit werk!

2. Hebben niet juist de geschiktste en getrouwste dienaren reden om zich te beklagen, dat er zoveel bekwaamheid nodig is en zoveel werk moet verricht worden? En helaas, hoeveel komen zij tekort in hetgeen zij zijn en doen moesten!

3. Laat evenwel hen God zegenen en dankbaar zijn, die de Heere bekwaamd en waardig geacht heeft, om hen in de bediening te stellen, laat hen God prijzen en verheerlijken indien Hij hen tot zekere hoogte geschikt en getrouw maakt.

4. Tot aanmoediging van alle getrouwe dienaren, hebben wij Christus' genadige belofte: Ziet, Ik ben met u alle de dagen tot aan de voleinding der wereld, Matthew 28:20. En indien Hij met ons is, zal Hij ons voor ons werk tot zekere mate bekwamen, ons troostvol door Zijn moeilijkheden heenleiden, genadig onze tekortkomingen vergeven, en eens onze getrouwheid belonen met een onverderflijke kroon van heerlijkheid, 1 Peter 5:4.

Verzen 8-13

1 Timotheus 3:8-13

Hier wordt de vereiste van een diaken omschreven. Zij hadden te zorgen voor de tijdelijke behoeften der gemeente, dat is het onderhoud van de dienaren en voorziening in de behoeften der armen. Zij dienden de tafelen, terwijl de dienaren of ouderlingen zich gaven aan de bediening des Woords en aan het gebed, Acts 6:2, Acts 6:4. Van de instelling van dezen dienst en hetgeen er aanleiding toe gaf, vinden wij het verhaal in Acts 6:1. Het was een vereiste, dat de diakenen een goeden naam zouden hebben, want zij waren de helpers van de dienaren, traden op en handelden in het openbaar en hun was veel toevertrouwd. Zij moesten eerbaar zijn. Eerbaarheid past allen Christenenen, maar voornamelijk hun, die in dienst der gemeente zijn. Niet tweetongig, niet tot den een zus en tot den ander zo spreken, naarmate hun belang meebrengt. Een dubbele tong spreekt uit een dubbel hart, vleiers en lasteraars zijn tweetongig. Niet die zich tot veel wijns begeven, want dat is een grote ontering voor den mens, vooral voor den Christen, en met name voor iemand in dienst der gemeente, het maakt ongeschikt voor het werk en opent de deur voor allerlei verzoeking.

Geen vuilgewinzoekers, dit zou vooral in diakenen verkeerd zijn, want hun was het geld der gemeente toevertrouwd, en indien zij gierig of vuilgewinzoekers waren, zouden zij in verzoeking komen om dat te verduisteren en hetgeen voor den openbaren dienst bestemd was, tot hun eigen voordeel te gebruiken. Houdende de verborgenheid des geloofs in een rein geweten, 1 Timothy 3:9. De verborgenheid des geloofs wordt hot best bewaard in een rein geweten. De praktische liefde tot de waarheid is het machtigste voorbehoedmiddel tegen dwaling en verleiding. Zo wij een rein geweten behouden (op onze hoede zijn voor alles wat het geweten verkracht en ons van God aftrekt) zal daardoor de verborgenheid des geloofs in onze zielen bewaard blijven. En dat dezen ook eerst beproefd worden, 1 Timothy 3:10. Het is niet goed de algemene belangen toe te vertrouwen in handen van iemand, die niet eerst beproefd werd en geschikt bevonden voor hetgeen hem opgedragen zal worden, de juistheid van hun oordeel, hun ijver voor Christus en de onberispelijkheid van hun wandel moeten bewezen zijn. Hun vrouwen insgelijks moeten een goeden naam hebben, 1 Timothy 3:11, zij moeten eerbaar van gedrag zijn, geen lasteressen, geen babbelaarsters, die verhaaltjes uitstrooien om ongenoegen te verwekken en tweedracht te zaaien. Zij moeten zijn wakker, getrouw in alles, geen aanstoot geven, maar betrouwbaar zijn in alles wat hun opgedragen wordt. Allen, die tot dienaren in betrekking staan, moeten hun ijver verdubbelen om te wandelen overeenkomstig het Evangelie van Christus, opdat niet door hun ongeregelden wandel een smet op de bediening geworpen worde. Gelijk hij vroeger van de opzieners of dienaren gezegd heeft, zo hier van de diakenen: zij moeten ener vrouwe mannen zijn, die niet zonder wettige reden hun vrouw verstoten en een andere getrouwd hebben. Zij moeten hun kinderen en hun eigen huizen wl regeren, hun gezinnen moeten voorbeelden voor de gezinnen van anderen zijn. En de reden waarom de diakenen zodanige zijn moesten is, 1 Timothy 3:13, ofschoon de dienst van diakenen een lager rang is, zo is hij toch een schrede naar hoger rang, en zij die goed de tafelen gediend hebben, kunnen, zo de gemeente daartoe aanleiding ziet, gekozen worden in den dienst des woords en der gebeden. Ook kan bedoeld zijn, dat zij zich daardoor een goeden naam van getrouwheid in het werk verwerven, zij verkrijgen zich zelven een goeden opgang en vele vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus. Merk hier op:

1. In de oorspronkelijke kerk bestonden niet meer dan twee rangen van dienaren: opzieners en diakenen. Philippians 1:1. In de volgende eeuwen werden al de andere uitgevonden. De dienst van den bisschop, opziener, herder of dienaar was beperkt tot het gebed en de bediening des Woords, en de dienst van den diaken was beperkt tot, of bestond tenminste voor- namelijk uit, het dienen der tafelen. Clemens Romanus, in zijn brief aan de Christenen, cap. 42, 44, spreekt zeer volledig en duidelijk hierover, dat de apostelen, door onzen Heere Jezus Christus vooruit wetende dat er in de Christelijke kerk geschil zou ontstaan over den naam: bisschoppelijke kerkregering, de beide vorengenoemde ambten instelde, opzieners en diakenen.

2. De diaken volgens de Schrift had voornamelijk de tafelen te dienen, niet te prediken of te dopen. Het is waar dat Filippus te Samaria predikte en doopte, Acts 8:1, maar wij lezen dat hij evangelist was, Hand 21:8, en daarom mocht hij prediken en dopen en alle andere delen van de bediening verrichten Doch het doel van den diaconale dienst was zorgen voor de tijdelijke belangen der gemeente, zoals de salarissen van de dienaren en den onderstand der armen.

3. Verscheidene eigenschappen waren zeer noodzakelijk ook voor deze ondergeschikte dienaren. De diakenen moeten zijn eerbaar, enz.

4. Enig bewijs van deze persoonlijke eigenschappen moest geleverd zijn, alvorens zij toegelaten werden tot den dienst der gemeente en hun enig werk toevertrouwd werd. Laat ook dezen eerst beproefd worden.

5. Oprechtheid en eerlijkheid in lagere bediening zijn de weg om tot hoger staat in de gemeente geroepen te worden. Zij verkrijgen zich zelven een goeden opgang.

6. Dat zal een man ook veel vrijmoedigheid des geloofs geven, terwijl gebrek aan oprechtheid en betrouwbaarheid hem beschroomd maken zal en hem zullen doen beven voor zijn eigen schaduw. De godloze vliedt waar geen vervolger is, maar elk rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw, Proverbs 23:1.

Verzen 8-13

1 Timotheus 3:8-13

Hier wordt de vereiste van een diaken omschreven. Zij hadden te zorgen voor de tijdelijke behoeften der gemeente, dat is het onderhoud van de dienaren en voorziening in de behoeften der armen. Zij dienden de tafelen, terwijl de dienaren of ouderlingen zich gaven aan de bediening des Woords en aan het gebed, Acts 6:2, Acts 6:4. Van de instelling van dezen dienst en hetgeen er aanleiding toe gaf, vinden wij het verhaal in Acts 6:1. Het was een vereiste, dat de diakenen een goeden naam zouden hebben, want zij waren de helpers van de dienaren, traden op en handelden in het openbaar en hun was veel toevertrouwd. Zij moesten eerbaar zijn. Eerbaarheid past allen Christenenen, maar voornamelijk hun, die in dienst der gemeente zijn. Niet tweetongig, niet tot den een zus en tot den ander zo spreken, naarmate hun belang meebrengt. Een dubbele tong spreekt uit een dubbel hart, vleiers en lasteraars zijn tweetongig. Niet die zich tot veel wijns begeven, want dat is een grote ontering voor den mens, vooral voor den Christen, en met name voor iemand in dienst der gemeente, het maakt ongeschikt voor het werk en opent de deur voor allerlei verzoeking.

Geen vuilgewinzoekers, dit zou vooral in diakenen verkeerd zijn, want hun was het geld der gemeente toevertrouwd, en indien zij gierig of vuilgewinzoekers waren, zouden zij in verzoeking komen om dat te verduisteren en hetgeen voor den openbaren dienst bestemd was, tot hun eigen voordeel te gebruiken. Houdende de verborgenheid des geloofs in een rein geweten, 1 Timothy 3:9. De verborgenheid des geloofs wordt hot best bewaard in een rein geweten. De praktische liefde tot de waarheid is het machtigste voorbehoedmiddel tegen dwaling en verleiding. Zo wij een rein geweten behouden (op onze hoede zijn voor alles wat het geweten verkracht en ons van God aftrekt) zal daardoor de verborgenheid des geloofs in onze zielen bewaard blijven. En dat dezen ook eerst beproefd worden, 1 Timothy 3:10. Het is niet goed de algemene belangen toe te vertrouwen in handen van iemand, die niet eerst beproefd werd en geschikt bevonden voor hetgeen hem opgedragen zal worden, de juistheid van hun oordeel, hun ijver voor Christus en de onberispelijkheid van hun wandel moeten bewezen zijn. Hun vrouwen insgelijks moeten een goeden naam hebben, 1 Timothy 3:11, zij moeten eerbaar van gedrag zijn, geen lasteressen, geen babbelaarsters, die verhaaltjes uitstrooien om ongenoegen te verwekken en tweedracht te zaaien. Zij moeten zijn wakker, getrouw in alles, geen aanstoot geven, maar betrouwbaar zijn in alles wat hun opgedragen wordt. Allen, die tot dienaren in betrekking staan, moeten hun ijver verdubbelen om te wandelen overeenkomstig het Evangelie van Christus, opdat niet door hun ongeregelden wandel een smet op de bediening geworpen worde. Gelijk hij vroeger van de opzieners of dienaren gezegd heeft, zo hier van de diakenen: zij moeten ener vrouwe mannen zijn, die niet zonder wettige reden hun vrouw verstoten en een andere getrouwd hebben. Zij moeten hun kinderen en hun eigen huizen wl regeren, hun gezinnen moeten voorbeelden voor de gezinnen van anderen zijn. En de reden waarom de diakenen zodanige zijn moesten is, 1 Timothy 3:13, ofschoon de dienst van diakenen een lager rang is, zo is hij toch een schrede naar hoger rang, en zij die goed de tafelen gediend hebben, kunnen, zo de gemeente daartoe aanleiding ziet, gekozen worden in den dienst des woords en der gebeden. Ook kan bedoeld zijn, dat zij zich daardoor een goeden naam van getrouwheid in het werk verwerven, zij verkrijgen zich zelven een goeden opgang en vele vrijmoedigheid in het geloof, hetwelk is in Christus Jezus. Merk hier op:

1. In de oorspronkelijke kerk bestonden niet meer dan twee rangen van dienaren: opzieners en diakenen. Philippians 1:1. In de volgende eeuwen werden al de andere uitgevonden. De dienst van den bisschop, opziener, herder of dienaar was beperkt tot het gebed en de bediening des Woords, en de dienst van den diaken was beperkt tot, of bestond tenminste voor- namelijk uit, het dienen der tafelen. Clemens Romanus, in zijn brief aan de Christenen, cap. 42, 44, spreekt zeer volledig en duidelijk hierover, dat de apostelen, door onzen Heere Jezus Christus vooruit wetende dat er in de Christelijke kerk geschil zou ontstaan over den naam: bisschoppelijke kerkregering, de beide vorengenoemde ambten instelde, opzieners en diakenen.

2. De diaken volgens de Schrift had voornamelijk de tafelen te dienen, niet te prediken of te dopen. Het is waar dat Filippus te Samaria predikte en doopte, Acts 8:1, maar wij lezen dat hij evangelist was, Hand 21:8, en daarom mocht hij prediken en dopen en alle andere delen van de bediening verrichten Doch het doel van den diaconale dienst was zorgen voor de tijdelijke belangen der gemeente, zoals de salarissen van de dienaren en den onderstand der armen.

3. Verscheidene eigenschappen waren zeer noodzakelijk ook voor deze ondergeschikte dienaren. De diakenen moeten zijn eerbaar, enz.

4. Enig bewijs van deze persoonlijke eigenschappen moest geleverd zijn, alvorens zij toegelaten werden tot den dienst der gemeente en hun enig werk toevertrouwd werd. Laat ook dezen eerst beproefd worden.

5. Oprechtheid en eerlijkheid in lagere bediening zijn de weg om tot hoger staat in de gemeente geroepen te worden. Zij verkrijgen zich zelven een goeden opgang.

6. Dat zal een man ook veel vrijmoedigheid des geloofs geven, terwijl gebrek aan oprechtheid en betrouwbaarheid hem beschroomd maken zal en hem zullen doen beven voor zijn eigen schaduw. De godloze vliedt waar geen vervolger is, maar elk rechtvaardige is moedig als een jonge leeuw, Proverbs 23:1.

Verzen 14-16

1 Timotheus 3:14-16

Hij besluit dit hoofdstuk met een bijzondere aanwijzing voor Timotheus. Hij hoopte binnenkort te komen, om hem verder bestuur en bijstand in zijn werk te geven, en te zien of het Christendom wortel schoot onder de Efeziërs, en daarom schreef hij nu slechts beknopt. Maar hij schreef voor het geval hij vertoefde, opdat Timotheus mocht weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, hoe hij zich als evangelist en helper van den apostel had te gedragen. Merk hier op:

I. Zij, die in het huis Gods aangesteld zijn, moeten toezien dat zij zich wel gedragen, anders brengen zij verachting over het huis Gods en over den waardigen naam, waarmee zij genoemd worden. Dienaren behoren zich goed te gedragen en niet enkel toe te zien op hun gebed en prediking, maar ook op hun gedrag, hun dienst verplicht hen tot een goed gedrag, want in dit geval is niets dan het beste goed. Timotheus moest weten hoe hij zich moest gedragen, niet alleen in de bijzondere gemeente, die hem nu aangewezen was om er enigen tijd te blijven, maar daar hij evangelist en des apostels plaatsvervanger was, moest hij leren hoe hij ook in andere gemeenten moest verkeren, waar hij op dezelfde wijze voor enigen tijd zou heengezonden worden. En dus is het niet de gemeente te Efeze, maar de algemene kerk, die hier genoemd wordt het huis Gods, hetwelk is de gemeente des levenden Gods.

1. God is de levende God, Hij is de fontein des levens, Hij is het leven zelf, en Hij geeft het leven, den adem, en alle dingen aan alle schepselen, in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, Acts 17:25, Acts 17:28.

2. De gemeente is het huis Gods, Hij woont daar, de Heere heeft Zion verkoren om aldaar te wonen. "Deze is Mijne rust, hier zal Ik wonen, want Ik heb haar verkoren." Daar mogen wij Gods sterkte en eer zien, Psalms 63:3.

II. Het is de grote steun van de gemeente, dat zij is de gemeente des levenden Gods, van den waarachtigen God in tegenstelling met de valse goden, de stomme en dode afgoden.

1. Wat de gemeente Gods betreft: die is een pilaar en vastigheid der waarheid.

A. De gemeente zelf is de pilaar en vastigheid der waarheid. Niet zo dat het gezag der Schrift rust op dat van de gemeente, zoals de Roomse Kerk leert, maar de waarheid is de pilaar en vastigheid van de gemeente, doch de gemeente houdt ons de Schrift en de leer van Christus voor, gelijk een pilaar waaraan een bekendmaking gehecht is, die bekendmaking voorhoudt. Opdat door de gemeente bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods, Ephesians 3:10.

B. Anderen verstaan dit van Timotheus. Hij-niet hij op zichzelf- maar als evangelist, hij en de andere getrouwe dienaren, zijn pilaren en vastigheden der waarheid, het is hun werk die te handhaven, op te houden, bekend te maken, zij moeten de waarheid van Christus in de gemeente ophouden. Er wordt van de apostelen gezegd, dat zij geacht waren pilaren te zijn, Galatians 2:9.

a. Laat ons vlijtig en onpartijdig zijn in ons zoeken van de waarheid, laat ons tot elke prijs de waarheid kopen, en de moeite om haar te ontdekken geringschatten. b. Laat ons haar zorgvuldig vasthouden en bewaren. Koop de waarheid en verkoop haar niet, Proverbs 23:23, doe in geen geval hoegenaamd van haar afstand.

c. Laat ons zorg dragen dat wij haar bekendmaken, en haar onverminkt en veilig aan onze nakomelingschap overdragen.

d. Wanneer de gemeente ophoudt de pilaar en vastigheid der waarheid te zijn, mogen en moeten wij haar verlaten, want onze eerbied voor de waarheid moet groter zijn dan onze eer- bied voor de gemeente, wij zijn niet langer verplicht in de gemeente te blijven dan zolang zij de pilaar en vastigheid der waarheid blijft.

2. Maar wat is de waarheid, waarvan de gemeenten en de dienaren de pilaren en vastigheden zijn? Hij zegt ons, 1 Timothy 3:16 :Buiten allen twijfel de verborgenheid der godzaligheid is groot. De geleerde Camero voegt dezen zin bij het voorgaande, en leest er dus dit uit: "De pilaar en vastigheid der waarheid en buiten allen twijfel groot is de verborgenheid der godzaligheid." Zo is deze verborgenheid de pilaar enz.

A. Het Christendom is ene verborgenheid, een verborgenheid, die niet kon uitgevonden worden bij het licht der rede, en niet door de rede kan worden begrepen, want het is hoger dan de rede, hoewel niet er mede in strijd. Het is een verborgenheid, niet van wijsbegeerte of bespiegeling, maar van godzaligheid, bestemd om godzaligheid te bevorderen, en daarin overtreft het al de verborgenheden van de heidenen. Het is ook een geopenbaarde verborgenheid, niet gesloten en verzegeld, toch houdt het niet op ene verborgenheid te zijn omdat het nu ten dele geopenbaard is. Maar:

B. Wat is de verborgenheid der godzaligheid? Dat is Christus, en hier zijn zes dingen betreffende Christus, die de verborgenheid der godzaligheid uitmaken.

a. Hij is God geopenbaard in het vlees. Dat bewijst, dat Hij God is, het eeuwige Woord, dat vlees geworden is en in het vlees geopenbaard werd. Toen God zich aan de mensen wilde openbaren, behaagde het Hem zich te openbaren in de vleeswording van Zijn eigen Zoon. Het Woord is vlees geworden, John 1:14.

b. Hij is gerechtvaardigd in den Geest. Nadat Hij als een zondaar verlaagd was en als een misdadiger ter dood gebracht, werd Hij door den Geest opgewekt en daardoor gerechtvaardigd van al de lasteringen, waarmee Hij was beladen. Hij was zonde gemaakt voor ons, en overgeleverd om onze overtredingen, maar, door Zijne opwekking werd Hij gerechtvaardigd in den Geest, dat is daardoor kwam aan het licht dat Zijn offer aangenomen was, en dus verrees Hij tot onze rechtvaardigmaking, gelijk Hij om onze zonden overgeleverd was, Romans 4:25. Hij was gedood in het vlees, maar levendgemaakt door den Geest, 1 Peter 3:18.

c. Hij is gezien van de engelen. Zij aanbaden Hem, Hebrews 1:6, zij waren tegenwoordig bij Zijne vleeswording, bij Zijne verzoeking, bij Zijn doodsangst, bij Zijn sterven, bij Zijne opstanding, bij Zijn hemelvaart. Dat verhoogt Zijne eer, en toont welke heerlijke plaats Hij bekleedde in de hogere wereld, dat de engelen Hem dienden, omdat Hij de Heere der engelen is. d. Hij is gepredikt onder de heidenen. Dat is een groot deel van de verborgenheid der godzaligheid, dat Christus aan de heidenen als Verlosser en Zaligmaker aangeboden is, dat nu, daar de zaligheid uit de Joden is, de middelmuur des afscheidsels gebroken is en de heidenen ook toegelaten zijn geworden. Ik heb u gesteld tot een licht voor de heidenen, Acts 13:47.

e. Hij is geloofd in de wereld. Hij werd dus niet tevergeefs verkondigd. Velen van de heidenen namen het Evangelie aan, dat de Joden verwierpen. Wie zou gedacht hebben dat de wereld, die in het boze lag, zou geloven in den Zoon van God, Hem, die te Jeruzalem gekruisigd was, als haar Zaligmaker zou aannemen? Maar niettegenstaande al haar vooroordelen, geloofde zij in Hem.

f. Hij is opgenomen in heerlijkheid, door Zijne hemelvaart. Dit gebeurde in werkelijkheid voor Hij geloofd werd in de wereld, maar het wordt het laatste genoemd omdat het de kroon zette op Zijne verhoging, en ook omdat niet alleen Zijne hemelvaart bedoeld wordt, maar ook Zijn gezeten-zijn aan de rechterhand Gods, waar Hij eeuwig leeft, voor ons tussen treedt en alle macht in hemel en op aarde heeft. En ook omdat gedurende den afval, waarover Paulus in het volgende hoofdstuk handelt, Zijn verblijf in den hemel zou ontkend worden door hen, die voorgaven Hem van den hemel op hun altaren neer te brengen in hun geheiligde ouwels. Merk hier op: Ten eerste: Hij, die in het vlees is geopenbaard, was God, werkelijk en waarachtig God, God van nature en niet alleen door Zijne bediening, want dat maakt het ene verborgenheid. Ten tweede: God is geopenbaard in het vlees, in werkelijk vlees. Aangezien de kinderen des vlezes en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij dezelve mede deelachtig geworden, Hebrews 2:14. En wat nog verwonderlijker is: Hij is vlees geworden, nadat alle vlees Zijn weg verdorven had, en toch was Hij heilig van de baarmoeder aan. Ten derde: de godzaligheid is een verborgenheid in al haar delen en onderdelen, van het begin tot het eind, van Christus' vleeswording tot Zijn verhoging in heerlijkheid. Ten vierde: Aangezien zij een grote verborgenheid is, moeten wij haar nederig aanbidden en vromelijk geloven, niet nieuwsgierig doorzoeken, en ook niet al te beslist zijn in onze uitleggingen en beschouwingen, niet verder willen gaan dan de Schrift ons geopenbaard heeft.

Verzen 14-16

1 Timotheus 3:14-16

Hij besluit dit hoofdstuk met een bijzondere aanwijzing voor Timotheus. Hij hoopte binnenkort te komen, om hem verder bestuur en bijstand in zijn werk te geven, en te zien of het Christendom wortel schoot onder de Efeziërs, en daarom schreef hij nu slechts beknopt. Maar hij schreef voor het geval hij vertoefde, opdat Timotheus mocht weten hoe men in het huis Gods moet verkeren, hoe hij zich als evangelist en helper van den apostel had te gedragen. Merk hier op:

I. Zij, die in het huis Gods aangesteld zijn, moeten toezien dat zij zich wel gedragen, anders brengen zij verachting over het huis Gods en over den waardigen naam, waarmee zij genoemd worden. Dienaren behoren zich goed te gedragen en niet enkel toe te zien op hun gebed en prediking, maar ook op hun gedrag, hun dienst verplicht hen tot een goed gedrag, want in dit geval is niets dan het beste goed. Timotheus moest weten hoe hij zich moest gedragen, niet alleen in de bijzondere gemeente, die hem nu aangewezen was om er enigen tijd te blijven, maar daar hij evangelist en des apostels plaatsvervanger was, moest hij leren hoe hij ook in andere gemeenten moest verkeren, waar hij op dezelfde wijze voor enigen tijd zou heengezonden worden. En dus is het niet de gemeente te Efeze, maar de algemene kerk, die hier genoemd wordt het huis Gods, hetwelk is de gemeente des levenden Gods.

1. God is de levende God, Hij is de fontein des levens, Hij is het leven zelf, en Hij geeft het leven, den adem, en alle dingen aan alle schepselen, in Hem leven wij, bewegen wij ons en zijn wij, Acts 17:25, Acts 17:28.

2. De gemeente is het huis Gods, Hij woont daar, de Heere heeft Zion verkoren om aldaar te wonen. "Deze is Mijne rust, hier zal Ik wonen, want Ik heb haar verkoren." Daar mogen wij Gods sterkte en eer zien, Psalms 63:3.

II. Het is de grote steun van de gemeente, dat zij is de gemeente des levenden Gods, van den waarachtigen God in tegenstelling met de valse goden, de stomme en dode afgoden.

1. Wat de gemeente Gods betreft: die is een pilaar en vastigheid der waarheid.

A. De gemeente zelf is de pilaar en vastigheid der waarheid. Niet zo dat het gezag der Schrift rust op dat van de gemeente, zoals de Roomse Kerk leert, maar de waarheid is de pilaar en vastigheid van de gemeente, doch de gemeente houdt ons de Schrift en de leer van Christus voor, gelijk een pilaar waaraan een bekendmaking gehecht is, die bekendmaking voorhoudt. Opdat door de gemeente bekend gemaakt worde aan de overheden en de machten in den hemel de veelvuldige wijsheid Gods, Ephesians 3:10.

B. Anderen verstaan dit van Timotheus. Hij-niet hij op zichzelf- maar als evangelist, hij en de andere getrouwe dienaren, zijn pilaren en vastigheden der waarheid, het is hun werk die te handhaven, op te houden, bekend te maken, zij moeten de waarheid van Christus in de gemeente ophouden. Er wordt van de apostelen gezegd, dat zij geacht waren pilaren te zijn, Galatians 2:9.

a. Laat ons vlijtig en onpartijdig zijn in ons zoeken van de waarheid, laat ons tot elke prijs de waarheid kopen, en de moeite om haar te ontdekken geringschatten. b. Laat ons haar zorgvuldig vasthouden en bewaren. Koop de waarheid en verkoop haar niet, Proverbs 23:23, doe in geen geval hoegenaamd van haar afstand.

c. Laat ons zorg dragen dat wij haar bekendmaken, en haar onverminkt en veilig aan onze nakomelingschap overdragen.

d. Wanneer de gemeente ophoudt de pilaar en vastigheid der waarheid te zijn, mogen en moeten wij haar verlaten, want onze eerbied voor de waarheid moet groter zijn dan onze eer- bied voor de gemeente, wij zijn niet langer verplicht in de gemeente te blijven dan zolang zij de pilaar en vastigheid der waarheid blijft.

2. Maar wat is de waarheid, waarvan de gemeenten en de dienaren de pilaren en vastigheden zijn? Hij zegt ons, 1 Timothy 3:16 :Buiten allen twijfel de verborgenheid der godzaligheid is groot. De geleerde Camero voegt dezen zin bij het voorgaande, en leest er dus dit uit: "De pilaar en vastigheid der waarheid en buiten allen twijfel groot is de verborgenheid der godzaligheid." Zo is deze verborgenheid de pilaar enz.

A. Het Christendom is ene verborgenheid, een verborgenheid, die niet kon uitgevonden worden bij het licht der rede, en niet door de rede kan worden begrepen, want het is hoger dan de rede, hoewel niet er mede in strijd. Het is een verborgenheid, niet van wijsbegeerte of bespiegeling, maar van godzaligheid, bestemd om godzaligheid te bevorderen, en daarin overtreft het al de verborgenheden van de heidenen. Het is ook een geopenbaarde verborgenheid, niet gesloten en verzegeld, toch houdt het niet op ene verborgenheid te zijn omdat het nu ten dele geopenbaard is. Maar:

B. Wat is de verborgenheid der godzaligheid? Dat is Christus, en hier zijn zes dingen betreffende Christus, die de verborgenheid der godzaligheid uitmaken.

a. Hij is God geopenbaard in het vlees. Dat bewijst, dat Hij God is, het eeuwige Woord, dat vlees geworden is en in het vlees geopenbaard werd. Toen God zich aan de mensen wilde openbaren, behaagde het Hem zich te openbaren in de vleeswording van Zijn eigen Zoon. Het Woord is vlees geworden, John 1:14.

b. Hij is gerechtvaardigd in den Geest. Nadat Hij als een zondaar verlaagd was en als een misdadiger ter dood gebracht, werd Hij door den Geest opgewekt en daardoor gerechtvaardigd van al de lasteringen, waarmee Hij was beladen. Hij was zonde gemaakt voor ons, en overgeleverd om onze overtredingen, maar, door Zijne opwekking werd Hij gerechtvaardigd in den Geest, dat is daardoor kwam aan het licht dat Zijn offer aangenomen was, en dus verrees Hij tot onze rechtvaardigmaking, gelijk Hij om onze zonden overgeleverd was, Romans 4:25. Hij was gedood in het vlees, maar levendgemaakt door den Geest, 1 Peter 3:18.

c. Hij is gezien van de engelen. Zij aanbaden Hem, Hebrews 1:6, zij waren tegenwoordig bij Zijne vleeswording, bij Zijne verzoeking, bij Zijn doodsangst, bij Zijn sterven, bij Zijne opstanding, bij Zijn hemelvaart. Dat verhoogt Zijne eer, en toont welke heerlijke plaats Hij bekleedde in de hogere wereld, dat de engelen Hem dienden, omdat Hij de Heere der engelen is. d. Hij is gepredikt onder de heidenen. Dat is een groot deel van de verborgenheid der godzaligheid, dat Christus aan de heidenen als Verlosser en Zaligmaker aangeboden is, dat nu, daar de zaligheid uit de Joden is, de middelmuur des afscheidsels gebroken is en de heidenen ook toegelaten zijn geworden. Ik heb u gesteld tot een licht voor de heidenen, Acts 13:47.

e. Hij is geloofd in de wereld. Hij werd dus niet tevergeefs verkondigd. Velen van de heidenen namen het Evangelie aan, dat de Joden verwierpen. Wie zou gedacht hebben dat de wereld, die in het boze lag, zou geloven in den Zoon van God, Hem, die te Jeruzalem gekruisigd was, als haar Zaligmaker zou aannemen? Maar niettegenstaande al haar vooroordelen, geloofde zij in Hem.

f. Hij is opgenomen in heerlijkheid, door Zijne hemelvaart. Dit gebeurde in werkelijkheid voor Hij geloofd werd in de wereld, maar het wordt het laatste genoemd omdat het de kroon zette op Zijne verhoging, en ook omdat niet alleen Zijne hemelvaart bedoeld wordt, maar ook Zijn gezeten-zijn aan de rechterhand Gods, waar Hij eeuwig leeft, voor ons tussen treedt en alle macht in hemel en op aarde heeft. En ook omdat gedurende den afval, waarover Paulus in het volgende hoofdstuk handelt, Zijn verblijf in den hemel zou ontkend worden door hen, die voorgaven Hem van den hemel op hun altaren neer te brengen in hun geheiligde ouwels. Merk hier op: Ten eerste: Hij, die in het vlees is geopenbaard, was God, werkelijk en waarachtig God, God van nature en niet alleen door Zijne bediening, want dat maakt het ene verborgenheid. Ten tweede: God is geopenbaard in het vlees, in werkelijk vlees. Aangezien de kinderen des vlezes en bloeds deelachtig zijn, zo is Hij dezelve mede deelachtig geworden, Hebrews 2:14. En wat nog verwonderlijker is: Hij is vlees geworden, nadat alle vlees Zijn weg verdorven had, en toch was Hij heilig van de baarmoeder aan. Ten derde: de godzaligheid is een verborgenheid in al haar delen en onderdelen, van het begin tot het eind, van Christus' vleeswording tot Zijn verhoging in heerlijkheid. Ten vierde: Aangezien zij een grote verborgenheid is, moeten wij haar nederig aanbidden en vromelijk geloven, niet nieuwsgierig doorzoeken, en ook niet al te beslist zijn in onze uitleggingen en beschouwingen, niet verder willen gaan dan de Schrift ons geopenbaard heeft.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Timothy 3". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-timothy-3.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile