Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Koningen 18

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Buscar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 18

Wij verlieten de profeet gehuld, als het ware, in onbekendheid. Het blijkt niet dat er, hetzij door de toeneming van de voorraad eten van de weduwe, of de opwekking van haar kind, notitie van hem genomen werd te Zarfath, want dan zou Achab hem ontdekt hebben. Hij wilde liever goed doen dan er voor bekend zijn. Maar in dit hoofdstuk treedt hij, evenals tevoren, op in het openbaar. De dagen van zijn verberging, (die deel uitmaakte van het oordeel over Israël) voleindigd zijnde, wordt hem nu bevolen zich aan Achab te gaan vertonen, en regen te verwachten op de aarde, 1 Kings 18:1. Ingevolge die order, hebben wij hier:

I. Zijn onderhoud met Obadja, een van Achabs dienaren, door wie hij aan Achab bericht zendt van zijn komst, 1 Kings 18:2.

II. Zijn onderhoud met Achab zelf, 1 Kings 18:17.

III. Zijn onderhoud met geheel Israël op de berg Karmel voor een openbaar onderzoek naar de rechten van de Heere en van Bal, een zeer grote plechtigheid was dit, waarin:

1. Bal en zijn profeten beschaamd en tot schande werden gemaakt.

2. God en Elia werden geëerd, 1 Kings 18:21.

IV. De terdoodbrenging van de Balsprofeten, 1 Kings 18:40.

V. De zegen van de regen weergekeerd op het woord van Elia, 1 Kings 18:41. Het is een hoofdstuk, waarin zeer veel opmerkelijks voorkomt.

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 18

Wij verlieten de profeet gehuld, als het ware, in onbekendheid. Het blijkt niet dat er, hetzij door de toeneming van de voorraad eten van de weduwe, of de opwekking van haar kind, notitie van hem genomen werd te Zarfath, want dan zou Achab hem ontdekt hebben. Hij wilde liever goed doen dan er voor bekend zijn. Maar in dit hoofdstuk treedt hij, evenals tevoren, op in het openbaar. De dagen van zijn verberging, (die deel uitmaakte van het oordeel over Israël) voleindigd zijnde, wordt hem nu bevolen zich aan Achab te gaan vertonen, en regen te verwachten op de aarde, 1 Kings 18:1. Ingevolge die order, hebben wij hier:

I. Zijn onderhoud met Obadja, een van Achabs dienaren, door wie hij aan Achab bericht zendt van zijn komst, 1 Kings 18:2.

II. Zijn onderhoud met Achab zelf, 1 Kings 18:17.

III. Zijn onderhoud met geheel Israël op de berg Karmel voor een openbaar onderzoek naar de rechten van de Heere en van Bal, een zeer grote plechtigheid was dit, waarin:

1. Bal en zijn profeten beschaamd en tot schande werden gemaakt.

2. God en Elia werden geëerd, 1 Kings 18:21.

IV. De terdoodbrenging van de Balsprofeten, 1 Kings 18:40.

V. De zegen van de regen weergekeerd op het woord van Elia, 1 Kings 18:41. Het is een hoofdstuk, waarin zeer veel opmerkelijks voorkomt.

Verzen 1-16

1 Koningen 18:1-16

In deze verzen vinden wij de treurige toestand van Israël in die tijd, en dat wel in tweeërlei opzicht.

1. Izebel heeft de profeten des Heeren uitgeroeid, 1 Kings 18:4, hen gedood, 1 Kings 18:13. Afgoden dienende, was zij een vervolgster, en maakte Achab tot een vervolger. Zelfs in die boze tijden, toen de kalveren werden aangebeden en de tempel te Jeruzalem verlaten was, waren er nog vrome lieden, die God vreesden en Hem dienden, en enige goede profeten, die hen onderwezen in Zijn kennis en hen hielpen in hun aanbidding van God. De priesters en Levieten waren naar Juda en Jeruzalem gegaan, 2 Chronicles 11:13, 2 Chronicles 11:14, maar in hun plaats had God deze profeten verwekt, die in geheime bijeenkomsten de wet lazen en verklaarden of dit deden in gezinnen, die in hun oprechtheid hadden volhard, want wij lezen van geen synagogen in die tijd. Zij hadden de geest van de profetie niet zoals Elia, ook hebben zij geen offeranden geofferd of reukwerk gebrand, maar zij leerden het volk goed te leven en zich dicht aan de God van Israël te houden. Dezen zocht Izebel uit te roeien, en velen van hen heeft zij ter dood gebracht, hetgeen evenzeer een openbare ramp als een openbare ongerechtigheid was, en het geringe overblijfsel van de Godsdienst in het land Israëls met algehele ondergang dreigde. De weinigen, die aan het zwaard ontkomen waren, waren genoodzaakt zich schuil te houden, zicht te verbergen in spelonken, waarin zij als levend begraven waren en afgesneden, zoal niet van het leven, maar dan toch van nuttige zegenrijke werkzaamheid, dat het doel en de lieflijkheid is van het leven, en, als de profeten vervolgd en in hoeken gedreven werden, dan zijn hun vrienden, de weinige Godvruchtigen, die nog in het land waren overgebleven, ongetwijfeld evenzo behandeld geworden.

Maar hoe slecht de zaken ook stonden:

A. Er was een zeer goed man, die een groot, een aanzienlijk man was aan het hof, Obadja, wiens leven en karakter beantwoordden aan zijn naam: een dienstknecht des Heeren, een, die God vreesde en Hem getrouw was, en toch ook Achabs hofmeester was. Let op zijn karakter: hij was de Heere zeer vrezende, 1 Kings 18:3, was niet slechts een goed man, maar ijverig en uitnemend goed, zijn hoge betrekking zette luister bij aan zijn vroomheid, en gaf hem vele gelegenheden om goed te doen. En hij vreesde de Heere van zijn jonkheid aan, 1 Kings 18:12, hij begon vroeg Godsdienstig te zijn, en is het lang gebleven. Vroege Godsvrucht zal, naar wij kunnen hopen, uitnemende Godsvrucht worden, zij die bijtijds goed zijn, zullen waarschijnlijk zeer goed worden, hij, die God vreesde van zijn jonkheid aan, is er toe gekomen de Heere zeer vrezende te zijn. Wie voorspoedig wil zijn moet vroeg opstaan. Maar het is vreemd zo'n uitnemend Godvrezend man als hofmeester te vinden van Achab, een ambt van grote eer, macht en vertrouwen.

a. Het was vreemd dat zo'n goddeloos man als Achab hem er toe wilde bevorderen, en er hem in wilde handhaven, voorzeker moet het geweest zijn, omdat hij een man was bekend om zijn eerlijkheid, arbeidzaamheid en vernuft iemand in wie hij vertrouwen kon stellen wiens ogen hij evengoed kon vertrouwen als zijn eigen ogen, zoals hier blijkt, 1 Kings 18:5. Jozef en Daniël werden verhoogd, omdat niemand zo geschikt was voor de plaats, waartoe zij bevorderd werden. Zij, die de Godsdienst belijden, moeten er naar streven om zich door hun rechtschapenheid, trouw en naarstigheid in hun werk in de achting aan te bevelen zelfs van hen, die buiten zijn. b. Het was vreemd dat zo'n Godvruchtige man als Obadja bevordering wilde aannemen aan een hof, dat zo aan afgoderij was overgegeven en aan allerlei andere boosheid. Wij kunnen er ons van verzekerd houden, dat het niet als een noodzakelijk vereiste voor zijn bevordering gesteld was dat hij van des konings godsdienst moest wezen, zich met de inzettingen van Omri of de werken van het huis van Achab moest verenigen. Obadja zou de post niet hebben aangenomen, als hij hem niet kon hebben zonder de knie voor Bal te buigen. Achab was ook niet zo onstaatkundig om diegenen van alle ambten buiten te sluiten, die geschikt waren om hem te dienen enkel en alleen, omdat zij zich niet met hem wilden verenigen in zijn eredienst, de man, die trouw is aan zijn God, zal ook trouw zijn aan zijn vorst. Obadja kon dus met een goed geweten zijn post waarnemen, en daarom wilde hij hem niet weigeren of hem opgeven, hoewel hij voorzag dat hij in die betrekking niet al het goed zou kunnen doen, dat hij wenste te doen. Zij, die God vrezen, behoeven niet uit de wereld te gaan, hoe slecht zij ook is.

c. Het was vreemd dat hij Achab niet tot bekering bracht of dat Achab hem niet verdierf, maar het schijnt dat zij beide standvastig waren, hij, die vuil was, zou nog vuil worden, en hij die heilig was, zou nog heilig worden. Zij, die God zeer vrezende zijn, zullen Zijn vrees bewaren ook in slechte tijden en plaatsen, en dat heeft Obadja gedaan. Onder allerlei soort van mensen heeft God Zijn overblijfsel, onder hoog en laag, er waren heiligen in het huis van Nero en in het huis van Achab.

B. Deze voorname en Godvruchtige man gebruikte zijn macht ter bescherming van Gods profeten. Honderd van hen heeft hij verborgen in twee spelonken, toen de vervolging heet was en hen onderhouden met brood en water, 1 Kings 18:4. Hij achtte het niet genoeg zelf Godvrezend te zijn, maar rijkdom en macht hebbende achtte hij zich verplicht om anderen, die God vreesden, te helpen en te ondersteunen, hij heeft ook niet gedacht dat zijn vriendelijkheid voor hen, hem vrijstelde om zelf goed en Godvrezend te zijn, neen, hij deed beide, zelf was hij God zeer vrezende, en hij beschermde hen, die Hem evenzo vreesden. Zie hoe God vrienden verwekt voor Zijn dienstknechten en Zijn volk, om hen te beschutten in moeilijke tijden, en wel daar, waar men ze het minst zou verwachten. Brood en water waren nu schaarse zaken, maar Obadja zal van beide Gods profeten genoeg voorzien om hen in het leven te behouden en hen voor latere arbeid te bewaren hoewel zij nu terzijde gezet zijn.

2. Toen Izebel Gods profeten uitroeide, sneed God hun het noodzakelijke voedsel af door de buitengewoon grote droogte. Misschien heeft Izebel Gods profeten vervolgd onder voorwendsel dat zij de oorzaak waren van het oordeel, omdat Elia het voorzegd had. "Christianos ad leones-de Christenen voor de leeuwen." Maar God deed hun het tegendeel weten, want de hongersnood hield aan totdat de profeten van Bal geofferd waren, en er was zo'n schaarste van water, dat de koning zelf en Obadja in eigen persoon het land doortrokken om gras te zoeken voor het vee, 1 Kings 18:5, 1 Kings 18:6. De voorzienigheid heeft dit zo beschikt, opdat Achab met zijn eigen ogen zien zou hoe ontzettend de gevolgen waren van het oordeel, en dus eerder geneigd zou zijn te horen naar Elia, die hem het enige middel zou aanduiden om het te doen ophouden. Achabs zorg was om de beesten niet uit te roeien, velen hadden zij reeds verloren, maar hij droeg geen zorg voor zijn ziel, was niet bevreesd haar te verliezen. Hij gaf zich veel moeite om gras te zoeken, maar niet om de gunst van God te zoeken, strijdende tegen de uitwerking, maar niet vragende hoe hij de oorzaak kon wegnemen. Het land van Juda lag dicht bij het land Israëls, maar daar horen wij niet klagen over gebrek aan regen, "want Juda heerste nog met God, en was met de heiligen en de profeten getrouw," Hosea 12:1. Aan dit verschil had Israël duidelijk kunnen zien wat de grond en oorzaak was van Gods twisten met hen, toen "God heeft doen regenen over de ene stad, maar niet over de andere," Amos 4:7, Amos 4:8, maar zij sloten hun ogen en verhardden hun hart, zij wilden niet zien.

II. De maatregelen genomen tot wegneming van het leed, doordat Elia weer ten tonele verschijnt, om nu te handelen als Thisbiet, dat is een hervormer van Israël, want dat is de betekenis (naar sommigen denken) van zijn titel. Wend hen wederom tot de Heere God van de heirscharen, van wie zij zijn afgevallen, en alles zal spoedig weer goed zijn: dit moest Elia's doen wezen. Zie Luke 1:16, Luke 1:17.

1. Achab had naarstig naar hem gezocht, 1 Kings 18:10, had een beloning uitgeloofd aan ieder, die hem zou ontdekken, had spionnen uitgezonden in iedere stam van zijn eigen gebied, zoals sommigen het verstaan, of zoals anderen onder alle naburige volken en koninkrijken, die in verbond met hem waren. En als zij ontkenden iets omtrent hem te weten, dan wilde hij hen niet geloven, tenzij zij het bezwoeren, en, evenzo-naar het schijnt-onder ede beloofden dat zij, indien zij hem ooit onder hen ontdekten, hem zouden uitleveren. Hij schijnt dit naarstig onderzoek naar hem ingesteld te hebben, niet zozeer om hem te straffen voor hetgeen hij gedaan had door het oordeel aan te kondigen, als wel om hem te noodzaken het te herroepen, omdat hij gezegd had dat het zou wezen naar zijn woord, daar hij een mening van hem had, zoals dwaze mensen koesteren van tovenaars, namelijk dat, zo zij hen slechts kunnen noodzaken datgene te zegenen wat zij betoverd hadden, alles weer wl zou wezen, of zoals de koning van Moab had van Bileam. Hiertoe neig ik omdat Elia, toen zij samenkwamen, wetende wat Achab van hem verlangde, hem zei, samen met hem te komen op de berg Karmel, en Achab in die samenkomst bewilligde, hoewel Elia een middel aanwendde om het vonnis te herroepen en het land te zegenen, waaraan hij weinig gedacht zal hebben.

2. God gebood eindelijk aan Elia om zich aan Achab te vertonen, omdat nu de tijd gekomen was dat Hij regen zal geven op de aardbodem, 1 Kings 18:1, of liever op het land. Meer dan twee jaren was hij verborgen gebleven bij de weduwe te Zarfath, nadat hij een jaar verborgen was geweest bij de beek Krith, zodat het derde jaar van zijn verblijf aldaar, waarvan gesproken wordt in vers1, het vierde jaar was van de hongersnood, die in het geheel drie jaar en zes maanden heeft geduurd, zoals wij zien in Luke 4:25, James 5:17. en Elia's ijver tegen de afgoderij van Bal en zijn medelijden met zijn volk waren zo groot, dat hij het ongetwijfeld lang vond om aldus in een hoek te zijn opgesloten, toch is hij niet in het openbaar verschenen, voordat God hem gezegd had: "Ga heen, vertoon u aan Achab, want nu is uw ure gekomen, de tijd om Israël genadig te zijn." Het is een goed teken voor een volk, als God Zijn dienstknechten uit hun hoeken roept, en hun gebiedt zich te vertonen, een teken dat Hij regen zal geven op het aardrijk, wij kunnen tenminste beter tevreden zijn met het brood van de benauwdheid, zolang onze ogen onze leraars zien, Isaiah 30:20, Isaiah 30:21.

3. Elia ontdekte het eerst Obadja. Hij wist door de Geest waar hij hem kon ontmoeten, en hier wordt ons meegedeeld wat er tussen hen voorviel.

A. Obadja begroette hem met grote eerbied. Hij viel op zijn aangezicht en vroeg ootmoedig: Zijt gij mijn heer Elia? 1 Kings 18:7. Gelijk hij de tederheid van een vader had betoond aan de zonen van de profeten, zo toonde hij de eerbied van een zoon aan deze vader van de profeten, en deed hierin blijken dat hij inderdaad de Heere zeer vreesde, dat hij eer bewees aan een man, die Zijn buitengewone gezant was en grote invloed had in de hemel. B. In zijn antwoord aan hem brengt Elia:

a. De benaming van de eer, die hij hem gaf, over op Achab. "Noem hem uw heer, niet mij", het is een gepaster titel voor een vorst dan voor een profeet, die geen eer van mensen zoekt. Profeten moeten zieners genoemd worden, en herders, en wachters, en dienstknechten, veeleer dan heren, als degenen, die meer hart hebben voor plichtsbetrachting dan voor het voeren van heerschappij.

b. Hij zegt aan Obadja de koning te gaan berichten, dat hij hier is om met hem te spreken. Zeg uw heer, zie, Elia is hier. Hij wil dat de koning het vooruit zou weten, opdat het hem geen verrassing zal zijn en hij er ook zeker van zou wezen dat het de eigen, vrijwillige daad was van de profeet om voor hem te verschijnen.

C. Obadja wenst voor verontschuldigd gehouden te worden om deze boodschap aan Achab te gaan brengen, want dit zou hem het leven kunnen kosten.

a. Hij deelt aan Elia mee hoe ijverige nasporingen Achab naar hem heeft laten doen, hoezeer hij zijn hart er op gezet had hem te ontdekken, 1 Kings 18:10.

b. Hij neemt aan als iets, dat vanzelf spreekt, dat Elia zich weer terug zal trekken, 1 Kings 18:12. De Geest des Heeren zou u wegnemen, ( zoals Hij waarschijnlijk soms gedaan heeft, toen Achab dacht zich zeker meester van hem te zullen maken), ik weet niet waarheen. Zie 2 Kings 2:16. Hij dacht dat het Elia geen ernst was, toen hij hem gebood aan Achab te gaan zeggen waar hij was, maar dat hij slechts de onmacht van zijn boosaardigheid aan de dag wilde laten komen, want hij wist, dat Achab niet waardig was enigerlei vriendelijkheid van de profeet te ontvangen, en het voegde niet dat de profeet enigerlei kwade bejegening van hem zou ontvangen.

c. Hij is er zeker van dat Achab verwoed zou wezen over de teleurstelling, dat hij hem te dood zou brengen omdat hij hem misleid had, of omdat hij zelf Elia niet gevangen genomen had, toen hij onder zijn bereik was, 1 Kings 18:12. Tirannen en vervolgers zijn dikwijls buitensporig onredelijk zelfs tegenover hun vrienden en vertrouwelingen.

d. Hij voert aan dat hij niet verdient aldus aan levensgevaar te worden blootgesteld. Wat heb ik gezondigd? 1 Kings 18:9. Ja meer, 1 Kings 18:13. Is het mijn heer niet aangezegd, dat ik de profeten verborgen heb? Hij maakt hier melding van, niet in hoogmoed of om te pralen, maar om aan Elia de overtuiging te geven dat hij wel Achabs dienaar, maar niet van zijn gezindheid was, en daarom niet verdiende om bespot te worden, als een van de werktuigen van de vervolging. Hij, die zoveel profeten beschermd had, hoopte dat zijn eigen leven niet door zo'n grote profeet in de waagschaal gesteld zal worden.

e. Elia overtuigt hem dat hij in alle veiligheid deze boodschap aan Achab zal kunnen brengen, door hem onder ede te verzekeren, dat hij zich heden aan Achab vertonen zal, 1 Kings 18:15. Laat Obadja slechts weten dat hij ernstig spreekt en het wezenlijk bedoelt, en dan zal hij geen bezwaar maken om aan Achab de boodschap te brengen. Elia zweert bij de Heere van de heirscharen, die alle macht in Zijn handen heeft, en dus instaat is om Zijn dienstknecht tegen alle de machten van de aarde en van de hel te beschermen. f. Zo wordt dan aan Achab bericht dat Elia hem uitdaagt om hem terstond aan zulk en zo'n plaats te ontmoeten, en Achab neemt de uitdaging aan: Achab ging hem tegemoet. Wij kunnen veronderstellen dat het voor Achab een grote verrassing was te horen dat Elia, die hij zolang gezocht en niet gevonden had, nu zonder zoeken gevonden was. Hij ging uit om gras te zoeken, en vindt hem op wiens woord uit Gods mond hij regen verwachten moest. Doch zijn schuldig geweten geeft hem weinig reden om het te hopen, maar veeleer om nog meerdere verschrikkelijke oordelen te horen aankondigen. Indien hij door zijn spionnen Elia verrast en overvallen had, hij zou over hem getriomfeerd hebben, maar nu hij zelf aldus door hem verrast was, kunnen wij onderstellen dat hij sidderde om hem in het aangezicht te zien, hij haatte hem, maar hij vreesde hem, zoals Herodes Johannes gevreesd heeft.

Verzen 1-16

1 Koningen 18:1-16

In deze verzen vinden wij de treurige toestand van Israël in die tijd, en dat wel in tweeërlei opzicht.

1. Izebel heeft de profeten des Heeren uitgeroeid, 1 Kings 18:4, hen gedood, 1 Kings 18:13. Afgoden dienende, was zij een vervolgster, en maakte Achab tot een vervolger. Zelfs in die boze tijden, toen de kalveren werden aangebeden en de tempel te Jeruzalem verlaten was, waren er nog vrome lieden, die God vreesden en Hem dienden, en enige goede profeten, die hen onderwezen in Zijn kennis en hen hielpen in hun aanbidding van God. De priesters en Levieten waren naar Juda en Jeruzalem gegaan, 2 Chronicles 11:13, 2 Chronicles 11:14, maar in hun plaats had God deze profeten verwekt, die in geheime bijeenkomsten de wet lazen en verklaarden of dit deden in gezinnen, die in hun oprechtheid hadden volhard, want wij lezen van geen synagogen in die tijd. Zij hadden de geest van de profetie niet zoals Elia, ook hebben zij geen offeranden geofferd of reukwerk gebrand, maar zij leerden het volk goed te leven en zich dicht aan de God van Israël te houden. Dezen zocht Izebel uit te roeien, en velen van hen heeft zij ter dood gebracht, hetgeen evenzeer een openbare ramp als een openbare ongerechtigheid was, en het geringe overblijfsel van de Godsdienst in het land Israëls met algehele ondergang dreigde. De weinigen, die aan het zwaard ontkomen waren, waren genoodzaakt zich schuil te houden, zicht te verbergen in spelonken, waarin zij als levend begraven waren en afgesneden, zoal niet van het leven, maar dan toch van nuttige zegenrijke werkzaamheid, dat het doel en de lieflijkheid is van het leven, en, als de profeten vervolgd en in hoeken gedreven werden, dan zijn hun vrienden, de weinige Godvruchtigen, die nog in het land waren overgebleven, ongetwijfeld evenzo behandeld geworden.

Maar hoe slecht de zaken ook stonden:

A. Er was een zeer goed man, die een groot, een aanzienlijk man was aan het hof, Obadja, wiens leven en karakter beantwoordden aan zijn naam: een dienstknecht des Heeren, een, die God vreesde en Hem getrouw was, en toch ook Achabs hofmeester was. Let op zijn karakter: hij was de Heere zeer vrezende, 1 Kings 18:3, was niet slechts een goed man, maar ijverig en uitnemend goed, zijn hoge betrekking zette luister bij aan zijn vroomheid, en gaf hem vele gelegenheden om goed te doen. En hij vreesde de Heere van zijn jonkheid aan, 1 Kings 18:12, hij begon vroeg Godsdienstig te zijn, en is het lang gebleven. Vroege Godsvrucht zal, naar wij kunnen hopen, uitnemende Godsvrucht worden, zij die bijtijds goed zijn, zullen waarschijnlijk zeer goed worden, hij, die God vreesde van zijn jonkheid aan, is er toe gekomen de Heere zeer vrezende te zijn. Wie voorspoedig wil zijn moet vroeg opstaan. Maar het is vreemd zo'n uitnemend Godvrezend man als hofmeester te vinden van Achab, een ambt van grote eer, macht en vertrouwen.

a. Het was vreemd dat zo'n goddeloos man als Achab hem er toe wilde bevorderen, en er hem in wilde handhaven, voorzeker moet het geweest zijn, omdat hij een man was bekend om zijn eerlijkheid, arbeidzaamheid en vernuft iemand in wie hij vertrouwen kon stellen wiens ogen hij evengoed kon vertrouwen als zijn eigen ogen, zoals hier blijkt, 1 Kings 18:5. Jozef en Daniël werden verhoogd, omdat niemand zo geschikt was voor de plaats, waartoe zij bevorderd werden. Zij, die de Godsdienst belijden, moeten er naar streven om zich door hun rechtschapenheid, trouw en naarstigheid in hun werk in de achting aan te bevelen zelfs van hen, die buiten zijn. b. Het was vreemd dat zo'n Godvruchtige man als Obadja bevordering wilde aannemen aan een hof, dat zo aan afgoderij was overgegeven en aan allerlei andere boosheid. Wij kunnen er ons van verzekerd houden, dat het niet als een noodzakelijk vereiste voor zijn bevordering gesteld was dat hij van des konings godsdienst moest wezen, zich met de inzettingen van Omri of de werken van het huis van Achab moest verenigen. Obadja zou de post niet hebben aangenomen, als hij hem niet kon hebben zonder de knie voor Bal te buigen. Achab was ook niet zo onstaatkundig om diegenen van alle ambten buiten te sluiten, die geschikt waren om hem te dienen enkel en alleen, omdat zij zich niet met hem wilden verenigen in zijn eredienst, de man, die trouw is aan zijn God, zal ook trouw zijn aan zijn vorst. Obadja kon dus met een goed geweten zijn post waarnemen, en daarom wilde hij hem niet weigeren of hem opgeven, hoewel hij voorzag dat hij in die betrekking niet al het goed zou kunnen doen, dat hij wenste te doen. Zij, die God vrezen, behoeven niet uit de wereld te gaan, hoe slecht zij ook is.

c. Het was vreemd dat hij Achab niet tot bekering bracht of dat Achab hem niet verdierf, maar het schijnt dat zij beide standvastig waren, hij, die vuil was, zou nog vuil worden, en hij die heilig was, zou nog heilig worden. Zij, die God zeer vrezende zijn, zullen Zijn vrees bewaren ook in slechte tijden en plaatsen, en dat heeft Obadja gedaan. Onder allerlei soort van mensen heeft God Zijn overblijfsel, onder hoog en laag, er waren heiligen in het huis van Nero en in het huis van Achab.

B. Deze voorname en Godvruchtige man gebruikte zijn macht ter bescherming van Gods profeten. Honderd van hen heeft hij verborgen in twee spelonken, toen de vervolging heet was en hen onderhouden met brood en water, 1 Kings 18:4. Hij achtte het niet genoeg zelf Godvrezend te zijn, maar rijkdom en macht hebbende achtte hij zich verplicht om anderen, die God vreesden, te helpen en te ondersteunen, hij heeft ook niet gedacht dat zijn vriendelijkheid voor hen, hem vrijstelde om zelf goed en Godvrezend te zijn, neen, hij deed beide, zelf was hij God zeer vrezende, en hij beschermde hen, die Hem evenzo vreesden. Zie hoe God vrienden verwekt voor Zijn dienstknechten en Zijn volk, om hen te beschutten in moeilijke tijden, en wel daar, waar men ze het minst zou verwachten. Brood en water waren nu schaarse zaken, maar Obadja zal van beide Gods profeten genoeg voorzien om hen in het leven te behouden en hen voor latere arbeid te bewaren hoewel zij nu terzijde gezet zijn.

2. Toen Izebel Gods profeten uitroeide, sneed God hun het noodzakelijke voedsel af door de buitengewoon grote droogte. Misschien heeft Izebel Gods profeten vervolgd onder voorwendsel dat zij de oorzaak waren van het oordeel, omdat Elia het voorzegd had. "Christianos ad leones-de Christenen voor de leeuwen." Maar God deed hun het tegendeel weten, want de hongersnood hield aan totdat de profeten van Bal geofferd waren, en er was zo'n schaarste van water, dat de koning zelf en Obadja in eigen persoon het land doortrokken om gras te zoeken voor het vee, 1 Kings 18:5, 1 Kings 18:6. De voorzienigheid heeft dit zo beschikt, opdat Achab met zijn eigen ogen zien zou hoe ontzettend de gevolgen waren van het oordeel, en dus eerder geneigd zou zijn te horen naar Elia, die hem het enige middel zou aanduiden om het te doen ophouden. Achabs zorg was om de beesten niet uit te roeien, velen hadden zij reeds verloren, maar hij droeg geen zorg voor zijn ziel, was niet bevreesd haar te verliezen. Hij gaf zich veel moeite om gras te zoeken, maar niet om de gunst van God te zoeken, strijdende tegen de uitwerking, maar niet vragende hoe hij de oorzaak kon wegnemen. Het land van Juda lag dicht bij het land Israëls, maar daar horen wij niet klagen over gebrek aan regen, "want Juda heerste nog met God, en was met de heiligen en de profeten getrouw," Hosea 12:1. Aan dit verschil had Israël duidelijk kunnen zien wat de grond en oorzaak was van Gods twisten met hen, toen "God heeft doen regenen over de ene stad, maar niet over de andere," Amos 4:7, Amos 4:8, maar zij sloten hun ogen en verhardden hun hart, zij wilden niet zien.

II. De maatregelen genomen tot wegneming van het leed, doordat Elia weer ten tonele verschijnt, om nu te handelen als Thisbiet, dat is een hervormer van Israël, want dat is de betekenis (naar sommigen denken) van zijn titel. Wend hen wederom tot de Heere God van de heirscharen, van wie zij zijn afgevallen, en alles zal spoedig weer goed zijn: dit moest Elia's doen wezen. Zie Luke 1:16, Luke 1:17.

1. Achab had naarstig naar hem gezocht, 1 Kings 18:10, had een beloning uitgeloofd aan ieder, die hem zou ontdekken, had spionnen uitgezonden in iedere stam van zijn eigen gebied, zoals sommigen het verstaan, of zoals anderen onder alle naburige volken en koninkrijken, die in verbond met hem waren. En als zij ontkenden iets omtrent hem te weten, dan wilde hij hen niet geloven, tenzij zij het bezwoeren, en, evenzo-naar het schijnt-onder ede beloofden dat zij, indien zij hem ooit onder hen ontdekten, hem zouden uitleveren. Hij schijnt dit naarstig onderzoek naar hem ingesteld te hebben, niet zozeer om hem te straffen voor hetgeen hij gedaan had door het oordeel aan te kondigen, als wel om hem te noodzaken het te herroepen, omdat hij gezegd had dat het zou wezen naar zijn woord, daar hij een mening van hem had, zoals dwaze mensen koesteren van tovenaars, namelijk dat, zo zij hen slechts kunnen noodzaken datgene te zegenen wat zij betoverd hadden, alles weer wl zou wezen, of zoals de koning van Moab had van Bileam. Hiertoe neig ik omdat Elia, toen zij samenkwamen, wetende wat Achab van hem verlangde, hem zei, samen met hem te komen op de berg Karmel, en Achab in die samenkomst bewilligde, hoewel Elia een middel aanwendde om het vonnis te herroepen en het land te zegenen, waaraan hij weinig gedacht zal hebben.

2. God gebood eindelijk aan Elia om zich aan Achab te vertonen, omdat nu de tijd gekomen was dat Hij regen zal geven op de aardbodem, 1 Kings 18:1, of liever op het land. Meer dan twee jaren was hij verborgen gebleven bij de weduwe te Zarfath, nadat hij een jaar verborgen was geweest bij de beek Krith, zodat het derde jaar van zijn verblijf aldaar, waarvan gesproken wordt in vers1, het vierde jaar was van de hongersnood, die in het geheel drie jaar en zes maanden heeft geduurd, zoals wij zien in Luke 4:25, James 5:17. en Elia's ijver tegen de afgoderij van Bal en zijn medelijden met zijn volk waren zo groot, dat hij het ongetwijfeld lang vond om aldus in een hoek te zijn opgesloten, toch is hij niet in het openbaar verschenen, voordat God hem gezegd had: "Ga heen, vertoon u aan Achab, want nu is uw ure gekomen, de tijd om Israël genadig te zijn." Het is een goed teken voor een volk, als God Zijn dienstknechten uit hun hoeken roept, en hun gebiedt zich te vertonen, een teken dat Hij regen zal geven op het aardrijk, wij kunnen tenminste beter tevreden zijn met het brood van de benauwdheid, zolang onze ogen onze leraars zien, Isaiah 30:20, Isaiah 30:21.

3. Elia ontdekte het eerst Obadja. Hij wist door de Geest waar hij hem kon ontmoeten, en hier wordt ons meegedeeld wat er tussen hen voorviel.

A. Obadja begroette hem met grote eerbied. Hij viel op zijn aangezicht en vroeg ootmoedig: Zijt gij mijn heer Elia? 1 Kings 18:7. Gelijk hij de tederheid van een vader had betoond aan de zonen van de profeten, zo toonde hij de eerbied van een zoon aan deze vader van de profeten, en deed hierin blijken dat hij inderdaad de Heere zeer vreesde, dat hij eer bewees aan een man, die Zijn buitengewone gezant was en grote invloed had in de hemel. B. In zijn antwoord aan hem brengt Elia:

a. De benaming van de eer, die hij hem gaf, over op Achab. "Noem hem uw heer, niet mij", het is een gepaster titel voor een vorst dan voor een profeet, die geen eer van mensen zoekt. Profeten moeten zieners genoemd worden, en herders, en wachters, en dienstknechten, veeleer dan heren, als degenen, die meer hart hebben voor plichtsbetrachting dan voor het voeren van heerschappij.

b. Hij zegt aan Obadja de koning te gaan berichten, dat hij hier is om met hem te spreken. Zeg uw heer, zie, Elia is hier. Hij wil dat de koning het vooruit zou weten, opdat het hem geen verrassing zal zijn en hij er ook zeker van zou wezen dat het de eigen, vrijwillige daad was van de profeet om voor hem te verschijnen.

C. Obadja wenst voor verontschuldigd gehouden te worden om deze boodschap aan Achab te gaan brengen, want dit zou hem het leven kunnen kosten.

a. Hij deelt aan Elia mee hoe ijverige nasporingen Achab naar hem heeft laten doen, hoezeer hij zijn hart er op gezet had hem te ontdekken, 1 Kings 18:10.

b. Hij neemt aan als iets, dat vanzelf spreekt, dat Elia zich weer terug zal trekken, 1 Kings 18:12. De Geest des Heeren zou u wegnemen, ( zoals Hij waarschijnlijk soms gedaan heeft, toen Achab dacht zich zeker meester van hem te zullen maken), ik weet niet waarheen. Zie 2 Kings 2:16. Hij dacht dat het Elia geen ernst was, toen hij hem gebood aan Achab te gaan zeggen waar hij was, maar dat hij slechts de onmacht van zijn boosaardigheid aan de dag wilde laten komen, want hij wist, dat Achab niet waardig was enigerlei vriendelijkheid van de profeet te ontvangen, en het voegde niet dat de profeet enigerlei kwade bejegening van hem zou ontvangen.

c. Hij is er zeker van dat Achab verwoed zou wezen over de teleurstelling, dat hij hem te dood zou brengen omdat hij hem misleid had, of omdat hij zelf Elia niet gevangen genomen had, toen hij onder zijn bereik was, 1 Kings 18:12. Tirannen en vervolgers zijn dikwijls buitensporig onredelijk zelfs tegenover hun vrienden en vertrouwelingen.

d. Hij voert aan dat hij niet verdient aldus aan levensgevaar te worden blootgesteld. Wat heb ik gezondigd? 1 Kings 18:9. Ja meer, 1 Kings 18:13. Is het mijn heer niet aangezegd, dat ik de profeten verborgen heb? Hij maakt hier melding van, niet in hoogmoed of om te pralen, maar om aan Elia de overtuiging te geven dat hij wel Achabs dienaar, maar niet van zijn gezindheid was, en daarom niet verdiende om bespot te worden, als een van de werktuigen van de vervolging. Hij, die zoveel profeten beschermd had, hoopte dat zijn eigen leven niet door zo'n grote profeet in de waagschaal gesteld zal worden.

e. Elia overtuigt hem dat hij in alle veiligheid deze boodschap aan Achab zal kunnen brengen, door hem onder ede te verzekeren, dat hij zich heden aan Achab vertonen zal, 1 Kings 18:15. Laat Obadja slechts weten dat hij ernstig spreekt en het wezenlijk bedoelt, en dan zal hij geen bezwaar maken om aan Achab de boodschap te brengen. Elia zweert bij de Heere van de heirscharen, die alle macht in Zijn handen heeft, en dus instaat is om Zijn dienstknecht tegen alle de machten van de aarde en van de hel te beschermen. f. Zo wordt dan aan Achab bericht dat Elia hem uitdaagt om hem terstond aan zulk en zo'n plaats te ontmoeten, en Achab neemt de uitdaging aan: Achab ging hem tegemoet. Wij kunnen veronderstellen dat het voor Achab een grote verrassing was te horen dat Elia, die hij zolang gezocht en niet gevonden had, nu zonder zoeken gevonden was. Hij ging uit om gras te zoeken, en vindt hem op wiens woord uit Gods mond hij regen verwachten moest. Doch zijn schuldig geweten geeft hem weinig reden om het te hopen, maar veeleer om nog meerdere verschrikkelijke oordelen te horen aankondigen. Indien hij door zijn spionnen Elia verrast en overvallen had, hij zou over hem getriomfeerd hebben, maar nu hij zelf aldus door hem verrast was, kunnen wij onderstellen dat hij sidderde om hem in het aangezicht te zien, hij haatte hem, maar hij vreesde hem, zoals Herodes Johannes gevreesd heeft.

Verzen 17-20

1 Koningen 18:17-20

Wij hebben hier de ontmoeting van Achab en Elia, zo'n slechte koning, als waarmee ooit de wereld geplaagd was, en zo'n goede profeet, als waarmee ooit de kerk gezegend was.

1. Achab, zichzelf gelijk blijvende, beschuldigt laaghartig Elia. Hij durft hem niet slaan, zich herinnerende dat Jerobeams hand verdord was, toen hij haar tegen een profeet had uitgestrekt, maar spreekt scheldwoorden tot hem, hetgeen niet minder een belediging was voor Hem, die Elia had gezonden. Het is wel een zeer grof kompliment, waarmee hij hem aanspreekt: Zijt gij die beroerder Israëls? 1 Kings 18:17. Hoe weinig geleek dit op het woord, waarmee zijn dienaar Obadja hem had begroet, 1 Kings 18:7. Zijt gij mijn heer Elia Obadja was de Heere zeer vrezende, Achab had zich verkocht om goddeloosheid te doen, en beide toonden hun aard en karakter in de wijze waarop zij de profeet toespraken. Men kan wel raden hoe de mensen staan tegenover God aan de wijze, waarop zij zich gedragen jegens Zijn volk en Zijn dienaren. Elia kwam nu om aan Israël zegen te brengen, de tijding van het weerkeren van de regen, en toch wordt hij aldus beledigd. Indien het waar was geweest dat hij de beroerder Israëls was, Achab zou, als koning, verplicht zijn geweest hem te bestraffen. Er zijn van dezulken, die Israël beroeren door hun goddeloosheid, en zij, die voor de openbare vrede hebben te waken, zijn verplicht om een onderzoek naar hen in te stellen. Maar het was volkomen onwaar van Elia, zover was het van hem een vijand te zijn van Israëls welvaart, dat hij er de steun van was, wagens Israëls en zijn ruiters. Het is het lot geweest van de beste en nuttigste mensen om beroerders des lands te worden genoemd, en er voor te worden gehouden. Zelfs Christus en Zijn apostelen zijn aldus verkeerd voorgesteld geworden, Acts 17:6.

2. Elia blijft zich gelijk, en werpt de beschuldiging stoutmoedig terug op de koning, en bewees dat hij de beroerder Israëls was 1 Kings 18:18. Elia is de Achan niet, "ik heb Israël niet beroerd, heb hun noch enigerlei kwaad gedaan, noch enig leed voor hen bedoeld." Zij, die Gods oordelen teweegbrengen, doen het kwaad, niet hij die ze slechts voorzegt en er voor waarschuwt, opdat de natie zich bekere en de oordelen voorkomen worden. Ik zou Israël hebben genezen, maar zij wilden niet genezen worden. Achab is de Achan, de beroerder, die de Bals navolgt, de Bals, die gevloekte dingen. Niets brengt meer beroering teweeg in een land dan de goddeloosheid en onheiligheid van vorsten en hun geslachten.

3. Als n, die onmiddellijk door de koning van de koningen met gezag was bekleed, beveelt hij dat terstond een vergadering van de staten belegd zal worden op de berg Karmel, waar een altaar voor God gebouwd was, 1 Kings 18:30. Waarschijnlijk hadden zij op die berg een voorname hoogte, waar vroeger de zuivere aanbidding Gods plaats had, zo goed als zij ergens buiten Jeruzalem plaatshebben kon. Daar moet geheel Israël bijeenkomen om Elia te ontmoeten, en de profeten van Bal, die over het gehele land verspreid waren, met die van de bossen welke Izebels huiskapelanen waren, moeten daar ook in eigen persoon verschijnen.

4. Dienovereenkomstig worden door Achab bevelschriften uitgevaardigd ter bijeenroeping van deze grote vergadering, 1 Kings 18:20, hetzij omdat hij Elia vreesde en hem niet durfde tegenstaan, (Saul had meer ontzag voor Samuël dan voor God), of omdat hij hoopte dat Elia het land zou zegenen en het woord zou spreken, dat zij regen mochten hebben, en op die voorwaarden zullen zij hem allen op zijn wenken gehoorzamen. Zij, die zijn raadgevingen minachtten en haatten, zullen hem nu gaarne verplicht zijn voor zijn gebeden. Nu heeft God hen, die zeiden dat zij Joden waren en het niet waren, maar van de synagoge des Satans waren doen komen, in werkelijkheid, om voor zijn voeten te aanbidden, en te bekennen dat God hem liefhad, Revelation 3:9.

Verzen 17-20

1 Koningen 18:17-20

Wij hebben hier de ontmoeting van Achab en Elia, zo'n slechte koning, als waarmee ooit de wereld geplaagd was, en zo'n goede profeet, als waarmee ooit de kerk gezegend was.

1. Achab, zichzelf gelijk blijvende, beschuldigt laaghartig Elia. Hij durft hem niet slaan, zich herinnerende dat Jerobeams hand verdord was, toen hij haar tegen een profeet had uitgestrekt, maar spreekt scheldwoorden tot hem, hetgeen niet minder een belediging was voor Hem, die Elia had gezonden. Het is wel een zeer grof kompliment, waarmee hij hem aanspreekt: Zijt gij die beroerder Israëls? 1 Kings 18:17. Hoe weinig geleek dit op het woord, waarmee zijn dienaar Obadja hem had begroet, 1 Kings 18:7. Zijt gij mijn heer Elia Obadja was de Heere zeer vrezende, Achab had zich verkocht om goddeloosheid te doen, en beide toonden hun aard en karakter in de wijze waarop zij de profeet toespraken. Men kan wel raden hoe de mensen staan tegenover God aan de wijze, waarop zij zich gedragen jegens Zijn volk en Zijn dienaren. Elia kwam nu om aan Israël zegen te brengen, de tijding van het weerkeren van de regen, en toch wordt hij aldus beledigd. Indien het waar was geweest dat hij de beroerder Israëls was, Achab zou, als koning, verplicht zijn geweest hem te bestraffen. Er zijn van dezulken, die Israël beroeren door hun goddeloosheid, en zij, die voor de openbare vrede hebben te waken, zijn verplicht om een onderzoek naar hen in te stellen. Maar het was volkomen onwaar van Elia, zover was het van hem een vijand te zijn van Israëls welvaart, dat hij er de steun van was, wagens Israëls en zijn ruiters. Het is het lot geweest van de beste en nuttigste mensen om beroerders des lands te worden genoemd, en er voor te worden gehouden. Zelfs Christus en Zijn apostelen zijn aldus verkeerd voorgesteld geworden, Acts 17:6.

2. Elia blijft zich gelijk, en werpt de beschuldiging stoutmoedig terug op de koning, en bewees dat hij de beroerder Israëls was 1 Kings 18:18. Elia is de Achan niet, "ik heb Israël niet beroerd, heb hun noch enigerlei kwaad gedaan, noch enig leed voor hen bedoeld." Zij, die Gods oordelen teweegbrengen, doen het kwaad, niet hij die ze slechts voorzegt en er voor waarschuwt, opdat de natie zich bekere en de oordelen voorkomen worden. Ik zou Israël hebben genezen, maar zij wilden niet genezen worden. Achab is de Achan, de beroerder, die de Bals navolgt, de Bals, die gevloekte dingen. Niets brengt meer beroering teweeg in een land dan de goddeloosheid en onheiligheid van vorsten en hun geslachten.

3. Als n, die onmiddellijk door de koning van de koningen met gezag was bekleed, beveelt hij dat terstond een vergadering van de staten belegd zal worden op de berg Karmel, waar een altaar voor God gebouwd was, 1 Kings 18:30. Waarschijnlijk hadden zij op die berg een voorname hoogte, waar vroeger de zuivere aanbidding Gods plaats had, zo goed als zij ergens buiten Jeruzalem plaatshebben kon. Daar moet geheel Israël bijeenkomen om Elia te ontmoeten, en de profeten van Bal, die over het gehele land verspreid waren, met die van de bossen welke Izebels huiskapelanen waren, moeten daar ook in eigen persoon verschijnen.

4. Dienovereenkomstig worden door Achab bevelschriften uitgevaardigd ter bijeenroeping van deze grote vergadering, 1 Kings 18:20, hetzij omdat hij Elia vreesde en hem niet durfde tegenstaan, (Saul had meer ontzag voor Samuël dan voor God), of omdat hij hoopte dat Elia het land zou zegenen en het woord zou spreken, dat zij regen mochten hebben, en op die voorwaarden zullen zij hem allen op zijn wenken gehoorzamen. Zij, die zijn raadgevingen minachtten en haatten, zullen hem nu gaarne verplicht zijn voor zijn gebeden. Nu heeft God hen, die zeiden dat zij Joden waren en het niet waren, maar van de synagoge des Satans waren doen komen, in werkelijkheid, om voor zijn voeten te aanbidden, en te bekennen dat God hem liefhad, Revelation 3:9.

Verzen 21-40

1 Koningen 18:21-40

Achab en het volk verwachtten dat Elia in deze plechtige vergadering het land zou zegenen en om regen zou bidden, maar eerst heeft hij ander werk te doen. Het volk moet tot berouw en bekering worden gebracht, en dan kunnen zij de wegneming van het oordeel verwachten, maar niet eerder. Dat is de rechte methode, God zal eerst "ons hart bereiden, en dan Zijn oor doen opmerken," Psalms 17:3, eerst ons wenden tot Hem, en dan zich wenden tot ons. De verlaters van God moeten niet verwachten dat Hij hun gunst zal betonen voor zij tot hun trouw aan Hem zijn weergekeerd. Elia zou zeventig maal zeven malen naar regen hebben kunnen uitzien, en hem niet ontdekt hebben, indien hij zijn werk niet aldus van de rechte zijde had aangevat.

Drie en een half jaar van hongersnood heeft hen niet tot God teruggebracht, Elia zal nu trachten hun verstand te overtuigen, en door volmacht en leiding van boven ongetwijfeld wil hij nu de twist tussen God en Bal door een openbare proefneming laten beslechten. Het was een grote neerbuigende goedheid in God, dat Hij zo'n eenvoudige zaak nog tot een twistgeding wilde laten worden, en wilde toelaten, dat Bal Hem ten mededinger gesteld zou worden, maar zo wilde God dat alle mond gestopt zou worden en alle vlees voor Zijn aangezicht zou zwijgen. Gods zaak is zo onbetwistbaar recht, dat zij voor geen onderzoek naar het bewijs er van behoeft te vrezen.

I. Elia bestraft het volk voor hun vermenging van de aanbidding van God met die van Bal. Niet slechts aanbaden sommige Israëlieten God en anderen Bal, maar dezelfde Israëlieten aanbaden nu eens God en dan weer Bal. Dit noemt hij hinken op twee gedachten, 1 Kings 18:21. Zij aanbaden God om aan de profeten genoegen te doen, maar aanbaden Bal om Izebel te behagen en de gunst van het hof te winnen. Zij dachten de zaak te schikken door beide zijden voor te staan, zoals de Samaritanen, 2 Kings 17:33. Nu toont Elia hun het ongerijmde hiervan aan. Hij dringt niet aan op hun betrekking tot God. "Is hij uw God niet en de God van uw vaderen, terwijl Bal de god van de Zidoniërs is? "Heeft ook een volk de goden veranderd?" Jeremiah 2:11. Neen, hij komt terstond tot het wezen van de zaak. Er kan slechts n God zijn, slechts n die oneindig is, n die oppermachtig is. Er behoeft ook slechts n God te zijn, n die almachtig en algenoegzaam is, kan er toevoeging nodig wezen aan hetgeen volmaakt is? Indien het nu na gedaan onderzoek blijkt, dat Bal dat een oneindig, almachtig wezen is, die een opperheer en algenoegzame weldoener, dan behoort gij JAHWEH te verlaten en Bal alleen aan te kleven, maar indien JAHWEH die ene God is, dan is Bal een bedrog, en dan moet gij niets meer met hem te doen hebben.

1. Het is zeer verkeerd te hinken tussen God en Bal. "In verschil, dat vereffend kan worden (zegt Bisschop Hall), is niets meer veilig dan onpartijdigheid in praktijk en mening, maar in gevallen van zo noodwendige vijandschap, zoals tussen God en Bal is hij, die niet voor God is, tegen Hem." Vergelijk Marcus 9:38, 39 met Matthew 12:30. De dienst van God en de dienst van de zonde, de heerschappij van Christus en de heerschappij van de lusten, dat zijn de twee gedachten, op welke te hinken gevaarlijk is. Dat doen zij, die tot geen besluit komen onder hun overtuigingen, onvast en onstandvastig zijn in hun voornemens, veel beloven maar niets volbrengen, goed beginnen maar niet voortgaan, zich ongelijk blijven, onverschillig en lauw zijn voor hetgeen goed is. `Hun hart is verdeeld," Hosea 10:2, terwijl God het geheel of in het geheel niets wil hebben.

2. De keus wordt ons duidelijk voorgesteld wie wij willen dienen, Joshua 24:15. Indien wij iemand kunnen vinden, die meer recht voor ons is, of een beter meester voor ons zijn zal dan God, dan kunnen wij dien, op ons gevaar kiezen. God eist van ons niets meer dan hetgeen, waarop Hij bewijzen kan recht te hebben.

Op Elia's redelijke voorstelling van de zaak wist het volk niets te zeggen. Het volk antwoordde hem niet een woord. Zij konden niets zeggen om zich te rechtvaardigen, en zij wilden niets zeggen om zich te veroordelen, maar als mensen, die beschaamd staan, lieten zij hem zeggen wat hij wilde.

II. Hij stelt voor om de zaak aan een proef te onderwerpen, en dit was zoveel billijker, omdat alle uitwendige voordelen aan de zijde van Bal waren. De koning en het hof waren allen voor Bal, en evenzo het gros van het volk. Die Bals zaak moesten voorstaan waren vier honderd en vijftig man, welvarende, wl doorvoede personen, 1 Kings 18:22, en nog vier honderd anderen, die hun helpers waren, 1 Kings 18:19. Die Gods zaak voorstond en bepleitte was slechts een enkel man, kort geleden nog een arme balling, ternauwernood voor de hongerdood bewaard, zodat Gods zaak door niets anders ondersteund werd dan door haar recht. Maar er zal nu deze proef genomen worden: "Laat er van elke zijde een offer bereid worden, en laat iedere zijde tot haar God bidden, en de God, die door vuur antwoorden zal, die zal God zijn. Indien geen van beide antwoordt, zo laat hen dan atheïsten worden, indien beide antwoorden, zo laat hen dan voortgaan met op twee gedachten te hinken." Elia had ongetwijfeld een bijzondere opdracht van God om die proefneming te doen, want anders had hij God verzocht en de Godsdienst beledigd. maar het was hier een buitengewoon geval, en de uitspraak zal nuttig wezen niet slechts toen maar in alle eeuwen. Het is een voorbeeld van Elia's moed, dat hij in de zaak Gods alleen durfde staan tegenover zulke machten en getallen, en de uitkomst is een bemoediging voor al Gods getuigen om nooit het aangezicht van de mensen te vrezen. Elia zegt niet: "De God die door water zal antwoorden," (hoewel dat de zaak was, die het land behoefde) maar "die door vuur antwoordt, die zal God zijn", omdat de verzoening geschieden zou door offerande, eer het oordeel in barmhartigheid kon weggenomen worden. De God dus, die macht heeft de zonde te vergeven, en dit aan te duiden door het zondoffer te verteren, moet de God zijn, die deze ramp van ons kan wegnemen. Hij, die vuur kan geven, kan regen geven. Zie Matthew 9:2, Matthew 9:6.

III. Het volk wil zich aan de uitslag van die proefneming onderwerpen. Dat woord is goed, 1 Kings 18:24. Zij erkennen dat het voorstel billijk en onwraakbaar is. "God heeft dikwijls door vuur geantwoord, indien Bal dat niet kan, zo laat hem als een indringer verworpen worden." Zij waren zeer begerig om die proefneming te zien, en schenen besloten om bij de uitkomst te blijven, zich er aan te houden, hoe die ook wezen mocht. Zij, die standvastig voor God waren, twijfelden niet of het zou uitlopen tot Zijn eer, zij, die onverschillig waren, wilden wel tot een beslissing komen. Achab en de Bals profeten durfden zich niet verzetten, uit vrees voor het volk, en hoopten, f dat zij vuur van de hemel zouden verkrijgen, (ofschoon dit hun nog nooit gebeurd was) en dit te meer omdat zij, naar sommigen denken, in Bal de zon aanbaden, of dat Elia het niet kon, omdat hij niet in de tempel was, waar God op die wijze Zijn heerlijkheid placht te openbaren. Indien de proefneming slechts onbeslist bleef, dan zou door de voordelen, die zij aan hun zijde hadden, voor hun toch de overwinning zijn. Zo laat de proefneming dan maar voortgaan.

IV. De Balsprofeten beproeven het het eerst met hun god, maar tevergeefs. Zij begeren de voorrang, niet slechts om de eer, maar opdat, zo zij ook maar in het minst hun doel schijnen te bereiken, Elia tot de verdere proefneming niet zou worden toegelaten. Elia geeft hun de voorrang, 1 Kings 18:23, staat hun tot hun grotere beschaming de leiding toe, alleen maar, wetende dat de werking des Satans is in wonderen van de leugen, draagt hij zorg om bedrog te voorkomen. Er moet geen vuur aan gelegd worden. Nu is er bij hun proefneming op te merken:

1. Hoe dringend en luidruchtig de profeten van Bal zich tot hem hebben gewend. Zij hadden hun offer bereid, en wij kunnen ons voorstellen welk een geraas die vier honderd en vijftig mannen daarbij maakten, toen zij allen, als een man, riepen, riepen met al hun macht: O Bal, antwoord ons, en dit urenlang, langer dan de aanbidders van Diana schreeuwden: "Groot is de Diana van de Efeziërs!" Acts 19:34. Hoe onzinnig en woest waren zij in hun gebed tot Bal. Als dwazen sprongen zij op het altaar 1 Kings 18:26, alsof zij zelf met hun var offers wilden worden of, wel omdat zij aldus aan de grote vurigheid van hun geest uiting wilden geven. Zij sprongen heen en weer, of dansten om het altaar. Zij hoopten door hun dansen hun god te behagen, zoals Herodias Herodes heeft behaagd, en daardoor hun bede te verkrijgen.

a. Als waanzinnigen sneden zij zich met messen en met priemen, 1 Kings 18:28, uit ergernis dat zij geen antwoord kregen of in een soort van profetische razernij, hopende de gunst van hun gods te verkrijgen, door hem hun eigen bloed te offeren toen zij haar niet konden verkrijgen door het bloed van hun var. God heeft van Zijn aanbidders nooit geëist Hem op die wijze te eren, maar de dienst van de duivel streeft en vertroetelt soms wel het lichaam, maar is er in andere opzichten wezenlijk wreed voor, zoals in nijd en dronkenschap. Dit schijnt de manier te zijn geweest van de Bals- aanbidders. God heeft Zijn aanbidders uitdrukkelijk verboden zich te snijden, Deuteronomy 14:1. Hij dringt er op aan dat wij onze lusten en ons bederf doden maar lichamelijke boetedoening en strengheid zoals zij bij de papisten in gebruik zijn, die deze strekking niet hebben, zijn Hem niet welbehaaglijk. Wie heeft zulks van uw hand geëist?

2. Hoe Elia hen bespotte, 1 Kings 18:27. Hij stond bij hen, en had geduldig vele uren lang hun bidden tot een afgod aangehoord, hoewel met innerlijke verontwaardiging en verachting, en des middags, als de zon het heetst was, en zij toen, indien ooit, vuur verwachtten, verwees hij hun hun dwaasheid. En niettegenstaande de waardigheid van zijn ambt en het ernstige zwaarwichtige van het werk dat hem wachtte steekt hij de draak met hen. "Roept met luider stem, want hij is een god, een mooie god, die men niet zonder al dit gedruis en rumoer kan doen horen! Gij denkt zeker dat hij praat of peinst, in diepzinnige gedachten is verzonken of aan iets anders denkt, en op zijn eigen zaken geen acht geeft, als toch niet alleen uw reputatie, maar zijn eer op het spel staat en zijn deel en invloed in Israël. Wat hij pas veroverd heeft zal hij verliezen indien hij niet terstond goed om zich heen ziet". De aanbidding van afgoden is uiterst bespottelijk, en het is niet meer dan recht om haar als zodanig tentoon te stellen en van de verachting prijs te geven. Dit zal volstrekt hen niet rechtvaardigen, die de aanbidders van God in Christus bespotten, omdat die aanbidding niet op hun wijze geschiedt. Bals profeten waren door de rechtvaardigen smaad, die Elia op hen wierp, zo weinig overtuigd en beschaamd gemaakt, dat het hen nog heftiger maakte en zij zich nog bespottelijker aanstelden. Het bedrogen hart heeft hen terzijde afgeleid, zij konden hun zielen niet redden door te zeggen: is er niet een leugen in onze rechterhand?

3. Hoe doof Bal voor hen was. Elia heeft hen niet gestoord, maar liet hen hun gang gaan, totdat zij moede waren en geheel en al wanhoopten aan succes, hetgeen niet was voor de tijd van het avondoffer, 1 Kings 18:29. Gedurende al die tijd hebben sommigen van hen gebeden, terwijl anderen van hen profeteerden, hymnen zongen ter ere van Bal misschien, of liever hen aanmoedigden, die baden, om met bidden voort te gaan, hun verzekerende, dat Bal hen eindelijk wel zou verhoren, maar er was geen stem, en geen antwoorder, en geen opmerking Afgoden konden goed noch kwaad doen. Indien God het had veroorloofd zou de overste van de macht van de lucht bij deze gelegenheid vuur van de hemel hebben kunnen doen komen, en het gaarne gedaan hebben om zijn Bal te ondersteunen. Wij bevinden dat het beest, hetwelk de wereld bedriegt, het doet Revelation 13:13, "het doet vuur uit de hemel afkomen op de aarde voor de mensen' en aldus verleidt het hen, 1 Kings 18:14. Maar God wilde de duivel niet toelaten om dit nu te doen, omdat met toestemming van beide partijen door dit wonder nu uitgemaakt zou worden wie de ware God is.

V. Elia verkrijgt spoedig van zijn God een antwoord door vuur. De aanhangers van Bal zijn genoodzaakt hun zaak op te geven, en nu is het Elia's beurt. Laat ons zien of hij beter slaagde.

1. Hij maakte een altaar. Hij wilde geen gebruik maken van het hunne, dat verontreinigd was door hun gebeden aan Bal, maar de overblijfselen daar vindende van een altaar, dat voormaals in de dienst des Heeren gebruikt was, wilde hij dit herstellen, 1 Kings 18:30, om te kennen te geven dat hij geen nieuwe Godsdienst ging invoeren, maar het geloof en de aanbidding van de God van hun vaderen wilde doen herleven, en hen wilde terugbrengen tot hun eerste liefde en hun eerste werken. Hij kon hen niet naar het altaar te Jeruzalem brengen, tenzij hij de twee rijken weer kon verenigen, (hetgeen, ter kastijding van beide, God niet wilde dat nu geschieden zou) daarom bouwt hij door zijn gezag als profeet een altaar op de berg Karmel, en erkent dus dat, hetwelk daar vroeger gebouwd was. Als wij een hervorming niet zover kunnen doorvoeren als wij wel zouden willen, dan moeten wij doen wat wij kunnen en liever het een of ander dulden dat verkeerd is, dan niet alles te doen om Bal te verderven en geheel uit te roeien. Hij herstelde het altaar des Heeren, dat verbroken was, met twaalf stenen naar hef getal van de stammen, 1 Kings 18:31. Hoewel tien van de stammen waren afgevallen en Bal dienden, zal hij hen toch beschouwen als nog behorende aan God krachtens het aloude verbond met hun vaderen, en hoewel deze tien ongelukkig van de andere twee afgescheiden waren voor burgerlijke zaken en belangen, hadden zij in de aanbidding van de God Israëls toch gemeenschap met elkaar, en waren zij twaalven n. Er wordt melding van gemaakt, dat God hun vader Jakob bij de naam Israël genoemd heeft, 1 Kings 18:31, een vorst Gods ter bescherming van zijn ontaarde nakomelingen, die een god aanbaden welke, naar zij zagen, hen niet kon horen noch antwoorden en de profeet te bemoedigen, die nu, evenals Jakob, met zijn God zal gaan worstelen, ook hij zal een vorst Gods zijn, Psalms 24:6, "die uw aangezicht zoeken, o Jakob. Aldaar sprak Hij met ons," Hosea 12:5.

2. Zijn altaar gebouwd hebbende in de naam des Heeren, 1 Kings 18:32, volgens Zijn aanwijzing, en met het oog op Hem, en niet tot zijn eigen eer, bereidde hij nu zijn offer, 1 Kings 18:33. "Ziedaar de var en het hout, maar waar is het vuur?" Genesis 22:7, Genesis 22:8, "God zal zichzelf van vuur voorzien." Als wij in oprechtheid ons hart aan God offeren, dan zal Hij er door Zijn genade een heilig vuur in ontsteken. Elia was geen priester, en zijn helpers waren geen Levieten, op de Karmel was noch tabernakel noch tempel, hij was op grote afstand van de ark van de getuigenis en de plaats, die God zich had verkoren, dit was niet het altaar, dat de gave heiligde, maar nooit was een offerande Gode meer welbehaaglijk dan deze. Van de bijzondere Levietische inzettingen werd zo dikwijls vrijstelling verleend (zoals in de tijd van de richteren, in Samuëls tijd en nu) dat men geneigd zou zijn te denken dat zij meer bedoeld waren als typen om vervuld te worden in de antitypen van het Evangelie, dan om vervuld te worden in de strikte, nauwkeurige waarneming er van. Het verderven er van door het gebruik, zoals de apostel het noemt, Coloss. 2:22, moest de algehele opheffing ervan aanduiden, Heb. 8:13. 3. Hij gebood dat overvloed van water op zijn altaar uitgestort zou worden, en hij had een groeve rondom het altaar laten maken om het op te vangen, 1 Kings 18:32, en sommigen denken dat hij het altaar hol gemaakt heeft. Twaalf kruiken water (waarschijnlijk zeewater want de zee was nabij, en in deze tijd van droogte was zoet water te kostbaar om er zo verkwistend mee te zijn) driemaal vier, goot hij op zijn offer, om de verdenking te voorkomen dat er vuur onder verborgen was, want indien er vuur onder verborgen was, dan zou het door al dat water wel uitgeblust zijn, en om alzo het verwachte wonder nog treffender te maken.

4. Toen wendde hij zich plechtig tot God in het gebed voor zijn altaar, Hem nederig smekende "om zijn brandoffer tot as te maken," zoals de uitdrukking luidt in Psalms 20:4, en er Zijn welbehagen in te kennen te geven. Zijn gebed is niet lang, want hij gebruikte geen ijdele herhalingen, ook dacht hij niet om zijn vele spreken verhoord te zullen worden, maar het is zeer ernstig, zeer kalm en rustig, en toont dat zijn geest zeer kalm en rustig was, verre van de woeste onstuimigheid, die de profeten van Bal vervulde, 1 Kings 18:36, 1 Kings 18:37. Hoewel hij niet op de bestemde plaats was, koos hij toch de bestemde tijd om het spijsoffer te offeren, ten einde hierdoor zijn gemeenschap te betuigen met het altaar te Jeruzalem. Hoewel hij een antwoord verwachtte door vuur, kwam hij toch in vrijmoedigheid tot het altaar en vreesde dat vuur niet. Hij wendde zich tot God als de God van Abraham, Izak en Israël, geloof oefenende in Gods oude verbond, en ook het volk herinnerende aan hun betrekking tot God en de aartsvaders. Hij pleit op twee dingen:

a. Op de eer van God: "Heere, verhoor mij, en antwoord mij, opdat het heden bekend worde (want het wordt nu door de meesten ontkend of vergeten) dat Gij God in Israël zijt, aan wie alleen de hulde en de aanbidding van Israël toekomen, en dat ik Uw knecht ben, en alles wat ik gedaan heb, nu doe, en nog doen zal, doe als Uw agent, naar Uw woord en niet ter bevrediging van mijn lust of hartstocht. Gij gebruikt mij, Heere, laat het blijken dat Gij dit doet". Zie Numbers 16:28, Numbers 16:29. Elia heeft zijn eigen eer niet gezocht, maar diende Gods eer.

b. De stichting van het volk, opdat zij erkennen dat Gij, o Heere, die God zijt, en Uw genade mogen ervaren, door dit wonder hun hart omwendende, als een middel om tot U weer te keren, opdat Gij in genade wederkeert tot hen.

5. God heeft onmiddellijk door vuur geantwoord, 1 Kings 18:38. Elia's God praatte niet, wandelde niet, en sliep niet, behoefde noch gewekt noch levend gemaakt te worden. Terwijl hij nog sprak viel het vuur des Heeren en verteerde niet slechts, zoals op andere tijden, Leviticus 9:24, 1 Chronicles 21:26, 2 Chronicles 7:1 het offer en het hout ten teken van Gods welbehagen in het offer, maar lekte het water op dat in de groeve was, het doende verdampen voor de regen, die nu komen zal, en de vrucht was van dit offer en dat gebed meer dan van natuurlijke oorzaken. Vergelijk Psalms 135:7. "Hij doet dampen opklimmen van het einde van de aarde, Hij maakt de bliksemen met de regen, " voor die regen heeft Hij beide gemaakt. Zij, die vallen als slachtoffers van het vuur van Gods toorn, kunnen er door geen water tegen beschut worden. Maar dit was niet alles, om het wonder te voltooien verteerde het vuur de stenen van het altaar, ja zelfs het stof, om te tonen dat het geen gewoon vuur was, en misschien ook om te kennen te geven dat, hoewel God nu het offer van dit altaar aannam, zij toch in het vervolg al de altaren op hun hoogten moesten afbreken, en alleen van het altaar te Jeruzalem gebruik moesten maken voor hun gedurige offers. Het altaar van Mozes en dat van Salomo werd geheiligd door het vuur van de hemel, maar dit altaar hier werd vernietigd, omdat het niet meer gebruikt moest worden. Wij kunnen ons voorstellen welk een schrik en ontzetting het vuur in de schuldige Achab heeft teweeggebracht, evenals in al de aanbidders van Bal, en hoe zij er zover zij slechts konden voor wegvluchtten, zeggende: opdat het ook ons niet vertere, met toespeling op Numbers 16:34.

Eindelijk. Wat de uitkomst, het gevolg was van deze proef. De profeten van Bal hadden gefaald in het leveren van bewijs voor het rechtmatige van hun aanspraken ten behoeve van hun god, en werden volkomen afgewezen. Elia had door het overtuigendste en onmiskenbaarste bewijs het recht van zijn aanspraken getoond ten behoeve van de God van Israël. En nu:

1. Gaf het volk als jury hun uitspraak omtrent het onderzoek, en zij waren geheel eenstemmig er in. Het geval is zo eenvoudig, zo duidelijk en klaar, dat zij niet in raadskamer behoeven te gaan om over de uitspraak te beraadslagen, zij vielen op hun aangezichten, en allen, als een man, riepen: JAHWEH is God, en niet Bal, wij zijn er geheel en al van overtuigd, JAHWEH is God, 1 Kings 18:39. En nu zou men denken dat zij hieruit tot deze gevolgtrekking zouden komen: "Indien Hij God is, dan zal Hij onze God zijn, en dan zullen wij Hem alleen dienen," zoals in Joshua 24:24. Van sommigen was, naar wij hopen, het hart aldus omgewend, maar het gros van het volk was wel overtuigd doch niet bekeerd, zij gaven de waarheid toe, dat Hij God is, maar stemden niet in met Zijn verbond, dat Hij hun God zal zijn. Zalig zij, die niet gezien hebben wat zij zagen, en nochtans geloofd hebben, en er meer onder de invloed van kwamen dan zij, die het gezien hebben. Laat dit nu voor altijd beschouwd worden als een uitgemaakte zaak tegenover allen (want zij werd beslist na een volledig onderzoek tegenover een van de stoutmoedigste mededingers, door wie de God Israëls ooit beledigd werd) dat Jehovah God is, Hij alleen.

2. De profeten van Bal worden gegrepen, als misdadigers veroordeeld, en ter dood gebracht overeenkomstig de wet, 1 Kings 18:40. Indien JAHWEH de ware is, dan is Bal een valse god, naar wie deze Israëlieten verraderlijk waren overgelopen, en anderen hadden verleid hem te aanbidden, en daarom moesten zij volgens de uitdrukkelijke wet van God ter dood gebracht worden, Deuteronomy 13:1. Er was geen bewijs nodig voor het feit, geheel Israël was er getuige van en daarom beveelt Elia-nog altijd handelende volgens een buitengewone opdracht, dat niet als precedent gesteld mag worden-dat zij allen terstond ter dood gebracht moesten worden als de beroerders van het land, en Achab zelf is zo verschrikt en ontsteld, voor het ogenblik, door het vuur van de hemel, dat hij er zich niet tegen durfde verzetten. Dat waren de vierhonderd en vijftig profeten van Bal, de vierhonderd profeten van het bos (die, naar sommigen denken Zidoniërs waren) waren wel opgeroepen, 1 Kings 18:19, maar schijnen niet gekomen te zijn, en zo zijn zij aan de executie ontkomen, in welke ontkoming Achab en Izebel zich misschien gelukkig achtten, maar zij bleken de werktuigen te zijn van Achabs verderf, enige tijd daarna door hem aan te moedigen om naar Ramoth in Gilead te gaan, 1 Kings 22:6.

Verzen 21-40

1 Koningen 18:21-40

Achab en het volk verwachtten dat Elia in deze plechtige vergadering het land zou zegenen en om regen zou bidden, maar eerst heeft hij ander werk te doen. Het volk moet tot berouw en bekering worden gebracht, en dan kunnen zij de wegneming van het oordeel verwachten, maar niet eerder. Dat is de rechte methode, God zal eerst "ons hart bereiden, en dan Zijn oor doen opmerken," Psalms 17:3, eerst ons wenden tot Hem, en dan zich wenden tot ons. De verlaters van God moeten niet verwachten dat Hij hun gunst zal betonen voor zij tot hun trouw aan Hem zijn weergekeerd. Elia zou zeventig maal zeven malen naar regen hebben kunnen uitzien, en hem niet ontdekt hebben, indien hij zijn werk niet aldus van de rechte zijde had aangevat.

Drie en een half jaar van hongersnood heeft hen niet tot God teruggebracht, Elia zal nu trachten hun verstand te overtuigen, en door volmacht en leiding van boven ongetwijfeld wil hij nu de twist tussen God en Bal door een openbare proefneming laten beslechten. Het was een grote neerbuigende goedheid in God, dat Hij zo'n eenvoudige zaak nog tot een twistgeding wilde laten worden, en wilde toelaten, dat Bal Hem ten mededinger gesteld zou worden, maar zo wilde God dat alle mond gestopt zou worden en alle vlees voor Zijn aangezicht zou zwijgen. Gods zaak is zo onbetwistbaar recht, dat zij voor geen onderzoek naar het bewijs er van behoeft te vrezen.

I. Elia bestraft het volk voor hun vermenging van de aanbidding van God met die van Bal. Niet slechts aanbaden sommige Israëlieten God en anderen Bal, maar dezelfde Israëlieten aanbaden nu eens God en dan weer Bal. Dit noemt hij hinken op twee gedachten, 1 Kings 18:21. Zij aanbaden God om aan de profeten genoegen te doen, maar aanbaden Bal om Izebel te behagen en de gunst van het hof te winnen. Zij dachten de zaak te schikken door beide zijden voor te staan, zoals de Samaritanen, 2 Kings 17:33. Nu toont Elia hun het ongerijmde hiervan aan. Hij dringt niet aan op hun betrekking tot God. "Is hij uw God niet en de God van uw vaderen, terwijl Bal de god van de Zidoniërs is? "Heeft ook een volk de goden veranderd?" Jeremiah 2:11. Neen, hij komt terstond tot het wezen van de zaak. Er kan slechts n God zijn, slechts n die oneindig is, n die oppermachtig is. Er behoeft ook slechts n God te zijn, n die almachtig en algenoegzaam is, kan er toevoeging nodig wezen aan hetgeen volmaakt is? Indien het nu na gedaan onderzoek blijkt, dat Bal dat een oneindig, almachtig wezen is, die een opperheer en algenoegzame weldoener, dan behoort gij JAHWEH te verlaten en Bal alleen aan te kleven, maar indien JAHWEH die ene God is, dan is Bal een bedrog, en dan moet gij niets meer met hem te doen hebben.

1. Het is zeer verkeerd te hinken tussen God en Bal. "In verschil, dat vereffend kan worden (zegt Bisschop Hall), is niets meer veilig dan onpartijdigheid in praktijk en mening, maar in gevallen van zo noodwendige vijandschap, zoals tussen God en Bal is hij, die niet voor God is, tegen Hem." Vergelijk Marcus 9:38, 39 met Matthew 12:30. De dienst van God en de dienst van de zonde, de heerschappij van Christus en de heerschappij van de lusten, dat zijn de twee gedachten, op welke te hinken gevaarlijk is. Dat doen zij, die tot geen besluit komen onder hun overtuigingen, onvast en onstandvastig zijn in hun voornemens, veel beloven maar niets volbrengen, goed beginnen maar niet voortgaan, zich ongelijk blijven, onverschillig en lauw zijn voor hetgeen goed is. `Hun hart is verdeeld," Hosea 10:2, terwijl God het geheel of in het geheel niets wil hebben.

2. De keus wordt ons duidelijk voorgesteld wie wij willen dienen, Joshua 24:15. Indien wij iemand kunnen vinden, die meer recht voor ons is, of een beter meester voor ons zijn zal dan God, dan kunnen wij dien, op ons gevaar kiezen. God eist van ons niets meer dan hetgeen, waarop Hij bewijzen kan recht te hebben.

Op Elia's redelijke voorstelling van de zaak wist het volk niets te zeggen. Het volk antwoordde hem niet een woord. Zij konden niets zeggen om zich te rechtvaardigen, en zij wilden niets zeggen om zich te veroordelen, maar als mensen, die beschaamd staan, lieten zij hem zeggen wat hij wilde.

II. Hij stelt voor om de zaak aan een proef te onderwerpen, en dit was zoveel billijker, omdat alle uitwendige voordelen aan de zijde van Bal waren. De koning en het hof waren allen voor Bal, en evenzo het gros van het volk. Die Bals zaak moesten voorstaan waren vier honderd en vijftig man, welvarende, wl doorvoede personen, 1 Kings 18:22, en nog vier honderd anderen, die hun helpers waren, 1 Kings 18:19. Die Gods zaak voorstond en bepleitte was slechts een enkel man, kort geleden nog een arme balling, ternauwernood voor de hongerdood bewaard, zodat Gods zaak door niets anders ondersteund werd dan door haar recht. Maar er zal nu deze proef genomen worden: "Laat er van elke zijde een offer bereid worden, en laat iedere zijde tot haar God bidden, en de God, die door vuur antwoorden zal, die zal God zijn. Indien geen van beide antwoordt, zo laat hen dan atheïsten worden, indien beide antwoorden, zo laat hen dan voortgaan met op twee gedachten te hinken." Elia had ongetwijfeld een bijzondere opdracht van God om die proefneming te doen, want anders had hij God verzocht en de Godsdienst beledigd. maar het was hier een buitengewoon geval, en de uitspraak zal nuttig wezen niet slechts toen maar in alle eeuwen. Het is een voorbeeld van Elia's moed, dat hij in de zaak Gods alleen durfde staan tegenover zulke machten en getallen, en de uitkomst is een bemoediging voor al Gods getuigen om nooit het aangezicht van de mensen te vrezen. Elia zegt niet: "De God die door water zal antwoorden," (hoewel dat de zaak was, die het land behoefde) maar "die door vuur antwoordt, die zal God zijn", omdat de verzoening geschieden zou door offerande, eer het oordeel in barmhartigheid kon weggenomen worden. De God dus, die macht heeft de zonde te vergeven, en dit aan te duiden door het zondoffer te verteren, moet de God zijn, die deze ramp van ons kan wegnemen. Hij, die vuur kan geven, kan regen geven. Zie Matthew 9:2, Matthew 9:6.

III. Het volk wil zich aan de uitslag van die proefneming onderwerpen. Dat woord is goed, 1 Kings 18:24. Zij erkennen dat het voorstel billijk en onwraakbaar is. "God heeft dikwijls door vuur geantwoord, indien Bal dat niet kan, zo laat hem als een indringer verworpen worden." Zij waren zeer begerig om die proefneming te zien, en schenen besloten om bij de uitkomst te blijven, zich er aan te houden, hoe die ook wezen mocht. Zij, die standvastig voor God waren, twijfelden niet of het zou uitlopen tot Zijn eer, zij, die onverschillig waren, wilden wel tot een beslissing komen. Achab en de Bals profeten durfden zich niet verzetten, uit vrees voor het volk, en hoopten, f dat zij vuur van de hemel zouden verkrijgen, (ofschoon dit hun nog nooit gebeurd was) en dit te meer omdat zij, naar sommigen denken, in Bal de zon aanbaden, of dat Elia het niet kon, omdat hij niet in de tempel was, waar God op die wijze Zijn heerlijkheid placht te openbaren. Indien de proefneming slechts onbeslist bleef, dan zou door de voordelen, die zij aan hun zijde hadden, voor hun toch de overwinning zijn. Zo laat de proefneming dan maar voortgaan.

IV. De Balsprofeten beproeven het het eerst met hun god, maar tevergeefs. Zij begeren de voorrang, niet slechts om de eer, maar opdat, zo zij ook maar in het minst hun doel schijnen te bereiken, Elia tot de verdere proefneming niet zou worden toegelaten. Elia geeft hun de voorrang, 1 Kings 18:23, staat hun tot hun grotere beschaming de leiding toe, alleen maar, wetende dat de werking des Satans is in wonderen van de leugen, draagt hij zorg om bedrog te voorkomen. Er moet geen vuur aan gelegd worden. Nu is er bij hun proefneming op te merken:

1. Hoe dringend en luidruchtig de profeten van Bal zich tot hem hebben gewend. Zij hadden hun offer bereid, en wij kunnen ons voorstellen welk een geraas die vier honderd en vijftig mannen daarbij maakten, toen zij allen, als een man, riepen, riepen met al hun macht: O Bal, antwoord ons, en dit urenlang, langer dan de aanbidders van Diana schreeuwden: "Groot is de Diana van de Efeziërs!" Acts 19:34. Hoe onzinnig en woest waren zij in hun gebed tot Bal. Als dwazen sprongen zij op het altaar 1 Kings 18:26, alsof zij zelf met hun var offers wilden worden of, wel omdat zij aldus aan de grote vurigheid van hun geest uiting wilden geven. Zij sprongen heen en weer, of dansten om het altaar. Zij hoopten door hun dansen hun god te behagen, zoals Herodias Herodes heeft behaagd, en daardoor hun bede te verkrijgen.

a. Als waanzinnigen sneden zij zich met messen en met priemen, 1 Kings 18:28, uit ergernis dat zij geen antwoord kregen of in een soort van profetische razernij, hopende de gunst van hun gods te verkrijgen, door hem hun eigen bloed te offeren toen zij haar niet konden verkrijgen door het bloed van hun var. God heeft van Zijn aanbidders nooit geëist Hem op die wijze te eren, maar de dienst van de duivel streeft en vertroetelt soms wel het lichaam, maar is er in andere opzichten wezenlijk wreed voor, zoals in nijd en dronkenschap. Dit schijnt de manier te zijn geweest van de Bals- aanbidders. God heeft Zijn aanbidders uitdrukkelijk verboden zich te snijden, Deuteronomy 14:1. Hij dringt er op aan dat wij onze lusten en ons bederf doden maar lichamelijke boetedoening en strengheid zoals zij bij de papisten in gebruik zijn, die deze strekking niet hebben, zijn Hem niet welbehaaglijk. Wie heeft zulks van uw hand geëist?

2. Hoe Elia hen bespotte, 1 Kings 18:27. Hij stond bij hen, en had geduldig vele uren lang hun bidden tot een afgod aangehoord, hoewel met innerlijke verontwaardiging en verachting, en des middags, als de zon het heetst was, en zij toen, indien ooit, vuur verwachtten, verwees hij hun hun dwaasheid. En niettegenstaande de waardigheid van zijn ambt en het ernstige zwaarwichtige van het werk dat hem wachtte steekt hij de draak met hen. "Roept met luider stem, want hij is een god, een mooie god, die men niet zonder al dit gedruis en rumoer kan doen horen! Gij denkt zeker dat hij praat of peinst, in diepzinnige gedachten is verzonken of aan iets anders denkt, en op zijn eigen zaken geen acht geeft, als toch niet alleen uw reputatie, maar zijn eer op het spel staat en zijn deel en invloed in Israël. Wat hij pas veroverd heeft zal hij verliezen indien hij niet terstond goed om zich heen ziet". De aanbidding van afgoden is uiterst bespottelijk, en het is niet meer dan recht om haar als zodanig tentoon te stellen en van de verachting prijs te geven. Dit zal volstrekt hen niet rechtvaardigen, die de aanbidders van God in Christus bespotten, omdat die aanbidding niet op hun wijze geschiedt. Bals profeten waren door de rechtvaardigen smaad, die Elia op hen wierp, zo weinig overtuigd en beschaamd gemaakt, dat het hen nog heftiger maakte en zij zich nog bespottelijker aanstelden. Het bedrogen hart heeft hen terzijde afgeleid, zij konden hun zielen niet redden door te zeggen: is er niet een leugen in onze rechterhand?

3. Hoe doof Bal voor hen was. Elia heeft hen niet gestoord, maar liet hen hun gang gaan, totdat zij moede waren en geheel en al wanhoopten aan succes, hetgeen niet was voor de tijd van het avondoffer, 1 Kings 18:29. Gedurende al die tijd hebben sommigen van hen gebeden, terwijl anderen van hen profeteerden, hymnen zongen ter ere van Bal misschien, of liever hen aanmoedigden, die baden, om met bidden voort te gaan, hun verzekerende, dat Bal hen eindelijk wel zou verhoren, maar er was geen stem, en geen antwoorder, en geen opmerking Afgoden konden goed noch kwaad doen. Indien God het had veroorloofd zou de overste van de macht van de lucht bij deze gelegenheid vuur van de hemel hebben kunnen doen komen, en het gaarne gedaan hebben om zijn Bal te ondersteunen. Wij bevinden dat het beest, hetwelk de wereld bedriegt, het doet Revelation 13:13, "het doet vuur uit de hemel afkomen op de aarde voor de mensen' en aldus verleidt het hen, 1 Kings 18:14. Maar God wilde de duivel niet toelaten om dit nu te doen, omdat met toestemming van beide partijen door dit wonder nu uitgemaakt zou worden wie de ware God is.

V. Elia verkrijgt spoedig van zijn God een antwoord door vuur. De aanhangers van Bal zijn genoodzaakt hun zaak op te geven, en nu is het Elia's beurt. Laat ons zien of hij beter slaagde.

1. Hij maakte een altaar. Hij wilde geen gebruik maken van het hunne, dat verontreinigd was door hun gebeden aan Bal, maar de overblijfselen daar vindende van een altaar, dat voormaals in de dienst des Heeren gebruikt was, wilde hij dit herstellen, 1 Kings 18:30, om te kennen te geven dat hij geen nieuwe Godsdienst ging invoeren, maar het geloof en de aanbidding van de God van hun vaderen wilde doen herleven, en hen wilde terugbrengen tot hun eerste liefde en hun eerste werken. Hij kon hen niet naar het altaar te Jeruzalem brengen, tenzij hij de twee rijken weer kon verenigen, (hetgeen, ter kastijding van beide, God niet wilde dat nu geschieden zou) daarom bouwt hij door zijn gezag als profeet een altaar op de berg Karmel, en erkent dus dat, hetwelk daar vroeger gebouwd was. Als wij een hervorming niet zover kunnen doorvoeren als wij wel zouden willen, dan moeten wij doen wat wij kunnen en liever het een of ander dulden dat verkeerd is, dan niet alles te doen om Bal te verderven en geheel uit te roeien. Hij herstelde het altaar des Heeren, dat verbroken was, met twaalf stenen naar hef getal van de stammen, 1 Kings 18:31. Hoewel tien van de stammen waren afgevallen en Bal dienden, zal hij hen toch beschouwen als nog behorende aan God krachtens het aloude verbond met hun vaderen, en hoewel deze tien ongelukkig van de andere twee afgescheiden waren voor burgerlijke zaken en belangen, hadden zij in de aanbidding van de God Israëls toch gemeenschap met elkaar, en waren zij twaalven n. Er wordt melding van gemaakt, dat God hun vader Jakob bij de naam Israël genoemd heeft, 1 Kings 18:31, een vorst Gods ter bescherming van zijn ontaarde nakomelingen, die een god aanbaden welke, naar zij zagen, hen niet kon horen noch antwoorden en de profeet te bemoedigen, die nu, evenals Jakob, met zijn God zal gaan worstelen, ook hij zal een vorst Gods zijn, Psalms 24:6, "die uw aangezicht zoeken, o Jakob. Aldaar sprak Hij met ons," Hosea 12:5.

2. Zijn altaar gebouwd hebbende in de naam des Heeren, 1 Kings 18:32, volgens Zijn aanwijzing, en met het oog op Hem, en niet tot zijn eigen eer, bereidde hij nu zijn offer, 1 Kings 18:33. "Ziedaar de var en het hout, maar waar is het vuur?" Genesis 22:7, Genesis 22:8, "God zal zichzelf van vuur voorzien." Als wij in oprechtheid ons hart aan God offeren, dan zal Hij er door Zijn genade een heilig vuur in ontsteken. Elia was geen priester, en zijn helpers waren geen Levieten, op de Karmel was noch tabernakel noch tempel, hij was op grote afstand van de ark van de getuigenis en de plaats, die God zich had verkoren, dit was niet het altaar, dat de gave heiligde, maar nooit was een offerande Gode meer welbehaaglijk dan deze. Van de bijzondere Levietische inzettingen werd zo dikwijls vrijstelling verleend (zoals in de tijd van de richteren, in Samuëls tijd en nu) dat men geneigd zou zijn te denken dat zij meer bedoeld waren als typen om vervuld te worden in de antitypen van het Evangelie, dan om vervuld te worden in de strikte, nauwkeurige waarneming er van. Het verderven er van door het gebruik, zoals de apostel het noemt, Coloss. 2:22, moest de algehele opheffing ervan aanduiden, Heb. 8:13. 3. Hij gebood dat overvloed van water op zijn altaar uitgestort zou worden, en hij had een groeve rondom het altaar laten maken om het op te vangen, 1 Kings 18:32, en sommigen denken dat hij het altaar hol gemaakt heeft. Twaalf kruiken water (waarschijnlijk zeewater want de zee was nabij, en in deze tijd van droogte was zoet water te kostbaar om er zo verkwistend mee te zijn) driemaal vier, goot hij op zijn offer, om de verdenking te voorkomen dat er vuur onder verborgen was, want indien er vuur onder verborgen was, dan zou het door al dat water wel uitgeblust zijn, en om alzo het verwachte wonder nog treffender te maken.

4. Toen wendde hij zich plechtig tot God in het gebed voor zijn altaar, Hem nederig smekende "om zijn brandoffer tot as te maken," zoals de uitdrukking luidt in Psalms 20:4, en er Zijn welbehagen in te kennen te geven. Zijn gebed is niet lang, want hij gebruikte geen ijdele herhalingen, ook dacht hij niet om zijn vele spreken verhoord te zullen worden, maar het is zeer ernstig, zeer kalm en rustig, en toont dat zijn geest zeer kalm en rustig was, verre van de woeste onstuimigheid, die de profeten van Bal vervulde, 1 Kings 18:36, 1 Kings 18:37. Hoewel hij niet op de bestemde plaats was, koos hij toch de bestemde tijd om het spijsoffer te offeren, ten einde hierdoor zijn gemeenschap te betuigen met het altaar te Jeruzalem. Hoewel hij een antwoord verwachtte door vuur, kwam hij toch in vrijmoedigheid tot het altaar en vreesde dat vuur niet. Hij wendde zich tot God als de God van Abraham, Izak en Israël, geloof oefenende in Gods oude verbond, en ook het volk herinnerende aan hun betrekking tot God en de aartsvaders. Hij pleit op twee dingen:

a. Op de eer van God: "Heere, verhoor mij, en antwoord mij, opdat het heden bekend worde (want het wordt nu door de meesten ontkend of vergeten) dat Gij God in Israël zijt, aan wie alleen de hulde en de aanbidding van Israël toekomen, en dat ik Uw knecht ben, en alles wat ik gedaan heb, nu doe, en nog doen zal, doe als Uw agent, naar Uw woord en niet ter bevrediging van mijn lust of hartstocht. Gij gebruikt mij, Heere, laat het blijken dat Gij dit doet". Zie Numbers 16:28, Numbers 16:29. Elia heeft zijn eigen eer niet gezocht, maar diende Gods eer.

b. De stichting van het volk, opdat zij erkennen dat Gij, o Heere, die God zijt, en Uw genade mogen ervaren, door dit wonder hun hart omwendende, als een middel om tot U weer te keren, opdat Gij in genade wederkeert tot hen.

5. God heeft onmiddellijk door vuur geantwoord, 1 Kings 18:38. Elia's God praatte niet, wandelde niet, en sliep niet, behoefde noch gewekt noch levend gemaakt te worden. Terwijl hij nog sprak viel het vuur des Heeren en verteerde niet slechts, zoals op andere tijden, Leviticus 9:24, 1 Chronicles 21:26, 2 Chronicles 7:1 het offer en het hout ten teken van Gods welbehagen in het offer, maar lekte het water op dat in de groeve was, het doende verdampen voor de regen, die nu komen zal, en de vrucht was van dit offer en dat gebed meer dan van natuurlijke oorzaken. Vergelijk Psalms 135:7. "Hij doet dampen opklimmen van het einde van de aarde, Hij maakt de bliksemen met de regen, " voor die regen heeft Hij beide gemaakt. Zij, die vallen als slachtoffers van het vuur van Gods toorn, kunnen er door geen water tegen beschut worden. Maar dit was niet alles, om het wonder te voltooien verteerde het vuur de stenen van het altaar, ja zelfs het stof, om te tonen dat het geen gewoon vuur was, en misschien ook om te kennen te geven dat, hoewel God nu het offer van dit altaar aannam, zij toch in het vervolg al de altaren op hun hoogten moesten afbreken, en alleen van het altaar te Jeruzalem gebruik moesten maken voor hun gedurige offers. Het altaar van Mozes en dat van Salomo werd geheiligd door het vuur van de hemel, maar dit altaar hier werd vernietigd, omdat het niet meer gebruikt moest worden. Wij kunnen ons voorstellen welk een schrik en ontzetting het vuur in de schuldige Achab heeft teweeggebracht, evenals in al de aanbidders van Bal, en hoe zij er zover zij slechts konden voor wegvluchtten, zeggende: opdat het ook ons niet vertere, met toespeling op Numbers 16:34.

Eindelijk. Wat de uitkomst, het gevolg was van deze proef. De profeten van Bal hadden gefaald in het leveren van bewijs voor het rechtmatige van hun aanspraken ten behoeve van hun god, en werden volkomen afgewezen. Elia had door het overtuigendste en onmiskenbaarste bewijs het recht van zijn aanspraken getoond ten behoeve van de God van Israël. En nu:

1. Gaf het volk als jury hun uitspraak omtrent het onderzoek, en zij waren geheel eenstemmig er in. Het geval is zo eenvoudig, zo duidelijk en klaar, dat zij niet in raadskamer behoeven te gaan om over de uitspraak te beraadslagen, zij vielen op hun aangezichten, en allen, als een man, riepen: JAHWEH is God, en niet Bal, wij zijn er geheel en al van overtuigd, JAHWEH is God, 1 Kings 18:39. En nu zou men denken dat zij hieruit tot deze gevolgtrekking zouden komen: "Indien Hij God is, dan zal Hij onze God zijn, en dan zullen wij Hem alleen dienen," zoals in Joshua 24:24. Van sommigen was, naar wij hopen, het hart aldus omgewend, maar het gros van het volk was wel overtuigd doch niet bekeerd, zij gaven de waarheid toe, dat Hij God is, maar stemden niet in met Zijn verbond, dat Hij hun God zal zijn. Zalig zij, die niet gezien hebben wat zij zagen, en nochtans geloofd hebben, en er meer onder de invloed van kwamen dan zij, die het gezien hebben. Laat dit nu voor altijd beschouwd worden als een uitgemaakte zaak tegenover allen (want zij werd beslist na een volledig onderzoek tegenover een van de stoutmoedigste mededingers, door wie de God Israëls ooit beledigd werd) dat Jehovah God is, Hij alleen.

2. De profeten van Bal worden gegrepen, als misdadigers veroordeeld, en ter dood gebracht overeenkomstig de wet, 1 Kings 18:40. Indien JAHWEH de ware is, dan is Bal een valse god, naar wie deze Israëlieten verraderlijk waren overgelopen, en anderen hadden verleid hem te aanbidden, en daarom moesten zij volgens de uitdrukkelijke wet van God ter dood gebracht worden, Deuteronomy 13:1. Er was geen bewijs nodig voor het feit, geheel Israël was er getuige van en daarom beveelt Elia-nog altijd handelende volgens een buitengewone opdracht, dat niet als precedent gesteld mag worden-dat zij allen terstond ter dood gebracht moesten worden als de beroerders van het land, en Achab zelf is zo verschrikt en ontsteld, voor het ogenblik, door het vuur van de hemel, dat hij er zich niet tegen durfde verzetten. Dat waren de vierhonderd en vijftig profeten van Bal, de vierhonderd profeten van het bos (die, naar sommigen denken Zidoniërs waren) waren wel opgeroepen, 1 Kings 18:19, maar schijnen niet gekomen te zijn, en zo zijn zij aan de executie ontkomen, in welke ontkoming Achab en Izebel zich misschien gelukkig achtten, maar zij bleken de werktuigen te zijn van Achabs verderf, enige tijd daarna door hem aan te moedigen om naar Ramoth in Gilead te gaan, 1 Kings 22:6.

Verzen 41-46

1 Koningen 18:41-46

Israël in zover hervormd zijnde, dat zij de Heere hadden erkend God te zijn, en bewilligd hadden in de terdoodbrenging van Bal, ten einde niet langer door hen verleid te worden was-hoewel het allesbehalve een grondige hervorming was-in zoverre door God aangenomen, dat Hij nu de sluizen des hemels heeft geopend, en diezelfde avond (naar het schijnt) toen zij dit goede werk verricht hadden, zegeningen heeft uitgestort over het land, waardoor zij in hun hervorming bevestigd hadden moeten worden, Haggai 2:18, Haggai 2:19.

1. Elia zendt Achab heen om te eten en te drinken, uit blijdschap dat God nu "een behagen had aan zijn werken," zie Ecclesiastes 9:7, en dat de regen kwam. Achab had de hele dag gevast, hetzij in Godsdienstig vasten, daar het een dag van gebed was, of uit gebrek aan tijd, daar het een dag was van grote verwachting, maar nu liet hij hem eten en drinken, want hoewel anderen er nog geen teken van zien, Elia hoort door het geloof het geruis van een overvloedige regen, 1 Kings 18:41. God openbaart Zijn verborgenheden aan Zijn knechten de profeten.

2. Elia zondert zich af om te bidden, want hoewel God regen beloofd had, moet hij er toch om bidden, Zacheria 10:1, en om dankzegging te door voor Gods antwoorden door vuur, thans hopende op een antwoord door water. Wat hij zei wordt ons niet meegedeeld, maar:

a. Hij trok zich terug naar de top van de Karmel, die zeer hoog en zeer eenzaam was. Vandaar dat wij lezen van degenen, die "zich verborgen op de hoogte van Karmel," Amos 9:3. Daar wilde hij alleen zijn. Zij, die geroepen worden om in het openbaar te verschijnen en voor God te handelen, moeten toch tijd vinden om met Hem alleen te zijn en hun gemeenschap met Hem te onderhouden in de eenzaamheid. Daar stelde hij zich als het ware, op zijn wachttoren, zoals de profeet, Habak. 2:1.

b. Hij wierp zich op de knieën op de aarde, ten teken van ootmoed en dringend aanhouden in het gebed, en legde zijn aangezicht tussen zijn knieën, dat is: boog zijn hoofd zo diep, dat het zijn knieën aanraakte, zich aldus vernederende in het besef van zijn geringheid en onwaardigheid nu God hem zodanig geëerd had.

3. Hij beveelt zijn dienaar hem bericht te brengen, zodra hij een wolk zag opkomen uit de zee, de Middellandse zee, waarover hij van de top van de Karmel een ruim uitzicht had. De hedendaagse zeelieden noemen hem Kaap Karmel. Zes maal gaat de dienaar naar het hoogste punt om uit te zien, en ontdekt niets, brengt zijn meester geen goede tijding, maar Elia blijft bidden, wil er niet eens in zoverre van afgeleid worden om zelf te gaan zien, maar zendt zijn dienaar nogmaals uit om te zien of hij geen hoopgevende wolk kon ontdekken, terwijl hij vurig blijft bidden als iemand, die tot het besluit van vader Jakob is gekomen: "Ik zal u niet laten gaan, tenzij dan Gij mij zegent." Hoewel de verhoring van onze vurige en gelovige smekingen niet snel komt, moeten wij toch volharden in de gebeden, en niet vertragen, of ophouden, want op het einde zal Hij het voortbrengen en niet liegen.

4. Eindelijk verschijnt een wolkje, niet groter dan de hand van een man, maar dat weldra zich uitspreidt over de gehele hemel en de aarde bewatert, 1 Kings 18:44, 1 Kings 18:45. Grote zegeningen komen dikwijls voort uit een klein begin, en overvloedige stortregens uit een wolk van een span lengte. Laat ons daarom nooit de dag van de kleine dingen verachten, maar op grote dingen er van hopen en ze verwachten. Dit was niet als een morgenwolk, die voorbijgaat (Israëls weldadigheid is dit wel geweest) maar een, die zeer milde zegen voortbracht, Psalms 68:10, en een onderpand was van nog meer.

5. Hierop spoort Elia Achab aan om zich naar huis te spoeden, en vergezelt hem. Achab reed statig en op zijn gemak in zijn wagen, 1 Kings 18:45. Elia loopt te voet voor hem heen. Indien Achab aan Elia de eerbied had betoond, die hij verdiende, hij zou hem in zijn wagen meegenomen hebben, zoals de kamerling Filippus bij zich in de wagen genomen heeft, ten einde hem te eren voor de oudsten van Israël, en verder met hem te beraadslagen over de hervorming van het rijk, maar zijn bederf hield de overhand over zijn overtuiging, en hij was blij van hem af te zijn, zoals Felix van Paulus, toen hij hem wegzond en zijn gesprek met hem uitstelde, totdat hij meer gelegen tijd zou bekomen hebben. Daar Achab hem echter niet uitnodigt om mee te rijden, zal hij voor zijn aangezicht heen lopen, 1 Kings 18:46, als een van zijn dienaren, opdat hij zich niet zou schijnen te verheffen door de grote eer, die God hem heeft aangedaan, of te verminderen in burgerlijke beleefdheid jegens zijn vorst, hoewel hij hem getrouw heeft bestraft. Gods dienstknechten moeten doen blijken dat, hoe groots een aanzien zij ook hebben, als zij Gods boodschappen overbrengen, het toch verre van hen is, om groot te willen zijn naar de wereld, dat moeten zij aan de koningen van de aarde overlaten.

Verzen 41-46

1 Koningen 18:41-46

Israël in zover hervormd zijnde, dat zij de Heere hadden erkend God te zijn, en bewilligd hadden in de terdoodbrenging van Bal, ten einde niet langer door hen verleid te worden was-hoewel het allesbehalve een grondige hervorming was-in zoverre door God aangenomen, dat Hij nu de sluizen des hemels heeft geopend, en diezelfde avond (naar het schijnt) toen zij dit goede werk verricht hadden, zegeningen heeft uitgestort over het land, waardoor zij in hun hervorming bevestigd hadden moeten worden, Haggai 2:18, Haggai 2:19.

1. Elia zendt Achab heen om te eten en te drinken, uit blijdschap dat God nu "een behagen had aan zijn werken," zie Ecclesiastes 9:7, en dat de regen kwam. Achab had de hele dag gevast, hetzij in Godsdienstig vasten, daar het een dag van gebed was, of uit gebrek aan tijd, daar het een dag was van grote verwachting, maar nu liet hij hem eten en drinken, want hoewel anderen er nog geen teken van zien, Elia hoort door het geloof het geruis van een overvloedige regen, 1 Kings 18:41. God openbaart Zijn verborgenheden aan Zijn knechten de profeten.

2. Elia zondert zich af om te bidden, want hoewel God regen beloofd had, moet hij er toch om bidden, Zacheria 10:1, en om dankzegging te door voor Gods antwoorden door vuur, thans hopende op een antwoord door water. Wat hij zei wordt ons niet meegedeeld, maar:

a. Hij trok zich terug naar de top van de Karmel, die zeer hoog en zeer eenzaam was. Vandaar dat wij lezen van degenen, die "zich verborgen op de hoogte van Karmel," Amos 9:3. Daar wilde hij alleen zijn. Zij, die geroepen worden om in het openbaar te verschijnen en voor God te handelen, moeten toch tijd vinden om met Hem alleen te zijn en hun gemeenschap met Hem te onderhouden in de eenzaamheid. Daar stelde hij zich als het ware, op zijn wachttoren, zoals de profeet, Habak. 2:1.

b. Hij wierp zich op de knieën op de aarde, ten teken van ootmoed en dringend aanhouden in het gebed, en legde zijn aangezicht tussen zijn knieën, dat is: boog zijn hoofd zo diep, dat het zijn knieën aanraakte, zich aldus vernederende in het besef van zijn geringheid en onwaardigheid nu God hem zodanig geëerd had.

3. Hij beveelt zijn dienaar hem bericht te brengen, zodra hij een wolk zag opkomen uit de zee, de Middellandse zee, waarover hij van de top van de Karmel een ruim uitzicht had. De hedendaagse zeelieden noemen hem Kaap Karmel. Zes maal gaat de dienaar naar het hoogste punt om uit te zien, en ontdekt niets, brengt zijn meester geen goede tijding, maar Elia blijft bidden, wil er niet eens in zoverre van afgeleid worden om zelf te gaan zien, maar zendt zijn dienaar nogmaals uit om te zien of hij geen hoopgevende wolk kon ontdekken, terwijl hij vurig blijft bidden als iemand, die tot het besluit van vader Jakob is gekomen: "Ik zal u niet laten gaan, tenzij dan Gij mij zegent." Hoewel de verhoring van onze vurige en gelovige smekingen niet snel komt, moeten wij toch volharden in de gebeden, en niet vertragen, of ophouden, want op het einde zal Hij het voortbrengen en niet liegen.

4. Eindelijk verschijnt een wolkje, niet groter dan de hand van een man, maar dat weldra zich uitspreidt over de gehele hemel en de aarde bewatert, 1 Kings 18:44, 1 Kings 18:45. Grote zegeningen komen dikwijls voort uit een klein begin, en overvloedige stortregens uit een wolk van een span lengte. Laat ons daarom nooit de dag van de kleine dingen verachten, maar op grote dingen er van hopen en ze verwachten. Dit was niet als een morgenwolk, die voorbijgaat (Israëls weldadigheid is dit wel geweest) maar een, die zeer milde zegen voortbracht, Psalms 68:10, en een onderpand was van nog meer.

5. Hierop spoort Elia Achab aan om zich naar huis te spoeden, en vergezelt hem. Achab reed statig en op zijn gemak in zijn wagen, 1 Kings 18:45. Elia loopt te voet voor hem heen. Indien Achab aan Elia de eerbied had betoond, die hij verdiende, hij zou hem in zijn wagen meegenomen hebben, zoals de kamerling Filippus bij zich in de wagen genomen heeft, ten einde hem te eren voor de oudsten van Israël, en verder met hem te beraadslagen over de hervorming van het rijk, maar zijn bederf hield de overhand over zijn overtuiging, en hij was blij van hem af te zijn, zoals Felix van Paulus, toen hij hem wegzond en zijn gesprek met hem uitstelde, totdat hij meer gelegen tijd zou bekomen hebben. Daar Achab hem echter niet uitnodigt om mee te rijden, zal hij voor zijn aangezicht heen lopen, 1 Kings 18:46, als een van zijn dienaren, opdat hij zich niet zou schijnen te verheffen door de grote eer, die God hem heeft aangedaan, of te verminderen in burgerlijke beleefdheid jegens zijn vorst, hoewel hij hem getrouw heeft bestraft. Gods dienstknechten moeten doen blijken dat, hoe groots een aanzien zij ook hebben, als zij Gods boodschappen overbrengen, het toch verre van hen is, om groot te willen zijn naar de wereld, dat moeten zij aan de koningen van de aarde overlaten.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 18". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-18.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile