Lectionary Calendar
Monday, December 23rd, 2024
the Fourth Week of Advent
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
1 Koningen 13

Bijbelverkaring van Matthew HenryHenry's compleet

Zoek naar…
Enter query below:

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 13

Aan het einde van het vorige hoofdstuk verlieten wij Jerobeam, dienende aan zijn altaar te Bethel, en daar vinden wij hem aan het begin van dit, toen hij een getuigenis van God ontving tegen zijn afgoderij en afval. Dit werd hem gezonden door een profeet, een man Gods, die in Juda woonde, en die het voornaamste onderwerp is van de geschiedenis in dit hoofdstuk, waarin ons gezegd wordt:

I. Wat er voorviel tussen hem en de nieuwe koning.

1.De profeet dreigde Jerobeams altaar, 1 Kings 13:1, 1 Kings 13:2, en gaf hem een teken, 1 Kings 13:3, dat dadelijk plaats had, 1 Kings 13:5..

2. De koning dreigde de profeet, en werd zelf tot een tweede teken gemaakt door het verdorren van zijn hand, 1 Kings 13:4, en de herstelling er van na zijn onderwerping en des profeten voorbede, 1 Kings 13:6..

3. De profeet wijst de vriendelijkheid af, die hem hierop werd aangeboden, 1 Kings 13:7.

II. Wat er voorviel tussen hem en de oude profeet.

1.De oude profeet deed hem terugkomen door een leugen en onthaalde hem in zijn huis, 1 Kings 13:11 - 1 Kings 13:19..

2. Omdat hij dit onthaal in ongehoorzaamheid aan het Goddelijk bevel heeft aangenomen, wordt hij gedreigd met de dood, 1 Kings 13:20. En:

3. De bedreiging wordt volvoerd, want hij wordt gedood door een leeuw, 1 Kings 13:23, 1 Kings 13:24, en begraven te Bethel, 1 Kings 13:25 1 Kings 13:32.

4. Jerobeam wordt verhard in zijn afgoderij, 1 Kings 13:33, 1 Kings 13:34. "Heere Uw oordelen zijn een grote afgrond".

Inleiding

Bijbelverkaring van Matthew Henry, 1 KONINGEN 13

Aan het einde van het vorige hoofdstuk verlieten wij Jerobeam, dienende aan zijn altaar te Bethel, en daar vinden wij hem aan het begin van dit, toen hij een getuigenis van God ontving tegen zijn afgoderij en afval. Dit werd hem gezonden door een profeet, een man Gods, die in Juda woonde, en die het voornaamste onderwerp is van de geschiedenis in dit hoofdstuk, waarin ons gezegd wordt:

I. Wat er voorviel tussen hem en de nieuwe koning.

1.De profeet dreigde Jerobeams altaar, 1 Kings 13:1, 1 Kings 13:2, en gaf hem een teken, 1 Kings 13:3, dat dadelijk plaats had, 1 Kings 13:5..

2. De koning dreigde de profeet, en werd zelf tot een tweede teken gemaakt door het verdorren van zijn hand, 1 Kings 13:4, en de herstelling er van na zijn onderwerping en des profeten voorbede, 1 Kings 13:6..

3. De profeet wijst de vriendelijkheid af, die hem hierop werd aangeboden, 1 Kings 13:7.

II. Wat er voorviel tussen hem en de oude profeet.

1.De oude profeet deed hem terugkomen door een leugen en onthaalde hem in zijn huis, 1 Kings 13:11 - 1 Kings 13:19..

2. Omdat hij dit onthaal in ongehoorzaamheid aan het Goddelijk bevel heeft aangenomen, wordt hij gedreigd met de dood, 1 Kings 13:20. En:

3. De bedreiging wordt volvoerd, want hij wordt gedood door een leeuw, 1 Kings 13:23, 1 Kings 13:24, en begraven te Bethel, 1 Kings 13:25 1 Kings 13:32.

4. Jerobeam wordt verhard in zijn afgoderij, 1 Kings 13:33, 1 Kings 13:34. "Heere Uw oordelen zijn een grote afgrond".

Verzen 1-10

1 Koningen 13:1-10

I. Hier wordt een bode gezonden aan Jerobeam om hem Gods misnoegen te kennen te geven wegens zijn afgoderij, 1 Kings 13:1. Het leger van Juda, dat hem had willen verderven, mocht niet tegen hem optrekken, mocht het zwaard niet tegen hem trekken, 1 Kings 12:24, maar in plaats daarvan wordt een profeet uit Juda tot hem gezonden, om hem af te brengen van zijn boze weg, en hij wordt ter rechter tijd gezonden, toen hij zijn altaar nog slechts inwijdde eer zijn hart verhard was door de bedriegelijkheid van de zonde, want God heeft geen lust in de dood van de zondaren, maar wil dat zij zich bekeren en leven. Hoe kloekmoedig was die bode, die de koning durfde aanvallen in zijn hoogmoed, en de plechtigheid durfde onderbreken, waarop hij zo trots was! Zij, die op een boodschap Gods uitgaan, moeten het aangezicht des mensen niet vrezen, zij weten wie hen zal doorhelpen. Hoe vriendelijk was Hij, die hem zond om Jerobeam te waarschuwen voor de toorn van God, die geopenbaard is van de hemel over zijn goddeloosheid en ongerechtigheid!

II. De boodschap wordt in de naam van God overgebracht, niet gefluisterd maar met luider stem uitgeroepen, waardoor de moed van de profeten wordt aangeduid, en dat hij noch bevreesd was noch zich schaamde, om er voor uit te komen, alsmede zijn wens om gehoord te worden door allen die tegenwoordig waren, en die bij deze grote gelegenheid niet weinig talrijk zijn geweest, in de hoop tevens dat zij zijn woorden ter harte zullen nemen. De boodschap is gericht, niet tegen Jerobeam, noch tegen het volk, maar tegen het altaar, waarvan de stenen eerder zullen horen dan zij, die verzot waren op hun afgoden en doof waren voor de roepstemmen Gods. Maar door zijn dreigen van het altaar, dreigt hij de stichter er van en hen, die daar aanbaden, aan wie het zo lief is als hun eigen ziel, en die er toe kunnen komen om te zeggen: "Indien Gods toorn het levenloze, schuldeloze altaar treft, hoe zullen wij dan ontvlieden?" Hetgeen voorzegd is betreffende het altaar, 1 Kings 13:2, is dat na verloop van tijd een vorst uit het huis van David, Josia genaamd, dit altaar zal verontreinigen door er de afgodische priesters zelf op te offeren en er de beenderen van doden op te verbranden. Jerobeam wete en zij er van verzekerd:

1. Dat het altaar, dat hij nu inwijdde ontwijd zal worden. De afgodische eredienst zal geen stand houden, maar het woord des Heeren zal bestaan tot in eeuwigheid.

2. Dat de priesters van de hoogten, die hij nu maakte, zelf tot offers aan de gerechtigheid Gods gemaakt zullen worden, en de eerste en enige offers op dit altaar zullen wezen, die Hem welbehaaglijk zullen zijn. Indien de offeranden een verfoeisel zijn voor God, dan zal hier vanzelf uit volgen, dat de offeraars zelf onder Zijn toorn zullen vallen, en die toorn zal op hen blijven, daar hij op geen ander offer overgebracht kan worden.

3. Dat dit gedaan zal worden door een loot uit het huis van David. Dat geslacht, door hem en zijn koninkrijk veracht en trouweloos verlaten, zal zoveel macht herkrijgen, dat het dit altaar, hetwelk hij dacht te bevestigen zal afbreken, zodat recht en waarheid eindelijk de overhand zullen hebben, beide in burgerlijke en heilige zaken, in weerwil van de triomf van heden van hen, die er naar staan om de vreze, beide van God en van de koning, te veranderen. Het duurde ongeveer driehonderd zes en vijftig jaren eer deze voorzegging vervuld werd, en toch werd er van gesproken als van, iets dat zeker en nabij was, want duizend jaren zijn voor God als een dag. Niets is meer toevallig en willekeurig als het geven van namen aan de mensen, toch wordt Josia hier genoemd meer dan driehonderd jaren eer hij was geboren. Niets toekomstigs is verborgen voor God. Er zijn "namen in het boek" van de Goddelijke alwetendheid, Filipp. 3:4, namen, `opgeschreven in de hemel."

III. Er wordt een teken gegeven ter bevestiging van de waarheid van deze voorzegging: het altaar zal door een onzichtbare macht in stukken gescheurd en de as van het offer verstrooid worden, 1 Kings 13:3, hetgeen onmiddellijk geschiedde 1 Kings 13:5. Dit was:

1. Een bewijs, dat de profeet door God was gezonden, "die het woord bevestigde door tekenen die daarop volgden," Mark 16:20.

2. Een aanduiding van Gods misnoegen tegen deze afgodische offeranden. Hoe kon de gave welbehaaglijk zijn, als het altaar, dat haar behoorde te heiligen, een verfoeisel is?

3. Het was een verwijt aan het volk, wier harten harder waren dan deze stenen en niet scheurden onder het woord des Heeren.

4. Het was een proef van hetgeen er aan gedaan zal worden bij de vervulling van deze profetie door Josia, thans was het gescheurd ten teken, dat het alsdan neergeworpen en verdorven zal worden.

IV. Jerobeams hand verdorde, die hij uitgestrekt had om de man Gods te grijpen, of te slaan. In plaats van te sidderen bij het horen van deze boodschap, zoals hij wel had mogen sidderen, viel hij aan op hem, die haar bracht, in trotsering van de toorn, waarvoor hij gewaarschuwd werd, en in minachting van de genade, die hem de waarschuwing zond. Bestraf de zondaar en hij zal u haten, en u kwaad doen, zo hij kan, maar toch moeten Gods profeten zich eerder aan gevaar blootstellen dan ontrouw zijn aan hun opdracht, Hij, die hen gebruikt in Zijn dienst, zal hen beschermen en de toorn des mensen opbinden, zoals hier de toorn van Jerobeam door zijn hand te doen verdorren, zodat hij noch de profeet kon schaden of kwetsen, noch zichzelf kon helpen. Toen zijn hand uitgestrekt was, om reukwerk te branden voor zijn kalf, werd zij niet verdord, maar toen zij uitgestrekt was tegen de profeet, zal hij het gebruik er niet van hebben, voor hij zich verootmoedigd heeft. Van al de goddeloosheid van de goddelozen is er niets, dat God zo tergt en tot toorn verwekt, dan hun boosaardige aanslagen tegen Zijn profeten, van wie Hij gezegd heeft: "Doet hun geen kwaad". Gelijk dit een straf was voor Jerobeam, beantwoordende aan zijn zonde, zo was het de verlossing van de profeet. God heeft velerlei middelen om de vijanden van Zijn kerk de macht te benemen, om hun boze raadslagen te volvoeren. Jerobeams onmacht om zijn hand weer tot zich te trekken, maakte hem tot een schouwspel voor allen, die hem omringden, opdat zij zouden zien en vrezen. Indien God in Zijn gerechtigheid het hart van de zondaren verhardt, zodat zij de hand, die zij hebben uitgestrekt om te zondigen, niet weer tot zich kunnen trekken in berouw, dan is dit een geestelijk oordeel, voorgesteld door dit oordeel, en veel meer ontzettend.

V. De hand, die plotseling verdord was werd plotseling genezen, nadat hij zich onderworpen had, 1 Kings 13:6. Het woord van God, dat zijn geweten had moeten treffen, heeft hem niet verootmoedigd, maar wat zijn gebeente en zijn vlees trof, brengt zijn trots hart naar beneden. Nu zag hij uit om hulp:

1. Niet naar zijn kalveren, maar alleen naar God, naar Zijn gunst en Zijn macht. Hij heeft doorwond, en geen hand dan de Zijne kan genezen. 2. Niet door zijn eigen offer en reukwerk, maar door het gebed van de profeet, die hij zoëven had gedreigd en zoeken te verderven. De tijd kan komen, wanneer zij, die de prediking haten, blijde zouden zijn met de gebeden van getrouwe leraren. "Aanbidt toch het aangezicht des Heeren, uws Gods, ernstig", zegt Jerobeam, "gij hebt invloed bij Hem, wend die aan ten mijnen behoeve". Doch merk op: hij vraagt hem niet te bidden dat zijn zonde vergeven zal worden en zijn hart veranderd, maar alleen dat zijn hand weer tot hem zal komen. Zo wilde Farao, dat Mozes zou bidden, dat God "slechts deze dood van hem zou wegnemen," niet deze zonde. Zoals het een man Gods betaamde heeft de profeet kwaad met goed vergolden, hij verwijt Jerobeam zijn machteloze boosaardigheid niet, triomfeert ook niet in zijn onderwerping, maar spreekt terstond voor hem tot God. Alleen diegenen hebben recht op de zegen, die Christus uitgesproken heeft over de vervolgden, die van Hem leren te bidden voor hun vervolgers, Matthew 5:10, Matthew 5:44. Toen de profeet aldus God eerde door vergevingsgezindheid te tonen, heeft God nog deze eer op hem gelegd, dat Hij op zijn woord, zijn voorbede, het oordeel herriep, en door opnieuw een wonder de verdorde hand genas, opdat Jerobeam door de goedheid Gods tot bekering mocht geleid worden, en zo hij. niet verbroken was door het oordeel, vertederd zou worden door de goedertierenheid. Door beide schijnt hij voor het ogenblik getroffen te zijn, maar de indruk verflauwde.

Vl. Des profeten weigering van Jerobeams vriendelijke uitnodiging, waarin wij moeten opmerken:

1. Dat God aan Zijn bode had verboden in Bethel te eten of te drinken, 1 Kings 13:9, om Zijn verfoeiing te tonen van hun afgrijselijke afgoderij en afval van God, en ons te leren geen gemeenschap te hebben met de werken van de duisternis, opdat wij er niet door besmet worden of er aanmoediging aan geven. Hij moest door de weg, die hij gegaan was, niet wederkeren, maar zijn boodschap als het ware "in transitu-in het voorbijgaan" overleveren. Hij moet niet expres, niet opzettelijk gezonden schijnen (zij waren zo'n gunst niet waardig) maar alsof hij slechts, op weg zijnde, even aankwam, daar evenals in Paulus, zijn geest in hem ontstoken was, toen hij hun stad doorging en hun heiligdommen aanschouwde. God wilde door dit gebod Zijn profeet op de proef stellen zoals Hij Ezechiël op de proef gesteld heeft, of hij ook "weerspannig was gelijk dat weerspannige huis," Ezechiël 2:8.

2. Dat Jerobeam zo getroffen was door de genezing van zijn hand, dat hij, hoewel wij niet lezen van zijn dankzegging aan God voor die zegen, of dat hij een offer gezonden heeft naar het altaar te Jeruzalem in dankerkentenis er voor, toch zijn dankbaarheid aan de profeet heeft willen tonen, en hem wilde betalen voor zijn gebed, 1 Kings 13:7. Gunsten, die het lichaam ten goede komen, zullen mensen, die geen genade hebben, nog dankbaar doen schijnen jegens goede leraren.

3. Dat de profeet, hoewel hij hongerig en vermoeid en misschien arm was, in gehoorzaamheid aan het gebod van God beide het onthaal en de beloning heeft afgewezen, die hem aangeboden waren. Hij zou hebben kunnen denken dat hij, zo hij het onthaal aannam, nog verder gelegenheid zou kunnen hebben om met de koning te spreken, en bij hem aan te dringen op bekering, nu hij overtuigd was geworden van zijn zending door God, maar hij wil niet wijzer zijn dan God, maar als een getrouwe nauwlettende bode spoedt hij zich naar huis, nu zijn boodschap volbracht is. Diegenen hebben de les van de zelfverloochening niet goed geleerd, die zich niet van een verboden maaltijd kunnen onthouden.

Verzen 1-10

1 Koningen 13:1-10

I. Hier wordt een bode gezonden aan Jerobeam om hem Gods misnoegen te kennen te geven wegens zijn afgoderij, 1 Kings 13:1. Het leger van Juda, dat hem had willen verderven, mocht niet tegen hem optrekken, mocht het zwaard niet tegen hem trekken, 1 Kings 12:24, maar in plaats daarvan wordt een profeet uit Juda tot hem gezonden, om hem af te brengen van zijn boze weg, en hij wordt ter rechter tijd gezonden, toen hij zijn altaar nog slechts inwijdde eer zijn hart verhard was door de bedriegelijkheid van de zonde, want God heeft geen lust in de dood van de zondaren, maar wil dat zij zich bekeren en leven. Hoe kloekmoedig was die bode, die de koning durfde aanvallen in zijn hoogmoed, en de plechtigheid durfde onderbreken, waarop hij zo trots was! Zij, die op een boodschap Gods uitgaan, moeten het aangezicht des mensen niet vrezen, zij weten wie hen zal doorhelpen. Hoe vriendelijk was Hij, die hem zond om Jerobeam te waarschuwen voor de toorn van God, die geopenbaard is van de hemel over zijn goddeloosheid en ongerechtigheid!

II. De boodschap wordt in de naam van God overgebracht, niet gefluisterd maar met luider stem uitgeroepen, waardoor de moed van de profeten wordt aangeduid, en dat hij noch bevreesd was noch zich schaamde, om er voor uit te komen, alsmede zijn wens om gehoord te worden door allen die tegenwoordig waren, en die bij deze grote gelegenheid niet weinig talrijk zijn geweest, in de hoop tevens dat zij zijn woorden ter harte zullen nemen. De boodschap is gericht, niet tegen Jerobeam, noch tegen het volk, maar tegen het altaar, waarvan de stenen eerder zullen horen dan zij, die verzot waren op hun afgoden en doof waren voor de roepstemmen Gods. Maar door zijn dreigen van het altaar, dreigt hij de stichter er van en hen, die daar aanbaden, aan wie het zo lief is als hun eigen ziel, en die er toe kunnen komen om te zeggen: "Indien Gods toorn het levenloze, schuldeloze altaar treft, hoe zullen wij dan ontvlieden?" Hetgeen voorzegd is betreffende het altaar, 1 Kings 13:2, is dat na verloop van tijd een vorst uit het huis van David, Josia genaamd, dit altaar zal verontreinigen door er de afgodische priesters zelf op te offeren en er de beenderen van doden op te verbranden. Jerobeam wete en zij er van verzekerd:

1. Dat het altaar, dat hij nu inwijdde ontwijd zal worden. De afgodische eredienst zal geen stand houden, maar het woord des Heeren zal bestaan tot in eeuwigheid.

2. Dat de priesters van de hoogten, die hij nu maakte, zelf tot offers aan de gerechtigheid Gods gemaakt zullen worden, en de eerste en enige offers op dit altaar zullen wezen, die Hem welbehaaglijk zullen zijn. Indien de offeranden een verfoeisel zijn voor God, dan zal hier vanzelf uit volgen, dat de offeraars zelf onder Zijn toorn zullen vallen, en die toorn zal op hen blijven, daar hij op geen ander offer overgebracht kan worden.

3. Dat dit gedaan zal worden door een loot uit het huis van David. Dat geslacht, door hem en zijn koninkrijk veracht en trouweloos verlaten, zal zoveel macht herkrijgen, dat het dit altaar, hetwelk hij dacht te bevestigen zal afbreken, zodat recht en waarheid eindelijk de overhand zullen hebben, beide in burgerlijke en heilige zaken, in weerwil van de triomf van heden van hen, die er naar staan om de vreze, beide van God en van de koning, te veranderen. Het duurde ongeveer driehonderd zes en vijftig jaren eer deze voorzegging vervuld werd, en toch werd er van gesproken als van, iets dat zeker en nabij was, want duizend jaren zijn voor God als een dag. Niets is meer toevallig en willekeurig als het geven van namen aan de mensen, toch wordt Josia hier genoemd meer dan driehonderd jaren eer hij was geboren. Niets toekomstigs is verborgen voor God. Er zijn "namen in het boek" van de Goddelijke alwetendheid, Filipp. 3:4, namen, `opgeschreven in de hemel."

III. Er wordt een teken gegeven ter bevestiging van de waarheid van deze voorzegging: het altaar zal door een onzichtbare macht in stukken gescheurd en de as van het offer verstrooid worden, 1 Kings 13:3, hetgeen onmiddellijk geschiedde 1 Kings 13:5. Dit was:

1. Een bewijs, dat de profeet door God was gezonden, "die het woord bevestigde door tekenen die daarop volgden," Mark 16:20.

2. Een aanduiding van Gods misnoegen tegen deze afgodische offeranden. Hoe kon de gave welbehaaglijk zijn, als het altaar, dat haar behoorde te heiligen, een verfoeisel is?

3. Het was een verwijt aan het volk, wier harten harder waren dan deze stenen en niet scheurden onder het woord des Heeren.

4. Het was een proef van hetgeen er aan gedaan zal worden bij de vervulling van deze profetie door Josia, thans was het gescheurd ten teken, dat het alsdan neergeworpen en verdorven zal worden.

IV. Jerobeams hand verdorde, die hij uitgestrekt had om de man Gods te grijpen, of te slaan. In plaats van te sidderen bij het horen van deze boodschap, zoals hij wel had mogen sidderen, viel hij aan op hem, die haar bracht, in trotsering van de toorn, waarvoor hij gewaarschuwd werd, en in minachting van de genade, die hem de waarschuwing zond. Bestraf de zondaar en hij zal u haten, en u kwaad doen, zo hij kan, maar toch moeten Gods profeten zich eerder aan gevaar blootstellen dan ontrouw zijn aan hun opdracht, Hij, die hen gebruikt in Zijn dienst, zal hen beschermen en de toorn des mensen opbinden, zoals hier de toorn van Jerobeam door zijn hand te doen verdorren, zodat hij noch de profeet kon schaden of kwetsen, noch zichzelf kon helpen. Toen zijn hand uitgestrekt was, om reukwerk te branden voor zijn kalf, werd zij niet verdord, maar toen zij uitgestrekt was tegen de profeet, zal hij het gebruik er niet van hebben, voor hij zich verootmoedigd heeft. Van al de goddeloosheid van de goddelozen is er niets, dat God zo tergt en tot toorn verwekt, dan hun boosaardige aanslagen tegen Zijn profeten, van wie Hij gezegd heeft: "Doet hun geen kwaad". Gelijk dit een straf was voor Jerobeam, beantwoordende aan zijn zonde, zo was het de verlossing van de profeet. God heeft velerlei middelen om de vijanden van Zijn kerk de macht te benemen, om hun boze raadslagen te volvoeren. Jerobeams onmacht om zijn hand weer tot zich te trekken, maakte hem tot een schouwspel voor allen, die hem omringden, opdat zij zouden zien en vrezen. Indien God in Zijn gerechtigheid het hart van de zondaren verhardt, zodat zij de hand, die zij hebben uitgestrekt om te zondigen, niet weer tot zich kunnen trekken in berouw, dan is dit een geestelijk oordeel, voorgesteld door dit oordeel, en veel meer ontzettend.

V. De hand, die plotseling verdord was werd plotseling genezen, nadat hij zich onderworpen had, 1 Kings 13:6. Het woord van God, dat zijn geweten had moeten treffen, heeft hem niet verootmoedigd, maar wat zijn gebeente en zijn vlees trof, brengt zijn trots hart naar beneden. Nu zag hij uit om hulp:

1. Niet naar zijn kalveren, maar alleen naar God, naar Zijn gunst en Zijn macht. Hij heeft doorwond, en geen hand dan de Zijne kan genezen. 2. Niet door zijn eigen offer en reukwerk, maar door het gebed van de profeet, die hij zoëven had gedreigd en zoeken te verderven. De tijd kan komen, wanneer zij, die de prediking haten, blijde zouden zijn met de gebeden van getrouwe leraren. "Aanbidt toch het aangezicht des Heeren, uws Gods, ernstig", zegt Jerobeam, "gij hebt invloed bij Hem, wend die aan ten mijnen behoeve". Doch merk op: hij vraagt hem niet te bidden dat zijn zonde vergeven zal worden en zijn hart veranderd, maar alleen dat zijn hand weer tot hem zal komen. Zo wilde Farao, dat Mozes zou bidden, dat God "slechts deze dood van hem zou wegnemen," niet deze zonde. Zoals het een man Gods betaamde heeft de profeet kwaad met goed vergolden, hij verwijt Jerobeam zijn machteloze boosaardigheid niet, triomfeert ook niet in zijn onderwerping, maar spreekt terstond voor hem tot God. Alleen diegenen hebben recht op de zegen, die Christus uitgesproken heeft over de vervolgden, die van Hem leren te bidden voor hun vervolgers, Matthew 5:10, Matthew 5:44. Toen de profeet aldus God eerde door vergevingsgezindheid te tonen, heeft God nog deze eer op hem gelegd, dat Hij op zijn woord, zijn voorbede, het oordeel herriep, en door opnieuw een wonder de verdorde hand genas, opdat Jerobeam door de goedheid Gods tot bekering mocht geleid worden, en zo hij. niet verbroken was door het oordeel, vertederd zou worden door de goedertierenheid. Door beide schijnt hij voor het ogenblik getroffen te zijn, maar de indruk verflauwde.

Vl. Des profeten weigering van Jerobeams vriendelijke uitnodiging, waarin wij moeten opmerken:

1. Dat God aan Zijn bode had verboden in Bethel te eten of te drinken, 1 Kings 13:9, om Zijn verfoeiing te tonen van hun afgrijselijke afgoderij en afval van God, en ons te leren geen gemeenschap te hebben met de werken van de duisternis, opdat wij er niet door besmet worden of er aanmoediging aan geven. Hij moest door de weg, die hij gegaan was, niet wederkeren, maar zijn boodschap als het ware "in transitu-in het voorbijgaan" overleveren. Hij moet niet expres, niet opzettelijk gezonden schijnen (zij waren zo'n gunst niet waardig) maar alsof hij slechts, op weg zijnde, even aankwam, daar evenals in Paulus, zijn geest in hem ontstoken was, toen hij hun stad doorging en hun heiligdommen aanschouwde. God wilde door dit gebod Zijn profeet op de proef stellen zoals Hij Ezechiël op de proef gesteld heeft, of hij ook "weerspannig was gelijk dat weerspannige huis," Ezechiël 2:8.

2. Dat Jerobeam zo getroffen was door de genezing van zijn hand, dat hij, hoewel wij niet lezen van zijn dankzegging aan God voor die zegen, of dat hij een offer gezonden heeft naar het altaar te Jeruzalem in dankerkentenis er voor, toch zijn dankbaarheid aan de profeet heeft willen tonen, en hem wilde betalen voor zijn gebed, 1 Kings 13:7. Gunsten, die het lichaam ten goede komen, zullen mensen, die geen genade hebben, nog dankbaar doen schijnen jegens goede leraren.

3. Dat de profeet, hoewel hij hongerig en vermoeid en misschien arm was, in gehoorzaamheid aan het gebod van God beide het onthaal en de beloning heeft afgewezen, die hem aangeboden waren. Hij zou hebben kunnen denken dat hij, zo hij het onthaal aannam, nog verder gelegenheid zou kunnen hebben om met de koning te spreken, en bij hem aan te dringen op bekering, nu hij overtuigd was geworden van zijn zending door God, maar hij wil niet wijzer zijn dan God, maar als een getrouwe nauwlettende bode spoedt hij zich naar huis, nu zijn boodschap volbracht is. Diegenen hebben de les van de zelfverloochening niet goed geleerd, die zich niet van een verboden maaltijd kunnen onthouden.

Verzen 11-22

1 Koningen 13:11-22

De man Gods had eerlijk en kloekmoedig de uitnodiging van de koning geweigerd, ofschoon hij hem een beloning had toegezegd, maar door een oude profeet liet hij zich overreden om met hem terug te gaan naar Bethel en er een middagmaal te gebruiken in weerwil van het gebod, dat hem gegeven was. Wij zien hier hoe duur dit middagmaal hem te staan is gekomen. Let met verbazing op:

I. De slechtheid van de oude profeet. Ik kan niet anders dan hem een valse profeet en een slecht man noemen, daar het veel gemakkelijker is te geloven dat aan iemand van zo'n slecht karakter een bevestiging zou ontwrongen worden van hetgeen de man Gods gezegd heeft, zoals wij bevinden in 1 Kings 13:32, dan dat een waar profeet en een goed man zo'n opzettelijke leugen zou spreken, en haar zou toeschrijven aan God. Een goede boom zou nooit zulke verdorven vruchten voortbrengen. Misschien was hij onder de zonen van de profeten opgevoed in een van Samuëls scholen niet ver van daar, vanwaar hij de naam behield van een profeet, maar wereldsgezind en onheilig geworden zijnde, was de geest van de profetie van hem geweken. Indien hij een goede profeet ware geweest, hij zou Jerobeams afgoderij hebben bestraft en zijn zonen niet hebben toegelaten om aan zijn altaren te komen, zoals hij gedaan scheen te hebben.

1. Of hij nu een goede bedoeling had met de man Gods terug te halen is niet zeker. Men kan hopen dat hij het deed uit medelijden met hem, denkende dat hij behoefte had aan spijs en drank, en uit begeerte om beter met hem bekend te worden en meer ten volle te weten te komen wat zijn boodschap was dan hij uit het bericht van zijn zonen begrijpen kon. Daar zijn zonen hem echter alles wat voorgevallen was hadden meegedeeld en in het bijzonder dat het de profeet verboden was daar te eten of te drinken, dat hij openlijk aan Jerobeam gezegd had, wordt verondersteld dat hij het met een slechte bedoeling gedaan heeft, om hem in een strik te lokken, want valse profeten zijn altijd de ergste vijanden geweest van ware profeten, het gewoonlijk er op toeleggende hen te verderven, maar soms, zoals hier, om hen te verleiden en hen van hun plicht af te brengen. Aldus hebben zij "de nazireërs wijn te drinken gegeven," Amos 2:12, ten einde te kunnen juichen in hun val.

2. Maar het is zeker dat hij een zeer slechte methode volgde om hem terug te brengen. Toen de man Gods hem zei: "Ik mag niet, en daarom wil ik niet met u terugkeren om brood te eten" (zijn besluit overeenkomende met het gebod Gods, 1 Kings 13:16, 1 Kings 13:17), heeft hij goddeloos voorgewend dat hij een bevel van de hemel had ontvangen om hem terug te halen. Hij deed zich aan hem voor in zijn vroegere hoedanigheid van profeet: ik ben ook een profeet gelijk gij. Hij gaf voor een gezicht te hebben gehad van een engel, die met deze boodschap tot hem gezonden was, maar het was alles gelogen, het was de spot drijven met profetie, en in de hoogste mate profaan. Als er van deze oude profeet gesproken wordt in 2 Kings 23:18, dan wordt hij genoemd: "de profeet, die uit Samaria gekomen was", terwijl er toch niet dan lang daarna zodanige plaats was, 1 Kings 16:24, daarom houd ik het er voor dat hij daar aldus genoemd wordt, ofschoon hij van Bethel was, omdat hij was gelijk die welke naderhand "de profeten van Samaria waren, en die Gods Israël verleidden," Jeremiah 23:13.

II. De zwakheid van de goede profeet in zich aldus te laten bedriegen. Hij keerde met hem weer, 1 Kings 13:19. Hij, die vastheid genoeg had om de uitnodiging van de koning te weigeren, die hem een beloning toezegde, kon het indringen niet weerstaan van iemand, die voorgaf een profeet te zijn. Godvruchtige mensen zijn meer in gevaar om van hun plicht afgetrokken te worden door een schoonschijnend voorgeven van Godsvrucht en heiligheid, dan door uitwendige verleidingsmiddelen, daarom is het nodig, dat wij ons hoeden voor valse profeten, en niet iedere geest geloven.

III. De handelingen van de Goddelijke gerechtigheid hierop, en hier kunnen wij ons er wl over verwonderen dat de goddeloze profeet, die de leugen sprak en het kwaad gedaan heeft, ongestraft bleef, terwijl de heilige man Gods, die door hem tot die zonde gebracht werd, er streng en plotseling voor gestraft werd. Hoe zullen wij dit verstaan? Gods oordelen zijn ondoorgrondelijk, Zijner is de dwalende en die doet dwalen, en Hij antwoordt niet van al zijn daden. Voorzeker moet er een toekomend oordeel zijn, wanneer deze dingen weer tevoorschijn gebracht zullen worden, en zij, die in deze wereld het meest gezondigd en het minst geleden hebben, ontvangen zullen naar hun werken.

1. De boodschap, die de man Gods wordt overgeleverd, was vreemd: zijn misdaad wordt genoemd, 1 Kings 13:21, 1 Kings 13:22, het was, in n woord, ongehoorzaamheid aan een uitdrukkelijk gebod, er wordt vonnis over hem geveld: uw dood lichaam zal in het graf van uw vaderen niet komen, dat is: "Gij zult uw eigen huis niet meer bereiken, maar zult spoedig een lijk zien, en uw dood lichaam zal niet in het graf van uw vaderen komen, om er begraven te worden."

2. Maar nog vreemder was het dat de oude profeet zelf die boodschap moest brengen, daarvan kunnen wij geen andere reden aanduiden dan deze: dat God het aldus gewild heeft zoals Hij tot Bileam gesproken heeft door zijn ezel, en aan Saul zijn oordeel heeft doen aankondigen door de duivel in de gedaante van Samuël. Wij kunnen denken dat God hiermede bedoelde:

a. De liegende profeet op te schrikken, en hem zijn zonde bekend te maken. De boodschap moest hem te dieper treffen, nu hij zelf haar moest brengen, en zijn hart was zo sterk onder de indruk er van, dat hij riep, schreeuwde, als iemand, die in doodsbenauwdheid is, 1 Kings 13:21. Hij had reden te denken: indien hij moet sterven voor zijn ongehoorzaamheid, die door verrassing had gezondigd, hoeveel zwaarder straf zal hij waardig geacht worden, die een engel Gods had belasterd en een man Gods door opzettelijk bedrog had misleid. Indien dit aan het groene hout geschiedde, wat zal aan het dorre geschieden? Misschien heeft het een goede uitwerking op hem gehad. Zij, die Gods toorn prediken aan anderen, hebben wel zeer harde harten zo zij zelf niet vrezen.

b. Om de profeet, die bedrogen was, nog dieper te vernederen, en te tonen wat diegenen moeten verwachten, die luisteren naar de grote bedrieger. Zij, die aan hem als verleider toegeven, zullen door hem verschrikt worden. Hen die hij nu vleit, zal hij dan aanvallen, en die hij tot zonde verlokt, zal hij dan tot wanhoop zoeken te brengen.

Verzen 11-22

1 Koningen 13:11-22

De man Gods had eerlijk en kloekmoedig de uitnodiging van de koning geweigerd, ofschoon hij hem een beloning had toegezegd, maar door een oude profeet liet hij zich overreden om met hem terug te gaan naar Bethel en er een middagmaal te gebruiken in weerwil van het gebod, dat hem gegeven was. Wij zien hier hoe duur dit middagmaal hem te staan is gekomen. Let met verbazing op:

I. De slechtheid van de oude profeet. Ik kan niet anders dan hem een valse profeet en een slecht man noemen, daar het veel gemakkelijker is te geloven dat aan iemand van zo'n slecht karakter een bevestiging zou ontwrongen worden van hetgeen de man Gods gezegd heeft, zoals wij bevinden in 1 Kings 13:32, dan dat een waar profeet en een goed man zo'n opzettelijke leugen zou spreken, en haar zou toeschrijven aan God. Een goede boom zou nooit zulke verdorven vruchten voortbrengen. Misschien was hij onder de zonen van de profeten opgevoed in een van Samuëls scholen niet ver van daar, vanwaar hij de naam behield van een profeet, maar wereldsgezind en onheilig geworden zijnde, was de geest van de profetie van hem geweken. Indien hij een goede profeet ware geweest, hij zou Jerobeams afgoderij hebben bestraft en zijn zonen niet hebben toegelaten om aan zijn altaren te komen, zoals hij gedaan scheen te hebben.

1. Of hij nu een goede bedoeling had met de man Gods terug te halen is niet zeker. Men kan hopen dat hij het deed uit medelijden met hem, denkende dat hij behoefte had aan spijs en drank, en uit begeerte om beter met hem bekend te worden en meer ten volle te weten te komen wat zijn boodschap was dan hij uit het bericht van zijn zonen begrijpen kon. Daar zijn zonen hem echter alles wat voorgevallen was hadden meegedeeld en in het bijzonder dat het de profeet verboden was daar te eten of te drinken, dat hij openlijk aan Jerobeam gezegd had, wordt verondersteld dat hij het met een slechte bedoeling gedaan heeft, om hem in een strik te lokken, want valse profeten zijn altijd de ergste vijanden geweest van ware profeten, het gewoonlijk er op toeleggende hen te verderven, maar soms, zoals hier, om hen te verleiden en hen van hun plicht af te brengen. Aldus hebben zij "de nazireërs wijn te drinken gegeven," Amos 2:12, ten einde te kunnen juichen in hun val.

2. Maar het is zeker dat hij een zeer slechte methode volgde om hem terug te brengen. Toen de man Gods hem zei: "Ik mag niet, en daarom wil ik niet met u terugkeren om brood te eten" (zijn besluit overeenkomende met het gebod Gods, 1 Kings 13:16, 1 Kings 13:17), heeft hij goddeloos voorgewend dat hij een bevel van de hemel had ontvangen om hem terug te halen. Hij deed zich aan hem voor in zijn vroegere hoedanigheid van profeet: ik ben ook een profeet gelijk gij. Hij gaf voor een gezicht te hebben gehad van een engel, die met deze boodschap tot hem gezonden was, maar het was alles gelogen, het was de spot drijven met profetie, en in de hoogste mate profaan. Als er van deze oude profeet gesproken wordt in 2 Kings 23:18, dan wordt hij genoemd: "de profeet, die uit Samaria gekomen was", terwijl er toch niet dan lang daarna zodanige plaats was, 1 Kings 16:24, daarom houd ik het er voor dat hij daar aldus genoemd wordt, ofschoon hij van Bethel was, omdat hij was gelijk die welke naderhand "de profeten van Samaria waren, en die Gods Israël verleidden," Jeremiah 23:13.

II. De zwakheid van de goede profeet in zich aldus te laten bedriegen. Hij keerde met hem weer, 1 Kings 13:19. Hij, die vastheid genoeg had om de uitnodiging van de koning te weigeren, die hem een beloning toezegde, kon het indringen niet weerstaan van iemand, die voorgaf een profeet te zijn. Godvruchtige mensen zijn meer in gevaar om van hun plicht afgetrokken te worden door een schoonschijnend voorgeven van Godsvrucht en heiligheid, dan door uitwendige verleidingsmiddelen, daarom is het nodig, dat wij ons hoeden voor valse profeten, en niet iedere geest geloven.

III. De handelingen van de Goddelijke gerechtigheid hierop, en hier kunnen wij ons er wl over verwonderen dat de goddeloze profeet, die de leugen sprak en het kwaad gedaan heeft, ongestraft bleef, terwijl de heilige man Gods, die door hem tot die zonde gebracht werd, er streng en plotseling voor gestraft werd. Hoe zullen wij dit verstaan? Gods oordelen zijn ondoorgrondelijk, Zijner is de dwalende en die doet dwalen, en Hij antwoordt niet van al zijn daden. Voorzeker moet er een toekomend oordeel zijn, wanneer deze dingen weer tevoorschijn gebracht zullen worden, en zij, die in deze wereld het meest gezondigd en het minst geleden hebben, ontvangen zullen naar hun werken.

1. De boodschap, die de man Gods wordt overgeleverd, was vreemd: zijn misdaad wordt genoemd, 1 Kings 13:21, 1 Kings 13:22, het was, in n woord, ongehoorzaamheid aan een uitdrukkelijk gebod, er wordt vonnis over hem geveld: uw dood lichaam zal in het graf van uw vaderen niet komen, dat is: "Gij zult uw eigen huis niet meer bereiken, maar zult spoedig een lijk zien, en uw dood lichaam zal niet in het graf van uw vaderen komen, om er begraven te worden."

2. Maar nog vreemder was het dat de oude profeet zelf die boodschap moest brengen, daarvan kunnen wij geen andere reden aanduiden dan deze: dat God het aldus gewild heeft zoals Hij tot Bileam gesproken heeft door zijn ezel, en aan Saul zijn oordeel heeft doen aankondigen door de duivel in de gedaante van Samuël. Wij kunnen denken dat God hiermede bedoelde:

a. De liegende profeet op te schrikken, en hem zijn zonde bekend te maken. De boodschap moest hem te dieper treffen, nu hij zelf haar moest brengen, en zijn hart was zo sterk onder de indruk er van, dat hij riep, schreeuwde, als iemand, die in doodsbenauwdheid is, 1 Kings 13:21. Hij had reden te denken: indien hij moet sterven voor zijn ongehoorzaamheid, die door verrassing had gezondigd, hoeveel zwaarder straf zal hij waardig geacht worden, die een engel Gods had belasterd en een man Gods door opzettelijk bedrog had misleid. Indien dit aan het groene hout geschiedde, wat zal aan het dorre geschieden? Misschien heeft het een goede uitwerking op hem gehad. Zij, die Gods toorn prediken aan anderen, hebben wel zeer harde harten zo zij zelf niet vrezen.

b. Om de profeet, die bedrogen was, nog dieper te vernederen, en te tonen wat diegenen moeten verwachten, die luisteren naar de grote bedrieger. Zij, die aan hem als verleider toegeven, zullen door hem verschrikt worden. Hen die hij nu vleit, zal hij dan aanvallen, en die hij tot zonde verlokt, zal hij dan tot wanhoop zoeken te brengen.

Verzen 23-34

1 Koningen 13:23-34

I. Hier is de dood van de bedrogen, ongehoorzame profeet. Alsof de oude profeet, die hem misleid had, hem het kwaad, dat hij hem gedaan had, enigszins wilde vergoeden, of het bedreigde kwaad van hem wilde afwenden voorzag hij hem van een ezel om naar huis te rijden, maar op weg heeft een leeuw hem aangevallen en gedood, 1 Kings 13:23, 1 Kings 13:24. Hij keerde slechts terug om enige verversingen te gebruiken toen hij honger had, en zie, daar moet hij voor sterven, zie 1 Samuel 14:1, 43. Maar wij moeten bedenken:

1. Dat zijn zonde groot was, en het kan hem volstrekt niet rechtvaardigen dat hij ertoe gebracht was door een leugen, hij kon niet zo zeker zijn van het tegenbevel, gezonden door een ander, als hij van het bevel was, dat aan hemzelf gegeven werd. Hij had ook generlei grond om te denken dat het bevel herroepen zou worden, als de reden er voor in volle kracht bleef, welke was: zijn verfoeiing te betuigen van de goddeloosheid van deze plaats. Hij had grote reden om de eerlijkheid te betwijfelen van die oude profeet, die zelf geen getuigenis aflegde tegen de afgoderij, en God heeft het ook niet gepast geoordeeld om van hem gebruik te maken als een getuige tegen de afgoderij van de stad van zijn inwoning. Hij had ook tijd moeten nemen om God te bidden om leiding, en niet zo spoedig er in moeten bewilligen om weer te keren. Dacht hij dat het huis van deze oude profeet veiliger was dan een ander huis in Bethel om er brood in te eten, als God hem verboden had om ergens in die plaats te eten? Dat stond gelijk met wijzer te willen zijn dan God. Dacht hij er zich mee te verontschuldigen, dat hij honger had? Heeft hij dan nooit gelezen, dat de mens niet alleen van het brood leeft?

2. Dat zijn dood was ter heerlijkheid Gods, want hieruit bleek: dat niets tergender voor Hem is dan ongehoorzaamheid aan een uitdrukkelijk gebod, al is het ook in een kleine zaak, hetgeen Zijn handelwijze met onze eerste ouders wegens hun eten van verboden vruchten des te meer verklaarbaar maakt.

b. Dat God misnoegd is over de zonden van Zijn eigen volk, en dat niemand beschermd zal worden in zijn ongehoorzaamheid door de heiligheid van zijn belijdenis, de waardigheid van zijn ambt, zijn nabijheid tot God of enigerlei goede dienst, die hij voor Hem gedaan heeft. Misschien heeft God in de weg van een rechtvaardig oordeel hiermede bedoeld Jerobeams hart te verharden, daar hij niet bekeerd werd door het verdorren van zijn hand, want hij zal er allicht een slecht gebruik van maken, en zeggen dat de profeet zijn verdiende loon had voor zijn zich bemoeien met zijn altaar, en beter gedaan had met maar thuis te blijven, ja meer, hij zal zeggen dat God hem gestraft heeft voor zijn onbeschaamdheid, en dat de leeuw gedaan heeft wat zijn verdorde hand niet had mogen doen. Maar hiermede heeft Hij ook allen, die Hij in Zijn dienst gebruikt, willen waarschuwen om de orders, die zij van Hem ontvangen, strikt en nauwkeurig te volbrengen.

II. De wonderbaarlijke bewaring van zijn dood lichaam, hetgeen een teken was dat God in de toorn des ontfermens gedachtig was, de leeuw, die hem zachtkens gewurgd of verscheurd had, heeft zijn dood lichaam niet verslonden, ja niet eens de ezel verscheurd, 1 Kings 13:24, 1 Kings 13:25, 1 Kings 13:28. En wat meer was, hij viel ook niet aan op de voorbijgangers, die het zagen, noch op de oude profeet (die reden genoeg had om het te vrezen) toen hij kwam om het dode lichaam weg te nemen. De opdracht aan de leeuw was: de profeet te doden, tot hiertoe moest hij gaan, maar niet verder. Aldus heeft God getoond dat Hij wel toornig op hem is geweest, maar dat Zijn toorn was afgewend, en dat de straf niet verder ging dan tot de dood.

III. De zorg, die de oude profeet droeg voor de begrafenis. Toen hij van het ongewone voorval hoorde, begreep hij dat het de man Gods was, die ongehoorzaam was geweest aan Zijn meester (en wiens schuld was dat?), daarom heeft de Heere hem de leeuw overgegeven, 1 Kings 13:26. Het zou hem wel betaamd hebben te vragen, waarom de leeuw niet tegen hem gezonden was, tegen hem en zijn huis veeleer, dan tegen de Godvruchtige man, die hij bedrogen had. Hij nam het dode lichaam op, 1 Kings 13:29. Indien er enige waarheid was in de volkswaan, dan is voorzeker het dode lichaam opnieuw beginnen te bloeden toen hij het aanraakte, want hij was in waarheid zijn moordenaar en het was slechts een armzalige voldoening voor het hem aangedane onrecht, om het dode lichaam te begraven. Misschien was hij, toen hij hem door zijn bedrog ten verderve bracht, van plan om hem uit te lachen, maar nu is zijn geweten in zover ontwaakt, dat hij om hem weent en zoals Joab bij Abners begrafenis, gedwongen is een rouwdragende te zijn over hem, wiens dood hij had veroorzaakt, zij zeiden: Ach mijn broeder! Het geval was inderdaad zeer treurig dat zo'n goede man, een zo getrouw profeet, die zo kloekmoedig optrad in de zaak Gods, om een enkele overtreding moest sterven als een misdadiger, terwijl een oude, liegende profeet leeft in gerustheid en een afgodisch vorst leeft in pracht en macht. O God! Uw weg was in de zee, en Uw pad in grote wateren. Wij kunnen de mensen niet beoordelen naar hun lijden, en de zonden niet naar de tegenwoordige straf, van sommigen wordt het vlees verdorven, vernietigd, opdat de geest, de ziel, behouden worde, terwijl van anderen het vlees gekoesterd wordt, opdat de ziel rijp worde voor de hel.

IV. De last, die de oude profeet gaf aan zijn zonen voor zijn eigen begrafenis, zij moesten hem begraven in hetzelfde graf, waarin de man Gods begraven was, 1 Kings 13:31. "Legt mijn beenderen bij zijn beenderen, zo dicht er bij als maar mogelijk is, opdat mijn stof zich vermenge met het zijne". Hoewel hij een liegende profeet was, begeerde hij toch de dood te sterven van een waar profeet. "Raap mijn ziel niet weg met de zondaren van Bethel, maar vergader haar met de man Gods". De reden, die hij geeft, is dat het woord des Heeren, dat hij uitgeroepen heeft tegen het altaar, dat te Bethel is, dat er mensenbeenderen op verbrand zullen worden, gewis geschieden zal, 1 Kings 13:32. Aldus:

1. Bevestigt hij de voorzegging, opdat uit de mond van twee getuigen (en een van hen een zodanige als door de apostel Paulus wordt aangehaald, Titus 1:12 :Een uit hen zijnde hun eigen profeet) het woord bestaan zal, ten einde, zo mogelijk, Jerobeam te overtuigen en tot bekering te brengen.

2. Hij doet de gestorven profeet eer aan als een man, wiens woord niet ter aarde zei vallen, hoewel hijzelf ter aarde gevallen is. Evangeliedienaren sterven, sterven misschien een vroege dood, maar het woord des Heeren blijft tot in eeuwigheid, en sterft niet met hen.

3. Hij gaat te rade met zijn eigen belang, er was voorzegd dat mensenbeenderen op Jerobeams altaar verbrand zullen worden. "Legt de mijne", zegt hij, "dicht bij de zijne, dan zullen zij niet verontrust worden", en dienovereenkomstig is het ook werkelijk hun beveiliging geweest, zoals wij zien in 2 Kings 23:18. Slapend en wakend, levend en stervend, is het veilig om in goed gezelschap te zijn. Er wordt hier geen melding gemaakt van de inscriptie op het graf van de profeten, maar in 2 Kings 23:17, vraagt Josia: "Wat is dat voor een grafteken?" En hem wordt gezegd: "Het is het graf van de man Gods, die uit Juda kwam, en deze dingen, die gij tegen dit altaar van Bethel gedaan hebt, uitgeroepen heeft." Zodat het grafschrift op het graf van de profeten de gedachtenis aan zijn profetie heeft bewaard en een blijvend getuigenis was tegen de afgoderijen van Bethel, dat niet zo merkwaardig zou geweest zijn, indien hij elders gestorven en begraven was. De steden Israëls worden hier steden van Samaria genoemd, hoewel die naam toen nog niet bekend was, want, hoewel de oude profeet sprak, de gewilde geschiedschrijver schreef in de taal van zijn eigen tijd.

V. Jerobeams hardnekkig blijven bij zijn afgoderij, 1 Kings 13:33. Hij keerde zich niet van zijn boze weg. Er werd een hand gevonden, die het altaar durfde herstellen, dat God gescheurd had, en toen heeft Jerobeam er offers op geofferd, en zoveel stoutmoediger, omdat de profeet, die hem tevoren gestoord had, in zijn graf was, Revelation 11:10, en omdat het nog lang zou duren eer de profetie vervuld zal worden. Verschillende methodes zijn gevolgd om hem van de slechte weg terug te brengen maar bedreigingen noch tekenen, oordelen noch genadebetoningen vermochten iets op hem, zo vreemd en onbegrijpelijk was hij aan zijn kalveren gehecht. Hij bekeerde zich niet, hij bracht geen verandering in zijn leven, noch in zijn priesterschap, al wie wilde vulde hij de hand en maakte hem tot priester, al was hij ook nog zo ongeletterd, of nog zo onzedelijk en van welke stam hij ook was, en dit werd zonde, 1 Kings 13:34 dat is: eerst tot een strik, en daarna tot verderf voor het huis van Jerobeam, om het te doen afsnijden en verdelgen van de aardbodem. De afneming, onrust en verwoesting van geslachten zijn de vruchten van de zonde. Hij vleide zich, dat door de kalveren de kroon in zijn geslacht verzekerd zou blijven, maar het bleek dat zij haar aan zijn geslacht deden verliezen, en het geslacht zelf te gronde deden gaan. Diegenen plegen verraad aan zichzelf, die zich in stand zoeken te houden door zonde.

Verzen 23-34

1 Koningen 13:23-34

I. Hier is de dood van de bedrogen, ongehoorzame profeet. Alsof de oude profeet, die hem misleid had, hem het kwaad, dat hij hem gedaan had, enigszins wilde vergoeden, of het bedreigde kwaad van hem wilde afwenden voorzag hij hem van een ezel om naar huis te rijden, maar op weg heeft een leeuw hem aangevallen en gedood, 1 Kings 13:23, 1 Kings 13:24. Hij keerde slechts terug om enige verversingen te gebruiken toen hij honger had, en zie, daar moet hij voor sterven, zie 1 Samuel 14:1, 43. Maar wij moeten bedenken:

1. Dat zijn zonde groot was, en het kan hem volstrekt niet rechtvaardigen dat hij ertoe gebracht was door een leugen, hij kon niet zo zeker zijn van het tegenbevel, gezonden door een ander, als hij van het bevel was, dat aan hemzelf gegeven werd. Hij had ook generlei grond om te denken dat het bevel herroepen zou worden, als de reden er voor in volle kracht bleef, welke was: zijn verfoeiing te betuigen van de goddeloosheid van deze plaats. Hij had grote reden om de eerlijkheid te betwijfelen van die oude profeet, die zelf geen getuigenis aflegde tegen de afgoderij, en God heeft het ook niet gepast geoordeeld om van hem gebruik te maken als een getuige tegen de afgoderij van de stad van zijn inwoning. Hij had ook tijd moeten nemen om God te bidden om leiding, en niet zo spoedig er in moeten bewilligen om weer te keren. Dacht hij dat het huis van deze oude profeet veiliger was dan een ander huis in Bethel om er brood in te eten, als God hem verboden had om ergens in die plaats te eten? Dat stond gelijk met wijzer te willen zijn dan God. Dacht hij er zich mee te verontschuldigen, dat hij honger had? Heeft hij dan nooit gelezen, dat de mens niet alleen van het brood leeft?

2. Dat zijn dood was ter heerlijkheid Gods, want hieruit bleek: dat niets tergender voor Hem is dan ongehoorzaamheid aan een uitdrukkelijk gebod, al is het ook in een kleine zaak, hetgeen Zijn handelwijze met onze eerste ouders wegens hun eten van verboden vruchten des te meer verklaarbaar maakt.

b. Dat God misnoegd is over de zonden van Zijn eigen volk, en dat niemand beschermd zal worden in zijn ongehoorzaamheid door de heiligheid van zijn belijdenis, de waardigheid van zijn ambt, zijn nabijheid tot God of enigerlei goede dienst, die hij voor Hem gedaan heeft. Misschien heeft God in de weg van een rechtvaardig oordeel hiermede bedoeld Jerobeams hart te verharden, daar hij niet bekeerd werd door het verdorren van zijn hand, want hij zal er allicht een slecht gebruik van maken, en zeggen dat de profeet zijn verdiende loon had voor zijn zich bemoeien met zijn altaar, en beter gedaan had met maar thuis te blijven, ja meer, hij zal zeggen dat God hem gestraft heeft voor zijn onbeschaamdheid, en dat de leeuw gedaan heeft wat zijn verdorde hand niet had mogen doen. Maar hiermede heeft Hij ook allen, die Hij in Zijn dienst gebruikt, willen waarschuwen om de orders, die zij van Hem ontvangen, strikt en nauwkeurig te volbrengen.

II. De wonderbaarlijke bewaring van zijn dood lichaam, hetgeen een teken was dat God in de toorn des ontfermens gedachtig was, de leeuw, die hem zachtkens gewurgd of verscheurd had, heeft zijn dood lichaam niet verslonden, ja niet eens de ezel verscheurd, 1 Kings 13:24, 1 Kings 13:25, 1 Kings 13:28. En wat meer was, hij viel ook niet aan op de voorbijgangers, die het zagen, noch op de oude profeet (die reden genoeg had om het te vrezen) toen hij kwam om het dode lichaam weg te nemen. De opdracht aan de leeuw was: de profeet te doden, tot hiertoe moest hij gaan, maar niet verder. Aldus heeft God getoond dat Hij wel toornig op hem is geweest, maar dat Zijn toorn was afgewend, en dat de straf niet verder ging dan tot de dood.

III. De zorg, die de oude profeet droeg voor de begrafenis. Toen hij van het ongewone voorval hoorde, begreep hij dat het de man Gods was, die ongehoorzaam was geweest aan Zijn meester (en wiens schuld was dat?), daarom heeft de Heere hem de leeuw overgegeven, 1 Kings 13:26. Het zou hem wel betaamd hebben te vragen, waarom de leeuw niet tegen hem gezonden was, tegen hem en zijn huis veeleer, dan tegen de Godvruchtige man, die hij bedrogen had. Hij nam het dode lichaam op, 1 Kings 13:29. Indien er enige waarheid was in de volkswaan, dan is voorzeker het dode lichaam opnieuw beginnen te bloeden toen hij het aanraakte, want hij was in waarheid zijn moordenaar en het was slechts een armzalige voldoening voor het hem aangedane onrecht, om het dode lichaam te begraven. Misschien was hij, toen hij hem door zijn bedrog ten verderve bracht, van plan om hem uit te lachen, maar nu is zijn geweten in zover ontwaakt, dat hij om hem weent en zoals Joab bij Abners begrafenis, gedwongen is een rouwdragende te zijn over hem, wiens dood hij had veroorzaakt, zij zeiden: Ach mijn broeder! Het geval was inderdaad zeer treurig dat zo'n goede man, een zo getrouw profeet, die zo kloekmoedig optrad in de zaak Gods, om een enkele overtreding moest sterven als een misdadiger, terwijl een oude, liegende profeet leeft in gerustheid en een afgodisch vorst leeft in pracht en macht. O God! Uw weg was in de zee, en Uw pad in grote wateren. Wij kunnen de mensen niet beoordelen naar hun lijden, en de zonden niet naar de tegenwoordige straf, van sommigen wordt het vlees verdorven, vernietigd, opdat de geest, de ziel, behouden worde, terwijl van anderen het vlees gekoesterd wordt, opdat de ziel rijp worde voor de hel.

IV. De last, die de oude profeet gaf aan zijn zonen voor zijn eigen begrafenis, zij moesten hem begraven in hetzelfde graf, waarin de man Gods begraven was, 1 Kings 13:31. "Legt mijn beenderen bij zijn beenderen, zo dicht er bij als maar mogelijk is, opdat mijn stof zich vermenge met het zijne". Hoewel hij een liegende profeet was, begeerde hij toch de dood te sterven van een waar profeet. "Raap mijn ziel niet weg met de zondaren van Bethel, maar vergader haar met de man Gods". De reden, die hij geeft, is dat het woord des Heeren, dat hij uitgeroepen heeft tegen het altaar, dat te Bethel is, dat er mensenbeenderen op verbrand zullen worden, gewis geschieden zal, 1 Kings 13:32. Aldus:

1. Bevestigt hij de voorzegging, opdat uit de mond van twee getuigen (en een van hen een zodanige als door de apostel Paulus wordt aangehaald, Titus 1:12 :Een uit hen zijnde hun eigen profeet) het woord bestaan zal, ten einde, zo mogelijk, Jerobeam te overtuigen en tot bekering te brengen.

2. Hij doet de gestorven profeet eer aan als een man, wiens woord niet ter aarde zei vallen, hoewel hijzelf ter aarde gevallen is. Evangeliedienaren sterven, sterven misschien een vroege dood, maar het woord des Heeren blijft tot in eeuwigheid, en sterft niet met hen.

3. Hij gaat te rade met zijn eigen belang, er was voorzegd dat mensenbeenderen op Jerobeams altaar verbrand zullen worden. "Legt de mijne", zegt hij, "dicht bij de zijne, dan zullen zij niet verontrust worden", en dienovereenkomstig is het ook werkelijk hun beveiliging geweest, zoals wij zien in 2 Kings 23:18. Slapend en wakend, levend en stervend, is het veilig om in goed gezelschap te zijn. Er wordt hier geen melding gemaakt van de inscriptie op het graf van de profeten, maar in 2 Kings 23:17, vraagt Josia: "Wat is dat voor een grafteken?" En hem wordt gezegd: "Het is het graf van de man Gods, die uit Juda kwam, en deze dingen, die gij tegen dit altaar van Bethel gedaan hebt, uitgeroepen heeft." Zodat het grafschrift op het graf van de profeten de gedachtenis aan zijn profetie heeft bewaard en een blijvend getuigenis was tegen de afgoderijen van Bethel, dat niet zo merkwaardig zou geweest zijn, indien hij elders gestorven en begraven was. De steden Israëls worden hier steden van Samaria genoemd, hoewel die naam toen nog niet bekend was, want, hoewel de oude profeet sprak, de gewilde geschiedschrijver schreef in de taal van zijn eigen tijd.

V. Jerobeams hardnekkig blijven bij zijn afgoderij, 1 Kings 13:33. Hij keerde zich niet van zijn boze weg. Er werd een hand gevonden, die het altaar durfde herstellen, dat God gescheurd had, en toen heeft Jerobeam er offers op geofferd, en zoveel stoutmoediger, omdat de profeet, die hem tevoren gestoord had, in zijn graf was, Revelation 11:10, en omdat het nog lang zou duren eer de profetie vervuld zal worden. Verschillende methodes zijn gevolgd om hem van de slechte weg terug te brengen maar bedreigingen noch tekenen, oordelen noch genadebetoningen vermochten iets op hem, zo vreemd en onbegrijpelijk was hij aan zijn kalveren gehecht. Hij bekeerde zich niet, hij bracht geen verandering in zijn leven, noch in zijn priesterschap, al wie wilde vulde hij de hand en maakte hem tot priester, al was hij ook nog zo ongeletterd, of nog zo onzedelijk en van welke stam hij ook was, en dit werd zonde, 1 Kings 13:34 dat is: eerst tot een strik, en daarna tot verderf voor het huis van Jerobeam, om het te doen afsnijden en verdelgen van de aardbodem. De afneming, onrust en verwoesting van geslachten zijn de vruchten van de zonde. Hij vleide zich, dat door de kalveren de kroon in zijn geslacht verzekerd zou blijven, maar het bleek dat zij haar aan zijn geslacht deden verliezen, en het geslacht zelf te gronde deden gaan. Diegenen plegen verraad aan zichzelf, die zich in stand zoeken te houden door zonde.

Bibliografische Informatie
Henry, Matthew. "Commentaar op 1 Kings 13". "Bijbelverkaring van Matthew Henry". https://www.studylight.org/commentaries/dut/mhm/1-kings-13.html. 1706.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile