Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!

Bible Commentaries
Openbaring 20

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Zoek naar…
Enter query below:

Verzen 1-3

De satan in de afgrond geworpen


Op 20:1. De grote handlangers van de satan – het beest en de valse profeet – zijn gegrepen en in de hel geworpen. Hun aanvoerder, de satan, gaat nog vrij rond, maar ook hij wordt gegrepen. Dat gebeurt door een engel die uit de hemel neerdaalt. Omdat de satan sinds Openbaring 12 op de aarde is geworpen (Op 12:9), moet een engel “neerdalen uit de hemel” om hem te binden. Deze engel heeft “de sleutel van de afgrond” bij zich om de afgrond te sluiten, zodra de satan daarin is geworpen. In Openbaring 9 is de sleutel gebruikt om de afgrond te openen om daaruit de demonen los te laten (Op 9:1-3). Daarna stijgt ook het beest uit de afgrond op (Op 11:7; Op 17:8). De engel heeft ook “een grote keten in zijn hand”. Wat hij daarmee van plan is, wordt in het volgende vers gezegd.

Op 20:2. Dit is een historisch moment. Er zijn meerdere historische momenten geweest, maar dit is toch wel een bijzonder gedenkwaardige gebeurtenis. De engel grijpt hem die de oorzaak is van alle ellende van de mensen omdat hij de zonde in de wereld heeft gebracht. Daarna bindt hij hem met de keten die hij bij zich heeft, zodat de satan zich duizend jaar lang niet kan verroeren. Elke mogelijkheid om de mensen met zijn sluwheid te misleiden en hen in het verderf mee te slepen, wordt hem ontnomen. Hij is niet langer de vorst van de wereld en de god van deze eeuw (Jh 12:31; 2Ko 4:4). Zijn heerschappij over de mens is voorbij.

Dat hij als persoon met zijn viervoudige uiting – “de draak, de oude slang, dat is [de] duivel en de satan” – wordt gebonden en opgesloten, geeft aan dat hij in al zijn variaties van boosheid wordt opgesloten en zich op geen enkele manier kan manifesteren. Met het oordeel over de satan zijn de oordelen die het vrederijk van Christus inleiden, afgerond. Nu kan Christus duizend jaar Zijn weldadige heerschappij van vrede en gerechtigheid voor de mens en de schepping uitoefenen. Het getal ‘duizend’, dat zes keer in de Op 20:2-7 voorkomt en verder nergens in de Schrift genoemd wordt, geeft de duur van het Messiaanse rijk aan. Anders hadden we de duur van dit rijk niet geweten. Vandaar de uitdrukking ‘duizendjarig’ rijk of ‘millennium’ (Latijn).

Hier worden voor de tweede keer de vier namen voor de grote misleider en tegenstander van God gebruikt (Op 12:9). Hij wordt “de draak” genoemd vanwege zijn gruwelijk gewelddadige en meedogenloze optreden. Ook wordt hij “de oude slang” genoemd. Dat wijst op het dodelijk sluwe karakter van dit monster dat zich om zijn prooi heen slingert om die te verstikken en te verslinden. Als de “duivel” is hij de verzoeker, de misleider van de mensen. Als “de satan” is hij de tegenstander van God. Deze beide kenmerken – geweld en leugen – zijn de hoofdkenmerken van de zonde.

Op 20:3. De satan is machtig, maar niet almachtig. Hij is ook niet machtiger dan de engel die hier met het gezag van God tot hem komt, hem grijpt en hem in de afgrond werpt. Er is geen sprake van strijd, zoals wel het geval was toen hij uit de hemel werd geworpen (Op 12:7).

De engel gaat grondig te werk. Nadat hij de satan in de afgrond heeft geworpen, sluit hij de afgrond boven hem. Voor de satan is er geen verbinding meer met de wereld boven hem. Als extra zekerheid verzegelt de engel het deksel. De satan zal geen enkele verderfelijke invloed op de mensen kunnen uitoefenen.

“De naties” zijn hier de burgers, want de legers van deze naties zijn omgekomen in Harmagedon. De schapen uit deze naties gaan het vrederijk binnen (Mt 25:32-34).

Het zal een tijd van ongekende vrede en veiligheid zijn, hoewel het hart van de mens niet veranderd zal zijn, zoals zal blijken wanneer de satan een korte tijd wordt losgelaten. De gerechtigheid heerst dan op aarde, maar woont er nog niet. Dat zal pas in de eeuwige toestand zo zijn (2Pt 3:13), wanneer de zonde van de wereld is weggenomen (Jh 1:29). In het vrederijk kan en zal nog gezondigd worden, maar daarover zal dan door snelrecht het oordeel komen (Ps 101:8; Js 65:11; 20; Zf 3:5).

Zij die in het vrederijk geboren zullen worden en niet wedergeboren zijn aan het einde ervan, zullen in opstand komen tegen God. De boosheid van hun hart zal door het loslaten van de satan aan het licht komen. Met het oog daarop “moet” dit loslaten gebeuren. Dit ‘moet’ stelt een Goddelijke noodzakelijkheid voor. Dit gebeurt “daarna”, dat is nadat de duizend jaren van vrede geëindigd zijn en geen dag eerder. Het is ook voor “een korte tijd”, dat wil zeggen dat hij slechts zolang mag werken, als God bepaalt.

Het is onbegrijpelijk dat er mensen zijn die menen dat de satan nu al gebonden is en de naties niet meer misleidt. Er zijn wel engelen die nu al met ketenen gebonden zijn (2Pt 2:4; Jd 1:6), maar dat is een heel andere categorie.

Lees nog eens Openbaring 20:1-3.

Verwerking: Waarom wordt de satan duizend jaar gebonden?

Verzen 1-3

De satan in de afgrond geworpen


Op 20:1. De grote handlangers van de satan – het beest en de valse profeet – zijn gegrepen en in de hel geworpen. Hun aanvoerder, de satan, gaat nog vrij rond, maar ook hij wordt gegrepen. Dat gebeurt door een engel die uit de hemel neerdaalt. Omdat de satan sinds Openbaring 12 op de aarde is geworpen (Op 12:9), moet een engel “neerdalen uit de hemel” om hem te binden. Deze engel heeft “de sleutel van de afgrond” bij zich om de afgrond te sluiten, zodra de satan daarin is geworpen. In Openbaring 9 is de sleutel gebruikt om de afgrond te openen om daaruit de demonen los te laten (Op 9:1-3). Daarna stijgt ook het beest uit de afgrond op (Op 11:7; Op 17:8). De engel heeft ook “een grote keten in zijn hand”. Wat hij daarmee van plan is, wordt in het volgende vers gezegd.

Op 20:2. Dit is een historisch moment. Er zijn meerdere historische momenten geweest, maar dit is toch wel een bijzonder gedenkwaardige gebeurtenis. De engel grijpt hem die de oorzaak is van alle ellende van de mensen omdat hij de zonde in de wereld heeft gebracht. Daarna bindt hij hem met de keten die hij bij zich heeft, zodat de satan zich duizend jaar lang niet kan verroeren. Elke mogelijkheid om de mensen met zijn sluwheid te misleiden en hen in het verderf mee te slepen, wordt hem ontnomen. Hij is niet langer de vorst van de wereld en de god van deze eeuw (Jh 12:31; 2Ko 4:4). Zijn heerschappij over de mens is voorbij.

Dat hij als persoon met zijn viervoudige uiting – “de draak, de oude slang, dat is [de] duivel en de satan” – wordt gebonden en opgesloten, geeft aan dat hij in al zijn variaties van boosheid wordt opgesloten en zich op geen enkele manier kan manifesteren. Met het oordeel over de satan zijn de oordelen die het vrederijk van Christus inleiden, afgerond. Nu kan Christus duizend jaar Zijn weldadige heerschappij van vrede en gerechtigheid voor de mens en de schepping uitoefenen. Het getal ‘duizend’, dat zes keer in de Op 20:2-7 voorkomt en verder nergens in de Schrift genoemd wordt, geeft de duur van het Messiaanse rijk aan. Anders hadden we de duur van dit rijk niet geweten. Vandaar de uitdrukking ‘duizendjarig’ rijk of ‘millennium’ (Latijn).

Hier worden voor de tweede keer de vier namen voor de grote misleider en tegenstander van God gebruikt (Op 12:9). Hij wordt “de draak” genoemd vanwege zijn gruwelijk gewelddadige en meedogenloze optreden. Ook wordt hij “de oude slang” genoemd. Dat wijst op het dodelijk sluwe karakter van dit monster dat zich om zijn prooi heen slingert om die te verstikken en te verslinden. Als de “duivel” is hij de verzoeker, de misleider van de mensen. Als “de satan” is hij de tegenstander van God. Deze beide kenmerken – geweld en leugen – zijn de hoofdkenmerken van de zonde.

Op 20:3. De satan is machtig, maar niet almachtig. Hij is ook niet machtiger dan de engel die hier met het gezag van God tot hem komt, hem grijpt en hem in de afgrond werpt. Er is geen sprake van strijd, zoals wel het geval was toen hij uit de hemel werd geworpen (Op 12:7).

De engel gaat grondig te werk. Nadat hij de satan in de afgrond heeft geworpen, sluit hij de afgrond boven hem. Voor de satan is er geen verbinding meer met de wereld boven hem. Als extra zekerheid verzegelt de engel het deksel. De satan zal geen enkele verderfelijke invloed op de mensen kunnen uitoefenen.

“De naties” zijn hier de burgers, want de legers van deze naties zijn omgekomen in Harmagedon. De schapen uit deze naties gaan het vrederijk binnen (Mt 25:32-34).

Het zal een tijd van ongekende vrede en veiligheid zijn, hoewel het hart van de mens niet veranderd zal zijn, zoals zal blijken wanneer de satan een korte tijd wordt losgelaten. De gerechtigheid heerst dan op aarde, maar woont er nog niet. Dat zal pas in de eeuwige toestand zo zijn (2Pt 3:13), wanneer de zonde van de wereld is weggenomen (Jh 1:29). In het vrederijk kan en zal nog gezondigd worden, maar daarover zal dan door snelrecht het oordeel komen (Ps 101:8; Js 65:11; 20; Zf 3:5).

Zij die in het vrederijk geboren zullen worden en niet wedergeboren zijn aan het einde ervan, zullen in opstand komen tegen God. De boosheid van hun hart zal door het loslaten van de satan aan het licht komen. Met het oog daarop “moet” dit loslaten gebeuren. Dit ‘moet’ stelt een Goddelijke noodzakelijkheid voor. Dit gebeurt “daarna”, dat is nadat de duizend jaren van vrede geëindigd zijn en geen dag eerder. Het is ook voor “een korte tijd”, dat wil zeggen dat hij slechts zolang mag werken, als God bepaalt.

Het is onbegrijpelijk dat er mensen zijn die menen dat de satan nu al gebonden is en de naties niet meer misleidt. Er zijn wel engelen die nu al met ketenen gebonden zijn (2Pt 2:4; Jd 1:6), maar dat is een heel andere categorie.

Lees nog eens Openbaring 20:1-3.

Verwerking: Waarom wordt de satan duizend jaar gebonden?

Verzen 4-9

Duizend jaar vrede en de laatste opstand


Op 20:4. In de Op 20:4-6 wordt het eigenlijke vrederijk beschreven, dat wil zeggen dat er twee keer sprake is van met Christus regeren. Dit houdt in dat Christus Zelf regeert. Dit wordt hier uiterst kort beschreven. Vanaf Openbaring 21:9 wordt daar uitvoeriger op ingegaan. Het Oude Testament staat vol met bijzonderheden over dit rijk. Dat het over regeren gaat, blijkt uit het eind van het vers, maar ook uit de tronen die Johannes ziet. Hij ziet ook dat “zij”, dat zijn de vierentwintig oudsten, op die tronen plaatsnemen. Daniël heeft ook tronen gezien, maar hij zag er niemand op zitten (Dn 7:9). Johannes ziet hoe aan hen die op de tronen zitten het oordeel wordt gegeven, dat wil zeggen dat hun regeringsmacht wordt gegeven.

De tronen die Johannes ziet, staan op aarde, want Christus regeert op aarde, waar ook Zijn troon staat. Eerder heb je al tronen gezien waarop de vierentwintig oudsten zitten, maar daar staan ze in de hemel (Op 4:4). Hier staan ze op aarde en gaan ze erop zitten om met Christus duizend jaar te regeren. Hij heeft dat beloofd aan Zijn discipelen in verbinding met de twaalf stammen van Israël (Mt 19:28; Lk 22:30). En Paulus zegt tegen de gelovigen van de gemeente dat zij de wereld zullen oordelen (1Ko 6:2). De vierentwintig oudsten stellen de gelovigen van het Oude Testament en van het Nieuwe Testament voor.

Dan ziet Johannes nog twee andere groepen gelovigen. Deze tweede en derde groep zijn gelovigen die na de opname van de gemeente tot geloof zijn gekomen en voor hun geloof de marteldood zijn gestorven. De tweede groep bestaat uit gelovigen die vóór de grote verdrukking zijn gedood, ‘de zielen onder het altaar’ (Op 6:9). Vanwege hun getuigenis dat zij van de Heer Jezus hebben afgelegd en hun trouw aan het Woord van God zijn zij onthoofd.

Als zij om wraak roepen, krijgen ze te horen dat ze moeten wachten tot ook de andere groep, die hier wordt genoemd, zou zijn gedood (Op 6:10-11). Deze derde groep is gedood tijdens de grote verdrukking. Deze groep heeft te lijden gehad van het beest, maar ze hebben niet gebogen voor hem of zijn beeld. Het heeft hun het leven gekost, maar nu krijgen ze de beloning.

Beide groepen zijn gedood door hun vijanden die meenden zich daarmee van deze getuigen van die gehate Jezus te hebben ontdaan. Zo meenden ook de vijanden van de Heer Jezus zich van Hem te hebben ontdaan, toen Hij dood aan het kruis hing. Maar zoals de Heer Jezus levend is geworden, zo worden ook deze martelaars levend.

Levend worden betekent lichamelijk opstaan. Het is het levend worden van doden. Pas na dit levend worden is er sprake van een regeren met Christus. Dit is een bewijs te meer dat er nu, in onze dagen, geen sprake kan zijn van een duizendjarig vrederijk waar Christus regeert en waarin allen delen die met Hem verbonden zijn.

“Zij werden levend en regeerden.” De mens krijgt nu zijn eigenlijke bestemming. In Genesis 1 is hij er al toe geroepen over de schepping te heersen (Gn 1:26) en in Genesis 2 heeft hij leven gekregen van God (Gn 2:7). Maar de mens heeft beide verspeeld door zijn zonde. Door Christus krijgt hij terug wat hij is kwijtgeraakt en dat op een heerlijker wijze. Hij regeert namelijk met Christus en wel als opgewekte heilige en niet als onderdaan. Trouw aan God zal nooit tot verlies van enige zegen leiden, maar juist tot een rijker genot ervan, rijker dan we ooit op aarde hadden kunnen genieten (Rm 8:18; 2Ko 4:17).

Hier worden allen die eens vernederd werden, verhoogd op Zijn tijd (1Pt 5:6). Zij allen zijn eens van hun eigen troon afgestapt en hebben zich voor God gebogen en mogen nu op hun troon gaan zitten, een troon die hun gegeven is.

Op 20:5. “De overigen van de doden” zijn de ongelovigen, want alle gelovige doden zijn opgestaan. Zij staan niet op bij het begin van het vrederijk, maar blijven in het dodenrijk, in de hades, de plaats van de pijn (Lk 16:23). Vanaf het ogenblik dat de Heer Jezus regeert, zullen er geen gelovigen meer sterven (vgl. Js 65:22). Met het levend worden van de gelovigen van het vorige vers is “de eerste opstanding” voltooid.

De eerste opstanding verloopt in fasen:
1. Eerst staat Christus op (Hij is al opgestaan),
2. daarna allen die van Christus zijn bij Zijn komst (1Ko 15:23).

Ook de komst van Christus verloopt in fasen:
1. Hij komt eerst om de gemeente en alle oudtestamentische gelovigen tot Zich te nemen in de lucht (1Th 4:15-18). Bij die gelegenheid worden de ontslapen gelovigen opgewekt en de levende gelovigen veranderd.
2. Vervolgens vindt de bruiloft van het Lam plaats, zoals je hebt gezien (Op 19:7).
3. Daarna komt de Heer Jezus voor de tweede keer uit de hemel, nu samen met de gemeente en de andere gelovigen (Op 19:11-16), om Zijn vijanden te verslaan en Zijn koninkrijk te vestigen.
Dit is het moment dat de martelaars van Op 20:4 zullen opstaan om ook deel te nemen aan de regering van Christus.
Dan is de eerste opstanding voltooid.

De ongelovigen zullen pas na het vrederijk levend worden en voor de grote, witte troon, waar alleen ongelovigen staan, geoordeeld worden. Van de ongelovigen wordt het lichaam levend gemaakt, maar de geest blijft geestelijk dood. Met dit lichaam zullen ze eeuwig in de hel zijn en tevens dood. Ze staan als doden voor de grote, witte troon.

Er zijn dus twee opstandingen:
1. een opstanding van rechtvaardigen, ofwel de eerste opstanding, en
2. een opstanding van onrechtvaardigen (Lk 14:14; Hd 24:15).

Tussen beide opstandingen ligt een periode van duizend jaar. De twee opstandingen worden door Johannes in zijn evangelie genoemd:
1. de opstanding ten leven en
2. de opstanding ten oordeel (Jh 5:29).

Op 20:6. Het is een buitengewoon voorrecht om aan de eerste opstanding deel te hebben. Wie daaraan deel heeft, is volmaakt onbereikbaar voor de macht van de tweede dood, dat is de hel. De eerste dood is lichamelijk en tijdelijk; de tweede dood is lichamelijk en eeuwig. Dood en leven zijn trouwens begrippen die je in hun verband moet lezen om de betekenis ervan te begrijpen. Zo kun je tegenkomen dat van de lichamelijk doden wordt gezegd dat ze leven (Mt 22:32) en van de lichamelijk levenden wordt gezegd dat ze dood zijn (Ef 2:1).

Allen die aan de eerste opstanding deel hebben, zijn priesters “van God en van Christus” en niet ‘voor’ God en ‘voor’ Christus. Zij delen namelijk de priesterlijke zegen namens God en namens Christus uit aan de schepping waarover zij met Christus regeren. ‘Regeren’ is letterlijk ‘als koningen heersen’. Zij komen uit de hemel om priesters te zijn op aarde. Ze zijn geen priesters die mensen vertegenwoordigen bij God, maar priesters die God vertegenwoordigen bij mensen. Zij lijken hierin weer op de Heer Jezus als de Koning-Priester (Zc 6:13; Gn 14:18).

Op 20:7. Het woord “voleindigd” wil niet slechts zeggen dat de duizend jaren verstreken en ‘voorbij’ zijn, maar houdt ook in dat ze ‘vervuld’ zijn, in de zin dat een vastgesteld doel is bereikt. De aarde heeft haar sabbatsrust gehad.

Voordat nu de vrede van het vrederijk uitmondt in de vrede van de eeuwigheid, is het noodzakelijk dat de mensheid aan een laatste test wordt onderworpen. Daartoe gebeurt wat al aan het eind van Op 20:3 is aangekondigd, namelijk dat de satan voor een korte tijd “uit zijn gevangenis” moet “worden losgelaten”.

Op 20:8. Het karakter van de satan is door zijn verblijf in de afgrond de afgelopen duizend jaar niet veranderd, net zomin als de natuur van de mens. De satan is onverbeterlijk verdorven en gewelddadig. Als hij is losgelaten, handelt hij direct zoals hij altijd heeft gedaan. Hij gaat uit over de hele aarde, tot aan de uithoeken ervan (vgl. Js 11:12; Ez 7:2), om al de naties te misleiden. De uithoeken van de aarde betekent letterlijk dat deze mensen zich ver van het centrum van de zegen, Jeruzalem, bevinden.

Uit de misleiding door de satan blijkt ook dat het zondige vlees van de mens onder de grootst denkbare zegen niet tot verandering is gekomen. Velen hebben gehoorzaamheid aan de Heer Jezus geveinsd (Ps 18:45; Ps 66:3; Mi 7:17). Ze hebben gedaan alsof ze Hem als Heer erkenden, maar dat deden ze alleen, omdat ze (terecht) bang voor het oordeel waren. Maar het vlees blijft vijandschap tegen God (Rm 8:7), ook al onderwerpt het zich veinzend. De mens wordt hier het argument uit handen genomen dat de schuld van het kwaad bij de satan ligt om zichzelf te verontschuldigen (vgl. Gn 3:13). Daar kan nu geen sprake van zijn. Ook zonder de duivel wordt het hart van de mens er niet beter op.

De Gog en Magog die Johannes noemt, moet je niet verwarren met Gog in het land Magog die Ezechiël noemt (Ez 38:1-13; 18; Ez 39:1-6). De legermacht die Ezechiël noemt, komt uit een bepaald gebied, het verre noorden. Wanneer de Heer Jezus al in Jeruzalem op de troon heeft plaatsgenomen, zal Gog tegen Israël optrekken en op de bergen van Israël verslagen worden. De Gog die Johannes noemt, komt overal vandaan. Johannes gebruikt deze naam vanwege de grote demonische overeenkomsten tussen de beide aanvallen.

De satan heeft groot succes in het ronselen voor zijn leger. Er komt een enorm, niet te tellen leger op de been.

Op 20:9. Onder invloed van de satan trekt dit enorme leger op over de breedte van de aarde. Het doel is de legerplaats van de heiligen en Jeruzalem, dat hier “de geliefde stad” (Ps 78:68; Ps 87:2) wordt genoemd, het middelpunt van de aarde. De geliefde stad is tevens de plaats waar de heiligen legeren, waar zij hun rust hebben. Ze zijn gescheiden van de heidenen die zich aan de hoeken van de aarde bevinden.

Dit enorme leger is even blind voor de macht van de Heer Jezus als de legers waren die vóór het vrederijk naar Jeruzalem optrokken (Op 19:19-20). God zendt Zijn verterend vuur uit de hemel en er is geen vijand meer over. De beschrijving van deze oorlog is nog korter dan die in het vorige hoofdstuk.

Lees nog eens Openbaring 20:4-9.

Verwerking: Welke groepen mensen mogen met de Heer Jezus regeren?

Verzen 4-9

Duizend jaar vrede en de laatste opstand


Op 20:4. In de Op 20:4-6 wordt het eigenlijke vrederijk beschreven, dat wil zeggen dat er twee keer sprake is van met Christus regeren. Dit houdt in dat Christus Zelf regeert. Dit wordt hier uiterst kort beschreven. Vanaf Openbaring 21:9 wordt daar uitvoeriger op ingegaan. Het Oude Testament staat vol met bijzonderheden over dit rijk. Dat het over regeren gaat, blijkt uit het eind van het vers, maar ook uit de tronen die Johannes ziet. Hij ziet ook dat “zij”, dat zijn de vierentwintig oudsten, op die tronen plaatsnemen. Daniël heeft ook tronen gezien, maar hij zag er niemand op zitten (Dn 7:9). Johannes ziet hoe aan hen die op de tronen zitten het oordeel wordt gegeven, dat wil zeggen dat hun regeringsmacht wordt gegeven.

De tronen die Johannes ziet, staan op aarde, want Christus regeert op aarde, waar ook Zijn troon staat. Eerder heb je al tronen gezien waarop de vierentwintig oudsten zitten, maar daar staan ze in de hemel (Op 4:4). Hier staan ze op aarde en gaan ze erop zitten om met Christus duizend jaar te regeren. Hij heeft dat beloofd aan Zijn discipelen in verbinding met de twaalf stammen van Israël (Mt 19:28; Lk 22:30). En Paulus zegt tegen de gelovigen van de gemeente dat zij de wereld zullen oordelen (1Ko 6:2). De vierentwintig oudsten stellen de gelovigen van het Oude Testament en van het Nieuwe Testament voor.

Dan ziet Johannes nog twee andere groepen gelovigen. Deze tweede en derde groep zijn gelovigen die na de opname van de gemeente tot geloof zijn gekomen en voor hun geloof de marteldood zijn gestorven. De tweede groep bestaat uit gelovigen die vóór de grote verdrukking zijn gedood, ‘de zielen onder het altaar’ (Op 6:9). Vanwege hun getuigenis dat zij van de Heer Jezus hebben afgelegd en hun trouw aan het Woord van God zijn zij onthoofd.

Als zij om wraak roepen, krijgen ze te horen dat ze moeten wachten tot ook de andere groep, die hier wordt genoemd, zou zijn gedood (Op 6:10-11). Deze derde groep is gedood tijdens de grote verdrukking. Deze groep heeft te lijden gehad van het beest, maar ze hebben niet gebogen voor hem of zijn beeld. Het heeft hun het leven gekost, maar nu krijgen ze de beloning.

Beide groepen zijn gedood door hun vijanden die meenden zich daarmee van deze getuigen van die gehate Jezus te hebben ontdaan. Zo meenden ook de vijanden van de Heer Jezus zich van Hem te hebben ontdaan, toen Hij dood aan het kruis hing. Maar zoals de Heer Jezus levend is geworden, zo worden ook deze martelaars levend.

Levend worden betekent lichamelijk opstaan. Het is het levend worden van doden. Pas na dit levend worden is er sprake van een regeren met Christus. Dit is een bewijs te meer dat er nu, in onze dagen, geen sprake kan zijn van een duizendjarig vrederijk waar Christus regeert en waarin allen delen die met Hem verbonden zijn.

“Zij werden levend en regeerden.” De mens krijgt nu zijn eigenlijke bestemming. In Genesis 1 is hij er al toe geroepen over de schepping te heersen (Gn 1:26) en in Genesis 2 heeft hij leven gekregen van God (Gn 2:7). Maar de mens heeft beide verspeeld door zijn zonde. Door Christus krijgt hij terug wat hij is kwijtgeraakt en dat op een heerlijker wijze. Hij regeert namelijk met Christus en wel als opgewekte heilige en niet als onderdaan. Trouw aan God zal nooit tot verlies van enige zegen leiden, maar juist tot een rijker genot ervan, rijker dan we ooit op aarde hadden kunnen genieten (Rm 8:18; 2Ko 4:17).

Hier worden allen die eens vernederd werden, verhoogd op Zijn tijd (1Pt 5:6). Zij allen zijn eens van hun eigen troon afgestapt en hebben zich voor God gebogen en mogen nu op hun troon gaan zitten, een troon die hun gegeven is.

Op 20:5. “De overigen van de doden” zijn de ongelovigen, want alle gelovige doden zijn opgestaan. Zij staan niet op bij het begin van het vrederijk, maar blijven in het dodenrijk, in de hades, de plaats van de pijn (Lk 16:23). Vanaf het ogenblik dat de Heer Jezus regeert, zullen er geen gelovigen meer sterven (vgl. Js 65:22). Met het levend worden van de gelovigen van het vorige vers is “de eerste opstanding” voltooid.

De eerste opstanding verloopt in fasen:
1. Eerst staat Christus op (Hij is al opgestaan),
2. daarna allen die van Christus zijn bij Zijn komst (1Ko 15:23).

Ook de komst van Christus verloopt in fasen:
1. Hij komt eerst om de gemeente en alle oudtestamentische gelovigen tot Zich te nemen in de lucht (1Th 4:15-18). Bij die gelegenheid worden de ontslapen gelovigen opgewekt en de levende gelovigen veranderd.
2. Vervolgens vindt de bruiloft van het Lam plaats, zoals je hebt gezien (Op 19:7).
3. Daarna komt de Heer Jezus voor de tweede keer uit de hemel, nu samen met de gemeente en de andere gelovigen (Op 19:11-16), om Zijn vijanden te verslaan en Zijn koninkrijk te vestigen.
Dit is het moment dat de martelaars van Op 20:4 zullen opstaan om ook deel te nemen aan de regering van Christus.
Dan is de eerste opstanding voltooid.

De ongelovigen zullen pas na het vrederijk levend worden en voor de grote, witte troon, waar alleen ongelovigen staan, geoordeeld worden. Van de ongelovigen wordt het lichaam levend gemaakt, maar de geest blijft geestelijk dood. Met dit lichaam zullen ze eeuwig in de hel zijn en tevens dood. Ze staan als doden voor de grote, witte troon.

Er zijn dus twee opstandingen:
1. een opstanding van rechtvaardigen, ofwel de eerste opstanding, en
2. een opstanding van onrechtvaardigen (Lk 14:14; Hd 24:15).

Tussen beide opstandingen ligt een periode van duizend jaar. De twee opstandingen worden door Johannes in zijn evangelie genoemd:
1. de opstanding ten leven en
2. de opstanding ten oordeel (Jh 5:29).

Op 20:6. Het is een buitengewoon voorrecht om aan de eerste opstanding deel te hebben. Wie daaraan deel heeft, is volmaakt onbereikbaar voor de macht van de tweede dood, dat is de hel. De eerste dood is lichamelijk en tijdelijk; de tweede dood is lichamelijk en eeuwig. Dood en leven zijn trouwens begrippen die je in hun verband moet lezen om de betekenis ervan te begrijpen. Zo kun je tegenkomen dat van de lichamelijk doden wordt gezegd dat ze leven (Mt 22:32) en van de lichamelijk levenden wordt gezegd dat ze dood zijn (Ef 2:1).

Allen die aan de eerste opstanding deel hebben, zijn priesters “van God en van Christus” en niet ‘voor’ God en ‘voor’ Christus. Zij delen namelijk de priesterlijke zegen namens God en namens Christus uit aan de schepping waarover zij met Christus regeren. ‘Regeren’ is letterlijk ‘als koningen heersen’. Zij komen uit de hemel om priesters te zijn op aarde. Ze zijn geen priesters die mensen vertegenwoordigen bij God, maar priesters die God vertegenwoordigen bij mensen. Zij lijken hierin weer op de Heer Jezus als de Koning-Priester (Zc 6:13; Gn 14:18).

Op 20:7. Het woord “voleindigd” wil niet slechts zeggen dat de duizend jaren verstreken en ‘voorbij’ zijn, maar houdt ook in dat ze ‘vervuld’ zijn, in de zin dat een vastgesteld doel is bereikt. De aarde heeft haar sabbatsrust gehad.

Voordat nu de vrede van het vrederijk uitmondt in de vrede van de eeuwigheid, is het noodzakelijk dat de mensheid aan een laatste test wordt onderworpen. Daartoe gebeurt wat al aan het eind van Op 20:3 is aangekondigd, namelijk dat de satan voor een korte tijd “uit zijn gevangenis” moet “worden losgelaten”.

Op 20:8. Het karakter van de satan is door zijn verblijf in de afgrond de afgelopen duizend jaar niet veranderd, net zomin als de natuur van de mens. De satan is onverbeterlijk verdorven en gewelddadig. Als hij is losgelaten, handelt hij direct zoals hij altijd heeft gedaan. Hij gaat uit over de hele aarde, tot aan de uithoeken ervan (vgl. Js 11:12; Ez 7:2), om al de naties te misleiden. De uithoeken van de aarde betekent letterlijk dat deze mensen zich ver van het centrum van de zegen, Jeruzalem, bevinden.

Uit de misleiding door de satan blijkt ook dat het zondige vlees van de mens onder de grootst denkbare zegen niet tot verandering is gekomen. Velen hebben gehoorzaamheid aan de Heer Jezus geveinsd (Ps 18:45; Ps 66:3; Mi 7:17). Ze hebben gedaan alsof ze Hem als Heer erkenden, maar dat deden ze alleen, omdat ze (terecht) bang voor het oordeel waren. Maar het vlees blijft vijandschap tegen God (Rm 8:7), ook al onderwerpt het zich veinzend. De mens wordt hier het argument uit handen genomen dat de schuld van het kwaad bij de satan ligt om zichzelf te verontschuldigen (vgl. Gn 3:13). Daar kan nu geen sprake van zijn. Ook zonder de duivel wordt het hart van de mens er niet beter op.

De Gog en Magog die Johannes noemt, moet je niet verwarren met Gog in het land Magog die Ezechiël noemt (Ez 38:1-13; 18; Ez 39:1-6). De legermacht die Ezechiël noemt, komt uit een bepaald gebied, het verre noorden. Wanneer de Heer Jezus al in Jeruzalem op de troon heeft plaatsgenomen, zal Gog tegen Israël optrekken en op de bergen van Israël verslagen worden. De Gog die Johannes noemt, komt overal vandaan. Johannes gebruikt deze naam vanwege de grote demonische overeenkomsten tussen de beide aanvallen.

De satan heeft groot succes in het ronselen voor zijn leger. Er komt een enorm, niet te tellen leger op de been.

Op 20:9. Onder invloed van de satan trekt dit enorme leger op over de breedte van de aarde. Het doel is de legerplaats van de heiligen en Jeruzalem, dat hier “de geliefde stad” (Ps 78:68; Ps 87:2) wordt genoemd, het middelpunt van de aarde. De geliefde stad is tevens de plaats waar de heiligen legeren, waar zij hun rust hebben. Ze zijn gescheiden van de heidenen die zich aan de hoeken van de aarde bevinden.

Dit enorme leger is even blind voor de macht van de Heer Jezus als de legers waren die vóór het vrederijk naar Jeruzalem optrokken (Op 19:19-20). God zendt Zijn verterend vuur uit de hemel en er is geen vijand meer over. De beschrijving van deze oorlog is nog korter dan die in het vorige hoofdstuk.

Lees nog eens Openbaring 20:4-9.

Verwerking: Welke groepen mensen mogen met de Heer Jezus regeren?

Verzen 10-15

De grote, witte troon – de poel van vuur


Op 20:10. De duivel krijgt een aparte behandeling. Hij is de aanstichter van de massale opstand, maar het is de laatste keer geweest dat hij zijn duivels werk heeft kunnen verrichten. Zijn eeuwig lot is “de poel van vuur en zwavel” waarin hij “geworpen” wordt. Daarmee bereikt hij het absolute, onveranderlijke dieptepunt van zijn val die zich in vier fasen heeft voltrokken.

1. Eerst is hij in de zonde gevallen door zijn hoogmoed (1Tm 3:6). Als de leugenaar en de vader van de leugen (Jh 8:44) heeft hij vanaf het begin van de schepping zijn misleidingen verspreid en zijn moordenaarswerk verricht. Zo is hij duizenden jaren bezig geweest.

2. Maar je hebt gezien dat hij op zeker moment op de aarde wordt geworpen (Op 12:9), waar hij met de grootste grimmigheid dood en verderf zaait omdat hij weet dat hij nog maar weinig tijd heeft.

3. Na verloop van drieënhalf jaar maakt God een einde aan zijn razernij en laat hem in de afgrond werpen om daar duizend jaar opgesloten te worden (Op 20:1-3). Daaruit wordt hij nog een korte tijd losgelaten om

4. ten slotte zijn definitieve val te maken en in de hel terecht te komen (Op 20:10) die voor hem en zijn engelen is bereid (Mt 25:41).

Hij treft daar zijn twee vazallen aan die er al vóór hem in geworpen zijn (Op 19:20). Ze zullen elkaar niet kunnen steunen, maar genoeg hebben aan hun eigen pijnen en kwellingen die ze eindeloos zullen ondergaan.

Op 20:11. De verslagen opstandelingen zullen slechts kort in het dodenrijk vertoeven, want onmiddellijk op hun vertering door Gods vuur volgt het oordeel voor de “grote, witte troon”. Dat ze verteerd zijn door Gods vuur betekent niet dat ze opgehouden hebben te bestaan.

Johannes ziet een grote, witte troon. Het is een ‘grote’ troon, omdat Hij Die daarop zit groot in majesteit en groot van gezag is. Het is een ‘witte’ troon, omdat Hij Die daarop zit, volmaakt rein is. Zijn troon als symbool van Zijn regering en Zijn Persoon zijn volmaakt met elkaar in overeenstemming. De Rechter is volkomen zuiver in Zijn oordeel. Hij oordeelt volkomen rechtvaardig. In Zijn beoordeling zit geen enkel onzuiver element. Hij is onkreukbaar. Elk onderzoek naar Zijn betrouwbaarheid is op aarde uitgelopen op een getuigenis van Zijn volkomen eerlijkheid.

Tegen het vonnis dat Hij uitspreekt en voltrekt, is niets in te brengen. Hij zal ieder die voor Zijn troon verschijnt, overtuigen van de rechtvaardigheid van Zijn uitspraak en ieder zal ermee instemmen. Elke mond die zich nu nog snoevend naar de hemel opent, zal dan gestopt worden. De zuivere witheid van de troon is de weerkaatsing van de heerlijkheid van God Die licht is en in Wie in het geheel geen duisternis is (1Jh 1:5).

Er is in de Schrift sprake van drie rechtszittingen die de Heer Jezus houdt:
1. De eerste vindt plaats in de hemel, vlak na de opname van de gelovigen. Als de gelovigen in de hemel zijn, zullen ze eerst voor “de rechterstoel van Christus” ofwel “de rechterstoel van God” verschijnen (2Ko 5:10; Rm 14:10). Daar zal iedere gelovige te zien krijgen wat hij in het lichaam tijdens zijn leven op aarde heeft gedaan en zien of hij het voor de Heer of voor zichzelf heeft gedaan. Voor het goede zal hij loon krijgen.
2. De tweede rechtszitting vindt plaats als de Heer Jezus met de gelovigen terugkeert naar de aarde om het kwaad te oordelen en het vrederijk op te richten (Mt 25:31). Voor die rechterstoel, de “troon van Zijn heerlijkheid”, verschijnen de op aarde levende volken. Zij worden beoordeeld naar de houding die zij ten opzichte van de gezanten van de Heer tijdens de grote verdrukking hebben aangenomen.
3. De derde zitting vindt plaats op de scheiding van tijd en eeuwigheid. Voor de “grote, witte troon” verschijnen alleen ongelovigen. Zij worden geoordeeld naar wat in de boeken van hen geschreven staat.

Als het moment van deze derde rechtszitting is aangebroken, vluchten “de aarde en de hemel” weg. Dat betreft dan de oude aarde en hemel. Met de rechtszitting en het daaraan verbonden oordeel is de hele oude staat van zaken aan zijn einde gekomen. De oude hemel en de oude aarde vluchten weg om plaats te maken voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Ze vluchten weg, niet zozeer voor de troon, maar voor het aangezicht van Hem Die daarop zit. Op de troon zit de Heer Jezus Die als de Zoon des mensen al het oordeel van de Vader heeft gekregen (Jh 5:22; 27; 2Tm 4:1).

Op 20:12. Johannes ziet de doden. Het zijn de ‘overigen van de doden’ uit Op 20:5. Ze staan niet op de aarde, want die is verdwenen. Maar al is de aarde verdwenen, de mens blijft om zich tegenover God te verantwoorden voor al zijn opstandige daden en daarvoor het verdiende loon te ontvangen. Door de kracht van de Almachtige staan ze voor de troon.

Johannes ziet grote en kleine doden. Dat heeft niet zozeer met de lichaamslengte te maken, maar met de omvang van de misdaden die ze hebben gepleegd. Daar zijn de massamoordenaars, maar ook de kruimeldieven. Daar zijn de brallende politici die grote woorden hebben gesproken, maar ook de onopvallende huisvader die braaf voor zijn gezin heeft gezorgd. Ze hebben één ding gemeen: ze hebben zichzelf nooit als zondaars in Gods licht veroordeeld en zijn allemaal in hun zonden gestorven. In welke mate ze ook zondaar zijn geweest, het oordeel zal terecht zijn.

De bewijzen die de grondslag voor de veroordeling vormen, komen uit de boeken. Al hun daden worden hun weer onder ogen gebracht. De zwaarte van hun vonnis wordt vastgesteld naar de ernst van hun misdaden en de maat van hun verantwoordelijkheid (Lk 12:47). Niemand zal een weerwoord hebben. Allen zullen ze ervan overtuigd zijn dat God rechtvaardig is in Zijn oordelen. Een ander overtuigend bewijs van hun veroordeling is het ontbreken van hun namen in het boek van het leven. Een en ander betekent dat ze volkomen terecht in de hel worden geworpen.

Op 20:13. De doden worden tevoorschijn geroepen uit de plaatsen waar ze na hun dood zijn terechtgekomen. In de eerste plaats wordt de zee genoemd. De zee zal alle doden moeten teruggeven die zij als een groot monster heeft opgeslokt. De zee wordt op dezelfde lijn gezet als “de dood en de hades”, waarvan ook gezegd wordt dat zij “de doden die in hen waren”, teruggeven.

Iemand die sterft, is lichamelijk dood. Het maakt voor die toestand van lichamelijke dood niet uit of het dode lichaam op aarde of in de zee is. Dat de zee wordt genoemd als een verblijfplaats van doden, zal te maken hebben met de onvindbaarheid van een lichaam dat een zeemansgraf heeft gekregen. Van mensen die op aarde door bijvoorbeeld wilde dieren zijn verscheurd kan ook gezegd worden dat hun lichaam onvindbaar is. Maar het gaat om de algemene gedachte.

De doden komen uit de dood en de hades. Je kunt zeggen dat de dood de toestand is waarin de mens zich bevindt en de hades de plaats waar de mens zich bevindt. Het lichaam dat in de dood was, wordt verenigd met de ziel, die zich in de hades, dat is het dodenrijk, bevond, en met de geest. God weet iedere dode levend te maken en voor het gerecht te brengen. Aan elke oproep tot verschijning wordt door Zijn machtige arm voldaan.

Hoewel er gezegd wordt dat ze levend gemaakt zijn (Op 20:5), worden ze toch “de doden” genoemd. Ze hebben geen leven uit God, er bestaat geen enkele verbinding met de levende God. Toen ze geboren waren, kregen ze hun leven van God. Maar ze kozen ervoor om hun eigen leven te leven, zonder rekening te houden met God Die het hun had gegeven. Dat maakte dat ze al dood waren toen ze nog op aarde leefden, omdat ze leefden in misdaden en zonden, zonder verbinding met de levende God (Ef 2:1; Ko 2:13; Jh 5:25). Nu ze opnieuw levend gemaakt zijn, is er aan hun geestelijke toestand niets veranderd. Ze staan als doden voor de grote, witte troon, om daar geoordeeld te worden, “ieder naar zijn werken”.

Dat iedere dode naar zijn werken wordt geoordeeld, betekent dat baby’s die sterven en kinderen die in de moederschoot sterven of worden vermoord, niet als doden voor de grote, witte troon zullen verschijnen. Zij hebben immers nog geen werken kunnen doen waarnaar zij geoordeeld zouden moeten worden. Allen die sterven in de moederschoot of als baby, zullen op grond van het werk van de Heer Jezus eeuwig bij Hem in de hemel zijn.

Op 20:14. Dan zie je het eindresultaat van het werk van Christus en Zijn opstanding, waardoor Hij de dood heeft overwonnen. Nu wordt de laatste vijand tenietgedaan (1Ko 15:26; Op 21:4). Hier vindt de dood zijn einde, dit is het einde van het bestaan van de dood, zoals al in het Oude Testament is voorzegd (Js 25:8; Hs 13:14). Na dit allerlaatste oordeel zal er geen lichamelijke dood meer zijn en zal de verblijfplaats van de zielen van de gestorvenen niet meer bestaan.

De dood en de hades worden hier voorgesteld als personen die in de hel worden geworpen. In de hel zullen alle kwaad en allen die het kwaad hebben gediend tot in eeuwigheid opgesloten zijn. Dit is “de tweede dood”. De eerste dood is de lichamelijke dood en het verblijf in het dodenrijk. De tweede dood is het lichamelijk voortbestaan van de mens zonder leven uit God in de plaats waar het oordeel van God eeuwig heerst.

Op 20:15. Nu blijkt waarom het boek van het leven in Op 20:12 moest worden geopend. Hun boze werken staan opgeschreven in het andere boek (Op 20:12b). Daarnaar zijn ze geoordeeld. Die daden zijn er nooit uit verwijderd, omdat zij het offer van Christus hebben geweigerd. Daarom staat hun naam niet “in het boek van het leven”. Het overtuigende bewijs is geleverd. Het lot dat hun deel is, is vreselijk en schrikwekkend. Het moet ons, omdat wij de schrik van de Heer kennen, aanzetten om de mensen te overreden het evangelie aan te nemen (2Ko 5:11)!

Lees nog eens Openbaring 20:10-15.

Verwerking: Waar staat de grote, witte troon? Wie zit er als Rechter op? Wie staan er voor? Wat is hun oordeel?

Verzen 10-15

De grote, witte troon – de poel van vuur


Op 20:10. De duivel krijgt een aparte behandeling. Hij is de aanstichter van de massale opstand, maar het is de laatste keer geweest dat hij zijn duivels werk heeft kunnen verrichten. Zijn eeuwig lot is “de poel van vuur en zwavel” waarin hij “geworpen” wordt. Daarmee bereikt hij het absolute, onveranderlijke dieptepunt van zijn val die zich in vier fasen heeft voltrokken.

1. Eerst is hij in de zonde gevallen door zijn hoogmoed (1Tm 3:6). Als de leugenaar en de vader van de leugen (Jh 8:44) heeft hij vanaf het begin van de schepping zijn misleidingen verspreid en zijn moordenaarswerk verricht. Zo is hij duizenden jaren bezig geweest.

2. Maar je hebt gezien dat hij op zeker moment op de aarde wordt geworpen (Op 12:9), waar hij met de grootste grimmigheid dood en verderf zaait omdat hij weet dat hij nog maar weinig tijd heeft.

3. Na verloop van drieënhalf jaar maakt God een einde aan zijn razernij en laat hem in de afgrond werpen om daar duizend jaar opgesloten te worden (Op 20:1-3). Daaruit wordt hij nog een korte tijd losgelaten om

4. ten slotte zijn definitieve val te maken en in de hel terecht te komen (Op 20:10) die voor hem en zijn engelen is bereid (Mt 25:41).

Hij treft daar zijn twee vazallen aan die er al vóór hem in geworpen zijn (Op 19:20). Ze zullen elkaar niet kunnen steunen, maar genoeg hebben aan hun eigen pijnen en kwellingen die ze eindeloos zullen ondergaan.

Op 20:11. De verslagen opstandelingen zullen slechts kort in het dodenrijk vertoeven, want onmiddellijk op hun vertering door Gods vuur volgt het oordeel voor de “grote, witte troon”. Dat ze verteerd zijn door Gods vuur betekent niet dat ze opgehouden hebben te bestaan.

Johannes ziet een grote, witte troon. Het is een ‘grote’ troon, omdat Hij Die daarop zit groot in majesteit en groot van gezag is. Het is een ‘witte’ troon, omdat Hij Die daarop zit, volmaakt rein is. Zijn troon als symbool van Zijn regering en Zijn Persoon zijn volmaakt met elkaar in overeenstemming. De Rechter is volkomen zuiver in Zijn oordeel. Hij oordeelt volkomen rechtvaardig. In Zijn beoordeling zit geen enkel onzuiver element. Hij is onkreukbaar. Elk onderzoek naar Zijn betrouwbaarheid is op aarde uitgelopen op een getuigenis van Zijn volkomen eerlijkheid.

Tegen het vonnis dat Hij uitspreekt en voltrekt, is niets in te brengen. Hij zal ieder die voor Zijn troon verschijnt, overtuigen van de rechtvaardigheid van Zijn uitspraak en ieder zal ermee instemmen. Elke mond die zich nu nog snoevend naar de hemel opent, zal dan gestopt worden. De zuivere witheid van de troon is de weerkaatsing van de heerlijkheid van God Die licht is en in Wie in het geheel geen duisternis is (1Jh 1:5).

Er is in de Schrift sprake van drie rechtszittingen die de Heer Jezus houdt:
1. De eerste vindt plaats in de hemel, vlak na de opname van de gelovigen. Als de gelovigen in de hemel zijn, zullen ze eerst voor “de rechterstoel van Christus” ofwel “de rechterstoel van God” verschijnen (2Ko 5:10; Rm 14:10). Daar zal iedere gelovige te zien krijgen wat hij in het lichaam tijdens zijn leven op aarde heeft gedaan en zien of hij het voor de Heer of voor zichzelf heeft gedaan. Voor het goede zal hij loon krijgen.
2. De tweede rechtszitting vindt plaats als de Heer Jezus met de gelovigen terugkeert naar de aarde om het kwaad te oordelen en het vrederijk op te richten (Mt 25:31). Voor die rechterstoel, de “troon van Zijn heerlijkheid”, verschijnen de op aarde levende volken. Zij worden beoordeeld naar de houding die zij ten opzichte van de gezanten van de Heer tijdens de grote verdrukking hebben aangenomen.
3. De derde zitting vindt plaats op de scheiding van tijd en eeuwigheid. Voor de “grote, witte troon” verschijnen alleen ongelovigen. Zij worden geoordeeld naar wat in de boeken van hen geschreven staat.

Als het moment van deze derde rechtszitting is aangebroken, vluchten “de aarde en de hemel” weg. Dat betreft dan de oude aarde en hemel. Met de rechtszitting en het daaraan verbonden oordeel is de hele oude staat van zaken aan zijn einde gekomen. De oude hemel en de oude aarde vluchten weg om plaats te maken voor de nieuwe hemel en de nieuwe aarde. Ze vluchten weg, niet zozeer voor de troon, maar voor het aangezicht van Hem Die daarop zit. Op de troon zit de Heer Jezus Die als de Zoon des mensen al het oordeel van de Vader heeft gekregen (Jh 5:22; 27; 2Tm 4:1).

Op 20:12. Johannes ziet de doden. Het zijn de ‘overigen van de doden’ uit Op 20:5. Ze staan niet op de aarde, want die is verdwenen. Maar al is de aarde verdwenen, de mens blijft om zich tegenover God te verantwoorden voor al zijn opstandige daden en daarvoor het verdiende loon te ontvangen. Door de kracht van de Almachtige staan ze voor de troon.

Johannes ziet grote en kleine doden. Dat heeft niet zozeer met de lichaamslengte te maken, maar met de omvang van de misdaden die ze hebben gepleegd. Daar zijn de massamoordenaars, maar ook de kruimeldieven. Daar zijn de brallende politici die grote woorden hebben gesproken, maar ook de onopvallende huisvader die braaf voor zijn gezin heeft gezorgd. Ze hebben één ding gemeen: ze hebben zichzelf nooit als zondaars in Gods licht veroordeeld en zijn allemaal in hun zonden gestorven. In welke mate ze ook zondaar zijn geweest, het oordeel zal terecht zijn.

De bewijzen die de grondslag voor de veroordeling vormen, komen uit de boeken. Al hun daden worden hun weer onder ogen gebracht. De zwaarte van hun vonnis wordt vastgesteld naar de ernst van hun misdaden en de maat van hun verantwoordelijkheid (Lk 12:47). Niemand zal een weerwoord hebben. Allen zullen ze ervan overtuigd zijn dat God rechtvaardig is in Zijn oordelen. Een ander overtuigend bewijs van hun veroordeling is het ontbreken van hun namen in het boek van het leven. Een en ander betekent dat ze volkomen terecht in de hel worden geworpen.

Op 20:13. De doden worden tevoorschijn geroepen uit de plaatsen waar ze na hun dood zijn terechtgekomen. In de eerste plaats wordt de zee genoemd. De zee zal alle doden moeten teruggeven die zij als een groot monster heeft opgeslokt. De zee wordt op dezelfde lijn gezet als “de dood en de hades”, waarvan ook gezegd wordt dat zij “de doden die in hen waren”, teruggeven.

Iemand die sterft, is lichamelijk dood. Het maakt voor die toestand van lichamelijke dood niet uit of het dode lichaam op aarde of in de zee is. Dat de zee wordt genoemd als een verblijfplaats van doden, zal te maken hebben met de onvindbaarheid van een lichaam dat een zeemansgraf heeft gekregen. Van mensen die op aarde door bijvoorbeeld wilde dieren zijn verscheurd kan ook gezegd worden dat hun lichaam onvindbaar is. Maar het gaat om de algemene gedachte.

De doden komen uit de dood en de hades. Je kunt zeggen dat de dood de toestand is waarin de mens zich bevindt en de hades de plaats waar de mens zich bevindt. Het lichaam dat in de dood was, wordt verenigd met de ziel, die zich in de hades, dat is het dodenrijk, bevond, en met de geest. God weet iedere dode levend te maken en voor het gerecht te brengen. Aan elke oproep tot verschijning wordt door Zijn machtige arm voldaan.

Hoewel er gezegd wordt dat ze levend gemaakt zijn (Op 20:5), worden ze toch “de doden” genoemd. Ze hebben geen leven uit God, er bestaat geen enkele verbinding met de levende God. Toen ze geboren waren, kregen ze hun leven van God. Maar ze kozen ervoor om hun eigen leven te leven, zonder rekening te houden met God Die het hun had gegeven. Dat maakte dat ze al dood waren toen ze nog op aarde leefden, omdat ze leefden in misdaden en zonden, zonder verbinding met de levende God (Ef 2:1; Ko 2:13; Jh 5:25). Nu ze opnieuw levend gemaakt zijn, is er aan hun geestelijke toestand niets veranderd. Ze staan als doden voor de grote, witte troon, om daar geoordeeld te worden, “ieder naar zijn werken”.

Dat iedere dode naar zijn werken wordt geoordeeld, betekent dat baby’s die sterven en kinderen die in de moederschoot sterven of worden vermoord, niet als doden voor de grote, witte troon zullen verschijnen. Zij hebben immers nog geen werken kunnen doen waarnaar zij geoordeeld zouden moeten worden. Allen die sterven in de moederschoot of als baby, zullen op grond van het werk van de Heer Jezus eeuwig bij Hem in de hemel zijn.

Op 20:14. Dan zie je het eindresultaat van het werk van Christus en Zijn opstanding, waardoor Hij de dood heeft overwonnen. Nu wordt de laatste vijand tenietgedaan (1Ko 15:26; Op 21:4). Hier vindt de dood zijn einde, dit is het einde van het bestaan van de dood, zoals al in het Oude Testament is voorzegd (Js 25:8; Hs 13:14). Na dit allerlaatste oordeel zal er geen lichamelijke dood meer zijn en zal de verblijfplaats van de zielen van de gestorvenen niet meer bestaan.

De dood en de hades worden hier voorgesteld als personen die in de hel worden geworpen. In de hel zullen alle kwaad en allen die het kwaad hebben gediend tot in eeuwigheid opgesloten zijn. Dit is “de tweede dood”. De eerste dood is de lichamelijke dood en het verblijf in het dodenrijk. De tweede dood is het lichamelijk voortbestaan van de mens zonder leven uit God in de plaats waar het oordeel van God eeuwig heerst.

Op 20:15. Nu blijkt waarom het boek van het leven in Op 20:12 moest worden geopend. Hun boze werken staan opgeschreven in het andere boek (Op 20:12b). Daarnaar zijn ze geoordeeld. Die daden zijn er nooit uit verwijderd, omdat zij het offer van Christus hebben geweigerd. Daarom staat hun naam niet “in het boek van het leven”. Het overtuigende bewijs is geleverd. Het lot dat hun deel is, is vreselijk en schrikwekkend. Het moet ons, omdat wij de schrik van de Heer kennen, aanzetten om de mensen te overreden het evangelie aan te nemen (2Ko 5:11)!

Lees nog eens Openbaring 20:10-15.

Verwerking: Waar staat de grote, witte troon? Wie zit er als Rechter op? Wie staan er voor? Wat is hun oordeel?

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Revelation 20". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/revelation-20.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile