Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
For 10¢ a day you can enjoy StudyLight.org ads
free while helping to build churches and support pastors in Uganda.
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 14

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Search for…
Enter query below:

Vers 1

Een huis opbouwen of afbreken


Het contrast in dit vers, aangegeven door het woord “maar”, is tussen wijsheid en dwaasheid met betrekking tot een huis. Wijsheid bouwt het huis op, maar dwaasheid breekt het af. “Hun huis” is niet het gebouw waarin de wijze vrouwen wonen, maar hun gezin. Het betreft alles wat zij beheren.

“Wijze vrouwen bouwen hun huis op” in de vreze des HEEREN. Zij kijken naar hun huis met Zijn ogen. Ze willen dat het beantwoordt aan Zijn bedoeling ermee, en dat is dat het de hemel op aarde weerspiegelt en dat in hun huis de vrede van de hemel wordt genoten. Wijze vrouwen zijn erop uit hun gezin en de huishouding zo te beheren, dat God Zich er net zo thuis voelt als in de hemel. Zij zorgen voor een atmosfeer van liefde die bepalend is voor de onderlinge verhoudingen tussen de huisgenoten.

Een vrouw “die zeer dwaas is”, voert haar gezin naar de ondergang. Zij bekommert zich er niet om hoe het met haar gezin gaat. Bij haar is geen vreze des HEEREN aanwezig. Wat zij doet, is zó erg, dat zij niet slechts “dwaas” wordt genoemd, maar “zeer dwaas”. Zonder enig verantwoordelijkheidsbesef leeft ze voor haar eigen plezier. Ze jaagt naar genot, terwijl ze haar tijd vergooit met het doen van dingen die ze leuk vindt. Ze denkt alleen aan zichzelf en breekt zo eigenhandig haar huis af.

Het belang van de rol van de vrouw in het gezin wordt de hele Schrift door benadrukt. Voor een stabiel gezin is niet alleen een wijze vader nodig, maar ook een wijze moeder. Het is nodig daar steeds opnieuw op te wijzen onder andere vanwege de dwaasheid van het feminisme die deze rol als achterlijk neerzet. De vrouw moet carrière maken, ze moet voor zichzelf opkomen. Voor feministen zijn wijze vrouwen dwaze vrouwen. De wijze vrouw die haar huis bouwt, is voor hen bezig met het bouwen van een gevangenis. Deze voorstelling van zaken komt uit de koker van de duivel, die altijd de zaken op zijn kop zet.

Vers 1

Een huis opbouwen of afbreken


Het contrast in dit vers, aangegeven door het woord “maar”, is tussen wijsheid en dwaasheid met betrekking tot een huis. Wijsheid bouwt het huis op, maar dwaasheid breekt het af. “Hun huis” is niet het gebouw waarin de wijze vrouwen wonen, maar hun gezin. Het betreft alles wat zij beheren.

“Wijze vrouwen bouwen hun huis op” in de vreze des HEEREN. Zij kijken naar hun huis met Zijn ogen. Ze willen dat het beantwoordt aan Zijn bedoeling ermee, en dat is dat het de hemel op aarde weerspiegelt en dat in hun huis de vrede van de hemel wordt genoten. Wijze vrouwen zijn erop uit hun gezin en de huishouding zo te beheren, dat God Zich er net zo thuis voelt als in de hemel. Zij zorgen voor een atmosfeer van liefde die bepalend is voor de onderlinge verhoudingen tussen de huisgenoten.

Een vrouw “die zeer dwaas is”, voert haar gezin naar de ondergang. Zij bekommert zich er niet om hoe het met haar gezin gaat. Bij haar is geen vreze des HEEREN aanwezig. Wat zij doet, is zó erg, dat zij niet slechts “dwaas” wordt genoemd, maar “zeer dwaas”. Zonder enig verantwoordelijkheidsbesef leeft ze voor haar eigen plezier. Ze jaagt naar genot, terwijl ze haar tijd vergooit met het doen van dingen die ze leuk vindt. Ze denkt alleen aan zichzelf en breekt zo eigenhandig haar huis af.

Het belang van de rol van de vrouw in het gezin wordt de hele Schrift door benadrukt. Voor een stabiel gezin is niet alleen een wijze vader nodig, maar ook een wijze moeder. Het is nodig daar steeds opnieuw op te wijzen onder andere vanwege de dwaasheid van het feminisme die deze rol als achterlijk neerzet. De vrouw moet carrière maken, ze moet voor zichzelf opkomen. Voor feministen zijn wijze vrouwen dwaze vrouwen. De wijze vrouw die haar huis bouwt, is voor hen bezig met het bouwen van een gevangenis. Deze voorstelling van zaken komt uit de koker van de duivel, die altijd de zaken op zijn kop zet.

Vers 2

De HEERE vrezen of Hem verachten


Hier is het contrast tussen wie de HEERE vreest en wie Hem veracht. Het leven dat iemand leidt, bewijst of Hij met God wandelt of niet. Uit iemands wandel, dat wil zeggen zijn hele manier van leven, kan men vaststellen hoe zijn verhouding tot God is (vgl. Lk 6:43-44; Mt 7:20; Mt 12:33). Het gaat om een gewoonte, om een constant gedrag, en niet om een incidentele, voorbijgaande gebeurtenis.

“Wie in zijn oprechtheid wandelt”, doet dat omdat hij God vreest. Er is geen oprechtheid van wandel mogelijk zonder de aanwezigheid van eerbied en ontzag voor God. Er stroomt geen water zonder dat er een bron is. Genade in het hart is de bron van een oprechte wandel. Samuel is een voorbeeld van de eerste versregel en Saul van de tweede (1Sm 12:1-5; 1Sm 15:22).

“Wie van zijn wegen afwijkt”, dat wil zeggen afwijkt van de wegen die hij moet gaan, laat zien dat hij God niet vreest, maar integendeel Hem veracht. Afwijken wil zeggen afwijken van het zich houden aan de geboden van de HEERE. Het betreft al zijn wegen, wat hij ook doet, waar hij ook heengaat, wat hij ook bedenkt en zegt. Hij bepaalt het allemaal zelf, zonder in enig opzicht met God rekening te houden. Ook hier gaat het dus niet om een incidentele gebeurtenis, maar om een voortdurend gedrag dat een voortdurend verachten van God laat zien. Het maakt niet uit of hij zich dat wel of niet bewust is. Wie zijn eigen leven leeft, veracht God Die hem het leven heeft gegeven om voor Hem te leven.

Vers 2

De HEERE vrezen of Hem verachten


Hier is het contrast tussen wie de HEERE vreest en wie Hem veracht. Het leven dat iemand leidt, bewijst of Hij met God wandelt of niet. Uit iemands wandel, dat wil zeggen zijn hele manier van leven, kan men vaststellen hoe zijn verhouding tot God is (vgl. Lk 6:43-44; Mt 7:20; Mt 12:33). Het gaat om een gewoonte, om een constant gedrag, en niet om een incidentele, voorbijgaande gebeurtenis.

“Wie in zijn oprechtheid wandelt”, doet dat omdat hij God vreest. Er is geen oprechtheid van wandel mogelijk zonder de aanwezigheid van eerbied en ontzag voor God. Er stroomt geen water zonder dat er een bron is. Genade in het hart is de bron van een oprechte wandel. Samuel is een voorbeeld van de eerste versregel en Saul van de tweede (1Sm 12:1-5; 1Sm 15:22).

“Wie van zijn wegen afwijkt”, dat wil zeggen afwijkt van de wegen die hij moet gaan, laat zien dat hij God niet vreest, maar integendeel Hem veracht. Afwijken wil zeggen afwijken van het zich houden aan de geboden van de HEERE. Het betreft al zijn wegen, wat hij ook doet, waar hij ook heengaat, wat hij ook bedenkt en zegt. Hij bepaalt het allemaal zelf, zonder in enig opzicht met God rekening te houden. Ook hier gaat het dus niet om een incidentele gebeurtenis, maar om een voortdurend gedrag dat een voortdurend verachten van God laat zien. Het maakt niet uit of hij zich dat wel of niet bewust is. Wie zijn eigen leven leeft, veracht God Die hem het leven heeft gegeven om voor Hem te leven.

Vers 3

De mond van een dwaas en de lippen van wijzen


Met “de mond van een dwaas” worden de woorden bedoeld die een dwaas spreekt. In al zijn woorden klinkt zijn “hoogmoed” door. Hij vindt zichzelf geweldig. In wat hij zegt, “ligt een roede” verborgen. Het contrast met de tweede versregel verduidelijkt dat zijn woorden als een boemerang naar hem terugkomen als “een roede”, want wat de wijzen zeggen of niet zeggen, brengt veiligheid voor henzelf. De roede van de woorden van de dwaas treft hier dus niet anderen, maar hemzelf. Door wat hij zegt, brengt hij ellende over zichzelf. De gedachte is dat de woorden van een dwaas het instrument zijn waardoor hij zelf lijdt (vgl. Ps 64:9a).

Met “de lippen van de wijzen” worden ook de woorden bedoeld die zij spreken. In hun woorden gaat geen roede schuil die zich tegen hen zou keren. Zij laten zich door hun wijsheid leiden in wat zij zeggen of niet zeggen. Hun wijsheid is dat zij bidden: “HEERE, zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur van mijn lippen” (Ps 141:3). Daardoor weten zij wat door de deur van hun lippen naar buiten moet gaan en wat niet.

Als wij ‘lippen van wijzen’ willen hebben die als wachters functioneren, doen we er goed aan dit gebed regelmatig te bidden. Alleen de Heer kan ons ervoor behoeden woorden te spreken waarmee we later worden geconfronteerd en waarover we ons moeten schamen of die ons zelfs in grote problemen brengen.

Vers 3

De mond van een dwaas en de lippen van wijzen


Met “de mond van een dwaas” worden de woorden bedoeld die een dwaas spreekt. In al zijn woorden klinkt zijn “hoogmoed” door. Hij vindt zichzelf geweldig. In wat hij zegt, “ligt een roede” verborgen. Het contrast met de tweede versregel verduidelijkt dat zijn woorden als een boemerang naar hem terugkomen als “een roede”, want wat de wijzen zeggen of niet zeggen, brengt veiligheid voor henzelf. De roede van de woorden van de dwaas treft hier dus niet anderen, maar hemzelf. Door wat hij zegt, brengt hij ellende over zichzelf. De gedachte is dat de woorden van een dwaas het instrument zijn waardoor hij zelf lijdt (vgl. Ps 64:9a).

Met “de lippen van de wijzen” worden ook de woorden bedoeld die zij spreken. In hun woorden gaat geen roede schuil die zich tegen hen zou keren. Zij laten zich door hun wijsheid leiden in wat zij zeggen of niet zeggen. Hun wijsheid is dat zij bidden: “HEERE, zet een wacht voor mijn mond, behoed de deur van mijn lippen” (Ps 141:3). Daardoor weten zij wat door de deur van hun lippen naar buiten moet gaan en wat niet.

Als wij ‘lippen van wijzen’ willen hebben die als wachters functioneren, doen we er goed aan dit gebed regelmatig te bidden. Alleen de Heer kan ons ervoor behoeden woorden te spreken waarmee we later worden geconfronteerd en waarover we ons moeten schamen of die ons zelfs in grote problemen brengen.

Vers 4

Een schone kribbe of een grote opbrengst


Om productief te zijn moet men de gepaste middelen gebruiken. Voor de boer zijn ossen onmisbaar. De wijze boer zal erop toezien dat zijn koeien of ossen talrijk en in goede conditie zijn. De graanopbrengst loopt parallel aan het werk dat zijn ossen doen. Een schone kribbe is wel gemakkelijk. Als hij geen koeien koopt, hoeft hij de kribbe niet met voedsel te vullen. Het wordt ook niet vies in de stal, zodat hij niets hoeft schoon te maken (vgl. Am 4:6a). Deze gedachte kan voor de luiaard aantrekkelijk zijn, maar het is een domme gedachte voor wie op resultaat uit is.

Dit vers geeft aan dat er met een kleine investering een grote opbrengst kan worden gerealiseerd. Een investering in de juiste middelen of het juiste gereedschap zal zichzelf dubbel en dwars terugverdienen. Evenzo zullen inspanningen tot onderhoud van die middelen of dat gereedschap worden teruggezien in de werking ervan en uiteindelijk in de opbrengst. Een productieve os is dan ook ver te verkiezen boven een schone stal.

“Een grote opbrengst” wil zeggen een veelheid aan inkomsten van de akker nadat deze door de os als ploegdier is bewerkt. En wat is de opbrengst van de inzet van de os? Voedsel, leven. Dat is de beloning van de verzorging van de ossen. Het verkrijgen van een goed resultaat kost tijd, geld en inspanning.

Dit geldt ook voor het verkrijgen van geestelijk voedsel. Dat krijgen we niet zonder inspanning en tijd, en het aanschaffen en lezen van bijbelstudieboeken, wat (soms) geld kost. Wandelen in geloof veroorzaakt soms moeilijkheden. Het gaat niet allemaal vanzelf.

De os is een beeld van iemand die geestelijk werk doet (1Ko 9:9-11). Voor zo iemand moeten de medegelovigen goed zorgen. Als er in geestelijk opzicht geen ossen zijn, is alles verlatenheid en onvruchtbaarheid. In een ruimere toepassing gaat het om het benutten van de beschikbare kracht die iedere gelovige heeft. ‘Lastige’ gelovigen moeten niet worden gemeden of zelfs worden weggedaan, maar aan hen moet zorg worden besteed. Het doel daarvan is dat ze weer gaan werken voor de Heer door het evangelie te gaan doorgeven of hen die tot Gods gemeente behoren te bemoedigen.

Vers 4

Een schone kribbe of een grote opbrengst


Om productief te zijn moet men de gepaste middelen gebruiken. Voor de boer zijn ossen onmisbaar. De wijze boer zal erop toezien dat zijn koeien of ossen talrijk en in goede conditie zijn. De graanopbrengst loopt parallel aan het werk dat zijn ossen doen. Een schone kribbe is wel gemakkelijk. Als hij geen koeien koopt, hoeft hij de kribbe niet met voedsel te vullen. Het wordt ook niet vies in de stal, zodat hij niets hoeft schoon te maken (vgl. Am 4:6a). Deze gedachte kan voor de luiaard aantrekkelijk zijn, maar het is een domme gedachte voor wie op resultaat uit is.

Dit vers geeft aan dat er met een kleine investering een grote opbrengst kan worden gerealiseerd. Een investering in de juiste middelen of het juiste gereedschap zal zichzelf dubbel en dwars terugverdienen. Evenzo zullen inspanningen tot onderhoud van die middelen of dat gereedschap worden teruggezien in de werking ervan en uiteindelijk in de opbrengst. Een productieve os is dan ook ver te verkiezen boven een schone stal.

“Een grote opbrengst” wil zeggen een veelheid aan inkomsten van de akker nadat deze door de os als ploegdier is bewerkt. En wat is de opbrengst van de inzet van de os? Voedsel, leven. Dat is de beloning van de verzorging van de ossen. Het verkrijgen van een goed resultaat kost tijd, geld en inspanning.

Dit geldt ook voor het verkrijgen van geestelijk voedsel. Dat krijgen we niet zonder inspanning en tijd, en het aanschaffen en lezen van bijbelstudieboeken, wat (soms) geld kost. Wandelen in geloof veroorzaakt soms moeilijkheden. Het gaat niet allemaal vanzelf.

De os is een beeld van iemand die geestelijk werk doet (1Ko 9:9-11). Voor zo iemand moeten de medegelovigen goed zorgen. Als er in geestelijk opzicht geen ossen zijn, is alles verlatenheid en onvruchtbaarheid. In een ruimere toepassing gaat het om het benutten van de beschikbare kracht die iedere gelovige heeft. ‘Lastige’ gelovigen moeten niet worden gemeden of zelfs worden weggedaan, maar aan hen moet zorg worden besteed. Het doel daarvan is dat ze weer gaan werken voor de Heer door het evangelie te gaan doorgeven of hen die tot Gods gemeente behoren te bemoedigen.

Vers 5

Een betrouwbare getuige of een valse getuige


Dit gezegde gaat over “een betrouwbare getuige” en “een valse getuige” (Sp 6:19; Sp 12:17). Het gaat in op het eeuwenoude probleem van valse getuigen in de rechtbank die de waarheidsvinding vertragen. Het gaat niet slechts om het juist of verdraaid weergeven van de feiten, maar om iemands karakter dat uit zijn getuigenis blijkt. Betrouwbaar zijn en liegen horen niet bij elkaar.

Een betrouwbare getuige is niet om te kopen en niet te beïnvloeden door beloften of dreigementen om van de waarheid af te wijken. Je kunt hem op zijn woord vertrouwen. Hij is duidelijk en transparant in zijn getuigenis. Dit kan alleen gezegd worden van iemand die de Goddelijke natuur heeft. God kan niet liegen. Het is niet in Zijn natuur aanwezig en dus ook niet in de nieuwe natuur van de gelovige die hij heeft gekregen. Er is “geen leugen uit de waarheid” (1Jh 2:21).

Daartegenover staat de valse getuige; hij is een echt kind van de vader van de leugen en vertoont diens karakter (Jh 8:44; 1Kn 21:13). Hij “blaast leugens”. Zijn geestelijke longen zitten vol leugens. Wat hij uitademt, zijn leugens. Hij liegt met de vanzelfsprekendheid van zijn ademhaling. Iemands ademhaling merk je niet op, het valt niet op. Wat iemand uitademt, verspreidt zich ongemerkt en naar alle kanten. Zo werkt een valse getuige. Maar de ‘blaastest’ van Gods Woord toont zijn valsheid aan.

De Heer Jezus wordt “de trouwe Getuige” genoemd (Op 1:5). Wij worden opgeroepen om betrouwbare getuigen te zijn, zoals ten aanzien van de boodschap van de behoudenis. Dat laten we behalve in onze woorden ook in onze daden zien. Ons voorbeeld behoort een getuigenis te zijn van Hem Die we dienen (1Tm 4:12).

Een valse getuige verdraait de waarheid van het evangelie (Gl 1:7). De soldaten die het graf van de Heer Jezus bewaakten, waren omgekocht om valse getuigen te zijn door leugens te blazen over de opstanding van de Heer (Mt 28:11-14). Zo waren er veel valse getuigen in het proces tegen de Heer (Mk 14:56-58). Om Stéfanus veroordeeld te krijgen werden ook valse getuigen ingezet (Hd 6:13).

Vers 5

Een betrouwbare getuige of een valse getuige


Dit gezegde gaat over “een betrouwbare getuige” en “een valse getuige” (Sp 6:19; Sp 12:17). Het gaat in op het eeuwenoude probleem van valse getuigen in de rechtbank die de waarheidsvinding vertragen. Het gaat niet slechts om het juist of verdraaid weergeven van de feiten, maar om iemands karakter dat uit zijn getuigenis blijkt. Betrouwbaar zijn en liegen horen niet bij elkaar.

Een betrouwbare getuige is niet om te kopen en niet te beïnvloeden door beloften of dreigementen om van de waarheid af te wijken. Je kunt hem op zijn woord vertrouwen. Hij is duidelijk en transparant in zijn getuigenis. Dit kan alleen gezegd worden van iemand die de Goddelijke natuur heeft. God kan niet liegen. Het is niet in Zijn natuur aanwezig en dus ook niet in de nieuwe natuur van de gelovige die hij heeft gekregen. Er is “geen leugen uit de waarheid” (1Jh 2:21).

Daartegenover staat de valse getuige; hij is een echt kind van de vader van de leugen en vertoont diens karakter (Jh 8:44; 1Kn 21:13). Hij “blaast leugens”. Zijn geestelijke longen zitten vol leugens. Wat hij uitademt, zijn leugens. Hij liegt met de vanzelfsprekendheid van zijn ademhaling. Iemands ademhaling merk je niet op, het valt niet op. Wat iemand uitademt, verspreidt zich ongemerkt en naar alle kanten. Zo werkt een valse getuige. Maar de ‘blaastest’ van Gods Woord toont zijn valsheid aan.

De Heer Jezus wordt “de trouwe Getuige” genoemd (Op 1:5). Wij worden opgeroepen om betrouwbare getuigen te zijn, zoals ten aanzien van de boodschap van de behoudenis. Dat laten we behalve in onze woorden ook in onze daden zien. Ons voorbeeld behoort een getuigenis te zijn van Hem Die we dienen (1Tm 4:12).

Een valse getuige verdraait de waarheid van het evangelie (Gl 1:7). De soldaten die het graf van de Heer Jezus bewaakten, waren omgekocht om valse getuigen te zijn door leugens te blazen over de opstanding van de Heer (Mt 28:11-14). Zo waren er veel valse getuigen in het proces tegen de Heer (Mk 14:56-58). Om Stéfanus veroordeeld te krijgen werden ook valse getuigen ingezet (Hd 6:13).

Verzen 6-9

Spotters en dwazen


Het contrast in Sp 14:6 betreft “een spotter” en “een verstandige”. Een “spotter” is intellectueel arrogant en mist daarom elke serieuze belangstelling voor wijsheid. Hij wil wel op zoek gaan naar de wijsheid, maar doet dat op een oppervlakkige manier. Het gaat hem erom dat hij met zijn wijsheid indruk kan maken op anderen.

Een spotter die wijsheid zoekt, vindt die niet omdat hij op de verkeerde plaats zoekt. Dat komt omdat het hem aan vrees voor God ontbreekt. Hij wil, om zo te zeggen, het koninkrijk van God niet ontvangen als een kind. Hij zit zichzelf in de weg. Hij is iemand die altijd leert om wijs te worden, maar nooit tot kennis van de waarheid komt (2Tm 3:7). Daarom is de wijsheid die hij zoekt voor hem nergens te vinden.

“Een verstandige” daarentegen heeft een relatie met God. Daardoor staat hij in verbinding met de Bron van alle kennis en kan hij die gemakkelijk verwerven. Hij matigt zich niets aan en neemt de positie van een kind in. Met het gemak of de ontvankelijkheid waarmee een kind leert, verwerft hij kennis. Hij stelt geen voorwaarden vooraf, maar onderwerpt zich aan Gods lesprogramma om wijs te worden.

De kamerling was een verstandige. Hij las het Woord van God en werd onderwezen door Filippus, waardoor hij kennis verwierf over Christus (Hd 8:26-29). Dat was voor hem geen moeilijk werk, maar het ging ‘gemakkelijk’ omdat hij zo verstandig was om in te zien dat hij Christus nodig had. De onverstandige meent zijn weg zonder Christus te kunnen gaan (Rm 3:11).

Het is onmogelijk om toe te nemen in kennis als men met een dwaze man omgaat (Sp 14:7). De eerste versregel gebiedt om uit de tegenwoordigheid van een dwaze man weg te gaan. De tweede versregel geeft daarvoor de reden. Het vers leert mensen dat ze weg moeten gaan bij dwazen omdat ze geen kennis ontvangen van wat de dwazen zeggen. We moeten niet omgaan met mensen die, hoewel ze veel praten, niets te zeggen hebben. Van zulke mensen word je niets wijzer. Uit niets komt niets voort.

Paulus geeft Timotheüs de opdracht om zich van mensen af te wenden die de schijn hebben dat ze Godsvrucht bezitten, maar die de kracht daarvan verloochenen (2Tm 3:5). Zo roept hij ook op om weg te gaan uit het midden van mensen die waarheid en leugen vermengen (2Ko 6:17). Het is behalve tijdverspilling ook gevaarlijk om je in een gezelschap van dwaze mannen op te houden. We besparen ons veel teleurstelling als we dit vers in acht nemen.

“De wijsheid van de schrandere” geeft hem inzicht in de manier waarop hij moet leven (Sp 14:8). Door zijn wijsheid richt hij het leven zo in, dat het goed is, dat het in overeenstemming is met Gods gedachten. Daarom moet hij weten hoe God over alles denkt. Gods gedachten staan in Zijn Woord. Daarin staat alles wat nodig is voor een leven in een wereld die vol valkuilen is en op een doolhof lijkt.

De dwaas kijkt alleen naar het hier-en-nu. Dat is zijn dwaasheid. Het materialisme bepaalt zijn leven. Dat is zijn leugengod. Hij laat zich niet leiden door de beginselen van Gods Woord, maar door bedrog. De dwaas merkt niet dat zijn eigen dwaasheid hem ten val brengt omdat hij zijn eigen weg voor juist houdt, terwijl hij daarvan geen begrip heeft. Hij leeft in leugen en bedrog.

Begrip van onze weg krijgen we alleen door omgang met de Heer Jezus en het luisteren naar Gods Woord. Christus begreep Zijn weg volmaakt door Zijn omgang met de Vader, door het luisteren naar Hem. Als we Hem daarin navolgen, zullen we geen mensen zijn die heen en weer en op en neer gaan met de veranderlijke omstandigheden van het leven. Het zal ons ook bewaren voor teleurstellingen.

De dwaas neemt de zonde niet serieus (Sp 14:9). Hij “spot met een schuldoffer”, dat houdt in dat hij elk schuldgevoel zowel bij zichzelf als bij iemand anders in de kiem smoort. Op elke vermaning wordt afwijzend gereageerd: ‘Ik heb niets verkeerds gedaan. In elk geval betekent het niets als je het vergelijkt met wat anderen doen. Er zijn heel wat mensen die veel slechter zijn dan ik. Trouwens, wie bepaalt of iets verkeerd is of niet?’ De dwaas vindt zondigen juist een vermakelijke bezigheid. Hij zal zich nooit verontschuldigen, maar de zonde altijd goedpraten of wegredeneren alsof het geen zonde is.

Als we schuld ontkennen, als we ontkennen dat we gezondigd hebben, maken we God tot een leugenaar (1Jh 1:10). Het is in beeld het spotten met het plaatsvervangende verzoeningswerk van Christus, waarvan het schuldoffer spreekt. We vinden dit terug in onze tijd waarin velen het verzoeningswerk van Christus bespottelijk maken.

Bij “de oprechten” is “welwillendheid” op grond van het schuldoffer waar de dwaas mee spot. De oprechten zijn geen onschuldigen, maar mensen die hun schuld hebben beleden en van wie als gevolg daarvan de schuld door God is vergeven. Zij kennen de waarde van het offer van Christus. In Hem zijn zij in welwillendheid door God aangenomen. In die welwillendheid nemen de oprechten ook elkaar aan en gaan zij met elkaar om. Iedereen is van goede wil voor de ander.

Verzen 6-9

Spotters en dwazen


Het contrast in Sp 14:6 betreft “een spotter” en “een verstandige”. Een “spotter” is intellectueel arrogant en mist daarom elke serieuze belangstelling voor wijsheid. Hij wil wel op zoek gaan naar de wijsheid, maar doet dat op een oppervlakkige manier. Het gaat hem erom dat hij met zijn wijsheid indruk kan maken op anderen.

Een spotter die wijsheid zoekt, vindt die niet omdat hij op de verkeerde plaats zoekt. Dat komt omdat het hem aan vrees voor God ontbreekt. Hij wil, om zo te zeggen, het koninkrijk van God niet ontvangen als een kind. Hij zit zichzelf in de weg. Hij is iemand die altijd leert om wijs te worden, maar nooit tot kennis van de waarheid komt (2Tm 3:7). Daarom is de wijsheid die hij zoekt voor hem nergens te vinden.

“Een verstandige” daarentegen heeft een relatie met God. Daardoor staat hij in verbinding met de Bron van alle kennis en kan hij die gemakkelijk verwerven. Hij matigt zich niets aan en neemt de positie van een kind in. Met het gemak of de ontvankelijkheid waarmee een kind leert, verwerft hij kennis. Hij stelt geen voorwaarden vooraf, maar onderwerpt zich aan Gods lesprogramma om wijs te worden.

De kamerling was een verstandige. Hij las het Woord van God en werd onderwezen door Filippus, waardoor hij kennis verwierf over Christus (Hd 8:26-29). Dat was voor hem geen moeilijk werk, maar het ging ‘gemakkelijk’ omdat hij zo verstandig was om in te zien dat hij Christus nodig had. De onverstandige meent zijn weg zonder Christus te kunnen gaan (Rm 3:11).

Het is onmogelijk om toe te nemen in kennis als men met een dwaze man omgaat (Sp 14:7). De eerste versregel gebiedt om uit de tegenwoordigheid van een dwaze man weg te gaan. De tweede versregel geeft daarvoor de reden. Het vers leert mensen dat ze weg moeten gaan bij dwazen omdat ze geen kennis ontvangen van wat de dwazen zeggen. We moeten niet omgaan met mensen die, hoewel ze veel praten, niets te zeggen hebben. Van zulke mensen word je niets wijzer. Uit niets komt niets voort.

Paulus geeft Timotheüs de opdracht om zich van mensen af te wenden die de schijn hebben dat ze Godsvrucht bezitten, maar die de kracht daarvan verloochenen (2Tm 3:5). Zo roept hij ook op om weg te gaan uit het midden van mensen die waarheid en leugen vermengen (2Ko 6:17). Het is behalve tijdverspilling ook gevaarlijk om je in een gezelschap van dwaze mannen op te houden. We besparen ons veel teleurstelling als we dit vers in acht nemen.

“De wijsheid van de schrandere” geeft hem inzicht in de manier waarop hij moet leven (Sp 14:8). Door zijn wijsheid richt hij het leven zo in, dat het goed is, dat het in overeenstemming is met Gods gedachten. Daarom moet hij weten hoe God over alles denkt. Gods gedachten staan in Zijn Woord. Daarin staat alles wat nodig is voor een leven in een wereld die vol valkuilen is en op een doolhof lijkt.

De dwaas kijkt alleen naar het hier-en-nu. Dat is zijn dwaasheid. Het materialisme bepaalt zijn leven. Dat is zijn leugengod. Hij laat zich niet leiden door de beginselen van Gods Woord, maar door bedrog. De dwaas merkt niet dat zijn eigen dwaasheid hem ten val brengt omdat hij zijn eigen weg voor juist houdt, terwijl hij daarvan geen begrip heeft. Hij leeft in leugen en bedrog.

Begrip van onze weg krijgen we alleen door omgang met de Heer Jezus en het luisteren naar Gods Woord. Christus begreep Zijn weg volmaakt door Zijn omgang met de Vader, door het luisteren naar Hem. Als we Hem daarin navolgen, zullen we geen mensen zijn die heen en weer en op en neer gaan met de veranderlijke omstandigheden van het leven. Het zal ons ook bewaren voor teleurstellingen.

De dwaas neemt de zonde niet serieus (Sp 14:9). Hij “spot met een schuldoffer”, dat houdt in dat hij elk schuldgevoel zowel bij zichzelf als bij iemand anders in de kiem smoort. Op elke vermaning wordt afwijzend gereageerd: ‘Ik heb niets verkeerds gedaan. In elk geval betekent het niets als je het vergelijkt met wat anderen doen. Er zijn heel wat mensen die veel slechter zijn dan ik. Trouwens, wie bepaalt of iets verkeerd is of niet?’ De dwaas vindt zondigen juist een vermakelijke bezigheid. Hij zal zich nooit verontschuldigen, maar de zonde altijd goedpraten of wegredeneren alsof het geen zonde is.

Als we schuld ontkennen, als we ontkennen dat we gezondigd hebben, maken we God tot een leugenaar (1Jh 1:10). Het is in beeld het spotten met het plaatsvervangende verzoeningswerk van Christus, waarvan het schuldoffer spreekt. We vinden dit terug in onze tijd waarin velen het verzoeningswerk van Christus bespottelijk maken.

Bij “de oprechten” is “welwillendheid” op grond van het schuldoffer waar de dwaas mee spot. De oprechten zijn geen onschuldigen, maar mensen die hun schuld hebben beleden en van wie als gevolg daarvan de schuld door God is vergeven. Zij kennen de waarde van het offer van Christus. In Hem zijn zij in welwillendheid door God aangenomen. In die welwillendheid nemen de oprechten ook elkaar aan en gaan zij met elkaar om. Iedereen is van goede wil voor de ander.

Vers 10

Niet te delen bitterheid en blijdschap


Er is “bitterheid” en er is “blijdschap” die niet kan worden meegedeeld aan een ander en niet kan worden gedeeld met een ander, hoeveel begrip en medelijden die ander ook zou kunnen hebben. Het gaat hier om de diepste emoties van een mens, emoties van bitterheid en emoties van blijdschap. Het zijn emoties die alleen door de persoon die ze heeft, begrepen worden (vgl. 1Ko 2:11a).

Deze spreuk waarschuwt tegen alle onnatuurlijke of gedwongen pogingen om inlevingsvermogen te uiten. We moeten niet proberen de ander tot op de bodem van zijn emoties te volgen, want dat is niet mogelijk. Emoties horen bij de mens, maar de beleving daarvan is heel persoonlijk. Er zijn grenzen aan het deelnemen aan de vreugde of het verdriet van iemand anders.

Alleen voor God is die grens er niet. Hij is de “Kenner van aller harten” (Hd 1:24). In Christus, Die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde (Hb 4:15; Js 63:9), kan Hij er volkomen bij. Niemand heeft kunnen delen in de bitterheid van de Heer Jezus, maar Hij kent wel het hart van ieder mens en ook de bitterheid ervan.

Als wij soms niet eens weten hoe we bepaalde gevoelens moeten uiten, daar geen woorden meer voor hebben, en alleen maar kunnen zuchten, komt Gods Geest ons te hulp en brengt voor God onder woorden wat wij voelen (Rm 8:26-27). De tekst “verblijdt u met [de] blijden en weent met [de] wenenden” (Rm 12:15), kan door ons alleen in praktijk worden gebracht door de Heilige Geest Die ons daartoe in staat stelt. De hemel is de hemel onder andere omdat we daar allen op volmaakte wijze in dezelfde blijdschap delen.

Vers 10

Niet te delen bitterheid en blijdschap


Er is “bitterheid” en er is “blijdschap” die niet kan worden meegedeeld aan een ander en niet kan worden gedeeld met een ander, hoeveel begrip en medelijden die ander ook zou kunnen hebben. Het gaat hier om de diepste emoties van een mens, emoties van bitterheid en emoties van blijdschap. Het zijn emoties die alleen door de persoon die ze heeft, begrepen worden (vgl. 1Ko 2:11a).

Deze spreuk waarschuwt tegen alle onnatuurlijke of gedwongen pogingen om inlevingsvermogen te uiten. We moeten niet proberen de ander tot op de bodem van zijn emoties te volgen, want dat is niet mogelijk. Emoties horen bij de mens, maar de beleving daarvan is heel persoonlijk. Er zijn grenzen aan het deelnemen aan de vreugde of het verdriet van iemand anders.

Alleen voor God is die grens er niet. Hij is de “Kenner van aller harten” (Hd 1:24). In Christus, Die in alle dingen verzocht is als wij, met uitzondering van de zonde (Hb 4:15; Js 63:9), kan Hij er volkomen bij. Niemand heeft kunnen delen in de bitterheid van de Heer Jezus, maar Hij kent wel het hart van ieder mens en ook de bitterheid ervan.

Als wij soms niet eens weten hoe we bepaalde gevoelens moeten uiten, daar geen woorden meer voor hebben, en alleen maar kunnen zuchten, komt Gods Geest ons te hulp en brengt voor God onder woorden wat wij voelen (Rm 8:26-27). De tekst “verblijdt u met [de] blijden en weent met [de] wenenden” (Rm 12:15), kan door ons alleen in praktijk worden gebracht door de Heilige Geest Die ons daartoe in staat stelt. De hemel is de hemel onder andere omdat we daar allen op volmaakte wijze in dezelfde blijdschap delen.

Verzen 11-13

Schijn bedriegt


In Sp 14:11 staan drie contrasten: “huis”“tent”; “goddelozen”“oprechten”; “weggevaagd worden”“in bloei staan”. De goddelozen wonen in een huis. Dat geeft het beeld van duurzaamheid, veiligheid en comfort. De oprechten wonen in een tent. Dat geeft het beeld van een woning die zomaar omvergeblazen kan worden en weinig veiligheid en comfort biedt. Hier bedriegt de schijn, want het huis van de goddelozen zal worden weggevaagd, terwijl de tent van de oprechten in bloei zal staan.

Het gaat om wat een woning of ook huisgezin kenmerkt. Een huis lijkt sterk en blijvend, toch valt het. Een tent lijkt zwak en tijdelijk, toch bloeit hij. Het gaat niet zozeer om het materiaal, maar om de bewoner. Een huis straalt rijkdom uit, een tent armoede. Het huis van de rijke lijkt vele generaties te overleven; de tent van de arme lijkt het korte bestaan van slechts één generatie beschoren te zijn. Maar het is andersom. De reden daarvan is dat de goddelozen geen rekening houden met God en Zijn wetten, terwijl de oprechten dat juist wel doen en God daardoor eren. Wie Hem eren, zal Hij eren.

Sp 14:12 wordt herhaald in Spreuken 16:25, wat het belang ervan onderstreept. In de eerste versregel staat niet dat de weg die recht schijnt, een verkeerde weg is, maar de tweede versregel verduidelijkt dat. Het beeld dat wordt gebruikt, is dat van een reiziger die een rechte weg volgt. Hij lijkt op de goede weg te zijn, maar hij is op de verkeerde weg, omdat het letterlijk een doodlopende weg is. Die weg voert hem naar de dood.

Het is opmerkelijk dat Salomo spreekt over "wegen" van de dood, meervoud dus. Het geeft aan dat de weg die recht schijnt, leidt tot tal van andere wegen en dat al die wegen één bestemming hebben en dat is de dood. Het is daarom belangrijk de weg die recht schijnt te verlaten voordat het te laat is.

Een voorbeeld van een weg die iemand recht schijnt, maar die uitloopt op de dood, is de weg van de goede werken, zoals bijvoorbeeld de roomse kerk die leert. Een ander voorbeeld is het doen van werken van de wet in de veronderstelling daardoor behouden te worden. Aan het houden van de wet is immers leven verbonden (Lv 18:5). Maar niemand kan de wet houden. De wet blijkt een bediening van de dood en van de veroordeling te zijn (2Ko 3:7; 9).

Paulus meende ook dat hij op de rechte weg was toen hij de christenen vervolgde, maar het was een weg naar de dood (Hd 26:9; Jh 16:2). Als Christus hem op die weg niet een halt had toegeroepen, was hij in de eeuwige dood terechtgekomen. De huichelachtige farizeeën en schriftgeleerden in de tijd van de Heer Jezus roemden in hun eigen gerechtigheid. Zij meenden dat zij op de rechte weg wandelden, maar Christus spreekt het ‘wee u’ over hen uit (Mt 23:13; 15; 16; 23; 25; 27; 39).

Sp 14:13 zegt dat in oppervlakkige vreugde soms onderliggende pijn aanwezig is. In die gevallen verdwijnt de vreugde een keer, maar de pijn is nog aanwezig. Mensen lachen in het gezelschap van anderen, maar als ze thuis alleen zijn, knaagt de pijn van het verdriet. Iemand kan gelukkig lijken en lachen, terwijl zijn hart pijn lijdt. Wat we zien, geeft niet altijd de dieperliggende werkelijkheid weer. Wij weten niet wat er in iemand omgaat. We worden op het verkeerde been gezet als we op het uiterlijk afgaan.

Pijn, vanwege welke oorzaak ook, kan niet worden weggelachen. Als er geen oplossing voor de pijn komt, is verdriet het einde van dat soort blijdschap. Het einde van blijdschap is voor de goddeloze altijd verdriet. Die blijdschap is eindig en verandert in oneindig verdriet. De blijdschap van wie in gemeenschap met God leeft, kent geen einde, maar is volkomen en eeuwig (1Jh 1:3-4).

God is de God van de hoop. Hij kan de gelovige vervullen met een blijdschap die niet iets verbergt, maar die kan samengaan met droefheid (Rm 15:13; 2Ko 6:10). Pijn en verdriet zijn er niet meer als er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn (Op 21:4-5).

Verzen 11-13

Schijn bedriegt


In Sp 14:11 staan drie contrasten: “huis”“tent”; “goddelozen”“oprechten”; “weggevaagd worden”“in bloei staan”. De goddelozen wonen in een huis. Dat geeft het beeld van duurzaamheid, veiligheid en comfort. De oprechten wonen in een tent. Dat geeft het beeld van een woning die zomaar omvergeblazen kan worden en weinig veiligheid en comfort biedt. Hier bedriegt de schijn, want het huis van de goddelozen zal worden weggevaagd, terwijl de tent van de oprechten in bloei zal staan.

Het gaat om wat een woning of ook huisgezin kenmerkt. Een huis lijkt sterk en blijvend, toch valt het. Een tent lijkt zwak en tijdelijk, toch bloeit hij. Het gaat niet zozeer om het materiaal, maar om de bewoner. Een huis straalt rijkdom uit, een tent armoede. Het huis van de rijke lijkt vele generaties te overleven; de tent van de arme lijkt het korte bestaan van slechts één generatie beschoren te zijn. Maar het is andersom. De reden daarvan is dat de goddelozen geen rekening houden met God en Zijn wetten, terwijl de oprechten dat juist wel doen en God daardoor eren. Wie Hem eren, zal Hij eren.

Sp 14:12 wordt herhaald in Spreuken 16:25, wat het belang ervan onderstreept. In de eerste versregel staat niet dat de weg die recht schijnt, een verkeerde weg is, maar de tweede versregel verduidelijkt dat. Het beeld dat wordt gebruikt, is dat van een reiziger die een rechte weg volgt. Hij lijkt op de goede weg te zijn, maar hij is op de verkeerde weg, omdat het letterlijk een doodlopende weg is. Die weg voert hem naar de dood.

Het is opmerkelijk dat Salomo spreekt over "wegen" van de dood, meervoud dus. Het geeft aan dat de weg die recht schijnt, leidt tot tal van andere wegen en dat al die wegen één bestemming hebben en dat is de dood. Het is daarom belangrijk de weg die recht schijnt te verlaten voordat het te laat is.

Een voorbeeld van een weg die iemand recht schijnt, maar die uitloopt op de dood, is de weg van de goede werken, zoals bijvoorbeeld de roomse kerk die leert. Een ander voorbeeld is het doen van werken van de wet in de veronderstelling daardoor behouden te worden. Aan het houden van de wet is immers leven verbonden (Lv 18:5). Maar niemand kan de wet houden. De wet blijkt een bediening van de dood en van de veroordeling te zijn (2Ko 3:7; 9).

Paulus meende ook dat hij op de rechte weg was toen hij de christenen vervolgde, maar het was een weg naar de dood (Hd 26:9; Jh 16:2). Als Christus hem op die weg niet een halt had toegeroepen, was hij in de eeuwige dood terechtgekomen. De huichelachtige farizeeën en schriftgeleerden in de tijd van de Heer Jezus roemden in hun eigen gerechtigheid. Zij meenden dat zij op de rechte weg wandelden, maar Christus spreekt het ‘wee u’ over hen uit (Mt 23:13; 15; 16; 23; 25; 27; 39).

Sp 14:13 zegt dat in oppervlakkige vreugde soms onderliggende pijn aanwezig is. In die gevallen verdwijnt de vreugde een keer, maar de pijn is nog aanwezig. Mensen lachen in het gezelschap van anderen, maar als ze thuis alleen zijn, knaagt de pijn van het verdriet. Iemand kan gelukkig lijken en lachen, terwijl zijn hart pijn lijdt. Wat we zien, geeft niet altijd de dieperliggende werkelijkheid weer. Wij weten niet wat er in iemand omgaat. We worden op het verkeerde been gezet als we op het uiterlijk afgaan.

Pijn, vanwege welke oorzaak ook, kan niet worden weggelachen. Als er geen oplossing voor de pijn komt, is verdriet het einde van dat soort blijdschap. Het einde van blijdschap is voor de goddeloze altijd verdriet. Die blijdschap is eindig en verandert in oneindig verdriet. De blijdschap van wie in gemeenschap met God leeft, kent geen einde, maar is volkomen en eeuwig (1Jh 1:3-4).

God is de God van de hoop. Hij kan de gelovige vervullen met een blijdschap die niet iets verbergt, maar die kan samengaan met droefheid (Rm 15:13; 2Ko 6:10). Pijn en verdriet zijn er niet meer als er een nieuwe hemel en een nieuwe aarde zijn (Op 21:4-5).

Vers 14

Afkerig van hart of een goed iemand


Een afkerige is iemand die eerst de weg van het geloof ging, maar terugkeert tot zijn vroegere staat van ongeloof. Die terugkeer kan zijn uit angst voor lijden, maar ook om het platte plezier waarin hij vroeger opging. Hij heeft in elk geval genoeg van de in zijn ogen bekrompen dingen van God. Hij keert terug naar een leven in de zonde, zoals de hond terugkeert naar zijn braaksel en het varken naar het wentelen in de modder (2Pt 2:22).

De uiteindelijke verzadiging van die wegen zal een verzadiging van ellende zijn. De Israëlieten werden afkerig van hart toen ze genoeg kregen van het manna en terugverlangden naar Egypte. Afkerigheid van hart ontstaat als het vertrouwen in God wordt opgezegd omdat we Zijn wegen met ons niet begrijpen. Dan gaan we weer eigen wegen, in de mening dat die beter zijn. De ontgoocheling zal groot zijn.

Wie goed is, houdt vast aan God en blijft Hem vertrouwen, ook als het tegenzit. Zo iemand zal overvloedig verzadigd worden vanwege de keus die hij voor God heeft gemaakt. God geeft hem de diepe innerlijke voldoening van de juiste keus. Die verzadiging beleeft hij telkens weer bij alles wat hij doet. Wat hij doet, is goed, omdat hij goed is. Hij is goed, niet uit zichzelf, maar omdat hij voor een leven met God heeft gekozen.

Vers 14

Afkerig van hart of een goed iemand


Een afkerige is iemand die eerst de weg van het geloof ging, maar terugkeert tot zijn vroegere staat van ongeloof. Die terugkeer kan zijn uit angst voor lijden, maar ook om het platte plezier waarin hij vroeger opging. Hij heeft in elk geval genoeg van de in zijn ogen bekrompen dingen van God. Hij keert terug naar een leven in de zonde, zoals de hond terugkeert naar zijn braaksel en het varken naar het wentelen in de modder (2Pt 2:22).

De uiteindelijke verzadiging van die wegen zal een verzadiging van ellende zijn. De Israëlieten werden afkerig van hart toen ze genoeg kregen van het manna en terugverlangden naar Egypte. Afkerigheid van hart ontstaat als het vertrouwen in God wordt opgezegd omdat we Zijn wegen met ons niet begrijpen. Dan gaan we weer eigen wegen, in de mening dat die beter zijn. De ontgoocheling zal groot zijn.

Wie goed is, houdt vast aan God en blijft Hem vertrouwen, ook als het tegenzit. Zo iemand zal overvloedig verzadigd worden vanwege de keus die hij voor God heeft gemaakt. God geeft hem de diepe innerlijke voldoening van de juiste keus. Die verzadiging beleeft hij telkens weer bij alles wat hij doet. Wat hij doet, is goed, omdat hij goed is. Hij is goed, niet uit zichzelf, maar omdat hij voor een leven met God heeft gekozen.

Vers 15

Goedgelovig of voorzichtig


Dit vers stelt “een onverstandige” en “een schrandere” tegenover elkaar. Een onverstandige is iemand die niet geoefend is om dingen te onderscheiden, terwijl de schrandere het vermogen heeft om kritische onderscheidingen te maken. De onverstandige is onervaren en gelooft alles wat men hem wijs wil maken. Iemand zegt dat hij zijn vriend is, van hem wil lenen en dat hij het zeker zal terugbetalen. Zonder dat er enige garantie is, leent de onnozele hals het geld. Ook hecht hij geloof aan de zotste uitspraken, omdat hij niets toetst aan de Bijbel. We kunnen denken aan het actuele nieuws dat ons elke dag wordt voorgeschoteld. Het is dom om alles maar voor zoete koek te slikken.

De schrandere echter onderscheidt elke stap die hij wil zetten. Hij wandelt voorzichtig, hij tast af en loopt behoedzaam, omdat hij beseft dat hij in een mijnenveld loopt. Hij is voorzichtig omdat hij leeft in gemeenschap met God. Daardoor is hij zich ervan bewust hoe onbetrouwbaar mensen kunnen zijn en dat hij zijn leven niet door hen kan laten leiden.

Het gaat om het hebben of niet hebben van gemeenschap met God. Wie niet in gemeenschap met God leeft, staat open voor de meest dwaze ideeën. Het maakt hem tot een gemakkelijke prooi voor leringen van demonen en van mensen (vgl. Rm 16:18). Gebrek aan vertrouwen op God brengt hem ertoe te vertrouwen op hen die geen vertrouwen waard zijn. Ongelovige wetenschappers kun je niet volledig vertrouwen in de resultaten van hun onderzoek omdat ze de Bijbel negeren. Velen die de Bijbel als een boek vol fabels afwijzen, geloven de grootste dwaasheden en fabels.

De schrandere heeft door training geleerd “om zowel [het] goede als [het] kwade te onderscheiden” (Hb 5:14). Hij “beproeft alles” en “behoudt het goede” (1Th 5:21). Zo gaat hij ook na wie er achter de woorden zit door de geesten te beproeven “of zij uit God zijn” (1Jh 4:1). We moeten onderzoeken en toetsen aan de hand van Gods Woord of wat wordt gezegd, daarmee in overeenstemming is (Hd 17:11; 1Ko 14:29). Dan zullen we op onze schreden letten en weten op welke weg we onze voeten moeten zetten.

Vers 15

Goedgelovig of voorzichtig


Dit vers stelt “een onverstandige” en “een schrandere” tegenover elkaar. Een onverstandige is iemand die niet geoefend is om dingen te onderscheiden, terwijl de schrandere het vermogen heeft om kritische onderscheidingen te maken. De onverstandige is onervaren en gelooft alles wat men hem wijs wil maken. Iemand zegt dat hij zijn vriend is, van hem wil lenen en dat hij het zeker zal terugbetalen. Zonder dat er enige garantie is, leent de onnozele hals het geld. Ook hecht hij geloof aan de zotste uitspraken, omdat hij niets toetst aan de Bijbel. We kunnen denken aan het actuele nieuws dat ons elke dag wordt voorgeschoteld. Het is dom om alles maar voor zoete koek te slikken.

De schrandere echter onderscheidt elke stap die hij wil zetten. Hij wandelt voorzichtig, hij tast af en loopt behoedzaam, omdat hij beseft dat hij in een mijnenveld loopt. Hij is voorzichtig omdat hij leeft in gemeenschap met God. Daardoor is hij zich ervan bewust hoe onbetrouwbaar mensen kunnen zijn en dat hij zijn leven niet door hen kan laten leiden.

Het gaat om het hebben of niet hebben van gemeenschap met God. Wie niet in gemeenschap met God leeft, staat open voor de meest dwaze ideeën. Het maakt hem tot een gemakkelijke prooi voor leringen van demonen en van mensen (vgl. Rm 16:18). Gebrek aan vertrouwen op God brengt hem ertoe te vertrouwen op hen die geen vertrouwen waard zijn. Ongelovige wetenschappers kun je niet volledig vertrouwen in de resultaten van hun onderzoek omdat ze de Bijbel negeren. Velen die de Bijbel als een boek vol fabels afwijzen, geloven de grootste dwaasheden en fabels.

De schrandere heeft door training geleerd “om zowel [het] goede als [het] kwade te onderscheiden” (Hb 5:14). Hij “beproeft alles” en “behoudt het goede” (1Th 5:21). Zo gaat hij ook na wie er achter de woorden zit door de geesten te beproeven “of zij uit God zijn” (1Jh 4:1). We moeten onderzoeken en toetsen aan de hand van Gods Woord of wat wordt gezegd, daarmee in overeenstemming is (Hd 17:11; 1Ko 14:29). Dan zullen we op onze schreden letten en weten op welke weg we onze voeten moeten zetten.

Verzen 16-17

De wijze en de overmoedige


“Een wijze” is voorzichtig en niet roekeloos (Sp 14:16). De eerste versregel zegt dat een wijze vreest omdat hij het gevaar om zich heen ziet en tevens zijn eigen zwakheid onderkent. Daarom keert hij “zich af van het kwade”. Omdat de naam ‘HEERE’ niet wordt gebruikt, gaat het waarschijnlijk niet om de vrees voor God (hoewel hij dat zeker zal doen), maar om vrees voor de gevolgen van eigenzinnige daden. De wijze persoon is dus voorzichtig.

Daartegenover staat de roekeloze, zelfverzekerde, overmoedige dwaas. Hij laat zich gaan, heeft geen rem en leeft zich uit. De dwaas is arrogant en vertrouwt op zichzelf, terwijl hij van alle soorten mensen het meest voorzichtig zou moeten zijn. Hij vertrouwt op zijn eigen gevoel en aangematigde wijsheid. Zo iemand was Sanherib, de snoevende koning van Assyrië (2Kn 19:28-37). Hij waande zich volkomen veilig, onaantastbaar voor welke vijand ook. Voor hem was de HEERE niet meer dan een nationale afgod, zoals alle volken hun eigen afgoden hadden. Daar is hij bedrogen mee uitgekomen.

In Sp 14:17 worden twee karaktertrekken genoemd die onaangenaam zijn voor anderen. Het gaat om twee personen. De een is opvliegend of heethoofdig, het is iemand met een kort lontje. De ander is sluw. De eerste laat zich direct kennen, de ander werkt stiekem, hij vermijdt alles wat zijn ware bedoelingen bekend zou kunnen maken.

De Schrift waarschuwt ervoor om niet opvliegend te zijn, maar daarentegen traag tot toorn (Tt 1:7; Jk 1:19). Opvliegendheid staat tegenover zelfbeheersing die ieder nodig heeft, want niemand heeft een lont van onbeperkte lengte. De driftige persoon handelt dwaas door bij het minste of geringste wat tegenzit uit zijn vel te springen en te tieren en te razen. We moeten niet, als het tegenzit, ons geduld verliezen, maar leren om te volharden onder kwaad.

De “man [vol] listige plannen” kan de tegenhanger van de opvliegende persoon zijn. Hij is doortrapt in zijn bedoelingen. Zijn slachtoffer heeft niet snel door dat hij wordt benadeeld. Als hij doorkrijgt dat hij slachtoffer is geworden, is het te laat met als gevolg dat hij de sluwe man haat.

Verzen 16-17

De wijze en de overmoedige


“Een wijze” is voorzichtig en niet roekeloos (Sp 14:16). De eerste versregel zegt dat een wijze vreest omdat hij het gevaar om zich heen ziet en tevens zijn eigen zwakheid onderkent. Daarom keert hij “zich af van het kwade”. Omdat de naam ‘HEERE’ niet wordt gebruikt, gaat het waarschijnlijk niet om de vrees voor God (hoewel hij dat zeker zal doen), maar om vrees voor de gevolgen van eigenzinnige daden. De wijze persoon is dus voorzichtig.

Daartegenover staat de roekeloze, zelfverzekerde, overmoedige dwaas. Hij laat zich gaan, heeft geen rem en leeft zich uit. De dwaas is arrogant en vertrouwt op zichzelf, terwijl hij van alle soorten mensen het meest voorzichtig zou moeten zijn. Hij vertrouwt op zijn eigen gevoel en aangematigde wijsheid. Zo iemand was Sanherib, de snoevende koning van Assyrië (2Kn 19:28-37). Hij waande zich volkomen veilig, onaantastbaar voor welke vijand ook. Voor hem was de HEERE niet meer dan een nationale afgod, zoals alle volken hun eigen afgoden hadden. Daar is hij bedrogen mee uitgekomen.

In Sp 14:17 worden twee karaktertrekken genoemd die onaangenaam zijn voor anderen. Het gaat om twee personen. De een is opvliegend of heethoofdig, het is iemand met een kort lontje. De ander is sluw. De eerste laat zich direct kennen, de ander werkt stiekem, hij vermijdt alles wat zijn ware bedoelingen bekend zou kunnen maken.

De Schrift waarschuwt ervoor om niet opvliegend te zijn, maar daarentegen traag tot toorn (Tt 1:7; Jk 1:19). Opvliegendheid staat tegenover zelfbeheersing die ieder nodig heeft, want niemand heeft een lont van onbeperkte lengte. De driftige persoon handelt dwaas door bij het minste of geringste wat tegenzit uit zijn vel te springen en te tieren en te razen. We moeten niet, als het tegenzit, ons geduld verliezen, maar leren om te volharden onder kwaad.

De “man [vol] listige plannen” kan de tegenhanger van de opvliegende persoon zijn. Hij is doortrapt in zijn bedoelingen. Zijn slachtoffer heeft niet snel door dat hij wordt benadeeld. Als hij doorkrijgt dat hij slachtoffer is geworden, is het te laat met als gevolg dat hij de sluwe man haat.

Vers 18

Dwaasheid erven of kennis omarmen


“De onverstandigen” hoeven niets te doen om dwaas te zijn. Ze krijgen dat mee bij hun geboorte; ze erven het van hun ouders. Het is een verwijzing naar de erfzonde, de zondige natuur die ieder door zijn geboorte uit zondige ouders van hen meekrijgt en ook zelf weer doorgeeft aan de kinderen die uit hem worden geboren.

Maar we hebben niet te maken met een noodlot. De aanwezigheid van de erfzonde hoeft niet te betekenen dat iemand dwaas blijft. Iemand die zich bekeert en gelooft in Christus en Zijn werk, krijgt een nieuwe natuur, het nieuwe, eeuwige leven. Dan wordt hij een schrandere en omringt “zich met kennis”.

Hij die vroeger dwaas was, kent nu God. Door de kennis van Hem is hem “alles geschonken betreffende [het] leven en [de] Godsvrucht” (2Pt 1:3). De kennis van God stelt hem in staat als een schrandere te leven. Hij weet hoe hij alle dingen in het leven moet zien, dat wil zeggen zien zoals God ze ziet.

Vers 18

Dwaasheid erven of kennis omarmen


“De onverstandigen” hoeven niets te doen om dwaas te zijn. Ze krijgen dat mee bij hun geboorte; ze erven het van hun ouders. Het is een verwijzing naar de erfzonde, de zondige natuur die ieder door zijn geboorte uit zondige ouders van hen meekrijgt en ook zelf weer doorgeeft aan de kinderen die uit hem worden geboren.

Maar we hebben niet te maken met een noodlot. De aanwezigheid van de erfzonde hoeft niet te betekenen dat iemand dwaas blijft. Iemand die zich bekeert en gelooft in Christus en Zijn werk, krijgt een nieuwe natuur, het nieuwe, eeuwige leven. Dan wordt hij een schrandere en omringt “zich met kennis”.

Hij die vroeger dwaas was, kent nu God. Door de kennis van Hem is hem “alles geschonken betreffende [het] leven en [de] Godsvrucht” (2Pt 1:3). De kennis van God stelt hem in staat als een schrandere te leven. Hij weet hoe hij alle dingen in het leven moet zien, dat wil zeggen zien zoals God ze ziet.

Vers 19

De rollen worden omgekeerd


Uiteindelijk – want nu is het in het algemeen nog niet zo – zullen “de kwaaddoeners bukken voor goede [mensen]”, dat zijn zij die goeddoen. “De goddelozen”, die de rechtvaardige bij hun poorten wegjoegen, zullen “bij de poorten van de rechtvaardige” komen om hem om een gunst te vragen. Het beeld dat hier gebruikt wordt, is dat van een overwonnen volk dat knielt voor hun overwinnaars in afwachting van hun opdrachten.

De broers van Jozef bukten voor hem (Gn 42:6b; Gn 43:26; 28). Hoewel dit spreekwoord in de eerste plaats doelt op triomfen in dit leven (Hd 16:39), kunnen we ook denken aan de zekere vervulling van deze spreuk in de toekomst (Fp 2:10; Op 3:9).

Vers 19

De rollen worden omgekeerd


Uiteindelijk – want nu is het in het algemeen nog niet zo – zullen “de kwaaddoeners bukken voor goede [mensen]”, dat zijn zij die goeddoen. “De goddelozen”, die de rechtvaardige bij hun poorten wegjoegen, zullen “bij de poorten van de rechtvaardige” komen om hem om een gunst te vragen. Het beeld dat hier gebruikt wordt, is dat van een overwonnen volk dat knielt voor hun overwinnaars in afwachting van hun opdrachten.

De broers van Jozef bukten voor hem (Gn 42:6b; Gn 43:26; 28). Hoewel dit spreekwoord in de eerste plaats doelt op triomfen in dit leven (Hd 16:39), kunnen we ook denken aan de zekere vervulling van deze spreuk in de toekomst (Fp 2:10; Op 3:9).

Verzen 20-21

Houding tegenover sociaal minder bedeelden


Het lijkt in Sp 14:20 te gaan om iemand die arm is geworden. Behalve het verlies van geld en bezit verliest de arme ook zijn vriend. Die vriend was iemand van het soort vrienden dat alleen vriendschap sluit vanwege het voordeel dat het kan opleveren. Verdwijnt het voordeel, dan verdwijnt ook de vriendschap. Vriendschap verandert in haat of minachting.

De waarheid daarvan nemen we elke dag waar. Overal zien we dat bezittingen bepalen hoe populair iemand is. Mensen schamen zich vaak voor arme familieleden vanwege hun povere kleding, hun armoedig gemeubileerde huis of hun lage opleiding.

Maar ‘de liefhebbers van een rijke zijn vele’, zo staat er letterlijk. Vriendschap vanwege rijkdom is geen echte vriendschap. Het gaat er alleen maar om iets van de rijkdom van de ander te krijgen. Iemand die wijs is, zal zich daardoor niet laten leiden. Rijken lijken de favorieten van de hemel te zijn, maar dat is bedrog.

Een vriend is iemand van wie je vertrouwt dat hij je altijd, onder alle omstandigheden, liefheeft. Vriendschap moet de persoon betreffen, niet wat hij bezit.

Sp 14:21 sluit aan op Sp 14:20. We mogen onze naaste niet verachten, ook al is hij arm. De naaste verachten betekent zondigen tegen hem en tegen God. Men kan niet zondigen tegen een naaste en Gods zegeningen genieten. Verachten betekent behandelen met minachting, weggooien als waardeloos. Jakobus waarschuwt daartegen (Jk 2:1-9; Jb 36:5). God liefhebben en de naaste liefhebben zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden (Mt 22:37-40).

In de tweede versregel wordt de naaste verondersteld arm, of in elk geval behoeftig, te zijn. Tegenover het haten van de naaste staat het zich over hem ontfermen. Wie dat doet, wordt “welzalig” genoemd. Hij zal daarvoor door God beloond worden (Ps 41:2-3). De Heer Jezus zegt het in Zijn zaligsprekingen zo: “Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barnhartigheid verkrijgen” (Mt 5:7).

Verzen 20-21

Houding tegenover sociaal minder bedeelden


Het lijkt in Sp 14:20 te gaan om iemand die arm is geworden. Behalve het verlies van geld en bezit verliest de arme ook zijn vriend. Die vriend was iemand van het soort vrienden dat alleen vriendschap sluit vanwege het voordeel dat het kan opleveren. Verdwijnt het voordeel, dan verdwijnt ook de vriendschap. Vriendschap verandert in haat of minachting.

De waarheid daarvan nemen we elke dag waar. Overal zien we dat bezittingen bepalen hoe populair iemand is. Mensen schamen zich vaak voor arme familieleden vanwege hun povere kleding, hun armoedig gemeubileerde huis of hun lage opleiding.

Maar ‘de liefhebbers van een rijke zijn vele’, zo staat er letterlijk. Vriendschap vanwege rijkdom is geen echte vriendschap. Het gaat er alleen maar om iets van de rijkdom van de ander te krijgen. Iemand die wijs is, zal zich daardoor niet laten leiden. Rijken lijken de favorieten van de hemel te zijn, maar dat is bedrog.

Een vriend is iemand van wie je vertrouwt dat hij je altijd, onder alle omstandigheden, liefheeft. Vriendschap moet de persoon betreffen, niet wat hij bezit.

Sp 14:21 sluit aan op Sp 14:20. We mogen onze naaste niet verachten, ook al is hij arm. De naaste verachten betekent zondigen tegen hem en tegen God. Men kan niet zondigen tegen een naaste en Gods zegeningen genieten. Verachten betekent behandelen met minachting, weggooien als waardeloos. Jakobus waarschuwt daartegen (Jk 2:1-9; Jb 36:5). God liefhebben en de naaste liefhebben zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden (Mt 22:37-40).

In de tweede versregel wordt de naaste verondersteld arm, of in elk geval behoeftig, te zijn. Tegenover het haten van de naaste staat het zich over hem ontfermen. Wie dat doet, wordt “welzalig” genoemd. Hij zal daarvoor door God beloond worden (Ps 41:2-3). De Heer Jezus zegt het in Zijn zaligsprekingen zo: “Gelukkig de barmhartigen, want zij zullen barnhartigheid verkrijgen” (Mt 5:7).

Vers 22

Kwaad smeden of het goede bewerken


Het contrast is tussen “kwaad smeden” en “het goede bewerken”. Het resultaat van het eerste is dwalen en van het tweede het tonen van goedertierenheid of liefde en trouw. “Zij die kwaad smeden”, zijn er bewust mee bezig iets kwaads uit te werken. Wie dat doen, zijn verkeerd bezig en bevinden zich op de verkeerde weg. Zonder enige twijfel dwalen zij. God bedenkt het kwaad niet en bewerkt het ook niet. Hij wil de mens goeddoen en Hij wil dat mensen elkaar goeddoen.

Zij “die het goede bewerken”, die om zo te zeggen goede plannen ‘smeden’, laten in hun handelingen zien dat zij worden geleid door “goedertierenheid en trouw”. Deze beide kenmerken zijn eigenschappen van de Heer Jezus en God. Maar ze komen ook tot uiting in hen die met Hen in verbinding staan (Js 32:8).

Toen de Heer Jezus op aarde was, hebben de godsdienstige leiders niets anders gedaan dan kwaad tegen Hem smeden. Ze waren er steeds op uit Hem in een woord te verstrikken. Hoe hebben zij gedwaald. De Heer zegt tegen de sadduceeën die voor Hem een strikvraag hadden: “Dwaalt u niet daardoor, dat u de Schriften niet kent, noch de kracht van God?” (Mk 12:24).

Vers 22

Kwaad smeden of het goede bewerken


Het contrast is tussen “kwaad smeden” en “het goede bewerken”. Het resultaat van het eerste is dwalen en van het tweede het tonen van goedertierenheid of liefde en trouw. “Zij die kwaad smeden”, zijn er bewust mee bezig iets kwaads uit te werken. Wie dat doen, zijn verkeerd bezig en bevinden zich op de verkeerde weg. Zonder enige twijfel dwalen zij. God bedenkt het kwaad niet en bewerkt het ook niet. Hij wil de mens goeddoen en Hij wil dat mensen elkaar goeddoen.

Zij “die het goede bewerken”, die om zo te zeggen goede plannen ‘smeden’, laten in hun handelingen zien dat zij worden geleid door “goedertierenheid en trouw”. Deze beide kenmerken zijn eigenschappen van de Heer Jezus en God. Maar ze komen ook tot uiting in hen die met Hen in verbinding staan (Js 32:8).

Toen de Heer Jezus op aarde was, hebben de godsdienstige leiders niets anders gedaan dan kwaad tegen Hem smeden. Ze waren er steeds op uit Hem in een woord te verstrikken. Hoe hebben zij gedwaald. De Heer zegt tegen de sadduceeën die voor Hem een strikvraag hadden: “Dwaalt u niet daardoor, dat u de Schriften niet kent, noch de kracht van God?” (Mk 12:24).

Verzen 23-24

Overschot en rijkdom


Om ergens voordeel of winst uit te halen moet er hard worden gewerkt (Sp 14:23). Zinloos gepraat, geleuter, levert alleen gebrek op. “Zwoegen” wil zeggen dat er inspanning moet worden geleverd. Maar dan heb je ook wat, en zelfs meer dan je nodig hebt. Er is “overschot” om daarmee anderen goed te doen.

Wat voor dagelijkse werkzaamheden geldt, kunnen we ook geestelijk toepassen. Om Gods Woord te leren kennen zullen we moeten zwoegen. De opbrengst is meer dan voldoende voor onze geestelijke groei. We hebben er niet alleen zelf wat aan, maar we kunnen er ook anderen mee dienen.

Mensen zouden banger moeten zijn voor praatjes dan voor hard werken. Door oeverloos vergaderen en altijd maar praten komt nauwelijks iets tot stand. Het eindresultaat is “gebrek”, omdat er alleen veel gepraat is zonder de praktijk te kennen. Er wordt misschien wel wat geïnvesteerd, maar het geld verdwijnt in een bodemloze put en er blijven alleen schulden over.

We kunnen op de tweede versregel enkele Nederlandse gezegden toepassen. De eerste is ‘holle vaten klinken het hardst’, dat wil zeggen dat wie er het minste verstand van heeft, zijn mening het luidst verkondigt. Het tweede is ‘praatjes vullen geen gaatjes’, wat wil zeggen dat je er met praten alleen niet komt, er moet ook wat gedaan worden.

“Rijkdom” is een “kroon” voor hen die goed gebruikmaken van wijsheid (Sp 14:24). Het siert de wijze die rijk is, dat hij, omdat hij wijs is, zijn rijkdom gebruikt om er anderen goed mee te doen. Zij zijn daarin navolgers van God, Die met Zijn rijkdom ook alleen het goede doet. Hij geeft aan de Zijnen naar de rijkdom van Zijn genade vanuit Zijn wijsheid en inzicht (Ef 1:7-8).

De tweede versregel lijkt te zeggen dat dwazen alleen hun dwaasheid hebben. Als een dwaas rijk is, maakt dat van hem niet een beter mens. De manier waarop hij met zijn rijkdom omgaat, laat zien dat zijn dwaasheid onverbeterlijk is. Rijkdom van wijzen vermeerdert hun aanzien, terwijl dwazen altijd dwazen blijven, ook al zijn ze rijk. Een varken blijft een varken ook al wordt er een gouden ring door zijn snuit gedaan.

Verzen 23-24

Overschot en rijkdom


Om ergens voordeel of winst uit te halen moet er hard worden gewerkt (Sp 14:23). Zinloos gepraat, geleuter, levert alleen gebrek op. “Zwoegen” wil zeggen dat er inspanning moet worden geleverd. Maar dan heb je ook wat, en zelfs meer dan je nodig hebt. Er is “overschot” om daarmee anderen goed te doen.

Wat voor dagelijkse werkzaamheden geldt, kunnen we ook geestelijk toepassen. Om Gods Woord te leren kennen zullen we moeten zwoegen. De opbrengst is meer dan voldoende voor onze geestelijke groei. We hebben er niet alleen zelf wat aan, maar we kunnen er ook anderen mee dienen.

Mensen zouden banger moeten zijn voor praatjes dan voor hard werken. Door oeverloos vergaderen en altijd maar praten komt nauwelijks iets tot stand. Het eindresultaat is “gebrek”, omdat er alleen veel gepraat is zonder de praktijk te kennen. Er wordt misschien wel wat geïnvesteerd, maar het geld verdwijnt in een bodemloze put en er blijven alleen schulden over.

We kunnen op de tweede versregel enkele Nederlandse gezegden toepassen. De eerste is ‘holle vaten klinken het hardst’, dat wil zeggen dat wie er het minste verstand van heeft, zijn mening het luidst verkondigt. Het tweede is ‘praatjes vullen geen gaatjes’, wat wil zeggen dat je er met praten alleen niet komt, er moet ook wat gedaan worden.

“Rijkdom” is een “kroon” voor hen die goed gebruikmaken van wijsheid (Sp 14:24). Het siert de wijze die rijk is, dat hij, omdat hij wijs is, zijn rijkdom gebruikt om er anderen goed mee te doen. Zij zijn daarin navolgers van God, Die met Zijn rijkdom ook alleen het goede doet. Hij geeft aan de Zijnen naar de rijkdom van Zijn genade vanuit Zijn wijsheid en inzicht (Ef 1:7-8).

De tweede versregel lijkt te zeggen dat dwazen alleen hun dwaasheid hebben. Als een dwaas rijk is, maakt dat van hem niet een beter mens. De manier waarop hij met zijn rijkdom omgaat, laat zien dat zijn dwaasheid onverbeterlijk is. Rijkdom van wijzen vermeerdert hun aanzien, terwijl dwazen altijd dwazen blijven, ook al zijn ze rijk. Een varken blijft een varken ook al wordt er een gouden ring door zijn snuit gedaan.

Vers 25

Een redder van levens of een bedrieger


“Een betrouwbare getuige” vertelt de waarheid en redt daardoor het leven van iemand die op grond van een valse aanklacht gedood zou worden. Daartegenover staat de “bedrieger” die “leugens blaast”. Hij bedriegt rechters en brengt ondergang. Hij is niet een gelegenheidsbedrieger, maar de personificatie van bedrog. Dat komt omdat hij afstamt van de vader van de leugen, de duivel, wiens natuur hij openbaart.

Een betrouwbare getuige is iemand die het evangelie brengt. Hij getuigt van de waarheid van zijn eigen redding. Wie naar zijn getuigenis luistert en zijn raad opvolgt om ook tot de Heiland te gaan, wordt als het ware door hem gered. Hij werpt hem in het evangelie de reddingsboei toe. Hij is niet zelf die reddingsboei, maar hij werpt hem die wel toe. De Heer Jezus is in de volste zin van het woord de trouwe en waarachtige Getuige en daardoor de Redder van levens.

Vers 25

Een redder van levens of een bedrieger


“Een betrouwbare getuige” vertelt de waarheid en redt daardoor het leven van iemand die op grond van een valse aanklacht gedood zou worden. Daartegenover staat de “bedrieger” die “leugens blaast”. Hij bedriegt rechters en brengt ondergang. Hij is niet een gelegenheidsbedrieger, maar de personificatie van bedrog. Dat komt omdat hij afstamt van de vader van de leugen, de duivel, wiens natuur hij openbaart.

Een betrouwbare getuige is iemand die het evangelie brengt. Hij getuigt van de waarheid van zijn eigen redding. Wie naar zijn getuigenis luistert en zijn raad opvolgt om ook tot de Heiland te gaan, wordt als het ware door hem gered. Hij werpt hem in het evangelie de reddingsboei toe. Hij is niet zelf die reddingsboei, maar hij werpt hem die wel toe. De Heer Jezus is in de volste zin van het woord de trouwe en waarachtige Getuige en daardoor de Redder van levens.

Verzen 26-27

De vreze des HEEREN is …


In deze twee verzen worden de rechtvaardigen bemoedigd door hen op twee bijzondere kenmerken van de vreze des HEEREN te wijzen. Het eerste kenmerk is dat zij die de HEERE vrezen, die eerbied voor Hem hebben, in “sterk vertrouwen” op Hem hun weg kunnen gaan (Sp 14:26). Het gaat om ‘kinderen van de vreze des HEEREN’, niet om kinderen van de HEERE. De eerbiedige vreze des HEEREN is een zekere bescherming tegen de gevaren die aan alle kanten dreigen.

Het beeld is van een vesting, waar de rechtvaardigen naartoe vluchten en veilig zijn. Het is ook het beeld van een vader die zijn kinderen beschermt tegen machten die sterker zijn dan het kind, maar niet dan de vader. God is een toevlucht en sterkte, een hulp in benauwdheden (Ps 46:2). In onszelf hebben we geen kracht, maar in Hem is alle kracht die we nodig hebben. De Zijnen nemen hun toevlucht tot Hem voor bescherming tegen de vijand.

De vreze des HEEREN biedt niet alleen bescherming. Het tweede kenmerk is dat eerbiedige vrees voor de HEERE leven brengt (Sp 14:27). Dit leven is leven in de volle en oneindige duur ervan, want de dood komt er niet bij in de buurt. God is de Bron van alle leven. Wie door het geloof verbinding met Hem heeft, leeft in een levende relatie met Hem. Buiten Hem is geen leven. Gemeenschap met Hem is leven. Daardoor worden verleidingen die de dood tot gevolg hebben, onderkend en ontweken.

Beide kenmerken zijn nodig in een wereld die ons kwaad wil doen en waarin we willen leven tot eer van God. We zien hier bewaring tegen de twee aspecten van het kwaad: geweld en verleiding. De duivel valt ons met geweld aan of hij wil ons met zijn listen verleiden. Dit komt overeen met zijn twee verschijningsvormen. Hij komt tot ons “als een brullende leeuw” (1Pt 5:8) of “als een engel van het licht” (2Ko 11:14).

Verzen 26-27

De vreze des HEEREN is …


In deze twee verzen worden de rechtvaardigen bemoedigd door hen op twee bijzondere kenmerken van de vreze des HEEREN te wijzen. Het eerste kenmerk is dat zij die de HEERE vrezen, die eerbied voor Hem hebben, in “sterk vertrouwen” op Hem hun weg kunnen gaan (Sp 14:26). Het gaat om ‘kinderen van de vreze des HEEREN’, niet om kinderen van de HEERE. De eerbiedige vreze des HEEREN is een zekere bescherming tegen de gevaren die aan alle kanten dreigen.

Het beeld is van een vesting, waar de rechtvaardigen naartoe vluchten en veilig zijn. Het is ook het beeld van een vader die zijn kinderen beschermt tegen machten die sterker zijn dan het kind, maar niet dan de vader. God is een toevlucht en sterkte, een hulp in benauwdheden (Ps 46:2). In onszelf hebben we geen kracht, maar in Hem is alle kracht die we nodig hebben. De Zijnen nemen hun toevlucht tot Hem voor bescherming tegen de vijand.

De vreze des HEEREN biedt niet alleen bescherming. Het tweede kenmerk is dat eerbiedige vrees voor de HEERE leven brengt (Sp 14:27). Dit leven is leven in de volle en oneindige duur ervan, want de dood komt er niet bij in de buurt. God is de Bron van alle leven. Wie door het geloof verbinding met Hem heeft, leeft in een levende relatie met Hem. Buiten Hem is geen leven. Gemeenschap met Hem is leven. Daardoor worden verleidingen die de dood tot gevolg hebben, onderkend en ontweken.

Beide kenmerken zijn nodig in een wereld die ons kwaad wil doen en waarin we willen leven tot eer van God. We zien hier bewaring tegen de twee aspecten van het kwaad: geweld en verleiding. De duivel valt ons met geweld aan of hij wil ons met zijn listen verleiden. Dit komt overeen met zijn twee verschijningsvormen. Hij komt tot ons “als een brullende leeuw” (1Pt 5:8) of “als een engel van het licht” (2Ko 11:14).

Vers 28

Glorie of ondergang van een heerser


De macht van een koning hangt af van het aantal onderdanen dat zijn koninkrijk telt. Deze uitspraak is over het algemeen waar voor koninkrijken. Vanuit menselijk oogpunt is politieke macht gebaseerd op het aantal mensen dat lid is van de partij. In de eerste versregel gaat het niet om macht of invloed, maar om “de glorie van een koning”. Dit veronderstelt een koning die tot zegen van zijn onderdanen regeert. Zijn volk is talrijk omdat iedere onderdaan graag bij die koning wil horen.

We zien dat volmaakt tot uiting komen in het vrederijk. Dan is de Heer Jezus openlijk Koning van Israël. Hij regeert als de ware Salomo over Zijn volk en alle volken. Van Hem stroomt er zegen naar allen over wie Hij regeert.

De titel en hoge positie van een koning worden waardeloos als hij geen of slechts enkele onderdanen heeft. Dan heeft hij geen enkele zeggenschap of macht of heerschappij. Er is niemand die achting voor hem heeft. Als hij zijn volk verliest, is hij ten onder gegaan.

De satan, en in zijn kielzog de antichrist, is de grote verliezer. Hij zal in het vrederijk geen volk en geen enkele volgeling meer hebben. Dat geldt ook voor de antichrist die velen zal misleiden en door de Israëlieten zal worden aangenomen als hun koning. De satan zal in zijn gevangenis totaal alleen zijn, zonder enige machtsuitoefening over wie dan ook. Ook in de eeuwigheid zal hij alleen zijn, zoals ook iedereen die in de hel is, alleen zal zijn, hoe hoog zijn positie, zijn macht en zijn invloed op aarde ook waren. De antichrist zal bij de komst van de Heer Jezus ten oordeel direct al, samen met het beest, de dictator van Europa, in de hel worden geworpen (Op 19:20).

Vers 28

Glorie of ondergang van een heerser


De macht van een koning hangt af van het aantal onderdanen dat zijn koninkrijk telt. Deze uitspraak is over het algemeen waar voor koninkrijken. Vanuit menselijk oogpunt is politieke macht gebaseerd op het aantal mensen dat lid is van de partij. In de eerste versregel gaat het niet om macht of invloed, maar om “de glorie van een koning”. Dit veronderstelt een koning die tot zegen van zijn onderdanen regeert. Zijn volk is talrijk omdat iedere onderdaan graag bij die koning wil horen.

We zien dat volmaakt tot uiting komen in het vrederijk. Dan is de Heer Jezus openlijk Koning van Israël. Hij regeert als de ware Salomo over Zijn volk en alle volken. Van Hem stroomt er zegen naar allen over wie Hij regeert.

De titel en hoge positie van een koning worden waardeloos als hij geen of slechts enkele onderdanen heeft. Dan heeft hij geen enkele zeggenschap of macht of heerschappij. Er is niemand die achting voor hem heeft. Als hij zijn volk verliest, is hij ten onder gegaan.

De satan, en in zijn kielzog de antichrist, is de grote verliezer. Hij zal in het vrederijk geen volk en geen enkele volgeling meer hebben. Dat geldt ook voor de antichrist die velen zal misleiden en door de Israëlieten zal worden aangenomen als hun koning. De satan zal in zijn gevangenis totaal alleen zijn, zonder enige machtsuitoefening over wie dan ook. Ook in de eeuwigheid zal hij alleen zijn, zoals ook iedereen die in de hel is, alleen zal zijn, hoe hoog zijn positie, zijn macht en zijn invloed op aarde ook waren. De antichrist zal bij de komst van de Heer Jezus ten oordeel direct al, samen met het beest, de dictator van Europa, in de hel worden geworpen (Op 19:20).

Vers 29

Geduldig of kortaangebonden


“Wie geduldig is”, bewijst dat hij “veel inzicht” heeft in de omstandigheden van het leven en de toekomst. Anders is er geen geduld op te brengen. Hij beseft dat de dingen op aarde nog niet zijn zoals God wil dat ze zijn. Die tijd komt wel, maar nu is het nog niet de tijd om veranderingen, desnoods met geweld, door te voeren. De rechtvaardige ziet en ondergaat veel lijden. Hij heeft veel inzicht in de oorzaak daarvan. Die ligt in de mens die van God is afgeweken en in opstand tegen Hem leeft.

Jakobus roept op tot geduld in het verdragen van onrecht (Jk 5:7-11). Hij gebruikt het woord geduld in die enkele verzen liefst vier keer. Hij spreekt daarbij over de komst van de Heer en over volharding die ook zo kenmerkend was voor de profeten. Wie geduldig is, heeft veel inzicht in de komst van de Heer. Hij ziet daarnaar uit en wacht geduldig en volhardend daarop.

Tegenover geduldig staat “kortaangebonden”. Zo iemand denkt niet aan de toekomst. Hij wil hier-en-nu leven en direct genieten. Zodra er iets of iemand op zijn weg komt die hem daarin hindert of dat onmogelijk maakt, ontploft hij. Hij “verheft dwaasheid” tot de ware norm van het leven. Natuurlijk, zo vindt hij, mag je uit je vel springen als je geluk wordt verstoord.

Geduld hoort bij God en bij hen die bij Hem horen. Het is een kenmerk van het werk van de Heilige Geest en een onderdeel van Zijn vrucht (Gl 5:22). God is ook geduldig in het uitstellen van Zijn toorn (2Pt 3:9).

Vers 29

Geduldig of kortaangebonden


“Wie geduldig is”, bewijst dat hij “veel inzicht” heeft in de omstandigheden van het leven en de toekomst. Anders is er geen geduld op te brengen. Hij beseft dat de dingen op aarde nog niet zijn zoals God wil dat ze zijn. Die tijd komt wel, maar nu is het nog niet de tijd om veranderingen, desnoods met geweld, door te voeren. De rechtvaardige ziet en ondergaat veel lijden. Hij heeft veel inzicht in de oorzaak daarvan. Die ligt in de mens die van God is afgeweken en in opstand tegen Hem leeft.

Jakobus roept op tot geduld in het verdragen van onrecht (Jk 5:7-11). Hij gebruikt het woord geduld in die enkele verzen liefst vier keer. Hij spreekt daarbij over de komst van de Heer en over volharding die ook zo kenmerkend was voor de profeten. Wie geduldig is, heeft veel inzicht in de komst van de Heer. Hij ziet daarnaar uit en wacht geduldig en volhardend daarop.

Tegenover geduldig staat “kortaangebonden”. Zo iemand denkt niet aan de toekomst. Hij wil hier-en-nu leven en direct genieten. Zodra er iets of iemand op zijn weg komt die hem daarin hindert of dat onmogelijk maakt, ontploft hij. Hij “verheft dwaasheid” tot de ware norm van het leven. Natuurlijk, zo vindt hij, mag je uit je vel springen als je geluk wordt verstoord.

Geduld hoort bij God en bij hen die bij Hem horen. Het is een kenmerk van het werk van de Heilige Geest en een onderdeel van Zijn vrucht (Gl 5:22). God is ook geduldig in het uitstellen van Zijn toorn (2Pt 3:9).

Vers 30

Een gezond hart of afgunst


Een gezond hart is een hart waarin niet begeerten regeren, maar waarin Christus regeert. Petrus zegt tegen ons: “Heiligt Christus als Heer in uw harten” (1Pt 3:15). Als Christus in ons hart de plaats van Heer krijgt, wil dat zeggen dat we Hem het bestuur over ons hele leven in handen hebben gegeven. Dat heeft een gezond effect op het lichaam. Wie met Christus leeft, doet geen dingen die de gezondheid van zijn lichaam in gevaar brengen.

We moeten daaruit niet de conclusie trekken dat wie ziek is, Christus dus niet het gezag over zijn leven heeft gegeven. Als we dat doen, lijken we op de vrienden van Job die Jobs ziekte zagen als een bewijs van verborgen zonden. Het gaat hier om wat algemeen waar is, zonder te zeggen dat het altijd waar is.

Het is wel altijd waar dat “afgunst” of jaloersheid “verrotting van de beenderen” is. Afgunst op de voorspoed van de naaste, op het geluk van de ander, vreet de kracht uit de beenderen weg (vgl. Ps 112:10). Het is de oerzonde van de satan en van de mens. Het heeft de mens in de grootste ellende gebracht, waaruit hij zichzelf niet kan bevrijden. De beenderen, die stabiliteit aan zijn wandel moeten geven, ontbreekt het aan kracht. Niets in zijn leven is tot eer van God.

Het begint met ondankbaarheid of ontevredenheid, het ongenoegen over het eigen bezit of de eigen kwaliteiten. Vervolgens ontstaat er een ongezonde aandacht voor het bezit of de kwaliteiten van anderen, met de wens om die te bezitten. Het resultaat is dat de stabiliteit van het bestaan in een dankbare houding voor de Heer volledig wordt aangetast. Het bestaan wordt bepaald door wat anderen hebben.

Vers 30

Een gezond hart of afgunst


Een gezond hart is een hart waarin niet begeerten regeren, maar waarin Christus regeert. Petrus zegt tegen ons: “Heiligt Christus als Heer in uw harten” (1Pt 3:15). Als Christus in ons hart de plaats van Heer krijgt, wil dat zeggen dat we Hem het bestuur over ons hele leven in handen hebben gegeven. Dat heeft een gezond effect op het lichaam. Wie met Christus leeft, doet geen dingen die de gezondheid van zijn lichaam in gevaar brengen.

We moeten daaruit niet de conclusie trekken dat wie ziek is, Christus dus niet het gezag over zijn leven heeft gegeven. Als we dat doen, lijken we op de vrienden van Job die Jobs ziekte zagen als een bewijs van verborgen zonden. Het gaat hier om wat algemeen waar is, zonder te zeggen dat het altijd waar is.

Het is wel altijd waar dat “afgunst” of jaloersheid “verrotting van de beenderen” is. Afgunst op de voorspoed van de naaste, op het geluk van de ander, vreet de kracht uit de beenderen weg (vgl. Ps 112:10). Het is de oerzonde van de satan en van de mens. Het heeft de mens in de grootste ellende gebracht, waaruit hij zichzelf niet kan bevrijden. De beenderen, die stabiliteit aan zijn wandel moeten geven, ontbreekt het aan kracht. Niets in zijn leven is tot eer van God.

Het begint met ondankbaarheid of ontevredenheid, het ongenoegen over het eigen bezit of de eigen kwaliteiten. Vervolgens ontstaat er een ongezonde aandacht voor het bezit of de kwaliteiten van anderen, met de wens om die te bezitten. Het resultaat is dat de stabiliteit van het bestaan in een dankbare houding voor de Heer volledig wordt aangetast. Het bestaan wordt bepaald door wat anderen hebben.

Vers 31

Onderdrukken of ontfermen


De manier waarop iemand de geringe of arme behandelt, toont of hij wel of geen rekening met de Schepper houdt. Wie “een geringe onderdrukt”, toont minachting voor de Maker van de geringe Die ook de onderdrukker heeft gemaakt. De geringe is evenals de onderdrukker gemaakt naar het beeld van God (vgl. Jb 31:15; Sp 22:2). Wie een geringe onderdrukt, zegt daarmee dat God hem niet had moeten maken en smaadt op die manier Gods werk.

In de wereld waarin wij leven, heersen de rijken over de armen. Geld is macht, invloed en status, zo is de opvatting van de wereld. Iemands waarde hangt echter niet af van zijn sociale status of zijn bankrekening, maar van het feit dat hij door God gemaakt is.

Tegenover hem die de geringe onderdrukt, staat “wie zich over een arme ontfermt”. Hij smaadt de Schepper niet, maar “eert Hem”. Het tonen van ontferming bewijst dat iemand een rechtvaardige is (Ps 37:21). Hij doet dat ook niet slechts af en toe, maar “de hele dag ontfermt hij zich en leent uit” (Ps 37:26). God wordt geëerd overal waar Hij in de Zijnen een van Zijn eigenschappen ziet. Hier is het ontferming. God is de Zich erbarmende of ontfermende God (Rm 9:16; Ex 2:25). Hij heeft Zich in Christus ook over ons, armen, ontfermd.

Vers 31

Onderdrukken of ontfermen


De manier waarop iemand de geringe of arme behandelt, toont of hij wel of geen rekening met de Schepper houdt. Wie “een geringe onderdrukt”, toont minachting voor de Maker van de geringe Die ook de onderdrukker heeft gemaakt. De geringe is evenals de onderdrukker gemaakt naar het beeld van God (vgl. Jb 31:15; Sp 22:2). Wie een geringe onderdrukt, zegt daarmee dat God hem niet had moeten maken en smaadt op die manier Gods werk.

In de wereld waarin wij leven, heersen de rijken over de armen. Geld is macht, invloed en status, zo is de opvatting van de wereld. Iemands waarde hangt echter niet af van zijn sociale status of zijn bankrekening, maar van het feit dat hij door God gemaakt is.

Tegenover hem die de geringe onderdrukt, staat “wie zich over een arme ontfermt”. Hij smaadt de Schepper niet, maar “eert Hem”. Het tonen van ontferming bewijst dat iemand een rechtvaardige is (Ps 37:21). Hij doet dat ook niet slechts af en toe, maar “de hele dag ontfermt hij zich en leent uit” (Ps 37:26). God wordt geëerd overal waar Hij in de Zijnen een van Zijn eigenschappen ziet. Hier is het ontferming. God is de Zich erbarmende of ontfermende God (Rm 9:16; Ex 2:25). Hij heeft Zich in Christus ook over ons, armen, ontfermd.

Vers 32

Weggedreven worden of een toevlucht vinden


Dit vers laat het verschil zien tussen “een goddeloze” en “een rechtvaardige” bij het verlaten van de wereld. In het leven kan een goddeloze krachtig en succesvol lijken. Maar als hij de wereld moet verlaten, wordt hij daaruit “weggedreven”. Hij klemt zich met handen en voeten aan dit leven vast en wil het niet verlaten, maar wordt daartoe gedwongen. Er is niets wat dit moment verhindert. Hij heeft de zonde liefgehad en sterft erin. Zijn eigen kwaad brengt dit oordeel over hem en volgt hem in het oordeel. Hij neemt het mee naar die andere wereld, de wereld van pijn en wroeging, die hij nooit meer kan verlaten.

Hoe geheel anders verlaat de rechtvaardige de wereld. Hij kan lijden en sterven, maar hij heeft een toevlucht, zelfs in de dood. Een prachtig voorbeeld daarvan zien we als Stéfanus sterft (Hd 7:59). Wie de Heer vertrouwen en gehoorzamen, hebben veiligheid in elke ramp die hen kan treffen.

Daarom kan er gezegd worden van hen die in de grote verdrukking voor de Naam van de Heer sterven: “Gelukkig de doden die in [de] Heer sterven, van nu aan” (Op 14:13). Zij zullen opstaan, evenals Stéfanus, om samen met de Heer Jezus in het vrederijk te regeren. Dan zullen zij beloond worden voor de werken van geloof die zij hebben gedaan, waarvan God er niet één zal vergeten.

Vers 32

Weggedreven worden of een toevlucht vinden


Dit vers laat het verschil zien tussen “een goddeloze” en “een rechtvaardige” bij het verlaten van de wereld. In het leven kan een goddeloze krachtig en succesvol lijken. Maar als hij de wereld moet verlaten, wordt hij daaruit “weggedreven”. Hij klemt zich met handen en voeten aan dit leven vast en wil het niet verlaten, maar wordt daartoe gedwongen. Er is niets wat dit moment verhindert. Hij heeft de zonde liefgehad en sterft erin. Zijn eigen kwaad brengt dit oordeel over hem en volgt hem in het oordeel. Hij neemt het mee naar die andere wereld, de wereld van pijn en wroeging, die hij nooit meer kan verlaten.

Hoe geheel anders verlaat de rechtvaardige de wereld. Hij kan lijden en sterven, maar hij heeft een toevlucht, zelfs in de dood. Een prachtig voorbeeld daarvan zien we als Stéfanus sterft (Hd 7:59). Wie de Heer vertrouwen en gehoorzamen, hebben veiligheid in elke ramp die hen kan treffen.

Daarom kan er gezegd worden van hen die in de grote verdrukking voor de Naam van de Heer sterven: “Gelukkig de doden die in [de] Heer sterven, van nu aan” (Op 14:13). Zij zullen opstaan, evenals Stéfanus, om samen met de Heer Jezus in het vrederijk te regeren. Dan zullen zij beloond worden voor de werken van geloof die zij hebben gedaan, waarvan God er niet één zal vergeten.

Vers 33

Verborgen wijsheid en openlijke dwaasheid


“De verstandige” loopt niet met zijn wijsheid te koop. Hij zal zich er niet op beroemen. De “wijsheid rust in het hart” en bestuurt zijn leven in woord en in daad. Het hart is de keuzeplaats. Zonder God komen er alleen zonden uit voort. Als Christus, de wijsheid van God, in het hart woont, weet de verstandige wat hij wel en wat hij niet moet zeggen en doen. Hij zal overwegen of iets tot eer van God is of niet.

“Dwazen” lopen wel met hun wijsheid te koop, dat wil zeggen met wat zij voor wijsheid houden. Uit hun “binnenste” komt geen wijsheid, want die is daar niet aanwezig omdat er bij hen geen gedachte aan God is. In hun binnenste woont dwaasheid en die maken zij bekend, die bazuinen zij voor zich uit. Dwazen willen graag voor wijs doorgaan en voor wijs worden aangezien. Zij flappen eruit wat zij denken dat wijsheid is, maar het blijkt dwaasheid te zijn.

Vers 33

Verborgen wijsheid en openlijke dwaasheid


“De verstandige” loopt niet met zijn wijsheid te koop. Hij zal zich er niet op beroemen. De “wijsheid rust in het hart” en bestuurt zijn leven in woord en in daad. Het hart is de keuzeplaats. Zonder God komen er alleen zonden uit voort. Als Christus, de wijsheid van God, in het hart woont, weet de verstandige wat hij wel en wat hij niet moet zeggen en doen. Hij zal overwegen of iets tot eer van God is of niet.

“Dwazen” lopen wel met hun wijsheid te koop, dat wil zeggen met wat zij voor wijsheid houden. Uit hun “binnenste” komt geen wijsheid, want die is daar niet aanwezig omdat er bij hen geen gedachte aan God is. In hun binnenste woont dwaasheid en die maken zij bekend, die bazuinen zij voor zich uit. Dwazen willen graag voor wijs doorgaan en voor wijs worden aangezien. Zij flappen eruit wat zij denken dat wijsheid is, maar het blijkt dwaasheid te zijn.

Vers 34

Gerechtigheid of zonde van een volk


De voorspoed en de kracht van een volk hangen af van zijn “gerechtigheid”. Het werkwoord “verhoogt” betekent dat de toestand van de mensen in dat land wordt verhoogd. Zij krijgen een hoge plaats. Deze belofte geeft God aan Zijn volk als zij “al Zijn geboden in acht nemen”, want dan zal Hij hun een plaats geven “hoog boven alle volken die Hij gemaakt heeft, tot lof, tot een naam en tot sieraad” (Dt 26:18-19).

Maar het beginsel geldt voor alle volken. Elk volk waarvan ieder lid zijn volksgenoot en de bij hen wonende vreemdeling het zijne geeft, krijgt eer toebedeeld. Dat is alleen in praktijk te brengen als een volk zich aan God en Zijn wil onderwerpt. Recht doen aan andere mensen kan alleen als er in de eerste plaats recht wordt gedaan aan God, wat wil zeggen dat Hij in Zijn soevereine rechten wordt erkend.

Tegenover een volk dat gerechtigheid doet, staan de natiën die de zonde ruimte geven en daarover geen gerechtigheid oefenen door die te oordelen. Een voorbeeld daarvan is dat in een groeiend aantal landen, met Nederland in de voorhoede, homorelaties niet als zonde worden gezien, maar als een te aanvaarden samenlevingsvorm worden verdedigd. Deze zonde druist regelrecht tegen Gods scheppingsorde in en is “een schandvlek” op al die natiën waar homorelaties worden toegestaan.

Natuurlijk zullen de natiën waar deze zonde of andere immoraliteiten worden getolereerd of zelfs worden gestimuleerd, dit niet als een schandvlek zien. Ze zullen het juist als een overwinning op het in hun ogen ‘benepen’ christelijke geloof zien en vieren. Vrijheid van meningsuiting, alles zeggen wat je wilt, en vrijheid van gedrag, alles doen wat je wilt, is het hoogste goed. Van God en Zijn Woord wordt krachtig afstand genomen.

Maar God blijft God en Zijn Woord blijft waar, ook al doen de regeringen van vooral de landen van de Europese Unie nog zulke verwoede pogingen Hem en Zijn Woord uit de samenleving te bannen of in elk geval monddood te maken. Al die natiën zullen tot hun ontzetting op de dag van Christus zien hoezeer ze in opstand tegen God hebben geleefd.

Vers 34

Gerechtigheid of zonde van een volk


De voorspoed en de kracht van een volk hangen af van zijn “gerechtigheid”. Het werkwoord “verhoogt” betekent dat de toestand van de mensen in dat land wordt verhoogd. Zij krijgen een hoge plaats. Deze belofte geeft God aan Zijn volk als zij “al Zijn geboden in acht nemen”, want dan zal Hij hun een plaats geven “hoog boven alle volken die Hij gemaakt heeft, tot lof, tot een naam en tot sieraad” (Dt 26:18-19).

Maar het beginsel geldt voor alle volken. Elk volk waarvan ieder lid zijn volksgenoot en de bij hen wonende vreemdeling het zijne geeft, krijgt eer toebedeeld. Dat is alleen in praktijk te brengen als een volk zich aan God en Zijn wil onderwerpt. Recht doen aan andere mensen kan alleen als er in de eerste plaats recht wordt gedaan aan God, wat wil zeggen dat Hij in Zijn soevereine rechten wordt erkend.

Tegenover een volk dat gerechtigheid doet, staan de natiën die de zonde ruimte geven en daarover geen gerechtigheid oefenen door die te oordelen. Een voorbeeld daarvan is dat in een groeiend aantal landen, met Nederland in de voorhoede, homorelaties niet als zonde worden gezien, maar als een te aanvaarden samenlevingsvorm worden verdedigd. Deze zonde druist regelrecht tegen Gods scheppingsorde in en is “een schandvlek” op al die natiën waar homorelaties worden toegestaan.

Natuurlijk zullen de natiën waar deze zonde of andere immoraliteiten worden getolereerd of zelfs worden gestimuleerd, dit niet als een schandvlek zien. Ze zullen het juist als een overwinning op het in hun ogen ‘benepen’ christelijke geloof zien en vieren. Vrijheid van meningsuiting, alles zeggen wat je wilt, en vrijheid van gedrag, alles doen wat je wilt, is het hoogste goed. Van God en Zijn Woord wordt krachtig afstand genomen.

Maar God blijft God en Zijn Woord blijft waar, ook al doen de regeringen van vooral de landen van de Europese Unie nog zulke verwoede pogingen Hem en Zijn Woord uit de samenleving te bannen of in elk geval monddood te maken. Al die natiën zullen tot hun ontzetting op de dag van Christus zien hoezeer ze in opstand tegen God hebben geleefd.

Vers 35

Welgevallen of verbolgenheid van de koning


De koning weet wie hem met toewijding en bekwaamheid dienen. “Een verstandige dienaar” zal altijd het welzijn van de koning en zijn rijk op het oog hebben. De koning ziet daarin niet in de eerste plaats een vermeerdering van zijn bezit of van zijn invloed, maar de innerlijke voldoening dat iemand hem trouw dient. Dat is naar zijn “welgevallen”, het is een vreugde voor zijn hart. Een verstandige dienaar is een genot voor hem. Jozef en Daniël zijn voorbeelden van een verstandige dienaar aan wie de koning die zij dienden een welgevallen had.

Daartegenover staat de onbekwame dienaar, de prutser. Hij gaat met de zaken van de koning om als een knoeier, als iemand die er met de pet naar gooit. Er is geen besef van verantwoordelijkheid tegenover de koning en geen indruk van diens majesteit. Hij gaat onbezonnen te werk en stelt zijn koning daardoor bloot aan schandaal en kritiek.

In deze spreuk zit de waarschuwing om een koning trouw en goed te dienen en hem niet tot toorn te prikkelen. In geestelijke zin geldt dit ook voor ons. De Heer Jezus zal al Zijn dienaren belonen die Hem trouw en verstandig hebben gediend. Maar Zijn verbolgenheid zal allen treffen die aan Zijn opdrachten een eigen interpretatie hebben gegeven (Lk 19:11-27).

In letterlijke zin geldt deze spreuk voor elke overheid. Elke overheid is door God ingesteld (Rm 13:1). De overheid heeft van God de macht gekregen om te belonen en te bestraffen (Rm 13:3-4).

Vers 35

Welgevallen of verbolgenheid van de koning


De koning weet wie hem met toewijding en bekwaamheid dienen. “Een verstandige dienaar” zal altijd het welzijn van de koning en zijn rijk op het oog hebben. De koning ziet daarin niet in de eerste plaats een vermeerdering van zijn bezit of van zijn invloed, maar de innerlijke voldoening dat iemand hem trouw dient. Dat is naar zijn “welgevallen”, het is een vreugde voor zijn hart. Een verstandige dienaar is een genot voor hem. Jozef en Daniël zijn voorbeelden van een verstandige dienaar aan wie de koning die zij dienden een welgevallen had.

Daartegenover staat de onbekwame dienaar, de prutser. Hij gaat met de zaken van de koning om als een knoeier, als iemand die er met de pet naar gooit. Er is geen besef van verantwoordelijkheid tegenover de koning en geen indruk van diens majesteit. Hij gaat onbezonnen te werk en stelt zijn koning daardoor bloot aan schandaal en kritiek.

In deze spreuk zit de waarschuwing om een koning trouw en goed te dienen en hem niet tot toorn te prikkelen. In geestelijke zin geldt dit ook voor ons. De Heer Jezus zal al Zijn dienaren belonen die Hem trouw en verstandig hebben gediend. Maar Zijn verbolgenheid zal allen treffen die aan Zijn opdrachten een eigen interpretatie hebben gegeven (Lk 19:11-27).

In letterlijke zin geldt deze spreuk voor elke overheid. Elke overheid is door God ingesteld (Rm 13:1). De overheid heeft van God de macht gekregen om te belonen en te bestraffen (Rm 13:3-4).

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Proverbs 14". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/proverbs-14.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile