Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Spreuken 12

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Search for…
Enter query below:

Verzen 1-2

Kennis liefhebben en goedgunstigheid verkrijgen


Sp 12:1 is een goede illustratie van het gegeven dat liefde niet draait om een aangename emotie. Een “vermaning” accepteren is vaak niet eenvoudig. Om een vermaning te aanvaarden moet je die liefhebben. Dat doe je als je het belang ervan inziet. Het gaat er daarbij om of wij de uitdrukkelijke wil hebben om een vermaning te aanvaarden of dat we niet vermaand willen worden. Als we de wil hebben om vermaning te aanvaarden, zullen we vermaning liefhebben. Het is een liefde die geleerd moet worden. Het andere geval, een “bestraffing” haten, gebeurt vrijwel automatisch. Zo zitten we van nature in elkaar.

Wie geestelijk wil groeien, moet leren om “vermaning” of correctie te accepteren en daarvan te leren. Daarvoor is nodig zich vrijwillig als een leerling op te stellen tegenover iemand die hem vermaant. Het toont de nederige gezindheid van iemand die niet hoog van zichzelf denkt. Degene die hem vermaant, kan God zijn Die door Zijn Woord tot hem spreekt. God kan ook spreken door een mens, wie dan ook, of door een gebeurtenis.

“Wie vermaning liefheeft”, dat houdt in dat iemand ernaar verlangt vermaand te worden, bewijst dat hij “kennis” liefheeft. Vermaning wordt verbonden aan “kennis”. Het gaat om de kennis van God en Christus, dat is het kennen van Gods wil om tot Zijn eer te leven. Om kennis op te doen is inspanning door training nodig. Als het gaat om “de kennis van Jezus Christus, mijn Heer” (Fp 3:8), kan geen weg te zwaar en kunnen geen kosten te hoog zijn. Er is geen gemakkelijke weg naar geestelijke kennis. Eva koos de gemakkelijke weg en de zonde deed zijn intrede.

De tweede versregel begint met “maar”, wat aangeeft dat nu het contrast met de eerste versregel volgt. Er zijn twee contrasten: “haat” staat tegenover liefde en “onverstandig” tegenover kennis. “Wie bestraffing haat”, die verachtelijk weigert en verwerpt, handelt dom en stompzinnig als een dier dat geen verstand heeft. Haten wil zeggen een afkeer hebben van. Die afkeer komt uit het hoogmoedige hart dat niet van bestraffing wil weten. Wie bestraffing haat, toont het onverstand van een dier dat zich niet realiseert dat het tot zijn bestwil is als het pijn gedaan wordt.

“De goede” (Sp 12:2) is hij die door de genade van God goed is, want “er is niemand die goed doet, er is er zelfs niet één” (Rm 3:12b). “Niemand is goed dan één: God”, dat is de Heer Jezus (Mk 10:18). Wie Hem als zijn leven heeft, kan ook goed zijn en daardoor ook goed doen. De goede is vol goedheid, wat alleen door Gods Geest gewerkt kan worden. Goedheid is een onderdeel van de vrucht van de Geest (Gl 5:22).

De goede wil alleen wat God, de Goede, wil en wat door de Geest tot uiting komt. Dat levert hem “de goedgunstigheid van de HEERE” op. God verbindt Zich met hem, want in hem herkent Hij Zichzelf. Er is harmonie tussen de goede en de Goede. Dit geldt voor iedere gelovige die met God wandelt. Het geldt bovenal voor Christus. Hij is de volmaakt goede Mens en tevens de volmaakt goede God. Als Mens heeft Hij Gods goedgunstigheid verkregen.

Tegenover de man vol goedheid staat de man vol “listige plannen”. In zo iemand is geen goedheid, hij heeft geen leven uit God. Hij handelt naar zijn zondige natuur, wat blijkt uit de plannen die hij maakt om anderen te benadelen. Zo iemand verkrijgt niet de goedgunstigheid van God, maar een schuldigverklaring. Hier zien we dat niet alleen een zondige daad iemand schuldig voor God maakt, maar ook het hebben van listige plannen. Absalom was een man vol listige plannen die erop uit was zijn vader David van de troon te stoten en de macht te grijpen (2Sm 15:2-6).

Verzen 1-2

Kennis liefhebben en goedgunstigheid verkrijgen


Sp 12:1 is een goede illustratie van het gegeven dat liefde niet draait om een aangename emotie. Een “vermaning” accepteren is vaak niet eenvoudig. Om een vermaning te aanvaarden moet je die liefhebben. Dat doe je als je het belang ervan inziet. Het gaat er daarbij om of wij de uitdrukkelijke wil hebben om een vermaning te aanvaarden of dat we niet vermaand willen worden. Als we de wil hebben om vermaning te aanvaarden, zullen we vermaning liefhebben. Het is een liefde die geleerd moet worden. Het andere geval, een “bestraffing” haten, gebeurt vrijwel automatisch. Zo zitten we van nature in elkaar.

Wie geestelijk wil groeien, moet leren om “vermaning” of correctie te accepteren en daarvan te leren. Daarvoor is nodig zich vrijwillig als een leerling op te stellen tegenover iemand die hem vermaant. Het toont de nederige gezindheid van iemand die niet hoog van zichzelf denkt. Degene die hem vermaant, kan God zijn Die door Zijn Woord tot hem spreekt. God kan ook spreken door een mens, wie dan ook, of door een gebeurtenis.

“Wie vermaning liefheeft”, dat houdt in dat iemand ernaar verlangt vermaand te worden, bewijst dat hij “kennis” liefheeft. Vermaning wordt verbonden aan “kennis”. Het gaat om de kennis van God en Christus, dat is het kennen van Gods wil om tot Zijn eer te leven. Om kennis op te doen is inspanning door training nodig. Als het gaat om “de kennis van Jezus Christus, mijn Heer” (Fp 3:8), kan geen weg te zwaar en kunnen geen kosten te hoog zijn. Er is geen gemakkelijke weg naar geestelijke kennis. Eva koos de gemakkelijke weg en de zonde deed zijn intrede.

De tweede versregel begint met “maar”, wat aangeeft dat nu het contrast met de eerste versregel volgt. Er zijn twee contrasten: “haat” staat tegenover liefde en “onverstandig” tegenover kennis. “Wie bestraffing haat”, die verachtelijk weigert en verwerpt, handelt dom en stompzinnig als een dier dat geen verstand heeft. Haten wil zeggen een afkeer hebben van. Die afkeer komt uit het hoogmoedige hart dat niet van bestraffing wil weten. Wie bestraffing haat, toont het onverstand van een dier dat zich niet realiseert dat het tot zijn bestwil is als het pijn gedaan wordt.

“De goede” (Sp 12:2) is hij die door de genade van God goed is, want “er is niemand die goed doet, er is er zelfs niet één” (Rm 3:12b). “Niemand is goed dan één: God”, dat is de Heer Jezus (Mk 10:18). Wie Hem als zijn leven heeft, kan ook goed zijn en daardoor ook goed doen. De goede is vol goedheid, wat alleen door Gods Geest gewerkt kan worden. Goedheid is een onderdeel van de vrucht van de Geest (Gl 5:22).

De goede wil alleen wat God, de Goede, wil en wat door de Geest tot uiting komt. Dat levert hem “de goedgunstigheid van de HEERE” op. God verbindt Zich met hem, want in hem herkent Hij Zichzelf. Er is harmonie tussen de goede en de Goede. Dit geldt voor iedere gelovige die met God wandelt. Het geldt bovenal voor Christus. Hij is de volmaakt goede Mens en tevens de volmaakt goede God. Als Mens heeft Hij Gods goedgunstigheid verkregen.

Tegenover de man vol goedheid staat de man vol “listige plannen”. In zo iemand is geen goedheid, hij heeft geen leven uit God. Hij handelt naar zijn zondige natuur, wat blijkt uit de plannen die hij maakt om anderen te benadelen. Zo iemand verkrijgt niet de goedgunstigheid van God, maar een schuldigverklaring. Hier zien we dat niet alleen een zondige daad iemand schuldig voor God maakt, maar ook het hebben van listige plannen. Absalom was een man vol listige plannen die erop uit was zijn vader David van de troon te stoten en de macht te grijpen (2Sm 15:2-6).

Vers 3

Wat niet en wat wel standhoudt


In goddeloosheid is geen stabiliteit aanwezig. Dit geldt zowel voor de samenleving als voor individuen. Het staat hier in de meest algemene zin, “geen mens”. Niemand, welke goddeloze dan ook, verkrijgt standvastigheid in wat hij ook doet. Goddeloosheid betekent los van God, zonder dat naar Zijn wil wordt gevraagd door Zijn Woord te raadplegen. Mensen als Abimelech en Achab hebben in de dagen van hun regering de samenleving ontwricht en geen standgehouden.

Alleen rechtvaardigen hebben door hun gerechtigheid stabiliteit in het leven. Rechtvaardigen hebben geen stabiliteit in zichzelf, maar ze zijn “onwankelbaar” omdat ze zijn geworteld in Christus (Ef 3:17), in Zijn Woord (Ko 2:7). Aan het leven van de rechtvaardigen kan heftig geschud worden, zodat het lijkt alsof ze omvallen, maar hun wortel, het beginsel waarop hun leven is gebaseerd, wankelt niet. Goddeloosheid houdt geen stand, omdat er geen wortel in hen is die in Christus is.

Vers 3

Wat niet en wat wel standhoudt


In goddeloosheid is geen stabiliteit aanwezig. Dit geldt zowel voor de samenleving als voor individuen. Het staat hier in de meest algemene zin, “geen mens”. Niemand, welke goddeloze dan ook, verkrijgt standvastigheid in wat hij ook doet. Goddeloosheid betekent los van God, zonder dat naar Zijn wil wordt gevraagd door Zijn Woord te raadplegen. Mensen als Abimelech en Achab hebben in de dagen van hun regering de samenleving ontwricht en geen standgehouden.

Alleen rechtvaardigen hebben door hun gerechtigheid stabiliteit in het leven. Rechtvaardigen hebben geen stabiliteit in zichzelf, maar ze zijn “onwankelbaar” omdat ze zijn geworteld in Christus (Ef 3:17), in Zijn Woord (Ko 2:7). Aan het leven van de rechtvaardigen kan heftig geschud worden, zodat het lijkt alsof ze omvallen, maar hun wortel, het beginsel waarop hun leven is gebaseerd, wankelt niet. Goddeloosheid houdt geen stand, omdat er geen wortel in hen is die in Christus is.

Vers 4

Een deugdelijke vrouw


“Een deugdelijke vrouw” is een ‘flinke’, ‘dappere’, ‘ferme’ vrouw, een vrouw die haar taak kent en die met voldoening uitvoert. Door haar optreden vergroot ze de waardigheid van haar man. Ze is zijn “kroon”, zijn roem, een sieraad van eer. Als hij wat zegt en de mensen weten wie en hoe zijn vrouw is, geeft dat zijn woorden extra kracht. Deze waardevolle bijdrage levert de vrouw omdat ze beantwoordt aan Gods doel met haar en dat is haar man tot hulp zijn.

Het is altijd goed om, als een dienaar van de Heer getrouwd is, te weten hoe zijn vrouw is, te weten wie de vrouw achter de man is. Boaz zegt tegen Ruth dat iedereen weet dat zij “een deugdelijke vrouw” is (Ru 3:11). Iedere getrouwde vrouw kan een deugdelijke vrouw zijn door te zijn zoals God haar bedoelt (vgl. Sp 31:10).

Het tegenovergestelde van een vrouw die “de kroon van haar man” is, is de vrouw die haar man “beschaamd maakt”. Er staat niet bij waardoor zij hem beschaamd maakt, maar we kunnen bijvoorbeeld denken aan een onverantwoord uitgavenpatroon, verwaarlozen van haar kinderen en de huishouding, overmatig praten, immoreel gedrag. Zij ondersteunt haar man niet door haar gedrag, maar maakt hem krachteloos in zijn getuigenis. De “verrotting in zijn beenderen” wil zeggen dat wat hem kracht moet geven om te lopen, van binnenuit wegrot, waardoor hij krachteloos wordt. Beenderen geven vastheid en structuur aan het leven. Een vrouw die niet deugt, vernietigt dat. Zij is als de worm in het hout die het hout verrot.

Vers 4

Een deugdelijke vrouw


“Een deugdelijke vrouw” is een ‘flinke’, ‘dappere’, ‘ferme’ vrouw, een vrouw die haar taak kent en die met voldoening uitvoert. Door haar optreden vergroot ze de waardigheid van haar man. Ze is zijn “kroon”, zijn roem, een sieraad van eer. Als hij wat zegt en de mensen weten wie en hoe zijn vrouw is, geeft dat zijn woorden extra kracht. Deze waardevolle bijdrage levert de vrouw omdat ze beantwoordt aan Gods doel met haar en dat is haar man tot hulp zijn.

Het is altijd goed om, als een dienaar van de Heer getrouwd is, te weten hoe zijn vrouw is, te weten wie de vrouw achter de man is. Boaz zegt tegen Ruth dat iedereen weet dat zij “een deugdelijke vrouw” is (Ru 3:11). Iedere getrouwde vrouw kan een deugdelijke vrouw zijn door te zijn zoals God haar bedoelt (vgl. Sp 31:10).

Het tegenovergestelde van een vrouw die “de kroon van haar man” is, is de vrouw die haar man “beschaamd maakt”. Er staat niet bij waardoor zij hem beschaamd maakt, maar we kunnen bijvoorbeeld denken aan een onverantwoord uitgavenpatroon, verwaarlozen van haar kinderen en de huishouding, overmatig praten, immoreel gedrag. Zij ondersteunt haar man niet door haar gedrag, maar maakt hem krachteloos in zijn getuigenis. De “verrotting in zijn beenderen” wil zeggen dat wat hem kracht moet geven om te lopen, van binnenuit wegrot, waardoor hij krachteloos wordt. Beenderen geven vastheid en structuur aan het leven. Een vrouw die niet deugt, vernietigt dat. Zij is als de worm in het hout die het hout verrot.

Verzen 5-7

De rechtvaardigen tegenover de goddelozen


In deze verzen met tegenstellingen tussen de rechtvaardigen en goddelozen zit een opklimming. Bij de rechtvaardigen gaat het van hun rechte gedachten in Sp 12:5 via hun redding brengende woorden in Sp 12:6 naar hun vast staande huis in Sp 12:7. Bij de goddelozen gaat het van hun bedrieglijke raadgevingen in Sp 12:5 via hun bloeddorstige woorden in Sp 12:6 naar hun omverwerping in Sp 12:7.

Van ieder mens die buiten God leeft, zijn “al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht” (Gn 6:5), maar door bekering en nieuw leven wordt iemand een rechtvaardige. Van alle rechtvaardigen is God de bron van hun gedachten geworden. Wat zij bedenken, wordt in het nieuwe leven door Hem en Zijn genade bestuurd. Daardoor kan worden gezegd dat de gedachten van de rechtvaardigen “[een en al] recht” zijn (Sp 12:5). God wil dat we ons denken richten op Hem en Christus. Dan zijn onze gedachten recht. Dit vers laat zien dat de gedachten of bedoelingen van goede mensen gericht zijn op wat recht is voor God, voor andere mensen en voor zichzelf.

Bij goddelozen is het tegenovergestelde het geval. Hun “wijze raadgevingen … zijn bedrog”. Hun gedachten zijn alleen maar slecht. Daarom kunnen hun raadgevingen alleen maar tot het kwaad leiden. De oorzaak daarvan is dat zij geen verbinding met God hebben. Zij hebben een verdorven hart en wat kan daaruit anders komen dan bitter water (Jr 17:9; Mt 15:19). Terwijl de rechtvaardigen hun zinnen erop zetten anderen goed te doen, zetten goddelozen hun zinnen erop anderen kwaad te doen.

Nehemia was zo’n rechtvaardige. Van hem wordt door zijn vijanden gezegd dat hij “gekomen was om het goede te zoeken voor de Israëlieten” (Ne 2:10). Ook Mordechai en Esther hebben het goede voor hun volk gezocht. Daartegenover staat wat Haman bedacht. Hij deed uit ‘vaderlandsliefde’ het voorstel aan koning Ahasveros om de Joden om te brengen (Es 3:8-9). Dezelfde geest bezat Herodes. Hij zei dat hij het Kind wilde aanbidden, terwijl hij Het in werkelijkheid wilde vermoorden (Mt 2:8; 16). Achitofel gaf Absalom “goede raad” (2Sm 17:14) hoe hij zijn vader David kon uitschakelen en het koningschap kon veroveren (2 Samuel 16-17).

De woorden zijn het natuurlijke middel om gedachten (Sp 12:5) bekend te maken (Sp 12:6). “De woorden van de goddelozen” zijn als een hinderlaag. Het levendige beeld van het “loeren op bloed” houdt in dat de goddelozen valse beschuldigingen uiten als een valkuil voor de oprechten. Ze handelen welbewust, niet in een opwelling, en zijn kinderen van hun vader, de duivel, die een mensenmoordenaar is vanaf het begin (Jh 8:44). Veel goddeloze getuigen hebben tegen de Heer Jezus woorden gesproken om Hem veroordeeld te krijgen. Ze legden Hem valstrikken en wilden Hem op Zijn woorden vangen (Lk 20:20-21).

“De oprechten”, die door tucht en onderwijs kennis en ervaring hebben opgedaan, zijn in staat om valstrikken van de goddelozen te vermijden. Zij vermijden niet alleen woorden waaruit bloed voortkomt, maar gebruiken de macht van het woord om hen die door de woorden van de goddelozen gevangen zijn, daaruit te redden. Mordechai heeft gepleit bij Esther en Esther bij de koning om de Joden te redden van Hamans list om de Joden uit te roeien (Es 4:7-14; Es 7:4-6).

De Heer Jezus heeft als de volmaakt Oprechte steeds door Zijn wijze antwoorden Zijn tegenstanders beschaamd gemaakt. Ze hebben op Zijn bloed geloerd, maar nooit hebben ze Hem kunnen vangen op iets wat Hij zei. Zij hebben Hem ten slotte kunnen doden omdat Hij Zich naar de wil van God in hun handen overgaf. Toen pas konden ze met Hem doen wat zij wilden: Zijn bloed vergieten.

De bozen zijn erop uit anderen kwaad te doen, terwijl de oprechten erop uit zijn anderen te redden van het kwaad. De laatsten worden geleid door de Heilige Geest, Die leven bewerkt. Zij spreken vanuit hun nieuwe leven en laten daardoor zien dat Christus hun leven is. Als zij vanwege hun getuigenis gedood worden, zullen ze door het getuigenis van hun mond van de eeuwige dood gered worden. Zij worden door hun woorden gerechtvaardigd (Mt 12:37).

Na de gedachten in Sp 12:5 en de woorden in Sp 12:6 zien we in Sp 12:7 het einde van de goddelozen en de rechtvaardigen. Het is de tegenstelling tussen wat verdwijnt en wat blijft. De goddelozen verdwijnen doordat God hen met macht omverwerpt. Ze kunnen een nog zo machtig imperium hebben opgebouwd en de indruk wekken dat niets en niemand hen kan bedreigen, maar ze hebben hun hele bestaan op zand gebouwd.

Uit het beeld van het lot van de goddelozen, dat zij “omvergeworpen” worden, straalt kracht. Het betekent een volledige verdelging, die doet denken aan wat God met Sodom en Gomorra deed (Gn 19:25). De goddelozen verdwijnen van het wereldtoneel zonder iets achter te laten wat van blijvende waarde is.

Daartegenover staat “het huis van de rechtvaardigen”. Het huis betekent de familie, zoals we lezen dat Noach en zijn huis werden gered (Hb 11:7). Het huis wil zeggen het nageslacht. Het huis van de rechtvaardigen zal blijven staan, omdat het fundament ervan Christus, de Rots, is. Daardoor zal het in tijden van nood blijven staan, wat betekent dat het altijd zal blijven staan. Het tekent het blijvende gevolg van gerechtigheid tegenover het kortstondige verblijf op aarde van de goddelozen. (Mt 7:24-27).

Bij “het huis van de rechtvaardigen” kunnen we ook nog denken aan het huis van Israël in de toekomst. Dat huis zal alleen uit rechtvaardigen bestaan (Js 60:21), want het wordt gevormd door een gelovig overblijfsel uit Israël. Dit overblijfsel is door God gevormd en beschermd tijdens de grote verdrukking. Aan hen, die het nieuwe Israël zijn, maakt God Zijn beloften waar. Hun huis blijft gedurende het duizendjarig vrederijk staan. De goddelozen zijn de afvallige massa van de Joden die samen met de antichrist aan het einde van de grote verdrukking omvergeworpen zullen worden en voorgoed van het wereldtoneel zullen verdwijnen.

Verzen 5-7

De rechtvaardigen tegenover de goddelozen


In deze verzen met tegenstellingen tussen de rechtvaardigen en goddelozen zit een opklimming. Bij de rechtvaardigen gaat het van hun rechte gedachten in Sp 12:5 via hun redding brengende woorden in Sp 12:6 naar hun vast staande huis in Sp 12:7. Bij de goddelozen gaat het van hun bedrieglijke raadgevingen in Sp 12:5 via hun bloeddorstige woorden in Sp 12:6 naar hun omverwerping in Sp 12:7.

Van ieder mens die buiten God leeft, zijn “al de gedachtespinsels van zijn hart elke dag alleen maar slecht” (Gn 6:5), maar door bekering en nieuw leven wordt iemand een rechtvaardige. Van alle rechtvaardigen is God de bron van hun gedachten geworden. Wat zij bedenken, wordt in het nieuwe leven door Hem en Zijn genade bestuurd. Daardoor kan worden gezegd dat de gedachten van de rechtvaardigen “[een en al] recht” zijn (Sp 12:5). God wil dat we ons denken richten op Hem en Christus. Dan zijn onze gedachten recht. Dit vers laat zien dat de gedachten of bedoelingen van goede mensen gericht zijn op wat recht is voor God, voor andere mensen en voor zichzelf.

Bij goddelozen is het tegenovergestelde het geval. Hun “wijze raadgevingen … zijn bedrog”. Hun gedachten zijn alleen maar slecht. Daarom kunnen hun raadgevingen alleen maar tot het kwaad leiden. De oorzaak daarvan is dat zij geen verbinding met God hebben. Zij hebben een verdorven hart en wat kan daaruit anders komen dan bitter water (Jr 17:9; Mt 15:19). Terwijl de rechtvaardigen hun zinnen erop zetten anderen goed te doen, zetten goddelozen hun zinnen erop anderen kwaad te doen.

Nehemia was zo’n rechtvaardige. Van hem wordt door zijn vijanden gezegd dat hij “gekomen was om het goede te zoeken voor de Israëlieten” (Ne 2:10). Ook Mordechai en Esther hebben het goede voor hun volk gezocht. Daartegenover staat wat Haman bedacht. Hij deed uit ‘vaderlandsliefde’ het voorstel aan koning Ahasveros om de Joden om te brengen (Es 3:8-9). Dezelfde geest bezat Herodes. Hij zei dat hij het Kind wilde aanbidden, terwijl hij Het in werkelijkheid wilde vermoorden (Mt 2:8; 16). Achitofel gaf Absalom “goede raad” (2Sm 17:14) hoe hij zijn vader David kon uitschakelen en het koningschap kon veroveren (2 Samuel 16-17).

De woorden zijn het natuurlijke middel om gedachten (Sp 12:5) bekend te maken (Sp 12:6). “De woorden van de goddelozen” zijn als een hinderlaag. Het levendige beeld van het “loeren op bloed” houdt in dat de goddelozen valse beschuldigingen uiten als een valkuil voor de oprechten. Ze handelen welbewust, niet in een opwelling, en zijn kinderen van hun vader, de duivel, die een mensenmoordenaar is vanaf het begin (Jh 8:44). Veel goddeloze getuigen hebben tegen de Heer Jezus woorden gesproken om Hem veroordeeld te krijgen. Ze legden Hem valstrikken en wilden Hem op Zijn woorden vangen (Lk 20:20-21).

“De oprechten”, die door tucht en onderwijs kennis en ervaring hebben opgedaan, zijn in staat om valstrikken van de goddelozen te vermijden. Zij vermijden niet alleen woorden waaruit bloed voortkomt, maar gebruiken de macht van het woord om hen die door de woorden van de goddelozen gevangen zijn, daaruit te redden. Mordechai heeft gepleit bij Esther en Esther bij de koning om de Joden te redden van Hamans list om de Joden uit te roeien (Es 4:7-14; Es 7:4-6).

De Heer Jezus heeft als de volmaakt Oprechte steeds door Zijn wijze antwoorden Zijn tegenstanders beschaamd gemaakt. Ze hebben op Zijn bloed geloerd, maar nooit hebben ze Hem kunnen vangen op iets wat Hij zei. Zij hebben Hem ten slotte kunnen doden omdat Hij Zich naar de wil van God in hun handen overgaf. Toen pas konden ze met Hem doen wat zij wilden: Zijn bloed vergieten.

De bozen zijn erop uit anderen kwaad te doen, terwijl de oprechten erop uit zijn anderen te redden van het kwaad. De laatsten worden geleid door de Heilige Geest, Die leven bewerkt. Zij spreken vanuit hun nieuwe leven en laten daardoor zien dat Christus hun leven is. Als zij vanwege hun getuigenis gedood worden, zullen ze door het getuigenis van hun mond van de eeuwige dood gered worden. Zij worden door hun woorden gerechtvaardigd (Mt 12:37).

Na de gedachten in Sp 12:5 en de woorden in Sp 12:6 zien we in Sp 12:7 het einde van de goddelozen en de rechtvaardigen. Het is de tegenstelling tussen wat verdwijnt en wat blijft. De goddelozen verdwijnen doordat God hen met macht omverwerpt. Ze kunnen een nog zo machtig imperium hebben opgebouwd en de indruk wekken dat niets en niemand hen kan bedreigen, maar ze hebben hun hele bestaan op zand gebouwd.

Uit het beeld van het lot van de goddelozen, dat zij “omvergeworpen” worden, straalt kracht. Het betekent een volledige verdelging, die doet denken aan wat God met Sodom en Gomorra deed (Gn 19:25). De goddelozen verdwijnen van het wereldtoneel zonder iets achter te laten wat van blijvende waarde is.

Daartegenover staat “het huis van de rechtvaardigen”. Het huis betekent de familie, zoals we lezen dat Noach en zijn huis werden gered (Hb 11:7). Het huis wil zeggen het nageslacht. Het huis van de rechtvaardigen zal blijven staan, omdat het fundament ervan Christus, de Rots, is. Daardoor zal het in tijden van nood blijven staan, wat betekent dat het altijd zal blijven staan. Het tekent het blijvende gevolg van gerechtigheid tegenover het kortstondige verblijf op aarde van de goddelozen. (Mt 7:24-27).

Bij “het huis van de rechtvaardigen” kunnen we ook nog denken aan het huis van Israël in de toekomst. Dat huis zal alleen uit rechtvaardigen bestaan (Js 60:21), want het wordt gevormd door een gelovig overblijfsel uit Israël. Dit overblijfsel is door God gevormd en beschermd tijdens de grote verdrukking. Aan hen, die het nieuwe Israël zijn, maakt God Zijn beloften waar. Hun huis blijft gedurende het duizendjarig vrederijk staan. De goddelozen zijn de afvallige massa van de Joden die samen met de antichrist aan het einde van de grote verdrukking omvergeworpen zullen worden en voorgoed van het wereldtoneel zullen verdwijnen.

Vers 8

Lof of verachting oogsten


De term voor “verstand” verwijst naar het vermogen om helder te denken. Uit dit gezegde blijkt de waardering voor helder denken. Het gaat hier niet om intelligentie. Bij de geboorte krijgt ieder een bepaalde mate van verstand in de zin van intelligentie. Daarvan zegt God in Zijn Woord van alle mensen dat zij “verduisterd in hun verstand” zijn (Ef 4:18) en dat er niemand is die verstandig is (Rm 3:11). Het verstand dat hier wordt bedoeld, is het denken dat iemand krijgt als hij zich bekeert en nieuw leven ontvangt. Dan krijgt hij het “denken van Christus” (1Ko 2:16).

De gelovige heeft “het verstand” gekregen waardoor hij “de Waarachtige” kent (1Jh 5:20). Voor de praktijk betekent het dat iemand door dit nieuwe verstand God en Christus beter kan leren kennen. Dat staat open voor iedere gelovige, ongeacht de mate van intelligentie. “Naar de mate” dat hij Hen heeft leren kennen en dat in zijn woorden en daden laat zien, zal hij “geprezen” worden. Mensen zullen de weldadige uitwerking opmerken, hoewel ze misschien innerlijk vijandig tegenover het evangelie blijven staan. De Heer Jezus is geprezen voor Zijn woorden en daden, hoewel dat niet tot een nationale bekering heeft gevoerd, maar het volk Hem uiteindelijk zelfs heeft verworpen en vermoord.

Bij “wie verkeerd van hart is”, ontbreekt het vermogen om de dingen te zien zoals ze werkelijk zijn. Hij keert zich tegen God en Christus en Gods volk. Verkeerd van hart wil zeggen een hart dat afgeweken, krom, gebogen, ontaard, is. Het is afgeweken van Gods Woord. Iemand die verkeerd van hart is, hoeft geen gebrek aan logisch denkvermogen te hebben. Hij kan zelfs bijzonder intelligent zijn. Het gaat om zo te zeggen om de aard van het beestje. Omdat hij verkeerd van hart is, maakt hij verkeerde keuzes. Daardoor haalt hij zich de verachting van zijn medemensen op de hals. Abimelech was zo’n verkeerde van hart (Ri 9:1-6).

Vers 8

Lof of verachting oogsten


De term voor “verstand” verwijst naar het vermogen om helder te denken. Uit dit gezegde blijkt de waardering voor helder denken. Het gaat hier niet om intelligentie. Bij de geboorte krijgt ieder een bepaalde mate van verstand in de zin van intelligentie. Daarvan zegt God in Zijn Woord van alle mensen dat zij “verduisterd in hun verstand” zijn (Ef 4:18) en dat er niemand is die verstandig is (Rm 3:11). Het verstand dat hier wordt bedoeld, is het denken dat iemand krijgt als hij zich bekeert en nieuw leven ontvangt. Dan krijgt hij het “denken van Christus” (1Ko 2:16).

De gelovige heeft “het verstand” gekregen waardoor hij “de Waarachtige” kent (1Jh 5:20). Voor de praktijk betekent het dat iemand door dit nieuwe verstand God en Christus beter kan leren kennen. Dat staat open voor iedere gelovige, ongeacht de mate van intelligentie. “Naar de mate” dat hij Hen heeft leren kennen en dat in zijn woorden en daden laat zien, zal hij “geprezen” worden. Mensen zullen de weldadige uitwerking opmerken, hoewel ze misschien innerlijk vijandig tegenover het evangelie blijven staan. De Heer Jezus is geprezen voor Zijn woorden en daden, hoewel dat niet tot een nationale bekering heeft gevoerd, maar het volk Hem uiteindelijk zelfs heeft verworpen en vermoord.

Bij “wie verkeerd van hart is”, ontbreekt het vermogen om de dingen te zien zoals ze werkelijk zijn. Hij keert zich tegen God en Christus en Gods volk. Verkeerd van hart wil zeggen een hart dat afgeweken, krom, gebogen, ontaard, is. Het is afgeweken van Gods Woord. Iemand die verkeerd van hart is, hoeft geen gebrek aan logisch denkvermogen te hebben. Hij kan zelfs bijzonder intelligent zijn. Het gaat om zo te zeggen om de aard van het beestje. Omdat hij verkeerd van hart is, maakt hij verkeerde keuzes. Daardoor haalt hij zich de verachting van zijn medemensen op de hals. Abimelech was zo’n verkeerde van hart (Ri 9:1-6).

Verzen 9-11

Nederigheid, zorg en ijver


Wie in nederigheid tevreden is met wat hij heeft, is beter af dan de opschepper die honger heeft (Sp 12:9). Het gaat hier om de fraaie schijn die iemand kan ophouden, terwijl hij er in werkelijkheid ellendig aan toe is. Het kan iemand zijn die aan lager wal is geraakt, maar met alle geweld naar de buitenwereld toe zijn stand wil ophouden. Sommige mensen maken van hun leven een holle show. Ze doen alsof ze belangrijke personen zijn. Simon de tovenaar zei van zichzelf “dat hij een groot man was” (Hd 8:9).

De les is om met het beetje comfort dat we hebben – een knecht hebben is toch wel gemakkelijk – tevreden te zijn. Het gaat in de eerste plaats om de gezindheid van nederigheid, om het zichzelf geringschatten. Wie echter in weelde wil leven en zich van alle gemakken wil voorzien en zich daarvoor in de schulden steekt, terwijl hij niet in de basisbehoeften van zijn gezin kan voorzien, is dwaas. Met een op de pof gekochte caravan kun je je maag niet vullen.

Het vers is een waarschuwing tegen grootdoenerij, opschepperij. God kijkt naar de nederige, “maar de hoogmoedige kent Hij van verre” (Ps 138:6). De hoogmoed van het leven “is niet uit de Vader, maar is uit de wereld” (1Jh 2:16). God is dicht bij de nederige. Bij hem woont Hij, daar voelt Hij Zich als het ware net zo thuis als in de hemel (Js 57:15). Maar er is een enorme afstand tussen Hem en de hoogmoedige, die ziet Hij in de verte.

Zoals God zorgt voor de dieren, bijvoorbeeld de mussen (Mt 10:29-31; Ps 147:9; Jb 39:3), doet de rechtvaardige dat ook (Sp 12:10). Dat God onze aandacht vestigt op Zijn zorg voor de dieren, is om ons te laten zien dat Zijn zorg voor de mens nog veel groter is dan die voor de dieren. De Heer Jezus zegt, nadat Hij over Gods zorg voor de raven heeft gesproken: “Hoe ver gaat u de vogels te boven!” (Lk 12:24).

Dat moeten we bedenken in een tijd dat men van alles doet om dieren een ‘menselijk bestaan’ te geven, terwijl men baby’s in de moederschoot doodt. Dit soort ‘barmhartigheid’ kenmerkt de goddelozen, terwijl zij meedogenloos zijn tegenover het meest weerloze dat er is. De zogenaamde barmhartigheid van een goddeloze dierenactivist is wreed. Dat blijkt uit zijn verwoesting van bezittingen of zelfs mensenlevens van hen die in zijn ogen verkeerd met dieren omgaan en dat rechtvaardigt door zijn bewering voor de rechten van het dier op te komen.

Dat neemt niet weg dat Gods zorg ook naar de dieren uitgaat. Mededogen voor dieren toont iemands karakter. Het gaat wel om “zijn vee”, dus zijn eigen vee, en niet om dierenwelzijn in het algemeen. Nog minder is het een oproep om een partij voor de dieren op te richten om zo de dieren ‘een stem’ te geven. Wat we ons bewust moeten zijn, is dat we met de dieren delen dat wij en zij door dezelfde Schepper zijn gemaakt. Dieren zijn medeschepselen van de mens en dat moet onze houding ten opzichte van hen bepalen. God heeft bijvoorbeeld voor de mens een rustdag bepaald, maar daarbij tevens laten vastleggen dat ook de dieren op die dag moeten rusten (Ex 20:8-11).

Dieren zijn aan de mens gegeven om hem te dienen en ook tot voedsel, niet om ze te misbruiken. De rechtvaardige zorgt niet alleen voor zijn vee, maar hij “kent het leven van zijn vee”. Hij zal er rekening mee houden wat een dier kan en nodig heeft (Gn 24:32; Gn 33:13-14). Als een lastdier bezwijkt, zelfs al is het dier eigendom van een vijand, dan moeten we het helpen (Ex 23:5). Als God Ninevé spaart, houdt Hij ook rekening met de dieren (Jn 4:11). De rechtvaardige zal het dier te eten geven als het werkt (vgl. Dt 25:4). In dit alles toont hij de gelijkenis met God Die ook zorgt voor Zijn schepping met de volmaakte kennis die Hem eigen is, waardoor Hij weet wat elk schepsel kan en nodig heeft.

De bedoeling van het vers is erop te wijzen dat de rechtvaardige voor iedereen goed is, zelfs voor zijn vee, hoeveel te meer dan voor zijn naaste. Daartegenover staat de wreedheid van de goddelozen, zelfs tegenover mensen, zijn naasten. In zijn innerlijk is geen barmhartigheid, maar zijn binnenste is verhard.

Het land of de grond bewerken (Sp 12:11) is geen gevolg van de zondeval, maar is een opdracht van God aan Adam die dateert van vóór de zondeval (Gn 2:15). Na de zondeval bleef de opdracht om te werken, al werd het werken zwaarder (Gn 3:19; Js 28:23-26). Wat ook bleef, is de belofte dat werken loont. Er is loon voor het bewerken van het land in de vorm van brood. Wie dat erkent en daarom werkt, zal met brood verzadigd worden.

Dit beginsel geldt ook voor het werk dat we voor de Heer doen. We worden opgeroepen altijd overvloedig te zijn in het werk voor de Heer en mogen weten dat dit niet tevergeefs is, maar beloond zal worden (1Ko 15:58). Iedere gelovige heeft een stuk ‘land’ om te bewerken (2Ko 10:13). Als hij een gezin heeft, is dat ‘land’ in de eerste plaats zijn gezin. Daaraan zal hij aandacht moeten geven en tijd moeten investeren. Ook in de gemeente moet werk worden gedaan. Wie zijn taak trouw verricht, zal door de Heer beloond worden.

Tegenover het bewerken van het land staat het navolgen van “leeglopers”. Leeglopers zijn mensen die ‘ijdele dingen’ of ‘lege dingen’ nalopen, ofwel fantasieën of dromen. Wie zich graag bij zulke mensen aansluit, bewijst daarmee dat hij ‘werkschuw’ is. Het gezelschap van leeglopers bestaat uit leeghoofden, dat zijn hoofden “zonder verstand”. Er is geen aandacht voor God en Zijn Woord. God heeft gezegd dat wie niet wil werken, ook niet zal eten (2Th 3:10-12). Dat zullen de leeglopers zeker een keer tot hun schande ervaren.

Verzen 9-11

Nederigheid, zorg en ijver


Wie in nederigheid tevreden is met wat hij heeft, is beter af dan de opschepper die honger heeft (Sp 12:9). Het gaat hier om de fraaie schijn die iemand kan ophouden, terwijl hij er in werkelijkheid ellendig aan toe is. Het kan iemand zijn die aan lager wal is geraakt, maar met alle geweld naar de buitenwereld toe zijn stand wil ophouden. Sommige mensen maken van hun leven een holle show. Ze doen alsof ze belangrijke personen zijn. Simon de tovenaar zei van zichzelf “dat hij een groot man was” (Hd 8:9).

De les is om met het beetje comfort dat we hebben – een knecht hebben is toch wel gemakkelijk – tevreden te zijn. Het gaat in de eerste plaats om de gezindheid van nederigheid, om het zichzelf geringschatten. Wie echter in weelde wil leven en zich van alle gemakken wil voorzien en zich daarvoor in de schulden steekt, terwijl hij niet in de basisbehoeften van zijn gezin kan voorzien, is dwaas. Met een op de pof gekochte caravan kun je je maag niet vullen.

Het vers is een waarschuwing tegen grootdoenerij, opschepperij. God kijkt naar de nederige, “maar de hoogmoedige kent Hij van verre” (Ps 138:6). De hoogmoed van het leven “is niet uit de Vader, maar is uit de wereld” (1Jh 2:16). God is dicht bij de nederige. Bij hem woont Hij, daar voelt Hij Zich als het ware net zo thuis als in de hemel (Js 57:15). Maar er is een enorme afstand tussen Hem en de hoogmoedige, die ziet Hij in de verte.

Zoals God zorgt voor de dieren, bijvoorbeeld de mussen (Mt 10:29-31; Ps 147:9; Jb 39:3), doet de rechtvaardige dat ook (Sp 12:10). Dat God onze aandacht vestigt op Zijn zorg voor de dieren, is om ons te laten zien dat Zijn zorg voor de mens nog veel groter is dan die voor de dieren. De Heer Jezus zegt, nadat Hij over Gods zorg voor de raven heeft gesproken: “Hoe ver gaat u de vogels te boven!” (Lk 12:24).

Dat moeten we bedenken in een tijd dat men van alles doet om dieren een ‘menselijk bestaan’ te geven, terwijl men baby’s in de moederschoot doodt. Dit soort ‘barmhartigheid’ kenmerkt de goddelozen, terwijl zij meedogenloos zijn tegenover het meest weerloze dat er is. De zogenaamde barmhartigheid van een goddeloze dierenactivist is wreed. Dat blijkt uit zijn verwoesting van bezittingen of zelfs mensenlevens van hen die in zijn ogen verkeerd met dieren omgaan en dat rechtvaardigt door zijn bewering voor de rechten van het dier op te komen.

Dat neemt niet weg dat Gods zorg ook naar de dieren uitgaat. Mededogen voor dieren toont iemands karakter. Het gaat wel om “zijn vee”, dus zijn eigen vee, en niet om dierenwelzijn in het algemeen. Nog minder is het een oproep om een partij voor de dieren op te richten om zo de dieren ‘een stem’ te geven. Wat we ons bewust moeten zijn, is dat we met de dieren delen dat wij en zij door dezelfde Schepper zijn gemaakt. Dieren zijn medeschepselen van de mens en dat moet onze houding ten opzichte van hen bepalen. God heeft bijvoorbeeld voor de mens een rustdag bepaald, maar daarbij tevens laten vastleggen dat ook de dieren op die dag moeten rusten (Ex 20:8-11).

Dieren zijn aan de mens gegeven om hem te dienen en ook tot voedsel, niet om ze te misbruiken. De rechtvaardige zorgt niet alleen voor zijn vee, maar hij “kent het leven van zijn vee”. Hij zal er rekening mee houden wat een dier kan en nodig heeft (Gn 24:32; Gn 33:13-14). Als een lastdier bezwijkt, zelfs al is het dier eigendom van een vijand, dan moeten we het helpen (Ex 23:5). Als God Ninevé spaart, houdt Hij ook rekening met de dieren (Jn 4:11). De rechtvaardige zal het dier te eten geven als het werkt (vgl. Dt 25:4). In dit alles toont hij de gelijkenis met God Die ook zorgt voor Zijn schepping met de volmaakte kennis die Hem eigen is, waardoor Hij weet wat elk schepsel kan en nodig heeft.

De bedoeling van het vers is erop te wijzen dat de rechtvaardige voor iedereen goed is, zelfs voor zijn vee, hoeveel te meer dan voor zijn naaste. Daartegenover staat de wreedheid van de goddelozen, zelfs tegenover mensen, zijn naasten. In zijn innerlijk is geen barmhartigheid, maar zijn binnenste is verhard.

Het land of de grond bewerken (Sp 12:11) is geen gevolg van de zondeval, maar is een opdracht van God aan Adam die dateert van vóór de zondeval (Gn 2:15). Na de zondeval bleef de opdracht om te werken, al werd het werken zwaarder (Gn 3:19; Js 28:23-26). Wat ook bleef, is de belofte dat werken loont. Er is loon voor het bewerken van het land in de vorm van brood. Wie dat erkent en daarom werkt, zal met brood verzadigd worden.

Dit beginsel geldt ook voor het werk dat we voor de Heer doen. We worden opgeroepen altijd overvloedig te zijn in het werk voor de Heer en mogen weten dat dit niet tevergeefs is, maar beloond zal worden (1Ko 15:58). Iedere gelovige heeft een stuk ‘land’ om te bewerken (2Ko 10:13). Als hij een gezin heeft, is dat ‘land’ in de eerste plaats zijn gezin. Daaraan zal hij aandacht moeten geven en tijd moeten investeren. Ook in de gemeente moet werk worden gedaan. Wie zijn taak trouw verricht, zal door de Heer beloond worden.

Tegenover het bewerken van het land staat het navolgen van “leeglopers”. Leeglopers zijn mensen die ‘ijdele dingen’ of ‘lege dingen’ nalopen, ofwel fantasieën of dromen. Wie zich graag bij zulke mensen aansluit, bewijst daarmee dat hij ‘werkschuw’ is. Het gezelschap van leeglopers bestaat uit leeghoofden, dat zijn hoofden “zonder verstand”. Er is geen aandacht voor God en Zijn Woord. God heeft gezegd dat wie niet wil werken, ook niet zal eten (2Th 3:10-12). Dat zullen de leeglopers zeker een keer tot hun schande ervaren.

Verzen 12-14

Vrucht en ontkomen


“De goddeloze” heeft begeerten (Sp 12:12). Die begeerten vormen een vangnet waarin kwaad wordt gevangen en vastgehouden. Met de goddeloze wordt vooral de antichrist bedoeld, want die is de belichaming van het kwaad. Alles wat hij begeert, is kwaad. Er is niets goeds in die man. Hij is een gevangene van het kwaad, hij kan er niet van loskomen, en zelf houdt hij het kwaad gevangen, hij wil het niet loslaten. Ieder die hem volgt, vertoont hetzelfde kenmerk.

Het kwaad wordt bedreven en de slachtoffers of de geroofde goederen worden door hem omsloten in zijn “vangnet”. Dood en verderf zijn de resultaten van zijn werk, zowel wat zijn slachtoffers betreft als wat hem persoonlijk betreft, want hij zal omkomen in het kwaad waarin hij gevangenzit.

Tegenover de boze begeerten van de goddeloze staat “de wortel van de rechtvaardigen” met een overeenkomstige vrucht. Vrucht voortbrengen is geen activiteit, maar het gevolg van de wortel die in goede grond zit en goede voeding krijgt. De rechtvaardigen hebben hun wortel in Christus (Ko 2:6-7). De Heer Jezus zegt dat wie in Hem zijn verblijf heeft en in wie Hij is, veel vrucht draagt (Jh 15:5). Het gaat dus om het hebben van een levende verbinding met Christus.

“De overtreding van de lippen” gebeurt als er onbezonnen uitspraken worden gedaan en zeker ook als er bewust gelogen wordt (Sp 12:13). Dan ligt er “een kwade valstrik” in wat is gezegd. Wie overtreedt in wat er over zijn lippen komt, loopt gevaar daarop afgerekend te worden. Soms probeert een politicus door een hele woordenstroom zijn uitspraken te nuanceren. Het kan gebeuren dat dit niet overtuigt en dan moet hij het veld ruimen. De leugen van een Amalekiet tegen David over de dood van Saul werd zijn dood, terwijl hij dacht een beloning te krijgen (2Sm 4:9-12).

“De rechtvaardige” zal niet in de problemen raken door wat hij zegt. Hij weet wat hij wel en niet moet zeggen. Daardoor ontkomt hij “aan de benauwdheid”. Hij hoeft zich nergens uit te praten of zich te rechtvaardigen. Wat hij zegt, is in overeenstemming met de waarheid. Daarom is het niet mogelijk hem klem te praten.

De taal van de rechtvaardige wordt vergeleken met “de vrucht van [zijn] mond” (Sp 12:14). Wie in zijn taalgebruik de waarheid in liefde spreekt, zal “met goed verzadigd” worden. Goede taal geeft grote voldoening. God heeft de mens een mond gegeven opdat daaruit vrucht voor Hem zou voortkomen, dat wil zeggen lofprijzing, “[de] vrucht van [de] lippen die Zijn Naam belijden” (Hb 13:15). God reageert daarop en geeft een verzadiging in het hart dat die vrucht heeft voortgebracht.

Ook in het algemeen zal er zegen of het goede zijn voor iemand die in een gesprek wijs en verstandig is, terwijl hij God eert. Een goede raad, een gezonde lering die wordt doorgegeven, is een vrucht van de mond. De mond wordt hier vergeleken met een boom die vruchten voortbrengt. Vrucht veronderstelt groei, schoonheid en de bekwaamheid om anderen voldoening te geven. Vrucht vraagt erom gegeten te worden. Woorden kunnen worden gegeten (Jr 15:16).

Timotheüs was opgevoed in “de woorden van het geloof en van de goede leer” die hij nauwkeurig had nagevolgd (1Tm 4:6b). Daardoor kon hij die als de vrucht van zijn mond doorgeven. Jozua en Kaleb hebben goede woorden over het land gesproken en zijn “met goed verzadigd”.

Verzen 12-14

Vrucht en ontkomen


“De goddeloze” heeft begeerten (Sp 12:12). Die begeerten vormen een vangnet waarin kwaad wordt gevangen en vastgehouden. Met de goddeloze wordt vooral de antichrist bedoeld, want die is de belichaming van het kwaad. Alles wat hij begeert, is kwaad. Er is niets goeds in die man. Hij is een gevangene van het kwaad, hij kan er niet van loskomen, en zelf houdt hij het kwaad gevangen, hij wil het niet loslaten. Ieder die hem volgt, vertoont hetzelfde kenmerk.

Het kwaad wordt bedreven en de slachtoffers of de geroofde goederen worden door hem omsloten in zijn “vangnet”. Dood en verderf zijn de resultaten van zijn werk, zowel wat zijn slachtoffers betreft als wat hem persoonlijk betreft, want hij zal omkomen in het kwaad waarin hij gevangenzit.

Tegenover de boze begeerten van de goddeloze staat “de wortel van de rechtvaardigen” met een overeenkomstige vrucht. Vrucht voortbrengen is geen activiteit, maar het gevolg van de wortel die in goede grond zit en goede voeding krijgt. De rechtvaardigen hebben hun wortel in Christus (Ko 2:6-7). De Heer Jezus zegt dat wie in Hem zijn verblijf heeft en in wie Hij is, veel vrucht draagt (Jh 15:5). Het gaat dus om het hebben van een levende verbinding met Christus.

“De overtreding van de lippen” gebeurt als er onbezonnen uitspraken worden gedaan en zeker ook als er bewust gelogen wordt (Sp 12:13). Dan ligt er “een kwade valstrik” in wat is gezegd. Wie overtreedt in wat er over zijn lippen komt, loopt gevaar daarop afgerekend te worden. Soms probeert een politicus door een hele woordenstroom zijn uitspraken te nuanceren. Het kan gebeuren dat dit niet overtuigt en dan moet hij het veld ruimen. De leugen van een Amalekiet tegen David over de dood van Saul werd zijn dood, terwijl hij dacht een beloning te krijgen (2Sm 4:9-12).

“De rechtvaardige” zal niet in de problemen raken door wat hij zegt. Hij weet wat hij wel en niet moet zeggen. Daardoor ontkomt hij “aan de benauwdheid”. Hij hoeft zich nergens uit te praten of zich te rechtvaardigen. Wat hij zegt, is in overeenstemming met de waarheid. Daarom is het niet mogelijk hem klem te praten.

De taal van de rechtvaardige wordt vergeleken met “de vrucht van [zijn] mond” (Sp 12:14). Wie in zijn taalgebruik de waarheid in liefde spreekt, zal “met goed verzadigd” worden. Goede taal geeft grote voldoening. God heeft de mens een mond gegeven opdat daaruit vrucht voor Hem zou voortkomen, dat wil zeggen lofprijzing, “[de] vrucht van [de] lippen die Zijn Naam belijden” (Hb 13:15). God reageert daarop en geeft een verzadiging in het hart dat die vrucht heeft voortgebracht.

Ook in het algemeen zal er zegen of het goede zijn voor iemand die in een gesprek wijs en verstandig is, terwijl hij God eert. Een goede raad, een gezonde lering die wordt doorgegeven, is een vrucht van de mond. De mond wordt hier vergeleken met een boom die vruchten voortbrengt. Vrucht veronderstelt groei, schoonheid en de bekwaamheid om anderen voldoening te geven. Vrucht vraagt erom gegeten te worden. Woorden kunnen worden gegeten (Jr 15:16).

Timotheüs was opgevoed in “de woorden van het geloof en van de goede leer” die hij nauwkeurig had nagevolgd (1Tm 4:6b). Daardoor kon hij die als de vrucht van zijn mond doorgeven. Jozua en Kaleb hebben goede woorden over het land gesproken en zijn “met goed verzadigd”.

Verzen 15-16

De wijze en schrandere tegenover de dwaas


De dwaas is zo ingesteld, dat hij alleen op zichzelf vertrouwt (Sp 12:15). Hij bepaalt zelf zijn weg die dan in zijn eigen ogen ook helemaal juist is. Hij volgt zijn eigen manier en zal niet naar advies luisteren. “De weg van de dwaas” wordt gekenmerkt door halsoverkop acties. Hij zet die acties door, ondanks goede raad om het niet te doen. Zelfs als hij lang over een bepaalde weg zou nadenken en alle argumenten voor en tegen zou hebben afgewogen, is het nog een halsoverkop besluit, want hij duldt geen enkel advies. Hij heeft een hoge pet op van zichzelf en zijn verstand. Dat is het wezen van dwaasheid. God speelt voor hem geen enkele rol want Hij bestaat voor hem niet eens (Ps 14:1).

Mensen tonen hun (on)volwassenheid door hoe ze reageren op adviezen. Een redelijk denkend mens, dat wil zeggen een wijs mens, zal goede raad erkennen en aanvaarden, zelfs als hij zelf vaak raad aan anderen geeft. Raad is een toepassing van wijsheid en kennis in een specifieke situatie, gebaseerd op scherpe waarneming of een goed doordachte mening, waarbij ook de mening van anderen wordt betrokken.

Een van de namen van de Heer Jezus is “Raadsman” (Js 9:5). Het is vooral belangrijk naar Zijn raad te luisteren. Die raad geeft Hij in Zijn Woord. We doen er ook goed aan bij Godvrezende mensen te rade te gaan of naar hen te luisteren als zij ons ongevraagd raad geven. David heeft naar de goede raad van Abigaïl geluisterd en zich ervan laten weerhouden om Nabal te doden toen hij naar hem onderweg was (1Sm 25:32-35).

De dwaas maakt zichzelf als dwaas bekend door zijn toorn, die “dezelfde dag bekend” wordt, dat wil zeggen dat zijn toorn direct ontvlamt (Sp 12:16; vgl. Pr 7:9). Hij is altijd heetgebakerd en overtuigd van zijn eigen gelijk. Als hij wordt tegengesproken, reageert hij als door een wesp gestoken. Hij heeft een kort lontje en explodeert terstond. Bezonnenheid en bedachtzaamheid ontbreken bij hem. Daardoor wordt zijn schande openbaar. Een uitbarsting van woede oogst geen bewondering, maar verachting. Sauls momenten van razernij waren hem tot schande.

Wie schrander is, beheerst zich en bedekt daardoor schande, hij stelt zich daar niet aan bloot. Hij is in staat om met kritiek om te gaan zonder instinctief en irrationeel te reageren. Het is niet zozeer dat de schrandere man zijn woede of gevoelens onderdrukt, maar dat hij daar bedachtzaam mee omgaat en die voor zichzelf houdt. Hij kent zichzelf en weet dat hij zich kan vergissen. Hij zal, als hij wordt tegengesproken, de zaak nog eens bij zichzelf overwegen en niet impulsief reageren. We zien hierin zelfbeheersing, een vrucht van de Geest (Gl 5:22).

Verzen 15-16

De wijze en schrandere tegenover de dwaas


De dwaas is zo ingesteld, dat hij alleen op zichzelf vertrouwt (Sp 12:15). Hij bepaalt zelf zijn weg die dan in zijn eigen ogen ook helemaal juist is. Hij volgt zijn eigen manier en zal niet naar advies luisteren. “De weg van de dwaas” wordt gekenmerkt door halsoverkop acties. Hij zet die acties door, ondanks goede raad om het niet te doen. Zelfs als hij lang over een bepaalde weg zou nadenken en alle argumenten voor en tegen zou hebben afgewogen, is het nog een halsoverkop besluit, want hij duldt geen enkel advies. Hij heeft een hoge pet op van zichzelf en zijn verstand. Dat is het wezen van dwaasheid. God speelt voor hem geen enkele rol want Hij bestaat voor hem niet eens (Ps 14:1).

Mensen tonen hun (on)volwassenheid door hoe ze reageren op adviezen. Een redelijk denkend mens, dat wil zeggen een wijs mens, zal goede raad erkennen en aanvaarden, zelfs als hij zelf vaak raad aan anderen geeft. Raad is een toepassing van wijsheid en kennis in een specifieke situatie, gebaseerd op scherpe waarneming of een goed doordachte mening, waarbij ook de mening van anderen wordt betrokken.

Een van de namen van de Heer Jezus is “Raadsman” (Js 9:5). Het is vooral belangrijk naar Zijn raad te luisteren. Die raad geeft Hij in Zijn Woord. We doen er ook goed aan bij Godvrezende mensen te rade te gaan of naar hen te luisteren als zij ons ongevraagd raad geven. David heeft naar de goede raad van Abigaïl geluisterd en zich ervan laten weerhouden om Nabal te doden toen hij naar hem onderweg was (1Sm 25:32-35).

De dwaas maakt zichzelf als dwaas bekend door zijn toorn, die “dezelfde dag bekend” wordt, dat wil zeggen dat zijn toorn direct ontvlamt (Sp 12:16; vgl. Pr 7:9). Hij is altijd heetgebakerd en overtuigd van zijn eigen gelijk. Als hij wordt tegengesproken, reageert hij als door een wesp gestoken. Hij heeft een kort lontje en explodeert terstond. Bezonnenheid en bedachtzaamheid ontbreken bij hem. Daardoor wordt zijn schande openbaar. Een uitbarsting van woede oogst geen bewondering, maar verachting. Sauls momenten van razernij waren hem tot schande.

Wie schrander is, beheerst zich en bedekt daardoor schande, hij stelt zich daar niet aan bloot. Hij is in staat om met kritiek om te gaan zonder instinctief en irrationeel te reageren. Het is niet zozeer dat de schrandere man zijn woede of gevoelens onderdrukt, maar dat hij daar bedachtzaam mee omgaat en die voor zichzelf houdt. Hij kent zichzelf en weet dat hij zich kan vergissen. Hij zal, als hij wordt tegengesproken, de zaak nog eens bij zichzelf overwegen en niet impulsief reageren. We zien hierin zelfbeheersing, een vrucht van de Geest (Gl 5:22).

Verzen 17-20

Spreken gebeurt vanuit het hart


Als iemand “waarheid voortbrengt” (Sp 12:17), komen er woorden uit zijn mond die eigen zijn aan de Goddelijke natuur die hij bezit. Hij kan niet anders dan “gerechtigheid” bekendmaken. Waarheid voert tot het bekendmaken van gerechtigheid. Gerechtigheid kan alleen gerechtigheid worden genoemd als het uit de waarheid voortkomt. Gezien het contrast met de tweede versregel, waarin het gaat over “een valse getuige”, kunnen we aan een rechtszaak denken. Maar het kan ook breder worden toegepast.

De waarachtige of waarheidsgetrouwe getuige is betrouwbaar omdat hij de waarheid vertelt. Hij geeft de juiste kijk op de zaak. Wie de waarheid voortbrengt, zal het recht niet buigen, maar bekendmaken.

Een valse getuige doet de waarheid geweld aan. Hij pleegt “bedrog” ten aanzien van de feiten. Hij liegt daarover. We kunnen ons allemaal wel eens vergissen in het weergeven van bepaalde feiten. Maar bedrog is doelbewust een andere voorstelling van zaken geven, en dat als getuige, dan met de werkelijkheid overeenkomt.

De Heer Jezus heeft altijd waarheid voortgebracht en daarmee gerechtigheid bekendgemaakt. Hij heeft ook te maken gehad met valse getuigen. Het een roept het ander op. Wie niet voor de waarheid wil buigen, gaat liegen tegen en over de waarheid.

Het gaat in Sp 12:17 over iemands karakter, wat hem bezielt en wat hij als gevolg daarvan voortbrengt. Wat we zeggen, maakt duidelijk wie we zijn. Waarheid voortbrengen wil zeggen dat het van binnen komt. Johannes de doper bracht de waarheid van God over het huwelijk voort door Herodes bekend te maken met Gods gerechtigheid over zijn ongeoorloofde verhouding met de vrouw van zijn broer (Mk 6:18).

Woorden kunnen als “dolksteken” werken (Sp 12:18). Woorden die haastig en ondoordacht worden gesproken (Lv 5:4; Nm 30:6), kunnen iemand beschadigen in zijn ziel. Het zijn woorden die verwonden en pijn doen (vgl. Ps 57:5; Ps 59:8; Ps 64:4). De vijanden van Jeremia zeggen dat ze hem willen “treffen met de tong” (Jr 18:18). De vrienden van Job hebben veel ware woorden tot Job gesproken, maar het waren woorden als dolksteken.

En wat te denken van de vreselijke insinuatie, uitgesproken door de Joden tegen de Heer Jezus, dat Hij uit hoererij geboren zou zijn (Jh 8:41). Wat een dolksteek! En wat een rustige, bedaarde en bezonnen reactie van de Heer. Hun dolksteek maakte duidelijk dat ze de duivel als vader hadden en dat zegt de Heer hun dus ook (Jh 8:44).

Iemand kan met woorden zo kapotgemaakt worden, dat hem het leven onmogelijk wordt gemaakt. Veel mensen kennen de stekende pijn van valse, onvriendelijke, ondoordachte opmerkingen over zijn persoon of over een geliefde. We moeten er ook rekening mee houden dat we het zelf, mogelijk onbewust, ook wel eens hebben gedaan.

Omgekeerd bewerkt wat de wijzen zeggen genezing. Van onszelf hebben we geen “tong van de wijzen”. We kunnen die wel krijgen door van de Heer Jezus te leren, want Hij had die tong. Hij heeft geleerd als een wijze te spreken en is daarin voor ons een voorbeeld. Van Hem kunnen we leren hoe we moeten spreken (Js 50:4). Dan zullen onze woorden helend zijn, want dan zijn ze betrouwbaar en waarachtig. We spreken zacht en vriendelijk, opbeurend en bemoedigend tot hen die het mikpunt van lasterpraat zijn.

Barnabas had een tong van de wijzen. Hij sprak geruststellende woorden tot de gemeente te Jeruzalem over Paulus (Hd 9:27). De tong moet een helend instrument zijn, zowel voor beschadigde harten van personen als voor kritieke situaties in gemeenten. Dat gebeurt als er een goed woord wordt gesproken, een woord dat opbouwt en genade geeft aan hen die het horen (Ef 4:29). Ook een vermanend woord kan dat effect hebben als het op het juiste moment, tegen de juiste persoon en in de juiste gezindheid wordt gezegd.

“Een waarachtige lip”, waarachtigheid, overleeft alle leugens, altijd, en sterft nooit (Sp 12:19). Waarheid is van God. God is de God van de waarheid. Daarom is waarheid verbonden met de eeuwigheid. Wat in waarheid wordt gezegd, zal nooit tenietgedaan worden. Alle aanvallen op de waarheid, alle tegenstand tegen de waarheid, kunnen de waarheid op geen enkele manier ongedaan maken, nooit.

Dat is anders met “de valse tong”, de leugen. Die kan zo oud zijn als de duivel, hij is en blijft een tijdelijke indringer. Leugens kunnen slechts een beperkte tijd een bepaalde macht uitoefenen en zich handhaven. Het is “[slechts] voor een ogenblik”. Deze uitdrukking geeft aan dat het voor niet meer dan voor de duur van een knipoog is. Het is zo kort, dat de tijdsduur niet te berekenen valt (vgl. Jb 20:5). Het leven van wie met een valse tong spreekt, is van korte duur in vergelijking met de eeuwigheid die wacht. Alle valse leraren zullen dat ervaren. Hun leugen verdwijnt, terwijl de waarheid blijft.

Iedere gelovige moet een waarachtige lip hebben. Dan spreekt hij de waarheid en die houdt eeuwig stand. Lip staat hier voor de persoon die de lip gebruikt.

Het contrast in Sp 12:20 is tussen “kwaad smeden” en “vrede aanraden” en in beide gevallen met het oog op de gevolgen. Omdat er “in het hart” bedrog is, is het hart de smederij van het kwaad. Kwaad vloeit voort uit bedrog. Het gevolg van het beramen van kwaad is alleen maar verdriet en moeite. “Kwaad” houdt hier het idee van pijn in.

Daartegenover staan “wie vrede aanraden”. Vrede, shalom, veroorzaakt geen pijn, maar bewerkt heelheid en welzijn, zowel voor een individu als voor een gemeenschap (Ps 34:14; Ps 37:37). Wie vrede aanraden, zullen de innerlijke tevredenheid oogsten van het doen wat goed is, evenals het plezier van het zien van positieve resultaten.

Het verschil tussen waarheid en leugen is het verschil tussen vrede en oorlog. Alle oorlogen worden uit een leugen geboren, behalve de oorlogen van God. De leugen werd geboren toen de satan God de oorlog verklaarde.

Verzen 17-20

Spreken gebeurt vanuit het hart


Als iemand “waarheid voortbrengt” (Sp 12:17), komen er woorden uit zijn mond die eigen zijn aan de Goddelijke natuur die hij bezit. Hij kan niet anders dan “gerechtigheid” bekendmaken. Waarheid voert tot het bekendmaken van gerechtigheid. Gerechtigheid kan alleen gerechtigheid worden genoemd als het uit de waarheid voortkomt. Gezien het contrast met de tweede versregel, waarin het gaat over “een valse getuige”, kunnen we aan een rechtszaak denken. Maar het kan ook breder worden toegepast.

De waarachtige of waarheidsgetrouwe getuige is betrouwbaar omdat hij de waarheid vertelt. Hij geeft de juiste kijk op de zaak. Wie de waarheid voortbrengt, zal het recht niet buigen, maar bekendmaken.

Een valse getuige doet de waarheid geweld aan. Hij pleegt “bedrog” ten aanzien van de feiten. Hij liegt daarover. We kunnen ons allemaal wel eens vergissen in het weergeven van bepaalde feiten. Maar bedrog is doelbewust een andere voorstelling van zaken geven, en dat als getuige, dan met de werkelijkheid overeenkomt.

De Heer Jezus heeft altijd waarheid voortgebracht en daarmee gerechtigheid bekendgemaakt. Hij heeft ook te maken gehad met valse getuigen. Het een roept het ander op. Wie niet voor de waarheid wil buigen, gaat liegen tegen en over de waarheid.

Het gaat in Sp 12:17 over iemands karakter, wat hem bezielt en wat hij als gevolg daarvan voortbrengt. Wat we zeggen, maakt duidelijk wie we zijn. Waarheid voortbrengen wil zeggen dat het van binnen komt. Johannes de doper bracht de waarheid van God over het huwelijk voort door Herodes bekend te maken met Gods gerechtigheid over zijn ongeoorloofde verhouding met de vrouw van zijn broer (Mk 6:18).

Woorden kunnen als “dolksteken” werken (Sp 12:18). Woorden die haastig en ondoordacht worden gesproken (Lv 5:4; Nm 30:6), kunnen iemand beschadigen in zijn ziel. Het zijn woorden die verwonden en pijn doen (vgl. Ps 57:5; Ps 59:8; Ps 64:4). De vijanden van Jeremia zeggen dat ze hem willen “treffen met de tong” (Jr 18:18). De vrienden van Job hebben veel ware woorden tot Job gesproken, maar het waren woorden als dolksteken.

En wat te denken van de vreselijke insinuatie, uitgesproken door de Joden tegen de Heer Jezus, dat Hij uit hoererij geboren zou zijn (Jh 8:41). Wat een dolksteek! En wat een rustige, bedaarde en bezonnen reactie van de Heer. Hun dolksteek maakte duidelijk dat ze de duivel als vader hadden en dat zegt de Heer hun dus ook (Jh 8:44).

Iemand kan met woorden zo kapotgemaakt worden, dat hem het leven onmogelijk wordt gemaakt. Veel mensen kennen de stekende pijn van valse, onvriendelijke, ondoordachte opmerkingen over zijn persoon of over een geliefde. We moeten er ook rekening mee houden dat we het zelf, mogelijk onbewust, ook wel eens hebben gedaan.

Omgekeerd bewerkt wat de wijzen zeggen genezing. Van onszelf hebben we geen “tong van de wijzen”. We kunnen die wel krijgen door van de Heer Jezus te leren, want Hij had die tong. Hij heeft geleerd als een wijze te spreken en is daarin voor ons een voorbeeld. Van Hem kunnen we leren hoe we moeten spreken (Js 50:4). Dan zullen onze woorden helend zijn, want dan zijn ze betrouwbaar en waarachtig. We spreken zacht en vriendelijk, opbeurend en bemoedigend tot hen die het mikpunt van lasterpraat zijn.

Barnabas had een tong van de wijzen. Hij sprak geruststellende woorden tot de gemeente te Jeruzalem over Paulus (Hd 9:27). De tong moet een helend instrument zijn, zowel voor beschadigde harten van personen als voor kritieke situaties in gemeenten. Dat gebeurt als er een goed woord wordt gesproken, een woord dat opbouwt en genade geeft aan hen die het horen (Ef 4:29). Ook een vermanend woord kan dat effect hebben als het op het juiste moment, tegen de juiste persoon en in de juiste gezindheid wordt gezegd.

“Een waarachtige lip”, waarachtigheid, overleeft alle leugens, altijd, en sterft nooit (Sp 12:19). Waarheid is van God. God is de God van de waarheid. Daarom is waarheid verbonden met de eeuwigheid. Wat in waarheid wordt gezegd, zal nooit tenietgedaan worden. Alle aanvallen op de waarheid, alle tegenstand tegen de waarheid, kunnen de waarheid op geen enkele manier ongedaan maken, nooit.

Dat is anders met “de valse tong”, de leugen. Die kan zo oud zijn als de duivel, hij is en blijft een tijdelijke indringer. Leugens kunnen slechts een beperkte tijd een bepaalde macht uitoefenen en zich handhaven. Het is “[slechts] voor een ogenblik”. Deze uitdrukking geeft aan dat het voor niet meer dan voor de duur van een knipoog is. Het is zo kort, dat de tijdsduur niet te berekenen valt (vgl. Jb 20:5). Het leven van wie met een valse tong spreekt, is van korte duur in vergelijking met de eeuwigheid die wacht. Alle valse leraren zullen dat ervaren. Hun leugen verdwijnt, terwijl de waarheid blijft.

Iedere gelovige moet een waarachtige lip hebben. Dan spreekt hij de waarheid en die houdt eeuwig stand. Lip staat hier voor de persoon die de lip gebruikt.

Het contrast in Sp 12:20 is tussen “kwaad smeden” en “vrede aanraden” en in beide gevallen met het oog op de gevolgen. Omdat er “in het hart” bedrog is, is het hart de smederij van het kwaad. Kwaad vloeit voort uit bedrog. Het gevolg van het beramen van kwaad is alleen maar verdriet en moeite. “Kwaad” houdt hier het idee van pijn in.

Daartegenover staan “wie vrede aanraden”. Vrede, shalom, veroorzaakt geen pijn, maar bewerkt heelheid en welzijn, zowel voor een individu als voor een gemeenschap (Ps 34:14; Ps 37:37). Wie vrede aanraden, zullen de innerlijke tevredenheid oogsten van het doen wat goed is, evenals het plezier van het zien van positieve resultaten.

Het verschil tussen waarheid en leugen is het verschil tussen vrede en oorlog. Alle oorlogen worden uit een leugen geboren, behalve de oorlogen van God. De leugen werd geboren toen de satan God de oorlog verklaarde.

Vers 21

Geen leed treft de rechtvaardige


In dit vers gaat het over het contrast tussen “de rechtvaardige” en “de goddelozen” met betrekking tot leed en onheil. Dat de rechtvaardige “geen enkel leed overkomen” zal, wil zeggen dat hij niet definitief aan het leed ten onder zal gaan. Het leed van de hel zal hem op geen enkele manier treffen omdat Christus de straf over zijn zonden droeg. Hij is een rechtvaardige geworden en leeft als een rechtvaardige.

Het betekent niet dat hij nooit ziek zal worden of iets ergs zal meemaken. Dat zien we bij een man als Job die een rechtvaardige was. Zijn vrienden leggen het onheil dat Job treft wel zo uit. Job moet, zo oordelen zij, wel een goddeloze zijn gezien het leed dat hem overkomt. Het einde van het boek Job laat zien dat God Job rechtvaardigt tegenover zijn vrienden en hem alles dubbel vergoedt wat hem is afgenomen. Het gaat om het goede dat God voor de rechtvaardige op het oog heeft (Gn 50:20; Rm 8:28; 35-39). God heeft het laatste woord, niet het leed.

Bij de goddelozen is het omgekeerd. Zij kunnen een voorspoedig leven leiden, maar er is in hun voorspoed geen enkele bescherming tegen het onheil. Bescherming is alleen te vinden bij Christus en Hem willen ze niet. Daarom zullen zij uiteindelijk “door onheil overstelpt worden”, zonder enige mogelijkheid tot herstel, laat staan tot het ontvangen van een dubbele zegen. Zij zullen de volle consequenties van hun zondige leven tot in eeuwigheid moeten dragen.

Vers 21

Geen leed treft de rechtvaardige


In dit vers gaat het over het contrast tussen “de rechtvaardige” en “de goddelozen” met betrekking tot leed en onheil. Dat de rechtvaardige “geen enkel leed overkomen” zal, wil zeggen dat hij niet definitief aan het leed ten onder zal gaan. Het leed van de hel zal hem op geen enkele manier treffen omdat Christus de straf over zijn zonden droeg. Hij is een rechtvaardige geworden en leeft als een rechtvaardige.

Het betekent niet dat hij nooit ziek zal worden of iets ergs zal meemaken. Dat zien we bij een man als Job die een rechtvaardige was. Zijn vrienden leggen het onheil dat Job treft wel zo uit. Job moet, zo oordelen zij, wel een goddeloze zijn gezien het leed dat hem overkomt. Het einde van het boek Job laat zien dat God Job rechtvaardigt tegenover zijn vrienden en hem alles dubbel vergoedt wat hem is afgenomen. Het gaat om het goede dat God voor de rechtvaardige op het oog heeft (Gn 50:20; Rm 8:28; 35-39). God heeft het laatste woord, niet het leed.

Bij de goddelozen is het omgekeerd. Zij kunnen een voorspoedig leven leiden, maar er is in hun voorspoed geen enkele bescherming tegen het onheil. Bescherming is alleen te vinden bij Christus en Hem willen ze niet. Daarom zullen zij uiteindelijk “door onheil overstelpt worden”, zonder enige mogelijkheid tot herstel, laat staan tot het ontvangen van een dubbele zegen. Zij zullen de volle consequenties van hun zondige leven tot in eeuwigheid moeten dragen.

Verzen 22-23

Betrouwbaar handelen en spreken


“Valse lippen” spreken voortdurend leugentaal (Sp 12:22). Dat kan gebeuren door leugens te spreken over alledaagse dingen. Het kan ook gebeuren door valse leringen te verkondigen, zoals bijvoorbeeld de roomse kerk dat doet in de verering van Maria. Leugen voor waarheid verkopen is “voor de HEERE een gruwel”. Het is in directe tegenspraak met Zijn natuur als de God van de waarheid. Leugen spreken is een misbruik van de door God gegeven bekwaamheid om te spreken.

Tegenover de valse lippen staan zij die “betrouwbaar handelen”. Zij “zijn Hem welgevallig”, wat staat tegenover wat voor Hem een gruwel is. Met wat een gruwel voor Hem is, heeft Hij geen enkele gemeenschap. Met hen die betrouwbaar handelen kan Hij Zich met vreugde verbinden. Zij spreken niet alleen de waarheid, maar doen de waarheid, ze leven die uit. Woorden en daden, leer en leven, stemmen met elkaar overeen. Wie betrouwbaar handelen, vertonen de kenmerken van Gods Zoon in Wie al Gods welgevallen is.

“Een schrander mens” weerhoudt zich ervan “kennis” tentoon te spreiden (Sp 12:23). Het werkwoord ‘bedekken’ betekent niet dat hij nooit spreekt, maar dat hij voorzichtig, bedachtzaam, met zijn woorden omgaat. Hij zal niet spreken om zijn kennis te etaleren of om zich te wreken op onrecht dat hem is aangedaan. Hij bezit zelfbeheersing om het juiste woord op de juiste tijd in de juiste situatie te zeggen (Pr 3:7b). Elihu kon zijn beurt afwachten om te spreken (Jb 32:4). Maria bewaarde in haar hart wat de engel haar vertelde (Lk 2:19). Jozef wachtte het juiste moment af om zich aan zijn broers bekend te maken (Gn 42:7).

Omgekeerd is er in “het hart van de dwazen” dwaasheid die zij niet voor zich kunnen houden, maar uitroepen (Pr 10:3). De dwaas ratelt aan één stuk door en zwetst over tal van onderwerpen, niet gehinderd door enige kennis van zaken. Het is onmogelijk om met hem een goed inhoudelijk gesprek te voeren. Luisteren kan hij niet en op zijn beurt wachten al helemaal niet. Veelpraters verspillen tijd en kwetsen anderen.

Verzen 22-23

Betrouwbaar handelen en spreken


“Valse lippen” spreken voortdurend leugentaal (Sp 12:22). Dat kan gebeuren door leugens te spreken over alledaagse dingen. Het kan ook gebeuren door valse leringen te verkondigen, zoals bijvoorbeeld de roomse kerk dat doet in de verering van Maria. Leugen voor waarheid verkopen is “voor de HEERE een gruwel”. Het is in directe tegenspraak met Zijn natuur als de God van de waarheid. Leugen spreken is een misbruik van de door God gegeven bekwaamheid om te spreken.

Tegenover de valse lippen staan zij die “betrouwbaar handelen”. Zij “zijn Hem welgevallig”, wat staat tegenover wat voor Hem een gruwel is. Met wat een gruwel voor Hem is, heeft Hij geen enkele gemeenschap. Met hen die betrouwbaar handelen kan Hij Zich met vreugde verbinden. Zij spreken niet alleen de waarheid, maar doen de waarheid, ze leven die uit. Woorden en daden, leer en leven, stemmen met elkaar overeen. Wie betrouwbaar handelen, vertonen de kenmerken van Gods Zoon in Wie al Gods welgevallen is.

“Een schrander mens” weerhoudt zich ervan “kennis” tentoon te spreiden (Sp 12:23). Het werkwoord ‘bedekken’ betekent niet dat hij nooit spreekt, maar dat hij voorzichtig, bedachtzaam, met zijn woorden omgaat. Hij zal niet spreken om zijn kennis te etaleren of om zich te wreken op onrecht dat hem is aangedaan. Hij bezit zelfbeheersing om het juiste woord op de juiste tijd in de juiste situatie te zeggen (Pr 3:7b). Elihu kon zijn beurt afwachten om te spreken (Jb 32:4). Maria bewaarde in haar hart wat de engel haar vertelde (Lk 2:19). Jozef wachtte het juiste moment af om zich aan zijn broers bekend te maken (Gn 42:7).

Omgekeerd is er in “het hart van de dwazen” dwaasheid die zij niet voor zich kunnen houden, maar uitroepen (Pr 10:3). De dwaas ratelt aan één stuk door en zwetst over tal van onderwerpen, niet gehinderd door enige kennis van zaken. Het is onmogelijk om met hem een goed inhoudelijk gesprek te voeren. Luisteren kan hij niet en op zijn beurt wachten al helemaal niet. Veelpraters verspillen tijd en kwetsen anderen.

Vers 24

Vlijt tegenover ledigheid


Wie ijverig zijn werk doet, komt vooruit in de maatschappij. Hij zal klimmen op de maatschappelijke ladder en een kaderfunctie krijgen. IJver is de gebruikelijke weg die tot voorspoed leidt. De ijverige is op weg naar de top, maar de luie zakt weg naar een slavenbaan. Voor hem is geen topfunctie weggelegd. Dat heeft hij aan zijn luiheid te wijten. Hij doet niets en heeft nergens zin in. Om toch wat te verdienen moet hij zich aanbieden voor de minste karweitjes.

In het koninkrijk van God gaat het op dezelfde manier. Als we ijverig zijn in het werk van de Heer en werken met onze talenten, zullen we in de toekomst gezag krijgen over steden. Als we lui zijn, krijgen we niets en wordt ons zelfs afgenomen wat we hadden (Mt 25:14-30; Lk 19:11-27). We zullen met Christus heersen als we nu als onderdanen in Zijn koninkrijk Hem dienen. Laten we de aansporing ter harte nemen om “niet traag in de ijver” te zijn (Rm 12:11).

Vers 24

Vlijt tegenover ledigheid


Wie ijverig zijn werk doet, komt vooruit in de maatschappij. Hij zal klimmen op de maatschappelijke ladder en een kaderfunctie krijgen. IJver is de gebruikelijke weg die tot voorspoed leidt. De ijverige is op weg naar de top, maar de luie zakt weg naar een slavenbaan. Voor hem is geen topfunctie weggelegd. Dat heeft hij aan zijn luiheid te wijten. Hij doet niets en heeft nergens zin in. Om toch wat te verdienen moet hij zich aanbieden voor de minste karweitjes.

In het koninkrijk van God gaat het op dezelfde manier. Als we ijverig zijn in het werk van de Heer en werken met onze talenten, zullen we in de toekomst gezag krijgen over steden. Als we lui zijn, krijgen we niets en wordt ons zelfs afgenomen wat we hadden (Mt 25:14-30; Lk 19:11-27). We zullen met Christus heersen als we nu als onderdanen in Zijn koninkrijk Hem dienen. Laten we de aansporing ter harte nemen om “niet traag in de ijver” te zijn (Rm 12:11).

Verzen 25-26

Een goed woord en raad vragen


“Bezorgdheid” kan iemand zo in beslag nemen, dat hij een bezwaard hart heeft en terneergedrukt zijn weg gaat (Sp 12:25). Zijn geest kan zich met niets anders meer bezighouden dan met die bepaalde zorg of zorgen. Hij komt er niet los van. Als het zijn hart in bezit heeft genomen, beïnvloedt het al zijn bezigheden en denken. Zijn vreugde is weg. De toekomst is somber.

Hoe bemoedigend, zelfs verblijdend, is dan “een goed woord”. Het gaat niet om allerlei goedbedoelde raadgevingen om de dingen anders te zien, want dat kan zo iemand niet. De problemen, de zorgen, blijven. Een goed woord is een woord waaruit medeleven blijkt. Het is een vriendelijk en niet een vermanend woord. Het is iets zeggen wat de persoon nodig heeft om weer het juiste perspectief te krijgen en hoop en vertrouwen te vernieuwen.

Barnabas was een man van vertroosting die anderen bemoedigde (Hd 4:36). Als we ertoe kunnen komen boven de moeilijkheden uit naar de Heer Jezus te kijken, komen de zorgen in een ander perspectief. We kunnen dan blij worden dwars door de zorgen heen, omdat we dan Hem zien Die heeft gezegd: “Weest niet bezorgd” (Mt 6:25-34). We mogen onze bezorgdheid op Hem werpen, want Hij zorgt voor ons (1Pt 5:7; Ps 55:23).

De eerste versregel van Sp 12:26 is op meerdere manieren te vertalen. Een vertaling die recht doet aan de tegenstelling in de tweede versregel, is: “De rechtvaardige begeleidt zijn naaste juist.” De goddelozen doen het tegendeel. Zij misleiden zichzelf en anderen, waardoor ze gaan dwalen en op de verkeerde weg terechtkomen. De algemene strekking is dat de rechtvaardige goede aanwijzingen geeft, terwijl de goddelozen zichzelf en anderen in moeilijkheden brengen.

Verzen 25-26

Een goed woord en raad vragen


“Bezorgdheid” kan iemand zo in beslag nemen, dat hij een bezwaard hart heeft en terneergedrukt zijn weg gaat (Sp 12:25). Zijn geest kan zich met niets anders meer bezighouden dan met die bepaalde zorg of zorgen. Hij komt er niet los van. Als het zijn hart in bezit heeft genomen, beïnvloedt het al zijn bezigheden en denken. Zijn vreugde is weg. De toekomst is somber.

Hoe bemoedigend, zelfs verblijdend, is dan “een goed woord”. Het gaat niet om allerlei goedbedoelde raadgevingen om de dingen anders te zien, want dat kan zo iemand niet. De problemen, de zorgen, blijven. Een goed woord is een woord waaruit medeleven blijkt. Het is een vriendelijk en niet een vermanend woord. Het is iets zeggen wat de persoon nodig heeft om weer het juiste perspectief te krijgen en hoop en vertrouwen te vernieuwen.

Barnabas was een man van vertroosting die anderen bemoedigde (Hd 4:36). Als we ertoe kunnen komen boven de moeilijkheden uit naar de Heer Jezus te kijken, komen de zorgen in een ander perspectief. We kunnen dan blij worden dwars door de zorgen heen, omdat we dan Hem zien Die heeft gezegd: “Weest niet bezorgd” (Mt 6:25-34). We mogen onze bezorgdheid op Hem werpen, want Hij zorgt voor ons (1Pt 5:7; Ps 55:23).

De eerste versregel van Sp 12:26 is op meerdere manieren te vertalen. Een vertaling die recht doet aan de tegenstelling in de tweede versregel, is: “De rechtvaardige begeleidt zijn naaste juist.” De goddelozen doen het tegendeel. Zij misleiden zichzelf en anderen, waardoor ze gaan dwalen en op de verkeerde weg terechtkomen. De algemene strekking is dat de rechtvaardige goede aanwijzingen geeft, terwijl de goddelozen zichzelf en anderen in moeilijkheden brengen.

Vers 27

De gevolgen van luiheid en ijver


De eerste versregel beschrijft een mens die iets begint, maar het niet afmaakt. Het beeld is dat van een bedrieger die met bedrog een stuk wild heeft bemachtigd, maar het niet zal roosteren, wat betekent dat hij er niets van zal eten. Door de tegenstelling met de tweede versregel lijkt de bedrieger iemand te zijn die zich van bedrog bedient omdat hij zich niet wil inspannen. Hij is een luiaard. Dat verhindert hem om wat hij met bedrog heeft bemachtigd te nuttigen.

Tegenover de luie bedrieger staat “een vlijtig mens”. Hij is in het bezit van het kostbaarste dat een mens kan hebben: zijn vlijt. Dit is zijn kostbaarste bezit, want daardoor kan hij alles verkrijgen wat hij wenst.

Vers 27

De gevolgen van luiheid en ijver


De eerste versregel beschrijft een mens die iets begint, maar het niet afmaakt. Het beeld is dat van een bedrieger die met bedrog een stuk wild heeft bemachtigd, maar het niet zal roosteren, wat betekent dat hij er niets van zal eten. Door de tegenstelling met de tweede versregel lijkt de bedrieger iemand te zijn die zich van bedrog bedient omdat hij zich niet wil inspannen. Hij is een luiaard. Dat verhindert hem om wat hij met bedrog heeft bemachtigd te nuttigen.

Tegenover de luie bedrieger staat “een vlijtig mens”. Hij is in het bezit van het kostbaarste dat een mens kan hebben: zijn vlijt. Dit is zijn kostbaarste bezit, want daardoor kan hij alles verkrijgen wat hij wenst.

Vers 28

Wat naar het leven leidt en niet naar de dood


Zij die door het geloof de gerechtigheid binnengaan en streven naar een rechtschapen leven, zijn op de weg naar het eeuwige leven. Dat de weg in haar spoor “niet naar de dood” voert, onderstreept dat het om het eeuwige leven gaat. De dood is volkomen afwezig in het eeuwige leven. Het is een staat van ‘onsterfelijkheid’, waaraan duurzaamheid en stabiliteit verbonden zijn.

Zij die op het pad van de gerechtigheid lopen, hebben daar nu al deel aan. Door het gaan van de weg van het onderhouden van Gods Woord en het doen wat recht is, wordt de dood in zijn volle omvang en met al zijn verschrikkingen vermeden. De dood is geen spelbreker, want het leven dat wordt genoten op het pad van de gerechtigheid is immuun voor de dood. Hij Die dit leven is, heeft de dood overwonnen (Op 1:17-18), zodat “de dood is verslonden tot overwinning” (1Ko 15:54).

Vers 28

Wat naar het leven leidt en niet naar de dood


Zij die door het geloof de gerechtigheid binnengaan en streven naar een rechtschapen leven, zijn op de weg naar het eeuwige leven. Dat de weg in haar spoor “niet naar de dood” voert, onderstreept dat het om het eeuwige leven gaat. De dood is volkomen afwezig in het eeuwige leven. Het is een staat van ‘onsterfelijkheid’, waaraan duurzaamheid en stabiliteit verbonden zijn.

Zij die op het pad van de gerechtigheid lopen, hebben daar nu al deel aan. Door het gaan van de weg van het onderhouden van Gods Woord en het doen wat recht is, wordt de dood in zijn volle omvang en met al zijn verschrikkingen vermeden. De dood is geen spelbreker, want het leven dat wordt genoten op het pad van de gerechtigheid is immuun voor de dood. Hij Die dit leven is, heeft de dood overwonnen (Op 1:17-18), zodat “de dood is verslonden tot overwinning” (1Ko 15:54).

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Proverbs 12". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/proverbs-12.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile