Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
advertisement
advertisement
advertisement
Attention!
Take your personal ministry to the Next Level by helping StudyLight build churches and supporting pastors in Uganda.
Click here to join the effort!
Click here to join the effort!
Bible Commentaries
Kingcomments op de hele Bijbel Kingcomments
Auteursrechtverklaring
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Kingcomments op de hele Bijbel © 2021 G. de Koning. Alle rechten voorbehouden. Gebruikt met toestemming van de auteur.
Niets uit de uitgaven mag - anders dan voor eigen gebruik - worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden d.m.v. druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland, of de auteur.
Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Ezekiel 5". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/ezekiel-5.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
de Koning, Ger. Commentaar op Ezekiel 5". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/
Whole Bible (3)
Verzen 1-4
Haar afscheren en verdelen
Ezechiël wordt nog sterker persoonlijk betrokken bij de oordelen die hij moet aankondigen. Hij moet met een scherp zwaard zijn hoofdhaar en baard afscheren (Ez 5:1). Dat is een grote smaad voor hem (vgl. 2Sm 10:4; 1Kr 19:4; Ne 13:25) en is voor een priester zelfs verboden (Lv 21:5; Ez 44:20). Dat hij een scherp zwaard als scheermes moet gebruiken, laat zien dat het om een handeling gaat die symbolisch het oordeel van God voorstelt (Dt 32:41; Js 7:20).
Dan moet hij een weegschaal nemen en de haren verdelen. Dat ziet op een zeer precieze afweging, want haren zijn zo licht, dat ze nauwelijks te wegen zijn. Die precieze afweging betekent dat ieder de straf krijgt die hij verdient, niet meer en niet minder. God straft volkomen rechtvaardig (Op 20:12-13).
Hij moet de haren in drie hopen verdelen (Ez 5:2). Met elk van die hopen moet hij iets doen:
1. Een derde deel van het haar moet hij “midden in de stad” – dat is midden op de tekening die hij op de kleitafel heeft gemaakt (Ez 4:1) – leggen en met vuur verbranden. De HEERE zegt erbij dat hij dat moet doen “als de dagen van de belegering voorbij zijn”.
2. Een volgende derde deel haren moet hij nemen en “met het zwaard daaromheen slaan”.
3. Het laatste derde deel moet hij “in de wind verstrooien”. Die haren worden overal heengevoerd.
Het oordeel komt niet over al het haar (Ez 5:3). Ezechiël moet een paar haren nemen, “een klein aantal”, en die in de punten van zijn mantel binden. Er zijn ook haren die Ezechiël direct in het vuur moet werpen om ze met vuur te verbranden (Ez 5:4). Die worden niet pas na de dagen van de belegering verbrand. Uit dit deel “zal een vuur voortkomen tegen heel het huis van Israël”, dat wil zeggen dat het alles wat er dan nog van over is, zal verbranden.
Verzen 1-4
Haar afscheren en verdelen
Ezechiël wordt nog sterker persoonlijk betrokken bij de oordelen die hij moet aankondigen. Hij moet met een scherp zwaard zijn hoofdhaar en baard afscheren (Ez 5:1). Dat is een grote smaad voor hem (vgl. 2Sm 10:4; 1Kr 19:4; Ne 13:25) en is voor een priester zelfs verboden (Lv 21:5; Ez 44:20). Dat hij een scherp zwaard als scheermes moet gebruiken, laat zien dat het om een handeling gaat die symbolisch het oordeel van God voorstelt (Dt 32:41; Js 7:20).
Dan moet hij een weegschaal nemen en de haren verdelen. Dat ziet op een zeer precieze afweging, want haren zijn zo licht, dat ze nauwelijks te wegen zijn. Die precieze afweging betekent dat ieder de straf krijgt die hij verdient, niet meer en niet minder. God straft volkomen rechtvaardig (Op 20:12-13).
Hij moet de haren in drie hopen verdelen (Ez 5:2). Met elk van die hopen moet hij iets doen:
1. Een derde deel van het haar moet hij “midden in de stad” – dat is midden op de tekening die hij op de kleitafel heeft gemaakt (Ez 4:1) – leggen en met vuur verbranden. De HEERE zegt erbij dat hij dat moet doen “als de dagen van de belegering voorbij zijn”.
2. Een volgende derde deel haren moet hij nemen en “met het zwaard daaromheen slaan”.
3. Het laatste derde deel moet hij “in de wind verstrooien”. Die haren worden overal heengevoerd.
Het oordeel komt niet over al het haar (Ez 5:3). Ezechiël moet een paar haren nemen, “een klein aantal”, en die in de punten van zijn mantel binden. Er zijn ook haren die Ezechiël direct in het vuur moet werpen om ze met vuur te verbranden (Ez 5:4). Die worden niet pas na de dagen van de belegering verbrand. Uit dit deel “zal een vuur voortkomen tegen heel het huis van Israël”, dat wil zeggen dat het alles wat er dan nog van over is, zal verbranden.
Verzen 5-10
De zonden van Jeruzalem
De Heere HEERE (Adonai Jahweh) verklaart Ezechiël de betekenis van de symbolische handelingen, die hij op zijn beurt aan Gods volk moet doorgeven. De handelingen betreffen Jeruzalem dat door de HEERE als middelpunt van alle volken, als de navel van de aarde (Ez 38:12; vgl. Dt 32:8), is gesteld (Ez 5:5). Globaal gezien kunnen we zeggen dat Israël het geografisch centrum van drie werelddelen is: Europa, Azië en Afrika. Tevens is Jeruzalem het geestelijk centrum van de wereld, waar de troon van de HEERE zal staan en vanwaar Hij Zijn Woord uit laat gaan tot onderwijzing van alle volken (Js 2:2-4; Mi 4:1-3).
Dan volgt het “maar” van God ten aanzien van de stad (Ez 5:6). Jeruzalem heeft op afschuwelijke wijze tegen Hem gezondigd. Ze is ongehoorzaam geweest aan Zijn bepalingen. De zonde van Jeruzalem is zelfs groter dan die van alle heidenvolken om haar heen. Terwijl de inwoners van Jeruzalem de kennis van God hebben ontvangen, hebben zij Zijn bepalingen verworpen en Zijn verordeningen naast zich neergelegd. Wat is dat een grote belediging voor Hem, Die hen zo heeft verzorgd met goede bepalingen en verordeningen.
Zelfs naar heidense normen gerekend hebben de inwoners van Jeruzalem het gruwelijk verdorven (Ez 5:7). Heidenen blijven trouw aan hun afgoden, hoewel die geen goden zijn, maar de inwoners van Jeruzalem hebben de ware God verloochend en zijn de afgoden gaan dienen. Dit is een dramatische ontwikkeling. Hun rumoer is daardoor in de oren van God groter dan dat van de afgodische heidenen.
Daarom zál de HEERE Jeruzalem (Ez 5:8), dat wil zeggen dat Hij Jeruzalem zal straffen (vgl. Na 2:13; Na 3:5; Jr 23:31). Hij zegt het met grote nadruk: “Ik … ja Ik!” Hij zal Jeruzalem oordelen voor de ogen van de heidenvolken, in overeenstemming met de ontrouw tegenover Hem die Jeruzalem ook voor de ogen van de heidenvolken heeft begaan.
Het oordeel dat Hij over Jeruzalem zal brengen, zal zonder weerga zijn (Ez 5:9). Dat is vanwege al haar gruweldaden. Jeruzalem heeft het er zelf naar gemaakt. De oordelen zullen een verschrikkelijke hongersnood veroorzaken, zo groot, dat sommigen tijdens het beleg van Jeruzalem tot kannibalisme vervallen, waarbij zelfs vaders hun eigen kinderen en kinderen hun eigen vaders opeten (Ez 5:10). Een diepere val van het moreel besef van de mens is niet mogelijk. Zo hevig zullen Gods strafgerichten over Jeruzalem zijn (Lv 26:29; Dt 28:53; 2Kn 6:28-29; Jr 19:9; Kl 2:20; Kl 4:10).
Verzen 5-10
De zonden van Jeruzalem
De Heere HEERE (Adonai Jahweh) verklaart Ezechiël de betekenis van de symbolische handelingen, die hij op zijn beurt aan Gods volk moet doorgeven. De handelingen betreffen Jeruzalem dat door de HEERE als middelpunt van alle volken, als de navel van de aarde (Ez 38:12; vgl. Dt 32:8), is gesteld (Ez 5:5). Globaal gezien kunnen we zeggen dat Israël het geografisch centrum van drie werelddelen is: Europa, Azië en Afrika. Tevens is Jeruzalem het geestelijk centrum van de wereld, waar de troon van de HEERE zal staan en vanwaar Hij Zijn Woord uit laat gaan tot onderwijzing van alle volken (Js 2:2-4; Mi 4:1-3).
Dan volgt het “maar” van God ten aanzien van de stad (Ez 5:6). Jeruzalem heeft op afschuwelijke wijze tegen Hem gezondigd. Ze is ongehoorzaam geweest aan Zijn bepalingen. De zonde van Jeruzalem is zelfs groter dan die van alle heidenvolken om haar heen. Terwijl de inwoners van Jeruzalem de kennis van God hebben ontvangen, hebben zij Zijn bepalingen verworpen en Zijn verordeningen naast zich neergelegd. Wat is dat een grote belediging voor Hem, Die hen zo heeft verzorgd met goede bepalingen en verordeningen.
Zelfs naar heidense normen gerekend hebben de inwoners van Jeruzalem het gruwelijk verdorven (Ez 5:7). Heidenen blijven trouw aan hun afgoden, hoewel die geen goden zijn, maar de inwoners van Jeruzalem hebben de ware God verloochend en zijn de afgoden gaan dienen. Dit is een dramatische ontwikkeling. Hun rumoer is daardoor in de oren van God groter dan dat van de afgodische heidenen.
Daarom zál de HEERE Jeruzalem (Ez 5:8), dat wil zeggen dat Hij Jeruzalem zal straffen (vgl. Na 2:13; Na 3:5; Jr 23:31). Hij zegt het met grote nadruk: “Ik … ja Ik!” Hij zal Jeruzalem oordelen voor de ogen van de heidenvolken, in overeenstemming met de ontrouw tegenover Hem die Jeruzalem ook voor de ogen van de heidenvolken heeft begaan.
Het oordeel dat Hij over Jeruzalem zal brengen, zal zonder weerga zijn (Ez 5:9). Dat is vanwege al haar gruweldaden. Jeruzalem heeft het er zelf naar gemaakt. De oordelen zullen een verschrikkelijke hongersnood veroorzaken, zo groot, dat sommigen tijdens het beleg van Jeruzalem tot kannibalisme vervallen, waarbij zelfs vaders hun eigen kinderen en kinderen hun eigen vaders opeten (Ez 5:10). Een diepere val van het moreel besef van de mens is niet mogelijk. Zo hevig zullen Gods strafgerichten over Jeruzalem zijn (Lv 26:29; Dt 28:53; 2Kn 6:28-29; Jr 19:9; Kl 2:20; Kl 4:10).
Verzen 11-17
Betekenis van het verdelen van het haar
De woorden “Ik leef, spreekt de Heere HEERE, voorwaar”, zijn een eedzwering van de HEERE (Ez 5:11). Hij spreekt Zich in dit boek meerdere keren zo uit (Ez 5:11; Ez 14:16; 18; 20; Ez 16:48; Ez 17:16; Ez 18:3; Ez 20:31; 33; Ez 33:11; Ez 34:8; Ez 35:6; 11). Hij zweert bij Zijn eigen leven. Dat betekent dat Zijn beslissing absoluut is. Dat is altijd alles wat Hij zegt, maar Hij wil Jeruzalem van de zwaarte van Zijn beslissing onder de indruk brengen. Hij is ook uiterst verbolgen over haar zonden. Die zijn dan ook niet gering. Jeruzalem heeft Zijn heiligdom verontreinigd met haar afschuwelijkheden, dat zijn haar afgoden, en met haar gruweldaden, dat is haar afgoderij, de dingen die de inwoners van Jeruzalem doen voor hun afgoden.
Daarom zal de HEERE Jeruzalem “kaalscheren”, wat betekent dat Hij van Jeruzalem alle eer en sieraad zal afnemen. Daarbij zal Hij haar niet ontzien en Hij zal het doen zonder medelijden. Hij zal geen genade meer bewijzen, zoals Hij in het verleden zo vaak, telkens weer, wel heeft gedaan. Dat Hij geen medelijden met Jeruzalem heeft, laat niet een onbarmhartige God zien, maar een hardnekkige stad die niet wil breken met haar ongerechtigheden. Daarom moet Hij Jeruzalem oordelen en is er geen ontkoming voor de stad (vgl. Ps 130:3).
Door de belegering van de stad zal een derde deel door de pest en de honger omkomen (Ez 5:12). Pest en honger horen bij elkaar. Pest is een gevolg van de honger. Zij die menen Gods tucht te kunnen ontlopen door te vluchten, zullen door het zwaard van de vijand worden gedood. Zij die gevangengenomen worden en overal heen worden verstrooid, zullen evengoed door het zwaard vallen.
Wanneer God dit zware oordeel over Jeruzalem brengt en Zijn grimmigheid op haar inwoners rust, zal Hem dat troost geven (Ez 5:13). Na alles wat Hij van de kant van Jeruzalem heeft moeten verdragen, wat ze Hem allemaal heeft aangedaan om Hem te krenken, zal Hij Zich vrij voelen van haar wanneer Hij Zich op deze manier aan haar heeft bekendgemaakt. Hij laat niet eindeloos met Zich spotten. Hij is een na-ijverig God en zal Zijn grimmigheid tegen de stad ten uitvoer brengen, omdat Jeruzalem Hem daartoe heeft gedwongen. Hij maakt een puinhoop van Jeruzalem (Ez 5:14). De heidenvolken rondom de stad zullen van de smaad horen die Jeruzalem is aangedaan. De smadelijke ondergang van de stad zal door ieder worden gezien die er voorbijgaat.
De strafgerichten die God in Zijn toorn over de stad voltrekt, geven uiting aan Zijn grimmigheid (Ez 5:15). Het zijn grimmige bestraffingen. God laat door deze woorden Zijn diepe verontwaardiging horen. Wat Hij Jeruzalem in Zijn grimmige bestraffing heeft aangedaan, levert de heidenvolken rondom hen stof tot smaad en hoon. Maar dat niet alleen. Het levert ook onderwijs en reden tot ontzetting.
Er gaat eveneens een waarschuwende boodschap naar de heidenvolken van uit. Jeruzalem en de volken moeten zich goed realiseren dat Hij, de HEERE, het heeft gesproken. Het zijn geen woorden zonder betekenis, het is geen dreiging vanuit machteloze toorn die de kracht mist om zich te doen gelden. Wat God zegt, doet Hij.
Hij heeft honger aangezegd die in de stad zal komen (Ez 5:16). Dat is geen loos dreigement, maar Hij zal de honger in de stad laten komen als “boosaardige pijlen” die Hij Zelf afschiet. Die pijlen leiden tot verderf en richten hen te gronde. De honger zal werkelijk toenemen en het brood om de honger te stillen zal ontbreken. Hoe wanhopig ze ook zullen zoeken, het zal er niet zijn.
De honger zal door de HEERE gezonden worden en in het directe gevolg ervan komen ook de wilde dieren (Ez 5:17). Beide plagen zullen hen van hun kinderen beroven. Behalve deze twee plagen zijn er ook nog de pest en het zwaard. Die zullen onder hen rondwaren en hun slachtoffers maken. De combinatie van deze vier oordelen zal een complete verwoesting en uitroeiing tot gevolg hebben. Er valt niet aan te twijfelen dat het zo zal gaan, want “Ík (met nadruk), de HEERE, heb gesproken”.
Verzen 11-17
Betekenis van het verdelen van het haar
De woorden “Ik leef, spreekt de Heere HEERE, voorwaar”, zijn een eedzwering van de HEERE (Ez 5:11). Hij spreekt Zich in dit boek meerdere keren zo uit (Ez 5:11; Ez 14:16; 18; 20; Ez 16:48; Ez 17:16; Ez 18:3; Ez 20:31; 33; Ez 33:11; Ez 34:8; Ez 35:6; 11). Hij zweert bij Zijn eigen leven. Dat betekent dat Zijn beslissing absoluut is. Dat is altijd alles wat Hij zegt, maar Hij wil Jeruzalem van de zwaarte van Zijn beslissing onder de indruk brengen. Hij is ook uiterst verbolgen over haar zonden. Die zijn dan ook niet gering. Jeruzalem heeft Zijn heiligdom verontreinigd met haar afschuwelijkheden, dat zijn haar afgoden, en met haar gruweldaden, dat is haar afgoderij, de dingen die de inwoners van Jeruzalem doen voor hun afgoden.
Daarom zal de HEERE Jeruzalem “kaalscheren”, wat betekent dat Hij van Jeruzalem alle eer en sieraad zal afnemen. Daarbij zal Hij haar niet ontzien en Hij zal het doen zonder medelijden. Hij zal geen genade meer bewijzen, zoals Hij in het verleden zo vaak, telkens weer, wel heeft gedaan. Dat Hij geen medelijden met Jeruzalem heeft, laat niet een onbarmhartige God zien, maar een hardnekkige stad die niet wil breken met haar ongerechtigheden. Daarom moet Hij Jeruzalem oordelen en is er geen ontkoming voor de stad (vgl. Ps 130:3).
Door de belegering van de stad zal een derde deel door de pest en de honger omkomen (Ez 5:12). Pest en honger horen bij elkaar. Pest is een gevolg van de honger. Zij die menen Gods tucht te kunnen ontlopen door te vluchten, zullen door het zwaard van de vijand worden gedood. Zij die gevangengenomen worden en overal heen worden verstrooid, zullen evengoed door het zwaard vallen.
Wanneer God dit zware oordeel over Jeruzalem brengt en Zijn grimmigheid op haar inwoners rust, zal Hem dat troost geven (Ez 5:13). Na alles wat Hij van de kant van Jeruzalem heeft moeten verdragen, wat ze Hem allemaal heeft aangedaan om Hem te krenken, zal Hij Zich vrij voelen van haar wanneer Hij Zich op deze manier aan haar heeft bekendgemaakt. Hij laat niet eindeloos met Zich spotten. Hij is een na-ijverig God en zal Zijn grimmigheid tegen de stad ten uitvoer brengen, omdat Jeruzalem Hem daartoe heeft gedwongen. Hij maakt een puinhoop van Jeruzalem (Ez 5:14). De heidenvolken rondom de stad zullen van de smaad horen die Jeruzalem is aangedaan. De smadelijke ondergang van de stad zal door ieder worden gezien die er voorbijgaat.
De strafgerichten die God in Zijn toorn over de stad voltrekt, geven uiting aan Zijn grimmigheid (Ez 5:15). Het zijn grimmige bestraffingen. God laat door deze woorden Zijn diepe verontwaardiging horen. Wat Hij Jeruzalem in Zijn grimmige bestraffing heeft aangedaan, levert de heidenvolken rondom hen stof tot smaad en hoon. Maar dat niet alleen. Het levert ook onderwijs en reden tot ontzetting.
Er gaat eveneens een waarschuwende boodschap naar de heidenvolken van uit. Jeruzalem en de volken moeten zich goed realiseren dat Hij, de HEERE, het heeft gesproken. Het zijn geen woorden zonder betekenis, het is geen dreiging vanuit machteloze toorn die de kracht mist om zich te doen gelden. Wat God zegt, doet Hij.
Hij heeft honger aangezegd die in de stad zal komen (Ez 5:16). Dat is geen loos dreigement, maar Hij zal de honger in de stad laten komen als “boosaardige pijlen” die Hij Zelf afschiet. Die pijlen leiden tot verderf en richten hen te gronde. De honger zal werkelijk toenemen en het brood om de honger te stillen zal ontbreken. Hoe wanhopig ze ook zullen zoeken, het zal er niet zijn.
De honger zal door de HEERE gezonden worden en in het directe gevolg ervan komen ook de wilde dieren (Ez 5:17). Beide plagen zullen hen van hun kinderen beroven. Behalve deze twee plagen zijn er ook nog de pest en het zwaard. Die zullen onder hen rondwaren en hun slachtoffers maken. De combinatie van deze vier oordelen zal een complete verwoesting en uitroeiing tot gevolg hebben. Er valt niet aan te twijfelen dat het zo zal gaan, want “Ík (met nadruk), de HEERE, heb gesproken”.