Lectionary Calendar
Friday, November 22nd, 2024
the Week of Proper 28 / Ordinary 33
Attention!
Tired of seeing ads while studying? Now you can enjoy an "Ads Free" version of the site for as little as 10¢ a day and support a great cause!
Click here to learn more!

Bible Commentaries
Ezechiël 41

Kingcomments op de hele BijbelKingcomments

Search for…
Enter query below:

Inleiding

In dit hoofdstuk brengt de Gids de profeet naar de tempel zelf. Hij geeft de afmetingen van de muurposten en deuren, zowel van het heilige als van het heilige der heiligen (Ez 41:1-4). Hij vervolgt met de maten van de muur van het huis en een beschrijving van de zijvertrekken (Ez 41:5-11). Daarna horen we over de ligging en de maten van het bouwwerk ten westen van de tempel (Ez 41:12). Vervolgens wordt het huis gemeten (Ez 41:13-15) en worden de materialen en de versieringen van het huis genoemd (Ez 41:15b-21). Dan wordt het houten altaar beschreven (Ez 41:22). Het hoofdstuk eindigt met een beschrijving van de deuren van het huis en de vensters met traliewerk (Ez 41:23-26).

Inleiding

In dit hoofdstuk brengt de Gids de profeet naar de tempel zelf. Hij geeft de afmetingen van de muurposten en deuren, zowel van het heilige als van het heilige der heiligen (Ez 41:1-4). Hij vervolgt met de maten van de muur van het huis en een beschrijving van de zijvertrekken (Ez 41:5-11). Daarna horen we over de ligging en de maten van het bouwwerk ten westen van de tempel (Ez 41:12). Vervolgens wordt het huis gemeten (Ez 41:13-15) en worden de materialen en de versieringen van het huis genoemd (Ez 41:15b-21). Dan wordt het houten altaar beschreven (Ez 41:22). Het hoofdstuk eindigt met een beschrijving van de deuren van het huis en de vensters met traliewerk (Ez 41:23-26).

Verzen 1-4

Het heilige en het heilige der heiligen


De Man leidt Ezechiël steeds verder het tempelcomplex binnen. Ezechiël wordt nu “naar de tempel”, het gebouw, gebracht (Ez 41:1). Daar meet Hij de muurposten. Die zijn aan beide kanten van de ingang zes el breed. Dat de muurposten “de breedte van de tent” hebben, betekent volgens sommigen dat hierdoor de grote luister van deze tempel ten opzichte van de tabernakel wordt benadrukt. De breedte van de beide muurposten samen is twaalf el. Dat is net zo breed als de tabernakel in zijn geheel, dat wil zeggen de acht planken aan de westzijde van elk anderhalve el, dat is twaalf el, wat de totale ‘breedte van de tent’ is (Ex 26:16; 25).

De ingang, dat is de ruimte tussen de beide muurposten, is tien el breed. De beide zijkanten (van de muurposten) van de ingang zijn elk vijf el (Ez 41:2). Na de ingang komen de Man en Ezechiël in de ruimte vóór het heilige der heiligen, die in de tabernakel ‘het heilige’ wordt genoemd (Ex 26:33; Ez 41:23). Die ruimte is veertig el lang en twintig el breed. Dat zijn ook de afmetingen van de tempel van Salomo (1Kn 6:2-3).

Ezechiël mag als priester mee in het heilige. Als de Man het heilige der heiligen binnengaat, lezen we niet dat Ezechiël met Hem meegaat. Ezechiël is geen hogepriester en mag daarom het heilige der heiligen niet binnengaan (vgl. Hb 9:6-8). De Man gaat daarom alleen naar binnen (Ez 41:3).

Voor ons is de toegang tot God in het binnenste heiligdom geopend door het werk van Christus (Hb 10:19-22). Wij kennen God als Vader en hebben door Christus de toegang tot Hem door één Geest (Ef 2:18).

De muurpost van de ingang is twee el. Dat is beduidend smaller dan die van de ingang van het heilige. De breedte van de ingang wordt in twee maten gegeven. De opening zelf is zes el en de muur naast de opening is aan beide kanten zeven el, dat is samen twintig el. De breedte van de ingang wordt kleiner naarmate men verder in het gebouw komt. Bij de voorhal is de ingang veertien el, namelijk twintig el minus tweemaal drie el (Ez 40:47-48). De volgende ingang is tien el breed (Ez 41:2). De toegang tot het heilige der heiligen is zeven el breed (Ez 41:3).

Zowel de lengte als de breedte van het heilige der heiligen is twintig el (Ez 41:4). Een hoogtemaat wordt niet gegeven. Hier verbreekt de Man voor de tweede keer het stilzwijgen. Hij zegt tegen Ezechiël dat die ruimte “het heilige der heiligen” is. Dat zal Ezechiël als priester zeker hebben geweten. Dat de Man het zegt, benadrukt de heiligheid van die plaats. Ezechiël zal diep onder de indruk zijn gekomen van wat hij vanuit het heilige ziet. Aäron mocht slechts eenmaal in het jaar in het heilige der heiligen naar binnen, niet zonder bloed (Hb 9:7) en als het ware omhuld door de rook van het reukwerk (Lv 16:12-13).

Verzen 1-4

Het heilige en het heilige der heiligen


De Man leidt Ezechiël steeds verder het tempelcomplex binnen. Ezechiël wordt nu “naar de tempel”, het gebouw, gebracht (Ez 41:1). Daar meet Hij de muurposten. Die zijn aan beide kanten van de ingang zes el breed. Dat de muurposten “de breedte van de tent” hebben, betekent volgens sommigen dat hierdoor de grote luister van deze tempel ten opzichte van de tabernakel wordt benadrukt. De breedte van de beide muurposten samen is twaalf el. Dat is net zo breed als de tabernakel in zijn geheel, dat wil zeggen de acht planken aan de westzijde van elk anderhalve el, dat is twaalf el, wat de totale ‘breedte van de tent’ is (Ex 26:16; 25).

De ingang, dat is de ruimte tussen de beide muurposten, is tien el breed. De beide zijkanten (van de muurposten) van de ingang zijn elk vijf el (Ez 41:2). Na de ingang komen de Man en Ezechiël in de ruimte vóór het heilige der heiligen, die in de tabernakel ‘het heilige’ wordt genoemd (Ex 26:33; Ez 41:23). Die ruimte is veertig el lang en twintig el breed. Dat zijn ook de afmetingen van de tempel van Salomo (1Kn 6:2-3).

Ezechiël mag als priester mee in het heilige. Als de Man het heilige der heiligen binnengaat, lezen we niet dat Ezechiël met Hem meegaat. Ezechiël is geen hogepriester en mag daarom het heilige der heiligen niet binnengaan (vgl. Hb 9:6-8). De Man gaat daarom alleen naar binnen (Ez 41:3).

Voor ons is de toegang tot God in het binnenste heiligdom geopend door het werk van Christus (Hb 10:19-22). Wij kennen God als Vader en hebben door Christus de toegang tot Hem door één Geest (Ef 2:18).

De muurpost van de ingang is twee el. Dat is beduidend smaller dan die van de ingang van het heilige. De breedte van de ingang wordt in twee maten gegeven. De opening zelf is zes el en de muur naast de opening is aan beide kanten zeven el, dat is samen twintig el. De breedte van de ingang wordt kleiner naarmate men verder in het gebouw komt. Bij de voorhal is de ingang veertien el, namelijk twintig el minus tweemaal drie el (Ez 40:47-48). De volgende ingang is tien el breed (Ez 41:2). De toegang tot het heilige der heiligen is zeven el breed (Ez 41:3).

Zowel de lengte als de breedte van het heilige der heiligen is twintig el (Ez 41:4). Een hoogtemaat wordt niet gegeven. Hier verbreekt de Man voor de tweede keer het stilzwijgen. Hij zegt tegen Ezechiël dat die ruimte “het heilige der heiligen” is. Dat zal Ezechiël als priester zeker hebben geweten. Dat de Man het zegt, benadrukt de heiligheid van die plaats. Ezechiël zal diep onder de indruk zijn gekomen van wat hij vanuit het heilige ziet. Aäron mocht slechts eenmaal in het jaar in het heilige der heiligen naar binnen, niet zonder bloed (Hb 9:7) en als het ware omhuld door de rook van het reukwerk (Lv 16:12-13).

Verzen 5-11

De zijvertrekken


Dan meet de Man de dikte van de muur van het huis (Ez 41:5). De muur is zes el dik. De dikte van de muur lijkt van belang te zijn vanwege de zijvertrekken die direct daarna worden genoemd. Deze zijvertrekken worden helemaal rondom het huis, dat wil zeggen langs de noord-, west- en zuidzijde, tegen de muur aangebouwd (vgl. 1Kn 6:5-6).

Deze zijvertrekken worden in drie etages gebouwd met dertig zijvertrekken per etage (Ez 41:6). In totaal gaat het om negentig zijvertrekken. Voor de bevestiging aan het huis zijn er in de muur nissen aangebracht. Die nissen dienen als draagvlakken, want de muur zelf mag geen draagvlakken hebben.

De eerste etage, de middelste rij zijvertrekken, is breder dan de zijvertrekken op begane grond en steekt daar overheen uit. De tweede etage, de bovenste rij zijvertrekken, is weer breder dan de eerste etage. De bovenste rij zijvertrekken steekt weer verder naar buiten toe uit over de middelste rij zijvertrekken heen (Ez 41:7). Via een trap gaat men van de onderste verdieping naar de middelste en via de middelste naar de bovenste. De trap verbindt de drie verdiepingen met zijvertrekken met elkaar. De tekst vermeldt dat de vertrekken “het huis naar boven toe breder” maken, wat betekent dat de vertrekken een wezenlijk onderdeel van het huis zijn en niet slechts een aanhangsel eraan zijn. Ze vormen mee het huis.

In geestelijk opzicht wil het zeggen dat we kunnen toenemen in geestelijk inzicht in de hemelse dingen. Dat gebeurt als we de dingen zoeken “die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand” en als we “de dingen die boven zijn” bedenken (Ko 3:1-2). Het ‘verruimt’ ons denken over de gemeente van God, zodat het meer in overeenstemming wordt met Zijn kijk erop. We ‘wentelen’ omhoog als we in Gods Woord lezen en ons daarin laten voorlichten door de Geest. De drie ‘verdiepingen’ in de geestelijke groei herkennen we in de drie groeistadia die de apostel Johannes in zijn eerste brief noemt. Als het goed is, groeit een gelovige op van baby (‘begane grond’) naar jongeling (‘middelste verdieping’) en van jongeling naar vader in Christus (‘bovenste verdieping’) (1Jh 2:12-18).

Ezechiël ziet (“Ik zag”) dat het huis op een verhoging staat, waardoor het hoger ligt dan de voorhof eromheen (Ez 41:8). Die verhoging wordt gevormd door de fundamenten van de zijvertrekken. Het onderstreept de nauwe samenhang tussen de kamers en het huis. De hoogte van de fundamenten is zes el.

Het gedeelte van de muur waartegen de zijvertrekken worden gebouwd, is vijf el breed (Ez 41:9). De galerij van dertig zijvertrekken loopt niet ononderbroken rond het huis, maar wordt ergens door een ruimte van twintig el onderbroken (Ez 41:10).

De zijvertrekken hebben twee ingangen, één in noordelijke en één in zuidelijke richting (Ez 41:11). Vóór die beide ingangen is een open ruimte van vijf el. De open ruimte loopt om het hele gebouw heen. Het is als een trottoir voor een rij woningen. Over dit voetgangerspad kunnen de priesters hun kamer bereiken. Het is tegelijk de verbinding tussen de kamers, waarmee de eenheid van en verbondenheid tussen de afzonderlijke kamers tot uiting komt. Ieder heeft een kamer, maar kan via het voetgangerspad een andere kamer bezoeken. Het wijst op de onderlinge gemeenschap van de priesters.

Verzen 5-11

De zijvertrekken


Dan meet de Man de dikte van de muur van het huis (Ez 41:5). De muur is zes el dik. De dikte van de muur lijkt van belang te zijn vanwege de zijvertrekken die direct daarna worden genoemd. Deze zijvertrekken worden helemaal rondom het huis, dat wil zeggen langs de noord-, west- en zuidzijde, tegen de muur aangebouwd (vgl. 1Kn 6:5-6).

Deze zijvertrekken worden in drie etages gebouwd met dertig zijvertrekken per etage (Ez 41:6). In totaal gaat het om negentig zijvertrekken. Voor de bevestiging aan het huis zijn er in de muur nissen aangebracht. Die nissen dienen als draagvlakken, want de muur zelf mag geen draagvlakken hebben.

De eerste etage, de middelste rij zijvertrekken, is breder dan de zijvertrekken op begane grond en steekt daar overheen uit. De tweede etage, de bovenste rij zijvertrekken, is weer breder dan de eerste etage. De bovenste rij zijvertrekken steekt weer verder naar buiten toe uit over de middelste rij zijvertrekken heen (Ez 41:7). Via een trap gaat men van de onderste verdieping naar de middelste en via de middelste naar de bovenste. De trap verbindt de drie verdiepingen met zijvertrekken met elkaar. De tekst vermeldt dat de vertrekken “het huis naar boven toe breder” maken, wat betekent dat de vertrekken een wezenlijk onderdeel van het huis zijn en niet slechts een aanhangsel eraan zijn. Ze vormen mee het huis.

In geestelijk opzicht wil het zeggen dat we kunnen toenemen in geestelijk inzicht in de hemelse dingen. Dat gebeurt als we de dingen zoeken “die boven zijn, waar Christus is, gezeten aan Gods rechterhand” en als we “de dingen die boven zijn” bedenken (Ko 3:1-2). Het ‘verruimt’ ons denken over de gemeente van God, zodat het meer in overeenstemming wordt met Zijn kijk erop. We ‘wentelen’ omhoog als we in Gods Woord lezen en ons daarin laten voorlichten door de Geest. De drie ‘verdiepingen’ in de geestelijke groei herkennen we in de drie groeistadia die de apostel Johannes in zijn eerste brief noemt. Als het goed is, groeit een gelovige op van baby (‘begane grond’) naar jongeling (‘middelste verdieping’) en van jongeling naar vader in Christus (‘bovenste verdieping’) (1Jh 2:12-18).

Ezechiël ziet (“Ik zag”) dat het huis op een verhoging staat, waardoor het hoger ligt dan de voorhof eromheen (Ez 41:8). Die verhoging wordt gevormd door de fundamenten van de zijvertrekken. Het onderstreept de nauwe samenhang tussen de kamers en het huis. De hoogte van de fundamenten is zes el.

Het gedeelte van de muur waartegen de zijvertrekken worden gebouwd, is vijf el breed (Ez 41:9). De galerij van dertig zijvertrekken loopt niet ononderbroken rond het huis, maar wordt ergens door een ruimte van twintig el onderbroken (Ez 41:10).

De zijvertrekken hebben twee ingangen, één in noordelijke en één in zuidelijke richting (Ez 41:11). Vóór die beide ingangen is een open ruimte van vijf el. De open ruimte loopt om het hele gebouw heen. Het is als een trottoir voor een rij woningen. Over dit voetgangerspad kunnen de priesters hun kamer bereiken. Het is tegelijk de verbinding tussen de kamers, waarmee de eenheid van en verbondenheid tussen de afzonderlijke kamers tot uiting komt. Ieder heeft een kamer, maar kan via het voetgangerspad een andere kamer bezoeken. Het wijst op de onderlinge gemeenschap van de priesters.

Vers 12

Het bouwwerk ten westen van het tempelhuis


Hier lezen we dat aan de achterzijde van de tempel, dat is aan de westkant, zich nog een bouwwerk bevindt. Dat bouwwerk hoort bij het tempelcomplex. Het ligt binnen “het afgezette deel”. Waarvoor dat gebouw dient, wordt niet gezegd. Als we kijken naar de tempel van Salomo, dan heeft die tempel ook zo’n gebouw aan de westkant (1Kr 26:18). Daar bevindt zich “de Schallechetpoort”, dat betekent ‘poort van uitwerpen’ (1Kr 26:16). Het gebouw dient mogelijk om afval op te slaan, om het daarna uit het heilige tempelgebouw te verwijderen.

Dit kunnen we toepassen op een plaatselijke gemeente en op het lichaam van de individuele gelovige als een tempel van de Heilige Geest (1Ko 3:16; 1Ko 6:19). Wij moeten daarom ook alles uit de plaatselijke gemeente en uit ons persoonlijke leven en denken verwijderen wat niet in overeenstemming is met de heiligheid van God de Heilige Geest.

In verband met onze ‘tempeldienst’ kan het voorkomen dat er gedachten over de Heer Jezus zijn die tegen de Schrift ingaan, bijvoorbeeld dat Hij kon zondigen, hoewel Hij, zo wordt er dan bij gezegd, dat niet heeft gedaan. Als we ons persoonlijk of gemeenschappelijk ervan bewust worden dat een dergelijke gedachte niet naar de Schrift is, moeten we die door de ‘poort van uitwerpen’ verwijderen, dat wil zeggen voor Gods aangezicht veroordelen.

Vers 12

Het bouwwerk ten westen van het tempelhuis


Hier lezen we dat aan de achterzijde van de tempel, dat is aan de westkant, zich nog een bouwwerk bevindt. Dat bouwwerk hoort bij het tempelcomplex. Het ligt binnen “het afgezette deel”. Waarvoor dat gebouw dient, wordt niet gezegd. Als we kijken naar de tempel van Salomo, dan heeft die tempel ook zo’n gebouw aan de westkant (1Kr 26:18). Daar bevindt zich “de Schallechetpoort”, dat betekent ‘poort van uitwerpen’ (1Kr 26:16). Het gebouw dient mogelijk om afval op te slaan, om het daarna uit het heilige tempelgebouw te verwijderen.

Dit kunnen we toepassen op een plaatselijke gemeente en op het lichaam van de individuele gelovige als een tempel van de Heilige Geest (1Ko 3:16; 1Ko 6:19). Wij moeten daarom ook alles uit de plaatselijke gemeente en uit ons persoonlijke leven en denken verwijderen wat niet in overeenstemming is met de heiligheid van God de Heilige Geest.

In verband met onze ‘tempeldienst’ kan het voorkomen dat er gedachten over de Heer Jezus zijn die tegen de Schrift ingaan, bijvoorbeeld dat Hij kon zondigen, hoewel Hij, zo wordt er dan bij gezegd, dat niet heeft gedaan. Als we ons persoonlijk of gemeenschappelijk ervan bewust worden dat een dergelijke gedachte niet naar de Schrift is, moeten we die door de ‘poort van uitwerpen’ verwijderen, dat wil zeggen voor Gods aangezicht veroordelen.

Verzen 13-21

Maten, materialen en versiering


De Man meet ook de eigenlijke tempel, het huis (Ez 41:13). De lengte is honderd el, dat is gemeten van oost naar west, van muur tot muur. De breedte van het huis, van noord naar zuid, is ook honderd el (Ez 41:14). Lengte en breedte van het huis zijn honderd el, waardoor het volmaakt vierkant is. Dezelfde lengte van honderd el heeft ook het gebouw aan de westzijde (Ez 41:15a). Wat Ezechiël hier doorgeeft, zijn maar niet dode getallen. Hij heeft als priester de diepste belangstelling voor de tempel als de plaats van de aanwezigheid van God. Ezechiël moet eenzelfde soort opwinding hebben gevoeld als de apostel Paulus wanneer hij aan de Korinthiërs schrijft: “Naar de genade die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester [het] fundament gelegd en een ander bouwt erop. Maar laat ieder uitkijken hoe hij erop bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er ligt, dat is Jezus Christus” (1Ko 3:10-11). En even verder schrijft hij: “Weet u niet, dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?” (1Ko 3:16).

Wij mogen met Ezechiël ervan onder de indruk komen dat God voor Zijn aardse huis, de tempel, van alles de maat heeft gegeven (in sommige vertalingen eindigt Ez 41:17 met “alles had zijn maat”). Voor ons betekent het dat wij ervan onder de indruk komen dat in Gods huis nu, de gemeente, ieder lid op de juiste plaats is en daar kan functioneren zoals Hij bepaalt. Dat “werkt één en dezelfde Geest, Die aan ieder afzonderlijk toedeelt zoals Hij wil” (1Ko 12:11). Om de gave op de juiste plaats, tijd en manier uit te oefenen wordt aan ieder lid “de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus” (Ef 4:7).

Elke inbreuk op de orde van God veroorzaakt wanorde. We zien dat in de kerkgeschiedenis. Heel wat menselijke inzettingen die – soms met de beste bedoelingen – in de gemeente zijn binnengevoerd, hebben de orde van God terzijde geschoven. Niet God heeft het meer te zeggen in Zijn huis, maar de mens die zelf wil regelen en besturen. Maar God geeft Zijn rechten op Zijn huis nooit prijs. Hij maakt ook nu nog in Zijn Woord duidelijk hoe wij ons hebben te gedragen in Zijn huis, “dat is [de] gemeente van [de] levende God” (1Tm 3:14-15).

Met Ez 41:15b begint een nieuw gedeelte. Daarin wordt gewezen op het materiaal van het binnenste van de tempel, de voorhallen van de voorhof, de drempel, de vensters met traliewerk en de galerijen: alles heeft “rondom een houten beschot” (Ez 41:15b-16). Verder wordt nog gezegd dat tegen heel de muur tot een zekere hoogte, dat wil zeggen “tot boven de ingang”, rondom panelen zijn, zowel van binnen als van buiten (Ez 41:16b-17). Dit betekent dat de wanden van de drie afdelingen van het tempelgebouw – het heilige, het heilige der heiligen en de voorhal – van binnen met hout beschoten zijn.

Hoogtematen worden hier niet gegeven. De tempel is enerzijds op aarde, een aards bouwwerk. Anderzijds staat de tempel in directe verbinding met de hemel, het is alsof hij tot in de hemel reikt, tot een niet in getallen uit te drukken hoogte. Omdat de heerlijkheid van de HEERE er woont, valt een hoogtemaat weg. Door Zijn aanwezigheid op aarde worden hemel en aarde met elkaar verbonden. Het valt op dat ook zilver en goud niet worden genoemd. Zou dat zijn omdat de heerlijkheid van de HEERE de tempel stralend maakt, zodat zelfs goud erbij verbleekt?

De binnen- en buitenmuren zijn versierd met cherubs en dadelpalmen (Ez 41:18). Van de cherubs staat dat ze twee gezichten hebben. Het ene gezicht is “een mensengezicht”, het andere “de kop van een jonge leeuw”. Elk van de beide gezichten kijkt naar een kant, dat wil zeggen dat het ene gezicht naar links en het andere naar rechts kijkt. Omdat er tussen twee cherubs telkens een dadelpalm staat, kijkt zowel het mensengezicht als de kop van de jonge leeuw naar een dadelpalm (Ez 41:19). Deze cherubs en dadelpalmen zijn op “de muur van de tempel”, dat is in het heilige der heiligen (Ez 41:20). We zien ze ook in de tempel van Salomo (1Kn 6:29; 32; 35; 1Kn 7:36).

De cherubs herinneren aan de heiligheid van God (Gn 3:24). Het mensengezicht herinnert aan de Heer Jezus als de Zoon des mensen aan Wie de Vader macht heeft gegeven “het oordeel uit te oefenen, omdat Hij [de] Mensenzoon is” (Jh 5:27). De kop van een jonge leeuw doet denken aan de waardigheid en majesteit van de Heer Jezus als de Heerser in het vrederijk. Hij is “de Leeuw uit de stam van Juda” (Op 5:5). De dadelpalmen zijn een beeld van vrede en overwinning en de vrucht daarvan, die zijn verkregen door het werk van Christus aan het kruis. Ze spreken ook van de komende overwinning in de eindtijd en de daaropvolgende vrede met het genot daarvan na de grote verdrukking.

De deurposten van de tempel – dat is de hele deuropening met de zijposten, de bovendorpel en de drempel – zijn vierkant (Ez 41:21). Als Ezechiël naar de ingang van het heilige der heiligen (het heiligdom) kijkt, ziet dat er hetzelfde uit als de voorkant van de tempel. Het geeft aan dat zowel de toegang tot de gemeente op aarde (de tempel, het huis) als de toegang tot het heiligdom in de hemel (het heilige der heiligen) is gebaseerd op de Heer Jezus als ‘de deur’. Het geloof in Hem geeft toegang tot het een en tot het ander.

Verzen 13-21

Maten, materialen en versiering


De Man meet ook de eigenlijke tempel, het huis (Ez 41:13). De lengte is honderd el, dat is gemeten van oost naar west, van muur tot muur. De breedte van het huis, van noord naar zuid, is ook honderd el (Ez 41:14). Lengte en breedte van het huis zijn honderd el, waardoor het volmaakt vierkant is. Dezelfde lengte van honderd el heeft ook het gebouw aan de westzijde (Ez 41:15a). Wat Ezechiël hier doorgeeft, zijn maar niet dode getallen. Hij heeft als priester de diepste belangstelling voor de tempel als de plaats van de aanwezigheid van God. Ezechiël moet eenzelfde soort opwinding hebben gevoeld als de apostel Paulus wanneer hij aan de Korinthiërs schrijft: “Naar de genade die mij gegeven is, heb ik als een wijs bouwmeester [het] fundament gelegd en een ander bouwt erop. Maar laat ieder uitkijken hoe hij erop bouwt. Want niemand kan een ander fundament leggen dan wat er ligt, dat is Jezus Christus” (1Ko 3:10-11). En even verder schrijft hij: “Weet u niet, dat u Gods tempel bent en dat de Geest van God in u woont?” (1Ko 3:16).

Wij mogen met Ezechiël ervan onder de indruk komen dat God voor Zijn aardse huis, de tempel, van alles de maat heeft gegeven (in sommige vertalingen eindigt Ez 41:17 met “alles had zijn maat”). Voor ons betekent het dat wij ervan onder de indruk komen dat in Gods huis nu, de gemeente, ieder lid op de juiste plaats is en daar kan functioneren zoals Hij bepaalt. Dat “werkt één en dezelfde Geest, Die aan ieder afzonderlijk toedeelt zoals Hij wil” (1Ko 12:11). Om de gave op de juiste plaats, tijd en manier uit te oefenen wordt aan ieder lid “de genade gegeven naar de maat van de gave van Christus” (Ef 4:7).

Elke inbreuk op de orde van God veroorzaakt wanorde. We zien dat in de kerkgeschiedenis. Heel wat menselijke inzettingen die – soms met de beste bedoelingen – in de gemeente zijn binnengevoerd, hebben de orde van God terzijde geschoven. Niet God heeft het meer te zeggen in Zijn huis, maar de mens die zelf wil regelen en besturen. Maar God geeft Zijn rechten op Zijn huis nooit prijs. Hij maakt ook nu nog in Zijn Woord duidelijk hoe wij ons hebben te gedragen in Zijn huis, “dat is [de] gemeente van [de] levende God” (1Tm 3:14-15).

Met Ez 41:15b begint een nieuw gedeelte. Daarin wordt gewezen op het materiaal van het binnenste van de tempel, de voorhallen van de voorhof, de drempel, de vensters met traliewerk en de galerijen: alles heeft “rondom een houten beschot” (Ez 41:15b-16). Verder wordt nog gezegd dat tegen heel de muur tot een zekere hoogte, dat wil zeggen “tot boven de ingang”, rondom panelen zijn, zowel van binnen als van buiten (Ez 41:16b-17). Dit betekent dat de wanden van de drie afdelingen van het tempelgebouw – het heilige, het heilige der heiligen en de voorhal – van binnen met hout beschoten zijn.

Hoogtematen worden hier niet gegeven. De tempel is enerzijds op aarde, een aards bouwwerk. Anderzijds staat de tempel in directe verbinding met de hemel, het is alsof hij tot in de hemel reikt, tot een niet in getallen uit te drukken hoogte. Omdat de heerlijkheid van de HEERE er woont, valt een hoogtemaat weg. Door Zijn aanwezigheid op aarde worden hemel en aarde met elkaar verbonden. Het valt op dat ook zilver en goud niet worden genoemd. Zou dat zijn omdat de heerlijkheid van de HEERE de tempel stralend maakt, zodat zelfs goud erbij verbleekt?

De binnen- en buitenmuren zijn versierd met cherubs en dadelpalmen (Ez 41:18). Van de cherubs staat dat ze twee gezichten hebben. Het ene gezicht is “een mensengezicht”, het andere “de kop van een jonge leeuw”. Elk van de beide gezichten kijkt naar een kant, dat wil zeggen dat het ene gezicht naar links en het andere naar rechts kijkt. Omdat er tussen twee cherubs telkens een dadelpalm staat, kijkt zowel het mensengezicht als de kop van de jonge leeuw naar een dadelpalm (Ez 41:19). Deze cherubs en dadelpalmen zijn op “de muur van de tempel”, dat is in het heilige der heiligen (Ez 41:20). We zien ze ook in de tempel van Salomo (1Kn 6:29; 32; 35; 1Kn 7:36).

De cherubs herinneren aan de heiligheid van God (Gn 3:24). Het mensengezicht herinnert aan de Heer Jezus als de Zoon des mensen aan Wie de Vader macht heeft gegeven “het oordeel uit te oefenen, omdat Hij [de] Mensenzoon is” (Jh 5:27). De kop van een jonge leeuw doet denken aan de waardigheid en majesteit van de Heer Jezus als de Heerser in het vrederijk. Hij is “de Leeuw uit de stam van Juda” (Op 5:5). De dadelpalmen zijn een beeld van vrede en overwinning en de vrucht daarvan, die zijn verkregen door het werk van Christus aan het kruis. Ze spreken ook van de komende overwinning in de eindtijd en de daaropvolgende vrede met het genot daarvan na de grote verdrukking.

De deurposten van de tempel – dat is de hele deuropening met de zijposten, de bovendorpel en de drempel – zijn vierkant (Ez 41:21). Als Ezechiël naar de ingang van het heilige der heiligen (het heiligdom) kijkt, ziet dat er hetzelfde uit als de voorkant van de tempel. Het geeft aan dat zowel de toegang tot de gemeente op aarde (de tempel, het huis) als de toegang tot het heiligdom in de hemel (het heilige der heiligen) is gebaseerd op de Heer Jezus als ‘de deur’. Het geloof in Hem geeft toegang tot het een en tot het ander.

Vers 22

Het altaar in de tempel


Dan wordt de aandacht gericht op het enige voorwerp dat in de tempel schijnt te staan, “het houten altaar”. Het is een ander altaar dan het brandofferaltaar, want dat staat in de voorhof (Ez 43:13-17). Deze twee altaren zijn de enige voorwerpen in het hele tempelgebouw die expliciet worden genoemd: een altaar in het heiligdom en een altaar in de binnenste voorhof.

Dit altaar heeft een positie waar in de tabernakel en in de tempel van Salomo het gouden reukofferaltaar heeft gestaan (Ex 30:1-2; 1Kn 7:48). Alleen is dit altaar groter en alleen van hout. Op het materiaal wordt extra nadruk gelegd door in de beschrijving ervan er nog eens op te wijzen dat de hoeken, de lengte en de zijden “van hout” zijn.

Er is bij de beschrijving van dit altaar geen sprake van goud, wat wel het geval is bij het reukofferaltaar in de tabernakel en in de tempel, want die worden er beide mee overtrokken (Ex 30:3; 1Kn 6:20). Dit wil echter niet zeggen dat het niet zal worden gebruikt. De profeet Haggaï zegt dat de laatste heerlijkheid van het huis – waarmee hij wijst op de tempel die hier wordt beschreven – groter zal zijn dan de eerste heerlijkheid van het huis. Daarmee verwijst hij naar de tempel van Salomo (Hg 2:10). Daaruit valt op te maken dat het niet ondenkbaar is dat er bij de daadwerkelijke bouw edelmetalen zullen worden gebruikt.

De hele ruimte is leeg, op dit kleine altaar na. Het is het enige voorwerp in het heilige. In het allerheiligste is geen ark, maar daar woont de heerlijkheid van de HEERE. In het heilige van de tabernakel en de tempel zijn ook nog de tafel van de toonbroden en de kandelaar. Die ontbreken hier. Hier is slechts sprake van het altaar. Hier onderbreekt de Man voor de derde keer het stilzwijgen door op te merken dat dit altaar “de tafel” is “die voor het aangezicht van de HEERE zal zijn”.

Uit wat Hij over het altaar zegt, blijkt dat het om gemeenschap met God gaat. Een tafel is een beeld van gemeenschap. Van de tafel zegt Hij dat deze “voor het aangezicht van de HEERE zal zijn”, waardoor Hij er de nadruk op legt dat het gaat om gemeenschap met God, om gemeenschap in Zijn tegenwoordigheid. Het gaat vooral om wat het altaar voorstelt, de symboliek ervan, en die duidt op het naderen tot God om gemeenschap met Hem te hebben.

Het is opmerkelijk dat dit altaar “tafel” wordt genoemd. Zo wordt ook het brandofferaltaar genoemd (Ez 44:16; vgl. Ml 1:7; 12). Zoals gezegd, spreekt een tafel van gemeenschap. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Paulus dit beeld gebruikt in verbinding met de viering van het avondmaal en daarbij spreekt over “de tafel van de Heer” (1Ko 10:21). Daar is, in tegenstelling tot bij de tafel (houten altaar) in de tempel in het vrederijk, wel een volk dat samenkomt en gemeenschap heeft met elkaar en met God en met de Heer Jezus.

Wat bij dit houten altaar opvalt, is dat we niet lezen over priesters die aan dit altaar dienstdoen. We kunnen ons afvragen waarom dat altaar, die tafel, daar dan staat. De algemene gedachte bij een ‘altaar’ is ‘offeren’ en bij een ‘tafel’ is dat ‘gemeenschap’. Deze ‘altaar-tafel’ staat daar om God offers te brengen en daarin gemeenschap met Hem tot uitdrukking te brengen. Maar de priesters komen daar niet. Het lijkt alsof God in deze tempel aangeeft dat, hoe bevoorrecht de priesters die tot de familie van Zadok behoren in het vrederijk ook zijn, er iets is wat voor deze aardse priesters niet is weggelegd.

Er is een binnenst heiligdom met een symbolisch altaar dat aangeeft dat er in het binnenst heiligdom een gezelschap is dat op grond van het offer van Christus met God gemeenschap heeft, rondom de Heer Jezus. Het is de tafel die voor Zijn aangezicht staat. Dit is het voorrecht van de gemeente. Dat mag nu al werkelijkheid zijn als de gemeente samenkomt.

Vers 22

Het altaar in de tempel


Dan wordt de aandacht gericht op het enige voorwerp dat in de tempel schijnt te staan, “het houten altaar”. Het is een ander altaar dan het brandofferaltaar, want dat staat in de voorhof (Ez 43:13-17). Deze twee altaren zijn de enige voorwerpen in het hele tempelgebouw die expliciet worden genoemd: een altaar in het heiligdom en een altaar in de binnenste voorhof.

Dit altaar heeft een positie waar in de tabernakel en in de tempel van Salomo het gouden reukofferaltaar heeft gestaan (Ex 30:1-2; 1Kn 7:48). Alleen is dit altaar groter en alleen van hout. Op het materiaal wordt extra nadruk gelegd door in de beschrijving ervan er nog eens op te wijzen dat de hoeken, de lengte en de zijden “van hout” zijn.

Er is bij de beschrijving van dit altaar geen sprake van goud, wat wel het geval is bij het reukofferaltaar in de tabernakel en in de tempel, want die worden er beide mee overtrokken (Ex 30:3; 1Kn 6:20). Dit wil echter niet zeggen dat het niet zal worden gebruikt. De profeet Haggaï zegt dat de laatste heerlijkheid van het huis – waarmee hij wijst op de tempel die hier wordt beschreven – groter zal zijn dan de eerste heerlijkheid van het huis. Daarmee verwijst hij naar de tempel van Salomo (Hg 2:10). Daaruit valt op te maken dat het niet ondenkbaar is dat er bij de daadwerkelijke bouw edelmetalen zullen worden gebruikt.

De hele ruimte is leeg, op dit kleine altaar na. Het is het enige voorwerp in het heilige. In het allerheiligste is geen ark, maar daar woont de heerlijkheid van de HEERE. In het heilige van de tabernakel en de tempel zijn ook nog de tafel van de toonbroden en de kandelaar. Die ontbreken hier. Hier is slechts sprake van het altaar. Hier onderbreekt de Man voor de derde keer het stilzwijgen door op te merken dat dit altaar “de tafel” is “die voor het aangezicht van de HEERE zal zijn”.

Uit wat Hij over het altaar zegt, blijkt dat het om gemeenschap met God gaat. Een tafel is een beeld van gemeenschap. Van de tafel zegt Hij dat deze “voor het aangezicht van de HEERE zal zijn”, waardoor Hij er de nadruk op legt dat het gaat om gemeenschap met God, om gemeenschap in Zijn tegenwoordigheid. Het gaat vooral om wat het altaar voorstelt, de symboliek ervan, en die duidt op het naderen tot God om gemeenschap met Hem te hebben.

Het is opmerkelijk dat dit altaar “tafel” wordt genoemd. Zo wordt ook het brandofferaltaar genoemd (Ez 44:16; vgl. Ml 1:7; 12). Zoals gezegd, spreekt een tafel van gemeenschap. Het is dan ook niet verwonderlijk dat Paulus dit beeld gebruikt in verbinding met de viering van het avondmaal en daarbij spreekt over “de tafel van de Heer” (1Ko 10:21). Daar is, in tegenstelling tot bij de tafel (houten altaar) in de tempel in het vrederijk, wel een volk dat samenkomt en gemeenschap heeft met elkaar en met God en met de Heer Jezus.

Wat bij dit houten altaar opvalt, is dat we niet lezen over priesters die aan dit altaar dienstdoen. We kunnen ons afvragen waarom dat altaar, die tafel, daar dan staat. De algemene gedachte bij een ‘altaar’ is ‘offeren’ en bij een ‘tafel’ is dat ‘gemeenschap’. Deze ‘altaar-tafel’ staat daar om God offers te brengen en daarin gemeenschap met Hem tot uitdrukking te brengen. Maar de priesters komen daar niet. Het lijkt alsof God in deze tempel aangeeft dat, hoe bevoorrecht de priesters die tot de familie van Zadok behoren in het vrederijk ook zijn, er iets is wat voor deze aardse priesters niet is weggelegd.

Er is een binnenst heiligdom met een symbolisch altaar dat aangeeft dat er in het binnenst heiligdom een gezelschap is dat op grond van het offer van Christus met God gemeenschap heeft, rondom de Heer Jezus. Het is de tafel die voor Zijn aangezicht staat. Dit is het voorrecht van de gemeente. Dat mag nu al werkelijkheid zijn als de gemeente samenkomt.

Verzen 23-26

De deuren


De beide ruimten van de tempel, het heilige en het heilige der heiligen, hebben elk een deur (Ez 41:23). De deuren worden in hun vorm en werking beschreven (Ez 41:24). Aan de deuren zijn, net als op de muren, cherubs en dadenpalmen gemaakt (Ez 41:25). De deuren in Gods huis zijn een beeld van de Heer Jezus. Hij is “de deur” (Jh 10:7; 9). Alleen door Hem is het mogelijk om tot de Vader te komen (Jh 14:6; Ef 2:18). De cherubs op de deuren symboliseren de heiligheid van God. De dadelpalmen symboliseren vrucht en overwinning.

Aan de voorkant van de voorhal, boven de deur, bevindt zich ook nog “een houten afdak”, een soort luifel. Het doel daarvan zal zijn om priesters die naar binnen willen, maar nog even moeten wachten, tegen de zon of de regen te beschermen. God zorgt ervoor dat de ingang in Zijn huis afgeschermd wordt tegen invloeden die een verhindering vormen om er binnen te gaan.

Aan de beide zijden van de voorhal zijn vensters met traliewerk en dadelpalmen (Ez 41:26). Die bevinden zich ook aan de zijvertrekken en de afdaken of luifels. Gods huis is een plaats waarin vensters zijn die licht doorlaten, maar waar vanwege het traliewerk niets kan binnenkomen wat er niet hoort. Dat geldt voor het huis en de vertrekken die ermee verbonden zijn.

Verzen 23-26

De deuren


De beide ruimten van de tempel, het heilige en het heilige der heiligen, hebben elk een deur (Ez 41:23). De deuren worden in hun vorm en werking beschreven (Ez 41:24). Aan de deuren zijn, net als op de muren, cherubs en dadenpalmen gemaakt (Ez 41:25). De deuren in Gods huis zijn een beeld van de Heer Jezus. Hij is “de deur” (Jh 10:7; 9). Alleen door Hem is het mogelijk om tot de Vader te komen (Jh 14:6; Ef 2:18). De cherubs op de deuren symboliseren de heiligheid van God. De dadelpalmen symboliseren vrucht en overwinning.

Aan de voorkant van de voorhal, boven de deur, bevindt zich ook nog “een houten afdak”, een soort luifel. Het doel daarvan zal zijn om priesters die naar binnen willen, maar nog even moeten wachten, tegen de zon of de regen te beschermen. God zorgt ervoor dat de ingang in Zijn huis afgeschermd wordt tegen invloeden die een verhindering vormen om er binnen te gaan.

Aan de beide zijden van de voorhal zijn vensters met traliewerk en dadelpalmen (Ez 41:26). Die bevinden zich ook aan de zijvertrekken en de afdaken of luifels. Gods huis is een plaats waarin vensters zijn die licht doorlaten, maar waar vanwege het traliewerk niets kan binnenkomen wat er niet hoort. Dat geldt voor het huis en de vertrekken die ermee verbonden zijn.

Bibliografische Informatie
de Koning, Ger. Commentaar op Ezekiel 41". "Kingcomments op de hele Bijbel". https://www.studylight.org/commentaries/dut/kng/ezekiel-41.html. 'Stichting Titus' / 'Stichting Uitgeverij Daniël', Zwolle, Nederland. 2021.
 
adsfree-icon
Ads FreeProfile